• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/16

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

16 Cards in this Set

  • Front
  • Back
  • 3rd side (hint)
Vraag 1
Cor is een cognitieve gedragstherapeut en vindt de effecten van deze therapie ‘overtuigend’. Annelies zegt dat de psychodynamische psychotherapieën ook veel goeds kunnen doen voor de depres- sieve cliënten. Cor is overtuigd van zijn therapie.
Wat vindt u? Motiveer uw antwoord.
Antwoord:
p. 65
Er is veel onderzoek gedaan naar de effecten van psychodynamische psychotherapieën. Korte dynami- sche psychotherapie blijkt het niet slechter of beter te doen dan met name de cognitieve gedragsthera- pie. Dit is vaak onderzocht voor neurotische patiënten met bijvoorbeeld een depressie.
Vraag 2
U werkt als gedragstherapeut met kinderen. Liesje is 9 jaar ( heeft geen medisch probleem) en wei- gert het toilet te gebruiken voor haar ontlasting. Ze wil alleen in een potje haar behoefte doen. U wilt gaan werken met een token economy om Liesje het toilet te leren gebruiken.

Leg uit op welke technieken de token economy gebaseerd is.
Antwoord: p. 132

op operante conditionerings technieken: gewenst gedrag heeft een positieve consequentie: het gebruik maken van het toilet levert Liesje een token op. Na een bepaald aantal afgesproken tokens te hebben verkregen, kan Liesje deze inruilen voor een beloning, bijv. speelgoed, of een leuk uitje.
Vraag 3
Ruud krijg een sociale vaardigheidstraining van Mieke. Welke drie vaardigheden zullen zeker aan bod komen?
Antwoord: p. 139
1. accurate perceptie van de sociale situatie
2. cognitieve vertaling van de perceptie in een actieplan
3. het uitvoeren van het gedrag met adequaat verbaal en non-verbaal gedrag
Vraag 4
Petra vertelt aan de interpersoonlijke therapeut dat haar klachten zijn begonnen toen ze vervroegd met pensioen is gegaan. Ze had zich er op verheugd om samen met haar man eindelijk te tijd te hebben om samen dingen te ondernemen en om verre reizen te maken. Hoewel ze dit nooit ver- wacht had, miste ze het makelaarskantoor waar ze 30 jaar gewerkt had: ze miste haar collega’s en het contact met de klanten.
Welke vier behandelfocussen zijn er en welke zal bij Petra geformuleerd worden?
Antwoord: p. 194
- rouw
- interpersoonlijk conflict
- interpersoonlijke rolverandering (Petra)
- interpersoonlijk tekort
Vraag 5
Sofie werkt als directiesecretaresse bij een groot internationaal bedrijf. Ze regelt veel voor de direc- teur, buitenlandse gasten ontvangt ze altijd (ze spreekt haar talen), zit aan bij CEO-vergaderingen en grote diners. Toch heeft Sofie een sociale fobie. Hoe kan dit?
Antwoord: p. 250
Sociaalfobische patiënten worden in het dagelijks leven vaak geconfronteerd met voor hen beangsti- gende situaties maar die leidt doorgaan niet tot habituatie. Redenen hiervoor:


- de blootstelling is vaak te kort
- intrinsieke tijdlimiet: de duur van veel sociale situaties is beperkt
- exposure levert vaak geen directe informatie op over hoe realistisch de sociale angst is (nega- tieve evaluatie door anderen)
(terwijl exposure bij andere klachten waarbij de angstopwekkende situatie niet optreedt tot cognitieve veranderingen leidt)
- (sociale situaties zijn onvoorspelbaar)
Vraag 6
Ko werkt in een instelling voor verslavingszorg. Bij heel wat cliënten is er meer aan de hand dan alleen een verslaving. Welke stoornissen komt Ko ook vaak tegen?
Antwoord: p. 340
Bij verslaafden komt meervoudige problematiek voor: het gebruik van meerdere stoffen (polydrugge- bruik), het hebben van een of meer anderen psychiatrische of somatische stoornissen. Naast een afhankelijkheidsstoornis komen ook angst-, stemmings- of persoonlijkheidsstoornissen en vooral depressieve stoornissen veel voor.
Vraag 7
Bij Remco is schizofrenie gediagnosticeerd. Zijn vader, moeder en zus worden door de therapeut van Remco uitgenodigd voor psycho-educatie.
Noem vier zaken die besproken zullen worden met de familie.
Vier zaken dienen beschreven te zijn uit onderstaande:

- verschijnselen van schizofrenie zoals prodromen, onrust, hallucinaties, wanen, verandering in af- fectieve relaties, afname van interesse en initiatief, sociale isolatie, concentratie- en geheugenproblemen

- beloop en prognose in termen van statistieken over korttermijbeloop (recidive) en langetermijnbe- loop (sociaalmaatschappelijk functioneren), beginleeftijd en voorspellers van beloop

