• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/44

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

44 Cards in this Set

  • Front
  • Back


4.7 Het onderscheid tussen korte- en langetermijngeheugen



James (1890) maakte reeds onderscheid tussen primair en secundair geheugen, waarmee hij wilde aangeven dat er een verschil bestond tussen

actief informatiegebruik en een passief kennisreservoir.



Later werden de etiketten primair en secundair vervangen door de begrippen korte- en langetermijngeheugen , maar het intuïtieve onderscheid tussen beide geheugentypes bleef bewaard.



Merk op in figuur 4.1. dat de pijlen die korte- en langetermijngeheugen verbinden , verwijzen naar processen die de overdracht van infor­matie tussen beide geheugenbewaarplaatsen manipuleren.



Het inprentingsproces ver­wijst naar het overbrengen van informatie van het korte- naar het langetermijngeheugen. Dit proces verwijst dus naar de opslag van informatie in een meer permanente vorm.


Het inprentingsproces ver­wijst naar

het overbrengen van informatie van het korte- naar het langetermijngeheugen.


Dit proces verwijst dus naar de opslag van informatie in een meer permanente vorm.




Inprenting kan veel gedaanten aannemen.



Bewuste inprenting van informatie (een liedje, een gedicht, een cursus) vraagt een inspanning waarbij de informatie dikwijls moet worden herhaald of beter nog wanneer ze door middel van een verwerkingsproces op

een zinvolle manier wordt gekoppeld aan de reeds aanwezige kennis.



Inprenting wordt echter niet altijd bewust nagestreefd en veel informatie onthouden we toevallig omwille van een specifieke interesse voor het onderwerp of omwille van de emotionele impact die een gebeurtenis op ons maakt.



Het aanleren van motorische vaardigheden of procedures (typen , paardrijden , pianospelen) toont de inprenting dan weer als een

oefenproces waarbij bepaalde handelingen door veelvuldig inoefenen wordt aangeleerd.



Soorten inprenting door:

-koppelen aan de reeds aanwezige kennis.


-onbewust door specifieke interesse voor het onderwerp of omwille van de emotionele impact


-oefenproces waarbij bepaalde handelingen door veelvuldig inoefenen wordt aangeleerd.

Het oproe­pingsproces verwijst naar

het terugzoeken en ophalen van informatie uit het langetermijn geheugen naar het kortetermijngeheugen.



Net zoals de inprenting kan het ophalen ariuÏformatie op een bewuste of onbewuste manier verlopen.

Net zoals de inprenting kan het ophalen van informatie op een bewuste of onbewuste manier verlopen.



In sommige gevallen zijn we actief op zoek naar specifieke informatie in ons langeterml]ngeheugen . Wanneer dit succesvol verloopt, kan de gezochte informatie in ons bewustzijn doordrin­gen in andere gevallen verloopt het herinneringsproces veeleer

toevallig en associatief.



Ondanks een voortdurende interactie tussen beide bewaarplaatsen heeft het onderscheid tussen het korte- en langetermijngeheugen een sterk intuïtief appèl.



Het langetermijnge­ heugen komt wellicht het best overeen met wat wij in de dagelijkse conversatie als ……. bedoelen.

geheugen bedoelen.



Het is het reservoir van alle kennis die een persoon op een bepaald ogenblik bezit.



De capaciteit van het langetermijngeheugen moet dus enorm groot en ogenschijnlijk onbeperkt zijn.



Volgens het model zijn we ons niet voortdurend van al die items bewust, maar verblijven zij passief in het langetermijn­ geheugen tot

wanneer ze in het kortetermijngeheugen worden opgeroepen. In het cogni­tief model worden lange- en kortetermijngeheugenbewaarplaatsen scherp afgelijnd.



In het cogni­tief model worden lange- en kortetermijngeheugenbewaarplaatsen scherp afgelijnd.



-De langetermijngeheugen bewaarplaats is ….


-het korte termijngeheugenbewaarplaats is….



