• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/22

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

22 Cards in this Set

  • Front
  • Back
1. Waarom is het belangrijk de mate van cognitief handelen van een patiënt met psychotische stoornissen vast te stellen?
Omdat het een belangrijke indicatie geeft voor de mogelijkheden om een zelfstandig bestaan te leiden.
2. Wat meet de continuous performance test?
Aandacht
3. Wat is de belangrijkste bijwerking van klassieke (dopaminerge) antipsychotica?
Bewegingstoornis
4. Wat is de belangrijkste doelstelling van psycho educatie aan psychotische patiënten?
Het leren omgaan met de consequenties van de ziekte (niet informatie over ziekte of behandelingsmogelijkheden of wegnemen schuldgevoelens)
5. Een patiënt ziet een man in een lange jas meteen aan voor een geheim agent. Voorbeeld van:
selectieve abstractie.
6. In het ABC model vormt C;
de emoties en het probleemgedrag.
7. Wat is de belangrijkste factor die de therapietrouw van de patiënt bepaalt:
de bijwerkingen van de medicatie (niet mate van ziekte-inzicht, sekse of frequentie hallucinatie)
8. Stelling.

Schizofrenie is met psychofarmaca goed te behandelen ->
onjuist
9. Stelling.

Interventies voor schizofrenie werken over het algemeen domeinspecifiek ->
juist.
10. Psycho-educatie aan familieleden van schizofrenie en leert hun o.a. dat ze:
zich niet schuldig hoeven te voelen over de ziekte van de patiënt.
11. X is bang als de bel gaat omdat hij denkt dat de geheime dienst hem komt oppakken.

Wat is B:
de gedachte ‘de geheime dienst komt me oppakken’.
12. X is ervan overtuigd dat mensen door middel van gsm gedachten kunnen lezen en is daardoor panisch angstig voor gsm’s.

Wat is C:
de panische angst.
13. X denkt dat aardbevingen in Turkije zijn veroorzaakt doordat hij zijn moeder heeft geslagen:
personalisatie
14. Vijftien woordentest is een maat voor:
het kortetermijn geheugen.
15. X denkt dat er bij zijn buurvrouw is ingebroken omdat hij ruzie had met zijn vrouw:
personalisatie
16. Waarop richt zich de behandeling van schizofrenie:
op bevorderen van ziektebesef en inzichten (niet op genezen)
17. Het uitdagen van inferentiële gedachten vindt plaats door
de vraag naar het bewijs ervoor; ‘geldt het altijd ‘ geldt het ook voor anderen’
19. Wat is het generalisatieprobleem:
geleerd gedrag blijft ‘sessiegedrag’. Er treedt bijna geen generalisatie op naar situatie buiten het trainingslokaal, ondanks verwoede pogingen om generalisatie te bewerkstellingen met gerichte huiswerkopdrachten.

Bij cognitieve revalidatietraining functioneert het cognitief functioneren wel, maar het generaliseert niet naar andere domeinen. In het leven van alle dag heeft de patiënt er weinig aan.
20. Wat houdt domeinspecifiek in:
de meeste interventies zijn domeinspecifiek, symptoomgerichte interventies hebben zelden effect op het sociaal functioneren of b.v. het ziektebesef.

Sociale interventies hebben weer geen invloed op symptomen of cognitieve functies.
21. Welke stelling is niet correct:
antipsychotica werken op de lange termijn genezend

(wel waar: ze blokkeren de dopaminereceptoren, ze kunnen als depot worden toegediend en ze hebben een neutraliserende werking)
22. Tardieve kinesie:
is onomkeerbaar en hangt samen met een hogere leeftijd, vrouwelijke sekse en een te hoge antipsychotische dosis
23. Waar is sociale vaardigheidstraining van schizofrene op gebaseerd ->
sociale leertheorie