- oorzaken van schizofrenie, neuro-ontwikkelingsmodel, wegnemen van schuldgevoelens bij familie
- behandeling m.b.v. medicatie, bijwerkingen, begeleiding van medicijngebruik, opname
- revalidatie- en rehabilitatiemogelijkheden, woonvoorzieningen, werk, relaties en huwelijk
- omgevingsinvloeden en terugvalpreventie, belasting door life events, werk, relaties
- omgang met patiënten, vermijden van kritiek en overbetrokkenheid, stellen van grenzen
- juridische kwesties, zoals gedwongen opname, dwangbehandeling, bewindvoering en curatele
Vraag 8
Jenny werkt met borderlinepatiënten volgens Schematherapie en Ingeborg ook maar dan met dia- lectische gedragstherapie.

Hoe zullen Jenny en Ingeborg tegen het ontstaan van de borderlinepersoonlijkheidsstoornis aankijken? Wat zijn de verschillen en overeenkomsten?
Antwoord: p. 409
Schematherapie:
Mensen met een persoonlijkheidsstoornis ontwikkelen zogenaamde disfunctionele schema’s;
dat zijn schema’s die meer rigide en ongenuanceerd zijn en die daarom meer problemen geven in re relatie met anderen.

Disfunctionele schema’s ontstaan als gevolg van een wisselwerking tussen temperament, negatieve (traumatische) ervaringen en negatieve boodschappen van ouders, andere opvoeders en leeftijdsgenoten.

Deze schema’s ontstaan in de jeugd en worden daarna in stand gehouden door disfunctionele coping- strategieën. (Schema’s: kennisstructuren, die bestaan uit algemene en diep verankerde thema’s over zichzelf, anderen en de wereld.)
Vraag 8
Jenny werkt met borderlinepatiënten volgens Schematherapie en Ingeborg ook maar dan met dia- lectische gedragstherapie.

Hoe zullen Jenny en Ingeborg tegen het ontstaan van de borderlinepersoonlijkheidsstoornis aankijken?

Wat zijn de verschillen en overeenkomsten?
p. 426
Dialectische gedragstherapie:

De behandeling gaat uit van een biosociale verklaring van borderlinepersoonlijkheidsstoornis (BPS). BPS zou zijn oorsprong vinden in de wisselwerking tussen een aanleg voor emotionele disregulatie en een zgn. invaliderende omgeving.

De emotionele disregulatie zou zich kenmerken door bovenmatig sterke response op emotionele stimuli, met een vertraagde terugkeer naar de baseline. Mogelijk veroorzaakt door een genetische kwets- baarheid.
De invaliderende omgeving kenmerkt zich door reacties van anderen op emotionele uitingen van de patiënt, die de intenties en betekenis van de emotie ontkennen of verdraaien.

Ook seksueel en fysiek misbruik in de kindertijd worden genoemd als voorbeelden van een invaliderende omgeving. De veronderstelde gevolgen van deze omgevingsinvloeden omvatten onder meer dat het kind niet leert om de eigen emoties te reguleren, de eigen emoties niet vertrouwt als zinvolle informatie en een simplistische kijk heeft op het oplossen van problemen.
Vraag 9
De drie eetstoornissen in de DSM IV-TR zijn samen te vatten in drie kenmerken.

Noem de drie eetstoornissen en de drie kenmerken.
Antwoord: p. 435 - 436

-Anorexia nervosa,
-boulimia nervosa en
-eetstoornissen niet anders omschreven (eetstoornis NAO).

Drie kenmerken:
-abnormaal eetgedrag,
-negatief lichaamsbeeld
-en al dan niet succesvolle pogingen om gewicht te verliezen.
Vraag 10

Geert vertelt aan u als psycholoog dat het de laatste paar maanden op seksueel gebied ‘niet zo lek- ker loopt’.

Geert en zijn vrouw waren gewend zo’n 2 tot 3 keer per week seks te hebben en dit is afgenomen tot maximaal 1 keer per week. Dit tot ontevredenheid van beiden. Bij navraag door u geeft Geert aan dat er wel verlangen is maar dat er bij hem iets misgaat bij de opwinding. Die is er wel in zijn hoofd maar zijn lijf lijkt niet mee te werken. Zoals Geer het zelf omschrijft: ‘ik kan de
geslachtsdaad niet meer volbrengen’.

Geert geeft aan dat het met zijn migraine een stuk beter gaat sinds hij 6 maanden geleden gestart is met nieuwe medicatie hiervoor: een anti-epilepticum.
Kunt u de diagnose ‘seksuele stoornis’ bij Geert stellen?

Motiveer uw antwoord.
Antwoord: p. 469

Er wordt geen diagnose seksuele stoornis gesteld indien de seksuele respons hoofdzakelijk belemmerd wordt door organische factoren (chronische ziekte of gebruik van medicatie die het seksuele functio- neren belemmert).