-De langetermijngeheugen bewaarplaats is een passieve bewaarplaats van informatie,


terwijl
-het korte termijngeheugenbewaarplaats actief de informatie bewerkt.



Het langetermijnge­ heugen kan de informatie voor zeer lange tijd opslaan (sommige stimuli kunnen een leven lang meegaan), het kortetermijngeheugen heeft een eerder

beperkte duur (stimuli die niet meer onder de aandacht worden gebracht doven uit na tien à vijftien seconden).



De langetermijnbewaarplaats heeft een in wezen onbeperkte capaciteit (al onze kennis ligt erin vervat), de capaciteit van het kortetermijngeheugen is daarentegen beperkt (enkel onze actuele gedachten zijn erin aanwezig). Ondanks de intuïtieve tweespalt tussen korte­ en langetermijngeheugen werd dit niet door iedereen aanvaard.

De langetermijnbewaarplaats heeft een in wezen onbeperkte capaciteit (al onze kennis ligt erin vervat), de capaciteit van het kortetermijngeheugen is daarentegen

beperkt (enkel onze actuele gedachten zijn erin aanwezig).



Ondanks de intuïtieve tweespalt tussen korte­ en langetermijngeheugen werd dit niet door iedereen aanvaard.

In een alternatief model, voorgesteld door Craik en Lockhart (1972 ; Craik & Tulving, 1975 ; Lock:hart , Craik & Jacoby 1976) worden verschillende stadia of niveaus in de geheugenwerking onderscheiden.



Deze benadering kent geen structurele bewaarplaatsen zoals korte- en langetermijngeheugen, maar stelt dat


een stimulus op verschillende manieren kan worden verwerkt volgens een dimensie van 'verwerkingsdiepte'.



Zo gebeurt de fysische verwerking van een stimulus (in termen van een visuele verschijning : staat het woord in hoofdletters of gewone letters ? - KAT) op een meer oppervlakkig verwerkingsni veau dan bij een akoestische verwerking (Rijmt het woord op koe ? - MOE). Op zijn beurt verouder telt het akoestisch niveau een minder diepgaande verwer­ king dan een emantische verwerking (Past het woord VERHAAL in de volgende zin ?
- Vlak voor het slapengaan vertelde vader zijn dochtertje een mooi ...).



Een diepere verwerking van de stimulus leidt tot een beter geheugen voor de stimulus. Zo is een geheugenspantaak voor gelijkluidende items (bijvoorbeeld man , tam , rat, mat, kam)

Zo gebeurt de fysische verwerking van een stimulus (in termen van een visuele verschijning : staat het woord in hoofdletters of gewone letters ? - KAT) op een meer oppervlakkig verwerkingsniveau dan bij een akoestische verwerking (Rijmt het woord op koe ? - MOE).



Op zijn beurt verouder telt het akoestisch niveau een minder diepgaande verwer­king dan een semantische verwerking (Past het woord VERHAAL in de volgende zin ?
- Vlak voor het slapengaan vertelde vader zijn dochtertje een mooi ...).



Een diepere verwerking van de stimulus leidt tot

een beter geheugen voor de stimulus. Zo is een geheugenspantaak voor gelijkluidende items (bijvoorbeeld man , tam , rat, mat, kam) moeilijker dan voor akoestisch verschillende items (bijvoorbeeld man, tor, kin, vel, dun) omdat de geheugenspantaak vooral een beroep doet op de fonetische kenmerken van de stimulus.



In de gelijkluidende item is de mogelijkheid om de fonetische verschillen te gebruiken erg beperkt, wat ervoor zorgt dat de item minder gemakkelijk kunnen worden opgehaald.



Verwantschap naar betekenis (bijvoorbeeld klein, smal, dun, kort, nietig) heeft een dergelijk effect niet, omdat de geheugenspantaak gebruik maakt van een akoestische en niet van een

semantische codering.



Wanneer het materiaal echter voor langere tijd dient bewaard, is het effect omgekeerd en wordt gelijkheid van betekenis de verstorende factor (Baddeley, 1966a, 1966b).



