• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/119

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

119 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Wat is de definitie van wetenschapsparadigma?

Een wetenschapsparadigma is een enigszins samenhangende, door veel wetenschappers gedeelde bundeling van theoretische grondbeginselen, vraagstellingen en methoden, die gedurende de ontwikkeling van een wetenschap langere tijd gehandhaafd blijft.

Door welke zes paradigmata wordt de huidige empirische persoonlijkheidspsychologie gedomineerd?

1. Paradigma van persoonlijkheidstrekken


2. Informatieverwerkingsparadigma


3. Dynamisch-interactionistisch paradigma


4. Neurowetenschappelijk paradigma


5. Moleculair-genetisch paradigma


6. Evolutiepsychologisch paradigma

Wat stelt het paradigma van persoonlijkheidstrekken vast?

Het paradigma van persoonlijkheidstrekken stelt iemand individualiteit vast door het bekijken van veel verschillende kenmerken.

Hoe wordt de individualiteit van een persoon duidelijk?

De individualiteit van een persoon wordt duidelijk in vergelijking met een referentiepopulatie.

Van wie is de fundamentele methodiek van het paradigma van persoonlijkheidstrekken afkomstig?

Dit is afkomstig van William Stern (1911). (Zie blz. 15, afb. 2.1)

Wat is de variabelengerichte visie?

Bij de varibalengerichte visie varieert een kemerk tussen verschillende personen.

Wat is de persoonsgerichte visie?

Bij de persoonsgerichte visie variëren meerdere kenmerken bij één persoon.

Wie deden er ook belangrijk onderzoek naar meting van verschillen in trekken?

Francis Galton (1822 - 1911) en Alfred Binet (1857 -1911)

Wat is correlatieonderzoek?

Bij correlatieonderzoek worden vergelijkbare kenmerken van vele personen onderzocht. Er wordt gekeken naar de samenhang tussen kenmerken, bijvoorbeeld schoonheid en intelligentie.

Wat is comparatief onderzoek?

Bij comparatief onderzoek wordt gekeken naar gelijkenissen tussen personen op vele kenmerken, bijvoorbeeld of twee personen vergelijkbare intelligentieprofielen hebben.

Wat negeerde het schema van Stern?

Het schema van Stern negeerde dat kenmerken langdurig stabiel moeten zijn.

Wie hield er wel rekening mee dat kenmerken langdurig stabiel moeten zijn?

Raymond Cattell; hij hield met zijn covariantiekubus (blz. 16 afb. 2.2) rekening met de dimensie tijd. Hij voegde de dimensie van meetgelegenheden toe.

Wat kan er worden geoperationaliseerd op basis van de covariantiekubus?

Op basis van de covariantiekubus kan iemands persoonlijkheid worden geoperationaliseerd als een persoonlijkheidsprofiel met veel kenmerken. Dit profiel wijkt bij twee metingen kort na elkaar (1e meeting: meetgelegenheid 1; 2e meeting; meetgelegenheid 2) nauwelijks af en is dus langdurig stabiel.

Wat houdt langdurig stabiel in?

Als iets langdurig stabiel is, houdt dat in dat verschillende persoonlijke trekken (persoonlijkheidsprofiel) op verschillende meettijdstippen van een vergelijkbaar karakter zijn.

Hoe kan een persoonlijkheidstrek worden geoperationaliseerd?

Een persoonlijkheidstrek kan worden geoperationaliseerd als een kenmerk dat bij de personen van een referentiepopulatie op verschillende manieren tot uiting komt en waarbij de verschillen in kenmerken van deze personen bij twee metingen kort na elkaar zeer sterk overeenkomen en dus langdurig stabiel zijn.

Wanneer blijft de persoonlijkheid gelijk?

De persoonlijkheid blijft gelijk wanneer een bepaalde trek bij alle personen op een gelijke manier verandert.

Hoe kan de langdurige stabiliteit van iemands persoonlijkheid worden geoperationaliseerd?