(Ook wordt de diagnose niet gesteld als het seksuele disfunctioneren beter verklaard wordt door de aanwezigheid van een andere psychische aandoening, zoals een psychotische aandoening of depressie.)
Vraag 11

Hanneke is gediagnosticeerd met een seksuele stoornis met een distale psychologische oorzaak.

U zal haar gaan behandelen.
Hoe zal uw behandeling eruit zien?
Antwoord: p. 479

Bij distale psychologische oorzaken van seksuele stoornissen, zoals depressie en angststoornissen, is het verstoorde seksuele functioneren onderdeel van het klachtenpatroon van de affectieve stoornis.

Behandeling van het seksuele probleem heeft dan weinig kans van slagen als deze stoornis blijft voortduren.
Het is dan aangewezen deze stoornis voorrang te verlenen in de behandeling, die indirect kan leiden tot herstel van de seksuele opwindbaarheid.

Kortom: eerst de affectieve stoornis behandelen en dan zal de seksuele stoornis ‘vanzelf ’ verbeteren.
Vraag 12

De heer Van der Voort wordt door de huisarts doorgestuurd voor onderzoek.

Zijn zoon is ongerust en geeft aan dat vader de laatste tijd erg vergeetachtig is. Er zit dementie in de familie en de zoon is bang dat vader dit ook heeft. Vader lukt het de laatste weken niet meer om zijn eigen eten te berei- den; het brandt aan of bestaat slechts uit aardappelen en een gekookt ei. Ook vergeet hij tijdens een gesprek soms waar het over ging.

Kunt u op basis van bovenstaande informatie de diagnose dementie stellen? Motiveer uw antwoord.
Antwoord: p. 506

Dementie is een syndroom dat gekenmerkt wordt door progressieve cognitieve stoornissen en gedrags- problemen als gevolg van hersenschade. De oorzaken van deze hersenschade kunnen velerlei zijn maar de belangrijkste oorzaken zijn de ziekte van Alzheimer en vasculaire aandoeningen.

Volgens de DSM zijn geheugenstoornissen het belangrijkste kenmerk. Daarnaast dient tenminste sprake te zijn van een cognitieve stoornis op een ander vlak, zoals afasie (taalstoornis), apraxie (onver- mogen om doelbewuste handelingen uit te voeren), agnosie (onvermogen objecten te identificeren) en stoornissen van de executieve functies (planning en evaluatie van gedrag).
Om de diagnose dementie te stellen, dienen deze stoornissen zo ernstig te zijn dat ze interfereren met sociaal of arbeidzaam leven.


Nee, die diagnose kan niet gesteld worden.
Het niet kunnen koken lijkt een uiting van stoornissen van de executieve functies. Maar er komt niet uit de casus naar voren dat ze stoornissen bij de heer Van der Voort interfereren met sociaal of arbeidzaam leven
Vraag 13

Hubert is 9 jaar en zijn vader en moeder vermoeden een depressie. Ze worden door de huisarts doorgestuurd voor onderzoek.

De psycholoog heeft een gesprek met vader en moeder. De psycho- loog wil, alvorens een diagnose te stellen, ook een interview met Hubert.
Waarom?
Antwoord: p. 530

Omdat het bij depressie gaat om internaliserende problemen die voor de omgeving vaak niet (hele- maal) waarneembaar zijn, is het van belang om niet alleen ouders te bevragen over deze emotionele symptomen maar ook de kinderen zelf!
Vraag 14

Uit onderzoek is gebleken dat bij kinderen met leerstoornissen meer probleemgedrag voorkomt, zowel externaliserend als internaliserend.

Geef van beide probleemgedragingen een voorbeeld
Antwoord: p. 566

Externaliserend:
naar buiten gericht, de omgeving heeft er last van; bijvoorbeeld druk gedrag, agressief

Internaliserend:
naar binnen gericht, de omgeving heeft er vaak niet (voldoende) weet van; bijvoorbeeld angststoornissen, depressie
Vraag 15

De therapeut heeft aan Gerben voorgesteld deel te nemen aan een sociale vaardigheidstraining.

Gerben is sociaal fobisch en wil dit niet: ‘dan sneeuw ik helemaal onder in zo’n groep en dan is er geen aandacht voor mij.

Bovendien ben ik echt niet van plan in een groep te gaan zitten. Dat durf ik niet! Ik word al misselijk van angst als ik eraan denk!’.

Welke argumenten kan de therapeuten noemen om Gerben te overtuigen van deelname?
Antwoord: p. 252

Een groep heeft voordelen t.o.v. individuele training:

- langdurige en frequente exposure aan een groep
- mogelijkheid om angsten met lotgenoten te delen
- angstopwekkende situaties zijn eenvoudiger te creëren in een groepssetting dan in individuele therapie