Aangezien een diepere (meer semantische) encodering van een stimulus aanleiding geeft tot een betere (meer langdurige) bewaring, was volgens deze theorie een onderscheid tussen het korte- en langetermijngeheugen als twee afzon­derlijke geheugenbewaarplaatsen niet noodzakelijk.

Aangezien een diepere (meer semantische) encodering van een stimulus aanleiding geeft tot een betere (meer langdurige) bewaring, was volgens deze theorie een onderscheid tussen ……... niet noodzakelijk.

het korte- en langetermijngeheugen als twee afzon­derlijke geheugenbewaarplaatsen niet noodzakelijk.


4.7.1 De duplextheorie



De theorie die de opsplitsing tussen het korte- en het langetermijngeheugen voorstaat , is


de duplextheorie.



Het belangrijkste bewijs in het voordeel van een tweespalt tussen het korte- en langetermijngeheugen komt uit het experimenteel geheugenonderzoek met

verbaal materiaal ; met name het vrije herinneringsparadigma (Glanzer & Cunitz, 1966).



In deze experimenten worden de proefpersonen verzocht zoveel mogelijk items (meestal woorden) van een lijst van pakweg twintig items te onthouden en op te zeggen, ongeacht hun positie in de lijst.



Wanneer het percentage van correcte antwoorden van een aantal proefpersonen in de ordinaat wordt uitgezet tegenover de oorspronkelijke positie van het item in de lijst op de abscis, bekomen we een typsche curve die in figuur 4.3.A. wordt weergegeven.


 


Uit deze curve blijkt dat vooral items uit het eerste en het laatste gedeelte van de lijst beter worden onthouden dan items uit het midden van de lijst. 


Uit deze curve blijkt dat vooral items uit het eerste en het laatste gedeelte van de lijst beter worden onthouden dan items uit het midden van de lijst.

-De betere prestatie voor de eerste items uit de lijst noemen we het …….-effect.



-Die voor de laatste items het …….-effect.



-De zwakkere prestatie voor items uit het middelste deel van de lijst wordt de …….genoemd.




-De betere prestatie voor de eerste items uit de lijst noemen we het primacy-effect ,



-die voor de laatste items het recency-effect.



-De zwakkere prestatie voor items uit het middelste deel van de lijst wordt de asymptoot genoemd.


De duplextheorie legt de oorzaak van deze typische curve bij de tweespalt tussen lange­ en kortetermijngeheugen.



Zij redeneert als volgt.

De eerste items die worden voorgelezen, komen in het lege kortetermijngeheugen van de proefpersoon terecht.



Ze kunnen bijge­volg dikwijls genoeg herhaald worden om een effectieve bewaring in het langetermijn­ geheugen mogelijk te maken. Maar na een zevental items is de beperkte capaciteit van het kortetermijngeheugen bereikt en kan een volgend item slechts worden herhaald als een ander item wordt weggelaten.



Het primacy-effect tapt zijn informatie dus uit de eerste items van de lijst die voldoende konden worden herhaald om in het langetermijngeheugen te worden opgenomen.



Na het zevende item belanden de volgende items in een gevuld kortetermijngeheugen. De items kunnen minder goed herhaald en dus minder goed onthouden worden (dat wil zeggen : naar het langetermijngeheugen overgebracht worden, zie verder) wat de zwakke prestatie voor items uit het middelste gedeelte van de lijst, de asymptoot, verklaart.



De laatste items uit de lijst zitten nog in het kortetermijngeheugen als de herinneringsopdracht begint. De proef persoon hoort de items als het ware nog 'naklinken' en deze woordjes kunnen het vlotst worden opgezegd.



Het recency-effect tapt zijn informatie dus rechtstreeks uit het kortetermijngeheugen. Deze hypothese wint aan bewijskracht wanneer zou blijken dat de beide effecten , die afkomstig zijn uit verschillende bronnen, ook afzonderlijk ku nnen worden beïnvloed. Daartoe liet men een identieke opdracht volgen door een interferentietaak waarbij de proefpersonen na het aanboren van de lijst maar voor het opzeggen ervan, een rekentaak dienden uit te voeren.