De langdurige stabiliteit van iemands persoonlijkheid kan worden geoperationaliseerd door de langdurige stabiliteit van iemands persoonlijkheidsprofiel. Daartoe wordt er longitudinaal onderzoek gedaan waarbij de persoonlijkheid van een of meerdere personen met dezelfde of heel vergelijkbare meetmethoden regelmatig, maar met grote tussenpozen, wordt onderzocht.

Wanneer is een trek stabiel?

Een trek is stabiel, wanneer de verschillen in persoonlijkheidstrekken tussen de personen heel vergelijkbaar uitpakken.

Hoe kunnen we de langdurige stabiliteit van persoonlijkheidstrekken onderzoeken?

Door middel van longitudinaal onderzoek, waarbij bij vele personen van hetzelfde cohort met grote tussenpozen een persoonlijkheidstrek wordt vastgesteld.

Wanneer zijn persoonlijkheidstrekken transsituatief consistent?

Persoonlijkheidstrekken zijn transsituatief consistent als verschillen in persoonlijkheidstrekken binnen situaties gelijkenissen vertonen bij vergelijking van situaties. Een voorbeeld hiervan is iemand die zowel bij een examen als bij het zien van een slang bovengemiddeld bang is.

Hoe verklaarde Gordon Allport (1897-1967) de lage transsituatieve consistentie?

Gordon Allport verklaarde de lage transsituatieve consistentie met de redenering dat individuele relevante trekken al naar gelang de situatie en al naar gelang de persoon kunnen variëren.

Om welke vraag draaide het consistentiedebat?

Het consistentiedebat draaide om de vraag of er uberhaupt persoonlijkheidstrekken kunnen bestaan, hoewel het gedrag sterk afhangt van de situatie.

Wie trok de conclusie dat gedrag veel sterker bepaald wordt door situaties dan door persoonlijkheidstrekken?

Walter Mischel (1930- )

Wie toonden in 1994 aan dat er ondanks een lage transsituatieve consistentie langdurig stabiele, individuele situatieprofielen kunnen bestaan die als langdurig stabiele persoonlijkheidstrekken kunnen worden beschouwd?

Shoda en Mischel

Wat houdt onderzoeken naar de reactiecoherentie van persoonlijkheidstrekken in?

Of er ten aanzien van de betreffende trek sprake is van vergelijkbare verschillen tussen personen met verschillende reacties.

Wat houdt individuele reactievolgorde in?

Individuele reactievolgorde houdt in dat ieder persoon op een andere manier reageert op bijvoorbeeld stress. Sommigen personen reageren bij stress sterk via de systolische bloeddruk, andere via de hartfrequentie en weer andere door middel van sterk zweten. Er zijn dus langdurig stabiele, individueel kenmerkende reactieprofielen.

Waar richt het informatieverwerkingsparadigma zich op?

Het informatieverwerkingsparadigma richt zich op de verwerking van informatie in het zenuwstelsel (inclusief de hersenen).

Op grond van het informatieverwerkingsparadigma berusten persoonlijkheidsdisposities, welke zijn dat?

-Individueel kenmerkende, langdurig stabiele parameters van informatieverwerkingsprocessen, zoals snelheid, stimulusdrempel of intensiteit van een reactie, capaciteit van het kortetermijngeheugen;


-Individueel kenmerkende geheugeninhoud in het langetermijngeheugen.

Wie deed de eerste pogingen in 1884 om intelligentie te beschrijven in termen van parameters in informatieverwerkingsprocessen?

Francis Galton (1822-1911), hij testte zintuigwaarnemingen en geheugenprestaties.

Wie ontdekte er in 1979 een samenhang tussen intelligentie en de reactietijd bij eenvoudige beslissingen?

Arthur Jensen (1923- )

Wie ontdekte er in 1982 een samenhang tussen intelligentie en inspectietijd (de tijd die nodig is om de lengte van twee lijnen te vergelijken)?

Dit was Ted Nettelbeck.

Wat is 'mental-speed'?

