• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/46

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

46 Cards in this Set

  • Front
  • Back

phonology

verwijst naar fonemen, de basisgeluiden van spraak. Per taal zijn deze geluiden verschillend.

morphology

specificeert hoe woorden worden gevormd uit de geluiden. Hierbij komen ook een aantal grammaticaregels aan te pas.

semantics

geeft de betekenis aan woorden en zinnen die worden geuit. De kleinste uitingen zijn morfemen. Vrije morfemen kunnen op zichzelf staan als woord (bijv. hond). Gebonden morfemen kunnen niet op zichzelf staan, maar kunnen wel de betekenis veranderen wanneer zij ‘binden’ aan een vrij morfeem (bijv. honden).

syntax

regels die specificeren hoe woorden gecombineerd worden om betekenisvolle zinnen en uitspraken te maken

pragmatics

de kennis of hoe taal gebruikt moet worden om effectief te communiceren. Ook sociolinguistic knowledge is belangrijk, omdat deze kennis aangeeft hoe taal moet worden gebruikt in bepaalde context.

learning perspective

Aanhangers van deze theorie denken dat kinderen imiteren wat zij horen en beloond worden wanneer ze goede grammatica gebruiken. Ze worden gecorrigeerd bij verkeerd gebruik. Skinner was een voorstander van deze theorie en zei dat kinderen goed praten omdat ze beloond worden. Andere onderzoekers zoals Bandura geloofden dat kinderen taal leerden door het goed imiteren van de volwassenen.

kritiek learning perspective

De theorie kan de synthax ontwikkeling niet goed verklaren. Ouders zijn veel eerder geneigd kinderen te belonen wanneer zij iets waar (Him cow) zeggen dan wanneer zij grammaticaal correct zijn (There is a dog) wat niet waar is. Kinderen maken ook unieke zinnen, als het alleen om imitatie zou gaan zou dit dus niet mogelijk zijn.

nativist perspective

Aanhangers van deze visie geloven dat mensen biologisch geprogrammeerd zijn om taal te verkrijgen. Deze theorie is van Chomsky. Hij geloofde dat taal te complex was om aangeleerd te worden. Hij geloofde dat mensen over LAD en LMC. LAD  Language acquisition device (LAD): aangeboren taal processor die wordt geactiveerd door verbale input en universele grammatica heeft.LMC  Language-Making Capacity: Slobin bedacht dit en geloofde dat kinderen een aangeboren capaciteit heeft om taal te kunnen leren.

bewijs en kritiek nativist

Bewijs voor:

- Er bestaan linguistic universals  alle kinderen hebben dezelfde taalcyclus en behalen de mijlpalen rond dezelfde leeftijd.


- Taal is soortspecifiek


Bewijs tegen/kritiek:


- Taalontwikkeling wordt niet uitgelegd.


- Houdt geen rekening met omgevingsfactoren

interactionist (bates)

Aanhangers van deze theorie geloven dat taal deels aangeboren en deels aangeleerd is. Kinderen praten vooral taal waar zij ook cognitieve ontwikkeling/begrip over hebben. Zo praten zij over objecten die evt. weg zijn als zij object permanentie krijgen. De interactionisten geloven dat kinderen biologische aanleg hebben om een taal te leren, alleen zou deze niet uit een LAD en LMC bestaan, maar uit langzaam ontwikkelende hersenen. De interactionisten geloven dat er een grote rol is weggelegd voor de ouders van het kind. Zij leren het kind dat dingen namen hebben en hoe een conversatie hoort te gaan.
Motherese/ child-directed speech
ouders stemmen hun taal af op het kind en praten met een hogere stem, hierop reageren kinderen meer.

expansion

ouders praten de kinderen na, alleen dan in een volledige en grammaticaal correcte zin.

recast

grammaticaal correct herhalen/vragen wat het kind zegt. De zin wordt een beetje veranderd.

hersenen

Beschadiging aan de hersenen leidt vaak tot afasie, het verlies van een of meerdere taalfuncties. Broca’sVlakbij de frontale lobus in de linkerhersenhelft en heeft vooral effect op de spraakproductie en niet op de samenhang.Wernicke’s Schade hieraan zorgt ervoor moeite met samenhang van taal.

sensitieve periode

Lenneberg (1967) bedacht dat taal het makkelijkste wordt aangeleerd tussen de geboorte en de puberteit. In deze periode worden de hersenen nog meer verdeeld en specialiseert het zich voor taalfuncties. Dit wordt de sensitive period hypothesis genoemd. Lenneberg zei dat een taal leren tot 7 jaar goed kan.
The prelinguistic period (0-10/13 maanden)
Dit is de periode voordat kinderen hun eerste betekenisvolle woorden spreken. Wel reageren baby’s hiervoor al op taal die door een ander wordt gesproken. Na 3 dagen kan een baby al de stem van de moeder herkennen. In het eerste half jaar van de baby kunnen zij geluid maken wat lijkt op wat zij net hebben gehoord. Hieruit volgt dat de baby’s begrijpen dat spreken/taal iets betekenisvols is. Vanaf 6 maanden letten de baby’s meer op de ritmes van taal.