Deze taak werd verondersteld het kortetermijngeheugen te bezetten, en aldus het optreden van het recency-effect te beletten. Dit bleek met een dergelijk experiment inderdaad mogelijk.

Ze kunnen bijge­volg dikwijls genoeg herhaald worden om een effectieve bewaring in het langetermijn­ geheugen mogelijk te maken. Maar na een zevental items is de beperkte capaciteit van het kortetermijngeheugen bereikt en kan een volgend item slechts

worden herhaald als een ander item wordt weggelaten.



Het primacy-effect tapt zijn informatie dus uit de eerste items van de lijst die voldoende konden worden herhaald om in het langetermijngeheugen te worden opgenomen.



Na het zevende item belanden de volgende items in een gevuld kortetermijngeheugen. De items kunnen minder goed herhaald en dus minder goed onthouden worden (dat wil zeggen : naar het langetermijngeheugen overgebracht worden, zie verder) wat de zwakke prestatie voor items uit het middelste gedeelte van de lijst, de asymptoot, verklaart.



De laatste items uit de lijst zitten nog in het kortetermijngeheugen als de herinneringsopdracht begint. De proef persoon hoort de items als het ware nog 'naklinken' en deze woordjes kunnen het vlotst worden opgezegd.



Het recency-effect tapt zijn informatie dus rechtstreeks uit het kortetermijngeheugen. Deze hypothese wint aan bewijskracht wanneer zou blijken dat de beide effecten , die afkomstig zijn uit verschillende bronnen, ook afzonderlijk ku nnen worden beïnvloed. Daartoe liet men een identieke opdracht volgen door een interferentietaak waarbij de proefpersonen na het aanboren van de lijst maar voor het opzeggen ervan, een rekentaak dienden uit te voeren.



Deze taak werd verondersteld het kortetermijngeheugen te bezetten, en aldus het optreden van het recency-effect te beletten. Dit bleek met een dergelijk experiment inderdaad mogelijk.

Het primacy-effect tapt zijn informatie dus uit

de eerste items van de lijst die voldoende konden worden herhaald om in het langetermijngeheugen te worden opgenomen.



Na het zevende item belanden de volgende items in een gevuld kortetermijngeheugen. De items kunnen minder goed herhaald en dus minder goed onthouden worden (dat wil zeggen : naar het langetermijngeheugen overgebracht worden, zie verder) wat de zwakke prestatie voor items uit het middelste gedeelte van de lijst, de asymptoot, verklaart.



De laatste items uit de lijst zitten nog in het kortetermijngeheugen als de herinneringsopdracht begint. De proef persoon hoort de items als het ware nog 'naklinken' en deze woordjes kunnen het vlotst worden opgezegd.



Het recency-effect tapt zijn informatie dus rechtstreeks uit het kortetermijngeheugen. Deze hypothese wint aan bewijskracht wanneer zou blijken dat de beide effecten , die afkomstig zijn uit verschillende bronnen, ook afzonderlijk ku nnen worden beïnvloed. Daartoe liet men een identieke opdracht volgen door een interferentietaak waarbij de proefpersonen na het aanboren van de lijst maar voor het opzeggen ervan, een rekentaak dienden uit te voeren.



Deze taak werd verondersteld het kortetermijngeheugen te bezetten, en aldus het optreden van het recency-effect te beletten. Dit bleek met een dergelijk experiment inderdaad mogelijk.

Na het zevende item belanden de volgende items in een gevuld kortetermijngeheugen. De items kunnen minder goed herhaald en dus minder goed

onthouden worden (dat wil zeggen : naar het langetermijngeheugen overgebracht worden, zie verder) wat de zwakke prestatie voor items uit het middelste gedeelte van de lijst, de asymptoot, verklaart.



De laatste items uit de lijst zitten nog in het kortetermijngeheugen als de herinneringsopdracht begint. De proef persoon hoort de items als het ware nog 'naklinken' en deze woordjes kunnen het vlotst worden opgezegd.