Mental-speed is de snelheid van informatieverwerking. Voor het betrouwbaar meten van mental-speed zijn veel testronden nodig.

Voor wat is het werkgeheugen verantwoordelijk?

Het werkgeheugen is verantwoordelijk voor het tijdelijk opslaan en wijzigen van geheugeninhoud. Het werkgeheugen is ook nodig voor het verwerven van kennis en het oplossen van problemen.

Wie introduceerde in 1956 een invloedrijke theorie, die inhield dat volwassenen tegelijkertijd 7 ± 2 elementen ('chunks') in hun geheugen kunnen opslaan?

Dit was de uit de VS afkomstige George A. Miller (1920- ).

Wie stelden een opvallend nauwe samenhang vast tussen de capaciteit van het werkgeheugen en de vaardigheid van verbaal en mathematisch concluderend denken?

Kyllonen en Christal (1990)

Intelligentieverschillen hangen samen met de snelheid van elementaire informatieverwerkingsprocessen, met wat nog meer?

Met de capaciteit van het werkgeheugen: wie intelligenter is, denkt sneller en kan met meer dingen tegelijk rekening houden.

Wat zijn attitudes?

Attitudes zijn individueel kenmerkende beoordelingen van objecten van waarneming of voorstelling. Attitudes kunnen positief of negatief zijn.

Tussen uitgevraagde attitudes en daadwerkelijk gedrag is vaak maar weinig samenhang, waarom denkt men dat dat zo is?

Waarschijnlijk omdat gedrag sterker wordt beïnvloed door situaties dan door attitudes.

Wie analyseerde 42 verschillende empirische onderzoeken naar de samenhang tussen uitgevraagde attitudes en geobserveerd gedrag bij psychologische experimenten?

Wicker, hij deed dat in het jaar 1969.

Wat zijn impliciete attitudes?

Impliciete attitudes zijn attitudes die grotendeels onbewust zijn.

Wie naam aan dat ons gedrag grotendeels wordt gestuurd door primair-procesdenken, waarbij de denkprocessen en de denkinhoud onbewust of voorbewust zijn?

Sigmund Freud (1856-1939), de man die aan de wieg stond van de psychoanalyse.

Wat is de definitie van affectieve priming?

Bij affectieve priming wordt onderzocht of het affectief (dat wil zeggen emotioneel) beoordelen van een voorafgaande prikkel (prime) invloed heeft op de reactie op een volgende prikkel, of bijvoorbeeld een volgende prikkel sneller wordt waargenomen als hij net zo positief of negatief is als de prime.

Wie toonde aan dat impliciete attitudes van groepen kunnen worden vastgesteld via affectieve priming?

Dat was Russel H. Fazio.

Hoe kunnen impliciete attitudes van afzonderlijke personen worden vastgesteld?

Door middel van impliciete-associatietests (IAT's), waarbij de langdurige stabiliteit nog te wensen over laat.

Op wat richt het dynamisch-interactionistische paradigma zich?

Het dynamisch-interactionistisch paradigma richt zich op de persoonlijkheidsontwikkeling: hoe verandert iemands persoonlijkheid gedurende diens leven?



Het dynamisch-interactionistische paradigma beschouwt persoonlijkheidsontwikkeling als een wisselwerking (interactie) tussen omgeving en afzonderlijke persoonlijkheidstrekken gedurende het leven.

Welke omgevingstheorieën zijn achterhaald door het dynamisch-interactionistische paradigma?

Onder andere de psychoanalyse, behaviorisme en de traditionele hechtingstheorie.

Wie namen aan dat de persoonlijkheid en nauwe relaties gevormd zouden zijn door ervaringen op vroege kinderleeftijd?

Sigmund Freud (psychoanalyse) en de objectrelatietheorieën.

Wie was de grondlegger van de hechtingstheorie?

John Bowlby (1907-1990), hij nam aan dat vroegere hechtingservaringen bepalend waren voor een (on)veilig intern werkmodel van nauwe relaties en zo ook invloed hadden op de latere ontwikkeling van persoonlijkheid en relaties.