cooing

(2 maanden) klinkerachtige geluiden zoals oe, aa.

babbling

(4-6 maanden)  herhalen van (klinker) achtige geluiden

declarative gestures

gebaar met interactie van een object (aanraken etc.) om aandacht te vragen.

imparative gestures

hiermee probeert het kind iemand anders over te halen iets te doen

receptive language

begrijpen van taal voor het kunnen uiten. Komt voor Productive language.

productive language

kind kan zich uiten door middel van taal.
The holophrase Period
In deze periode gebruiken kinderen holofrases (een enkel woord wat een hele zin representeert). De fonologische ontwikkeling gaat in deze periode erg snel. Nadat kinderen beginnen met praten leren ze per keer en woordje.

naming explosion

Tussen 18 -24 maanden gaan kinderen heel snel nieuwe woorden leren, tot wel 10-20 per week.

referential style

vroege vocabulaire bestaat uit woorden die refereren naar mensen of objecten. Meer in westerse culturen.

expressive style

De vocabulaire bestaat uit persoonlijke/sociale woorden (alsjeblieft, dank je, etc.) meer in niet westerse culturen
- Birth order effect
 Als 2e of later geboren, dan hoor je ook taal gericht op je oudere broers/zussen, hier leer je ook van. In de westerse wereld hebben de meeste eerst geboren kinderen een referential style en de later geboren kinderen een expressive style.

fast mapping

nieuwe woorden worden gelinkt aan een betekenis na ze een paar keer te hebben gehoord

fouten bij fast mapping

- overextention  specifiek woord voor een hele categorie. (hond gebruiken voor alle dieren die harig zijn en 4 poten hebben)

- Underextention  gebruik van algemene woorden voor specifieke object (dier gebruiken ipv hond)

Syntactical bootstrapping

- Semantic bootstrapping

kinderen leren de betekenis van een woord door te luisteren naar de opbouw van een zin.



de betekenis van een woord afleiden door middel van voorgaande kennis.

- Processing constraints
cognitieve biases/neigingen die ervoor zorgen dat kinderen een favoriete interpretatie hebben over andere interpretaties van een woord.
- Object scope constrant
 jonge kinderen denken dat een woord refereert naar een heel object ipv. Een deel van een object.
- Mutual exclusivity
het herkennen van 1 woord sluit het andere uit. Een object heeft maar 1 betekenis en kan niet in een overlappende categorie zitten
- Lexical contrast constraint
de neiging om nieuwe woorden en bekende woorden met elkaar te combineren. Hierdoor worden er ook hierarchische categorieën maken.

taxonomic constraint

de aanname dat woorden categorieën labelen van gelijksoortige objecten met dezelfde eigenschappen (kitty is een woord voor alle kleine 4 potige harige dieren).
The Telegraphic Period
Rond 18-24 maanden beginnen kinderen met het vormen van simpele zinnetjes uit woorden. De zinnetjes worden telegrapic speech genoemd, omdat ze alleen belangrijke informatie bevatten. Deze korte zinnen lijken qua synthax erg op elkaar in de verschillende talen. Kinderen reageren meer/beter op grammaticaal correcte zinnen (Pak jij de bal? Ipv Pak bal) kinderen gebruiken hetzelfde zinnetje voor verschillende omstandigheden
The Preschool Period
Deze periode loopt van 2,5-5 jaar. Kinderen gaan zinnen maken die complexer zijn en meer lijken op de zinnen die volwassenen ook maken. Doordat de basis morfologie en syntax nu goed wordt beheerst ontstaat deze snelle groei.
Grammaticale morfemen
onderdelen die de betekenis van een zin veranderen (voorzetsels, ev, mv etc) Ze worden steeds complexer
- Overregularization
het toepassen van grammaticaregels op irregulaire woorden (ik zwemde ipv ik zwom of mouses ipv mice).
- Transformational grammar
regels van syntax waardoor zinnen kunnen worden veranderd in bijv vragen of bevelen.
- Illocutionary intent
de werkelijke betekenis van een uitspraak komt niet altijd overeen met de letterlijke betekenis.
- Referential communication skills
zelf duidelijk communiceren en herkennnen waneneer iemand anders onduidelijk is.

turnabout

commentaar + vraag


Met mij gaat het goed, met jou?

shading

subtiele verandering van het onderwerp

speech registers

aanpassen taalgebruik aan sociale omgeving

The Middle Childhood and Adolescence period
Vanaf 5 jaar. - Syntax wordt meer verfijnd. Kinderen maken complexere (passieve) zinnen, maken gebruik van complexe grammatica.- Grotere vocabulaire door morphoogical knowledge- Ontwikkeling metalinguistic awareness  de vaardigheid om over taal te denken. Begrijpen dat taal kan worden gebruikt voor andere doelen dan communicatie. - Semantische integratie  meer begrijpen van de zin dan er wordt gezegd.