Het recency-effect tapt zijn informatie dus rechtstreeks uit het kortetermijngeheugen. Deze hypothese wint aan bewijskracht wanneer zou blijken dat de beide effecten , die afkomstig zijn uit verschillende bronnen, ook afzonderlijk ku nnen worden beïnvloed. Daartoe liet men een identieke opdracht volgen door een interferentietaak waarbij de proefpersonen na het aanboren van de lijst maar voor het opzeggen ervan, een rekentaak dienden uit te voeren.



Deze taak werd verondersteld het kortetermijngeheugen te bezetten, en aldus het optreden van het recency-effect te beletten. Dit bleek met een dergelijk experiment inderdaad mogelijk.

De laatste items uit de lijst zitten nog in het kortetermijngeheugen als de herinneringsopdracht begint. De proef persoon hoort de items als het ware nog 'naklinken' en deze woordjes kunnen het vlotst worden opgezegd.



Het recency-effect tapt zijn informatie dus

rechtstreeks uit het kortetermijngeheugen.



Deze hypothese wint aan bewijskracht wanneer zou blijken dat de beide effecten , die afkomstig zijn uit verschillende bronnen, ook afzonderlijk kunnen worden beïnvloed.



Daartoe liet men een identieke opdracht volgen door een interferentietaak waarbij de proefpersonen na het aanboren van de lijst maar voor het opzeggen ervan, een rekentaak dienden uit te voeren.



Deze taak werd verondersteld het kortetermijngeheugen te bezetten, en aldus het optreden van het recency-effect te beletten. Dit bleek met een dergelijk experiment inderdaad mogelijk.

Figuur 4.3.



A . De seriële positiecurve van het vrije herinneringsparadigma. Het percentage van succes­ volle herinnering volgens positie in een twintigwoordenlijst. We noteren een primacy- en recency-effect van elkaar gescheiden door de asymptoot.



B. Het effect van een interfererende rekentaak (verdwijnen van het recency-effect).



C. Het effect van presentatiesnelheid (resul­ taatsverandering in primacy-effect en asymptoot).

A . De seriële positiecurve van het vrije herinneringsparadigma. Het percentage van succes­ volle herinnering volgens positie in een twintigwoordenlijst. We noteren een primacy- en recency-effect van elkaar gescheiden door de asymptoot.



B. Het effect van een interfererende rekentaak (verdwijnen van het recency-effect).



C. Het effect van presentatiesnelheid (resul­ taatsverandering in primacy-effect en asymptoot).

Het recency-effect tapt zijn informatie dus


rechtstreeks uit het kortetermijngeheugen.



Deze hypothese wint aan bewijskracht wanneer zou blijken dat de beide effecten, die afkomstig zijn uit verschillende bronnen, ook afzonderlijk kunnen worden beïnvloed.



Daartoe liet men een identieke opdracht volgen door een interferentietaak waarbij de proefpersonen na het aanboren van de lijst maar voor het opzeggen ervan, een rekentaak dienden uit te voeren.



Deze taak werd verondersteld het kortetermijngeheugen te bezetten, en aldus het optreden van het recency-effect te beletten. Dit bleek met een dergelijk experiment inderdaad mogelijk.



Het primacy -effect bleef onveranderd, maar …..

de verhoogde kans voor het opzeggen van de laatste lijstitems bleek verdwenen (Figuur 4.3.B.).



Bovendien bleek het eveneens mogelijk bet primacy-effect te beïnvloeden door de voorleessnelheid van de te onthouden items te variëren. Zo geeft een snelle voorleessnelheid het subject minder tijd de items bij zichzelf te herhalen, wat een minder efficiënte overdracht naar het langetermijngeheu­ gen mogelijk maakt. Het recency-effect blijft daarentegen onbeïnvloed omdat het subject de laatste lijstitems in het kortetermijngeheugen kan bewaren ongeacht de snelheid waarmee ze werden aangeboden. Ook deze hypothese kon worden bevestigd (Figuur 4.3.C.).