Wie ontwikkelde de vreemde-situatietest?

Mary D.S. Ainsworth (1913-1999) in 1978. In de vreemde-situatietest operationaliseerde Mary Ainsworth de hechtingskwaliteit in het tweede levensjaar via drie typen gehechtheid: veilig, angstig-ambivalent en vermijdend.

Wie ontwikkelden methoden voor het bepalen van de hechtingskwaliteit op volwassen leeftijd?

Mary Main ontwikkelde in 1985 het Adult Attachment Interview (AAI) en Philip Shaver ontwikkelde in 1987 een liefdesquiz, waarmee de hechtingskwaliteit tussen liefdespartners direct wordt uitgevraagd via een formulier.

Wat bleek uit deze methoden?

Het bleek dat er hooguit een zwakke samenhang in de hechtingskwaliteit op kinderleeftijd en volwassen leeftijd.

Van wat gaat het moderne hechtingsonderzoek uit?

Het moderne hechtingsonderzoek gaat uit van een dynamische wisselwerking tussen interne werkmodellen voor relaties en nieuwe ervaringen met relaties.

Benoem drie soorten van leren:

-klassiek conditioneren (stimulus-responsleren), ontdekt door de Russische nobelprijswinnaar Ivan P. Pavlov (1849-1936) via experimenten met honden


-operant conditioneren (leren door beloning/bestraffing), vooral onderzocht door de Amerikaan Burrhus F. Skinner (1904-1990) via experimenten met duiven en ratten


-observationeel leren (nabootsingsleren), vooral onderzocht door de Canadees Albert Bandura (1925- ) via experimenten met kinderen.

Wie beschouwde dat lerenden slachtoffer waren van hun leeromstandigheden?

John Watson (behaviorisme), hij negeerde de invloed van innerlijke beleving of van persoonlijkheidstrekken, omdat die niet direct te observeren zijn.

Waarom is het verklaren van persoonlijkheid via herrinerde leerervaringen wetenschappelijk onbruikbaar?

Omdat herrinerde leerervaringen vaak op een vertekende herrinering berust.

Van wat gaan de moderne leertheorieën uit?

De moderne leertheorieën gaan uit van een dynamische wisselwerking tussen de vaardigheid en interesse om te leren, de aangeleerde kennis en leerervaringen.

Wie deed de eerste pogingen om erfelijke invloeden op intelligentie en specifieke hoogbegaafdheid aan te tonen?

Francis Galton (1822-1911), hij legde de basis voor de gedragsgenetica.

Wat probeert de gedragsgenetica te kwantificeren?

De gedragsgenetica probeert aan de hand van gelijkenissen tussen sterk of minder sterk verwante personen de genetische invloed op verschillen in persoonlijkheid te kwantificeren.

Onder wat had de gedragsgenetica te lijden?

De gedragsgenetica had te lijden onder de eugenetica en het schandaal rond Burt, die gegevens van tweelingonderzoek vervalste of verzon.

De persoonlijkheid hangt even sterk af van het genoom (individuele genen) als van de omgeving, waaruit blijkt dat?

Dat blijkt uit tweelingonderzoek en adoptieonderzoek.

Kunnen genetische invloeden en omgevingsinvloeden correleren?

Ja.

Wanneer ontstaat een actieve genoom-omgevingscorrelatie?

Als mensen om genetische redenen bepaalde omgevingen opzoeken of creëren.

Wanneer ontstaat er een reactieve genoom-omgevingscorrelatie?

Als andere mensen op genetisch beïnvloedde persoonlijkheidskenmerken reageren en daardoor een bepaalde omgeving creëren.

Wanneer ontstaat er een passieve genoom-omgevingscorrelatie?

Als kinderen met genetisch verwanten opgroeien.

Hoe kunnen omgevingsfactoren, genetische factoren, zonder gentechnologie beïnvloedden?

Door bijvoorbeeld diëten, geneesmiddelen, psychotherapie of levensstijl.

