• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/117

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

117 Cards in this Set

  • Front
  • Back
le professeur

de leraar
l'élève m/v

de leerling

l'exposé m

de spreekbeurt

l'exercise m
de oefening
les devoirs m

het huiswerk
francais m

Frans

anglais m

Engels

maths v

wiskunde
le cahier

het schrift

le livre

het boek

le stylo

de pen

préparer

voorbereiden

faire

maken, doen

lundi

maandag

mardi

dinsdag

mercredi

woensdag

jeudi

donderdag

vendredi

vrijdag
samedi

zaterdag

dimanche

zondag

l'heure v

het uur

midi

12 uur 's middags

avant

voor (van tijd)

regarder

kijken

manger


eten
téléphoner

opbellen

l'ami m

de vriend

difficile

moeilijk

fermer

sluiten

rester

blijven

demander

vragen

la mère

de moeder

pendant

tijdens

tu fais

jij maakt, jij doet

la semaine

de week

prochain, prochaine


volgend(e)

le temps

de tijd

l'interro v

de overhoring

malade

ziek

travailler

werken

préférer


liever hebben, prefereren

Ik ben dol op zingen.

j'adore chanter.

je danst supergoed.
Tu danses super bien.

Ik heb gitaarles.

J'ai mon cours de guitare.

Ik heb basketbaltraining.

J'ai mon entrainement de basket.
Ik kan niet dansen.

Je ne sais pas danser.

Ik ben dol op muziek.

J'adore la musique.

Ik zing en ik dans.

Je chante et je danse.
de week

la semaine

welk(e)

quel, quelle

de dag

le jour

woensdag

mercredi

dol zijn op

adorer

dansen

danser

zingen

chanter

veel

beaucoup

de les

le cours

jammer

dommage

de training

l 'entrainement m

vragen

demander

jij komt
tu viens
onmogelijk

impossible

ga je gang

vas-y

misschien

peut-être

jij wacht, jij verwacht

tu attends

het antwoord

la réponse

vandaag

aujourd'hui
de sms

le texto
wij zijn

nous sommes
0

zéro

1

un

2

deux

3

trois

4

quatre

5

cinq

6

six

7

sept

8

huit

9
neuf
10

dix

In welke klas zit jij?

Tu es en quelle classe?

Ik zit in de vierde.

Je suis en 4ème (quatrième).

Ik ben slecht in Engels.

Je suis nul (nulle) en anglais.

Je bent goed in wiskunde.

Tu es fort (forte) en maths.

Dat is mijn lievelingsvak.
C'est ma matière préférée.
Jij doet aan judo.

Tu fais du judo.

Judo is mijn grootste hobby.
Le judo, c'est ma passion.

blijven zitten, doubleren

redoubler
leuk vinden, houden van

aimer
blij, tevreden

content, contente

waardeloos, slecht

nul, nulle

sterk, goed
fort, forte

het vak
la matière
moeilijk, zwaar

dur, dure

ik kan

je peux

helpen

aider
als

si

jij wilt

tu veux

te gek

génial

maandag

lundi

zwart

noir, noire

sinds

depuis

het jaar

l'an m

11

onze

12

douze

13

treize

14

quatorze

15

quinze

16

seize

17
dix-sept

18

dix-huit

19

dix-neuf

20

vingt

30

trente

40

quarante

50

cinquante

60

soixante