Bovendien bleek het eveneens mogelijk het primacy-effect te beïnvloeden door

de voorleessnelheid van de te onthouden items te variëren. Zo geeft een snelle voorleessnelheid het subject minder tijd de items bij zichzelf te herhalen, wat een minder efficiënte overdracht naar het langetermijngeheu­ gen mogelijk maakt.



Het recency-effect blijft daarentegen onbeïnvloed omdat het subject de laatste lijstitems in het kortetermijngeheugen kan bewaren ongeacht de snelheid waarmee ze werden aangeboden. Ook deze hypothese kon worden bevestigd (Figuur 4.3.C.).

Het recency-effect blijft daarentegen onbeïnvloed omdat het subject de laatste lijstitems in het kortetermijngeheugen kan bewaren ongeacht de snelheid waarmee ze werden aangeboden. Ook deze hypothese kon worden bevestigd (Figuur 4.3.C.).


4.7.2 Het geval H.M. : anterograde amnesie



Aanhangers van de duplextheorie kregen van uit onverwachte hoek wellicht het ultieme bewijs voor een dichotomie tussen korte- en langetermijngeheugen aangereikt. In de jaren vijftig werkte de neuropsycholoog Brenda Milner samen met de neurochirurg William Scoville die er voor die tijd nogal experimentele technieken op nahield voor het verzach­ ten van farmacologisch onbehandelbare epilepsie.



Epilepsie heeft meestal een temporale focus en Scovilles benadering bestond er voornamelijk in om dat deel van de temporale lob te verwijderen waarin de epileptische focus was gelokaliseerd.



In 1957 rapporteerden Scoville en Milner over een serie van patiënten die een dergelijke temporale lobectomie hadden ondergaan. Hoewel deze ingreep een gunstig effect had op hun epilepsie, vertoonden verschillende patiënten een ….


catatrofaal verlies van geheugenfungeren. Eén
van deze patiënten was een man, beter bekend als H.M. en wellicht de meest beroemde neuropsychologische patiënt.



Waarschijnlijk naar aanleiding van een fietsongeluk met een kort bewustzijnsverlies op de leeftijd van zeven jaar kreeg H.M. op tienjarige leeftijd zijn eerste epileptisch insult.



Zijn eerste grand mal aanval trad op wanneer H.M. zestien jaar was en tegen zijn twintigste kende hij ongeveer tien petit mal aanvallen per dag en één grand mal aanval per week. De levenskwaliteit van de patiënt verslechterde ziender­ ogen zodat familie, patiënt en medische staf u iteindelijk beslisten tot een neurochirurgi­sche ingreep in de hoop de toestand van de inmiddel zevenentwintigjarige handwerker te verbeteren.



Tijdens de operatie werden

de toppen van de bilaterale temporale lobben blootgelegd om de uncus, de amygdala en de hippocampus op mogelijke epileptische foci te onderzoeken.



De mediale helft van elke top van de temporale lob werd vervolgens weggesneden en de grijze en witte stof van de prepiriforme gyrus, de uncus, de amygdala, de hippocampus en de gyrus parahippocampali werden bilateraal verwijderd.



De laterale temporale neocortex werd intact gelaten (Scoville & Milner, 1957 ; Corkin, 1984).

Figuur 4.4. toont de gevolgen van deze neurochirurgische ingreep.




Figuur 4.4.


 


A .


Onderaanzicht van de neurochirurgisch verwijderde hersenzones bij patiënt H.M.




B.


Coronale doorsnedes (van anterior naar posterior) die H.M.'s hersenlaesie illustreren . De structuren werden bilateraal ve...

Figuur 4.4.



A .


Onderaanzicht van de neurochirurgisch verwijderde hersenzones bij patiënt H.M.



B.


Coronale doorsnedes (van anterior naar posterior) die H.M.'s hersenlaesie illustreren . De structuren werden bilateraal verwijderd , maar ter illustratie toont de figuur aan de rechterkant de intacte hersenen en aan de linkerkant de regio die werd verwijderd


De operatie had een gunstig effect op H.M.'s epilepsie. Hij bleek soms voor periodes van een jaar aanvalsvrij en de sterk in aantal afgenomen absences betekenden geen zichtbaar torende invloed op het gedrag van de patiënt.