Wat probeert het neurowetenschappelijk paradigma vast te stellen?

Het neurowetenschappelijk paradigma probeert verschillen in persoonlijkheid vast te stellen aan de hand van het zenuwstelsel.

Met wat houden neurowetenschappen zich bezig?

Neurowetenschappen houden zich bezig met de informatieoverdracht in het zenuwstelsel. Ze worden onderverdeeld in neuroanatomie (richt zich op de vaste structuren) en neurofysiologie (richt zich op de functie van de structuren).

Wilhelm Wundt was één van de eerste experimenteel psychologen. Naar wat deed hij in 1874 onderzoek?

Hij deed onderzoek naar de samenhang tussen fysiologische en psychologische processen.

De ontwikkeling van het neurowetenschappelijke paradigma is voor een belangrijk deel te herleiden tot steeds nauwkeurigere meetmethoden, te beginnen bij het meten van fysiologische processen, zoals?

-de elektrische hersenactiviteit (via een EEG),


-de activiteit van hart en bloedsomloop (via ambulante monitoring)


-en verandering in de stofwisseling in de hersenen (via fMRI)

Op welke persoonlijkheidstrekken heeft temperament betrekking?

-affect


-activering


-aandacht

Hippocrates (460-377 v. Chr.) schreef al over verschillen in temperament. Wilhelm Wundt ontwikkelde op basis daarvan een tweedimensionaal model. Welke dimensies worden bedoeld?

1. Sterkte van de gemoedsbewegingen


2. Snelheid van de wisselingen van gemoedsbewegingen

Door wie werden deze dimensies onderbouwt met gegevens uit vragenlijsten?

Hans Eysenck (1916-1997)

Hans Eysenck ontdekte in 1953 op basis van temperamentskenmerken uit zelfbeoordelingsvragenlijsten dat deze varieerden op twee relatief onafhankelijke dimensies die behoorlijk goed overeenkwamen met de dimensies van Wundt. Welke dimensies worden hier bedoeld?

-De dimensie extraversie (E); is een temperamentsdimensie met de polen extravert-introvert.


-De dimensie neuroticisme (N); is een temperamentsdimensie met de polen instabiel-stabiel.

Wat betekent introvert?

Introvert betekent 'naar binnen gekeerd', gesloten, moeilijk te doorzien, geconcentreerd op het eigen innerlijk, weinig uitdrukking van gevoelens.

Wat betekent extravert?

Extravert betekent 'naar buiten gekeerd', toegankelijk, vriendelijk, makkelijk af te leiden, sterke gevoelsuitdrukking.

Wat betekent stabiel?

Stabiel betekent 'in balans'.

Wat betekent instabiel?

Instabiel betekent 'onbestendig', impulsief, grillig.

Eysenck verklaarde extraversie en neuroticisme aan de hand van een neurowetenschappelijke theorie. Hij refereerde daarbij aan?

Hij refereerde aan de activiteit van het ascenderend reticulair activerend systeem (ARAS) in de hersenstam.

Eysenck vermoedde het bestaan van verschillende activeringsdrempels bij extra- en introverten. Wat vermoedde hij nog meer?

Hij vermoedde een niet-lineair verloop van de activering naarmate de actiepotentiaal van de situatie toenam.

Eysenck legde een verband tussen neuroticisme en?

Hij legde een verband tussen neuroticisme en verschillen in actieveerbaarheid van het limbische systeem.

Wat is de multivariate psychofysiologie?

Dat is een gelijktijdige meting van veel fysiologische parameters zoals hartslag, systolische en diastolische bloeddruk.

Wie is Jochen Fahrenberg?

Jochen Fahrenberg (1937- ) afkomstig uit Berlijn, startte een programma dat zich richtte op een multivariate psychofysiologie, alleen het werd belemmerd door ontbrekende reactiecoherentie.

Wie bracht verschillen in temperament in verband met de sterkte van het gedragsactiveringssysteem BAS en het gedragsremmingssysteem BIS?

Dat was Jeffrey Gray.

Wat beschrijft de BIS-waarde?

De BIS-waarde beschrijft de temperamentsdimensie van geremdheid.

Wat beschrijft de BAS-waarde?

De BAS-waarde beschrijft de temperamentsdimensie van impulsiviteit.

Wie brachten temperamentsverschillen in verband met verschillen in neurochemische systemen?

Dat waren Depue en Collins (1999).

Uit neuroanatomisch onderzoek naar intelligentie bleek dat er een verband (gedurende de test) bestaat tussen?

Er bestaat een verband tussen hersenvolume en intelligentie.

Verschillen in intelligentie hangen samen met neuronale efficiëntie. Wat houdt neuronale efficiëntie in?

Dat houdt in dat intelligente mensen minder neuronen hoeven te activeren naarmate ze vertrouwder raken met een bepaalde taak. Intelligente personen denken 'zuiniger'.

Verschillen in gedrag kunnen niet tot veranderingen op neuronaal vlak leiden, klopt dat?

Veel neurowetenschappers en psychologen nemen aan dat de anatomie invloed heeft op persoonlijkheidstrekken en het gedrag en beide aanzienlijk beter weergeeft dan observeerbaar gedrag of gerapporteerde beleving doet. In werkelijkheid is er echter geen sprake van een eenzijdige invloed maar van een wisselwerking, omdat verschillen in gedrag tot verandering op neuronaal vlak kunnen leiden.

Welke aannames worden door de interactionistische visie van het neurowetenschappelijke paradigma achterhaald?

De biologische en psychologistische aannames worden achterhaald. Men neemt aan dat soms de ene en soms de andere oorzaak zwaarder weegt, afhankelijk van het fenomeen.

Wie ontdekte in 1866 de eerste erfelijkheidsregels voor de allelen (varianten) van genen?

Dat was Gregor Mendel (1822-1884)

Wie ontdekten in het jaar 1953 de biochemische structuur van het DNA?

Dat waren James D. Watson en Francis Crick.

Welke verbanden probeert het moleculair-genetische paradigma te leggen?

Het moleculair genetische paradigma probeert verbanden te leggen tussen persoonlijkheid en individueel kenmerkende allelpatronen.

Voor wat legde de ontdekking van het DNA de basis?

Het legde de basis voor het onderzoeken van het genoom (genetische informatie).

Van wat is fenylketonurie of chorea van Huntington het gevolg?

Dat is het gevolg van losse, zelden voorkomende allelen.

In welk jaar begon het moleculair-genetisch onderzoek naar persoonlijkheid?

Het moleculair-genetisch onderzoek naar persoonlijkheid begon in 1994 met het IQ-QTL project. Men ging ervan uit dat veel vaak voorkomende allelen bepalend zijn voor de genetische invloed op intelligentieverschillen, wat tot nu toe nog niet kon worden bewezen.

Van wie is de eerste aanwijzing voor een specifieke interactie tussen gen en omgeving binnen de persoonlijkheidsontwikkeling?

Die is van Caspi et al. (2002).

Wat zijn gen-omgevingsinteracties?

Dat zijn situaties waarin de genetische effecten afhangen van bepaalde omgevingsfactoren.

Wat produceert het MAOA-gen?

Het MAOA-gen produceert het enzym monoaminoxidase A. Dit enzym remt de excessieve productie van neurotransmitters zoals serotonine, noradrenaline en dopamine als gevolg van sterke psychische belasting.

Een allel voor onvoldoende MAOA-activiteit stimuleert bij mannen de ontwikkeling van?

Het stimuleert bij mannen de ontwikkeling van antisociale tendensen.

Welke aanname staat binnen de evolutiepsychologie centraal?

Binnen de evolutiepsychologie staat de aanname centraal dat menselijke beleving en menselijk gedrag het resultaat van de evolutie zijn, en daarmee dus van een vele miljoenen jaren durend proces van genetische aanpassing van organismen aan de op dat moment heersende omgevingsfactoren.