Als een onverwachte complicatie ontwikkelde H.M. waarschijnlijk de meest pure

anterograde amnesie die ooit werd ontdekt.


Met anterograde amnesie bedoelt men

het onvermogen om nieuwe informatie op te slaan.




Na het postoperatieve herstel stelde Milner vast dat de normaal begaafde H.M. over een normale spraak beschikte, normale sociale contacten onderhield, dat zijn gedrag voorzien was van een normale emotionele kleur, dat hij over een normaal geheugen voor feiten die dateerden van vóór de operatie beschikte waarbij ook alle aangeleerde vaardigheden zoals lezen, schrijven en rekenen bewaard bleken en dat hij ook een normaal kortetermijngeheugen had.



Naast een verminderde seksuele interesse en smaakgevoel bleek H.M. na de operatie evenwel niet meer in staat om

nieuwe informatie in zijn langetermijngeheugen op te slaan en dit onvermogen bleek vrijwel compleet.



H.M .'s intacte kortetermijngeheugen werd afgeleid uit het feit dat hij normaal presteerde op

verbale en visuele spantaken. Wanneer de te onthouden reeks echter de geheugenspan van de patiënt overschreed, faalde de patiënt volledig.



H.M.'s onvermogen om informatie van het korte- naar het langetermijn­ geheugen over te brengen is legendarisch. Wanneer hem iets nieuws werd bijgebracht, was hij de informatie één minuut later al vergeten. Een bezoeker waarmee H.M. een vriendelijk gesprek hield , die na een korte onderbreking de kamer terug binnenkwam, werd opnieuw als een vreemde begroet waarna ongeveer dezelfde conversatie volgde.



H.M. kon zich het voorgaande gesprek niet meer herinneren. Wanneer hem werd gevraagd het nummer 564 te onthouden, kon hij dit gedurende verschillende minuten op voorwaarde dat hij de cijfers bleef herhalen . Bij de minste afleiding bleek hij het nummer vergeten te zijn.



Niet alleen in het dagelijkse leven waar hij zich niet kan herinneren waar hij leeft, wie voor hem zorgt of wanneer hij zijn laatste maaltijd had, maar ook

uit meer formele neuropsychologische tests blijkt H.M.'s vergeten fenomenaal. Woorden, gepaar­ de associaties, abstracte patronen of gewone voorwerpen , even na de aanbieding bleek
H.M. al deze stimuli vergeten en kon hij zich evenmin herinneren ooit met deze stimuli in een testsituatie te zijn geconfronteerd.

Deze gevalsbeschrijving werd enthousiast onthaald door de cognitieve psychologie die op dat ogenblik op theoretische gronden een onderscheid bepleitte tussen het korte­ en langetermijngeheugen.



H.M. vormde immers het levende bewijs voor

een dichotomie tussen een lange- en kortetermijngeheugenbewaarplaats.



De concurrerende theorie van het verwerkingsniveau die het onderscheid tussen korte- en langetermijngeheugen ver­wierp en stelde dat langetermijn bewaring afhankelijk was van de grondigheid waarmee het materiaal werd verwerkt (Craik & Lockhart, 1972) werd door het geval H.M. vrijwel ontzenuwd.



De concurrerende theorie van het verwerkingsniveau die het onderscheid tussen korte- en langetermijngeheugen ver­wierp en stelde dat langetermijn bewaring afhankelijk was van de grondigheid waarmee het materiaal werd verwerkt (Craik & Lockhart, 1972) werd door het geval H.M. vrijwel

ontzenuwd.

Ondanks het ontwikkelen van een zeer ingewikkelde en grondige mnemoni­sche strategie om een drietal cijfers te onthouden, slaagde H.M. er twee minuten later niet meer in

om zich de drie cijfers te herinneren. Bovendien ontkende hij dat men hem ooit had gevraagd enkele cijfers in te prenten.