Volgens wie zijn variaties binnen soorten het gevolg van variatie en natuurlijke selectie?

Volgens Charles Darwin (1859)

Door wat zijn allelen goed of minder goed aangepast aan de omgeving?

Door de natuurlijke selectie.

Wat is fitness?

Fitness is geen menselijk kenmerk, maar een functie van een allel en zijn omgeving. Verandert de omgeving, dan kan ook de fitness van het allel veranderen.

Wat is intraseksuele selectie?

Intraseksuele selectie heeft betrekking op de rivaliteit van een sekse bij het vinden van seksuele partners en het afschermen van die partners tegen rivalen. Allelen die deze vaardigheden bevorderen, hebben een voortplantingsvoordeel.

Wat is interseksuele selectie?

Interseksuele selectie heeft betrekking op de seksuele aantrekkelijkheid voor de andere sekse. Allelen die lichamelijke kenmerken of gedragskenmerken bevorderen die de andere sekse aantrekkelijk vindt, hebben eveneens een voortplantingsvoordeel.

Het reproductiesucces van een allel van een individu berust op het feit of het voorkomt bij...?

Nakomelingen en verwanten. Daarom is het adaptief (fitnessverhogend) om genetisch verwanten te helpen.

Voor wat probeert de sociobiologie verklaringen te vinden?

De sociobiologie probeert verklaringen te vinden voor het sociale gedrag van soorten.

Tussen welke verklaringen maakten een aantal sociobiologen al vroeg onderscheid?

Tussen ultieme verklaringen en proximale verklaringen.

Wat zijn ultieme verklaringen?

Ultieme verklaringen voor gedrag onderbouwen gedrag met voortplantingsvoordelen uit het evolutionaire verleden.

Wat zijn proximale verklaringen?

Proximale verklaringen geven aan hoe het gedrag concreet tot stand komt.

Moeten proximale mechanismen per se overeenkomen met principes die voortkomen uit ultieme verklaringen?

Nee. Proximale mechanismen hoeven niet per se overeen te komen met principes die voortkomen uit ultieme verklaringen; ze mogen er echter niet mee in tegenspraak zijn.

Wat zijn proximale mechanismen?

Proximale mechanismen zijn evolutiepsychologische verklaringen op basis van geëvolueerde psychologische mechanismen (EPM's).

Wat is de definitie van geëvolueerd psychologisch mechanisme (EPM)?

Een geëvolueerd psychologisch mechanisme (EPM) is een gebiedsspecifiek proximaal mechanisme dat ultiem kan worden geïnterpreteerd en waarvan wordt aangenomen dat het genetisch wordt overerfd.

Uit het oogpunt van de evolutiebiologie berusten verschillen in persoonlijkheid onder andere op twee principes, welke zijn dat?

1. Frequentieafhankelijke selectie


2. Conditionele ontwikkelingsstrategieën

Wat betekent frequentie-afhankelijke selectie?

Frequentie-afhankelijke selectie betekent dat de fitness van een gen afhangt van hoe vaak het in een populatie voorkomt.

Wat doen conditionele ontwikkelingsstrategieën?

Conditionele ontwikkelingsstrategieën sturen de individuele ontwikkeling, afhankelijk van kenmerkende omgevingsfactoren van onze voorouders.

''De seksuele rijping bij vrouwen verloopt via een conditionele ontwikkelingsstrategie: voorwaarde is vroege vaderlijke zorg.'' Van wie is deze hypothese?

Dit is de hypothese van Draper en Harpending (1982). Deze hypothese wordt door verschillende onderzoeken onderbouwd; de seksuele rijping van meisjes wordt mogelijk mede bepaald door geurstoffen van niet-verwante mannen binnen de familie.

Waarom maken de psychoanalyse en het behaviorisme geen deel uit van de zes paradigmata van de huidige empirische persoonlijkheidspsychologie?

Omdat ze door de onvoldoende empirische verankering van de basisbegrippen geen empirische wetenschappen zijn.