• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/115

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

115 Cards in this Set

  • Front
  • Back
aangeven
gaf aan
gaven aan
aangegeven (heeft)
aankomen
kwam aan
kwamen aan
aangekomen (heeft)
aantrekken
aangetrokken (heeft)
afspreken
afgesproken (heeft)
afwassen
afgewassen (heeft)
beginnen
begonnen (is)
begrijpen
begrepen (heeft)
bekijken
bekeken (heeft)
bezoeken
bezocht (heeft)
blijven
gebleven (is)
brengen
gebracht (heeft)
denken
gedacht (heeft)
doen
gedaan (heeft)
drinken
gedronken (heeft)
eten
gegeten (heeft)
gaan
gegaan/geweest (is)
geven
gegeven (heeft)
hangen
gehangen (heeft)
hebben
gehad (heeft)
helpen
geholpen (heeft)
heten
geheten (heeft)
houden
gehouden (heeft)
kiezen
gekozen (heeft)
kijken
gekeken (heeft)
klimmen
geklommen (heeft/is)
klinken
geklonken (heeft)
komen
gekomen (is)
kopen
gekocht (heeft)
krijgen
gekregen (heeft)
kunnen
gekund (heeft)
lachen
gelachen (heeft)
laten
gelaten (heeft)
lezen
gelezen (heeft)
liggen
gelegen (heeft)
lijken
geleken (heeft)
lopen
gelopen (heeft/is)
meevallen
meegevallen (is)
moeten
gemoeten (heeft)
mogen
gemogen (heeft)
nadenken
nagedacht (heeft)
nemen
genomen (heeft)
ontbijten
ontbeten (heeft)
ontslaan
ontslagen (heeft)
ontstaan
ontstaan (is)
opnemen
opgenomen (heeft)
opstaan
opgestaan (is)
oversteken
overgestoken (is)
overvliegen
overgevlogen (is)
rechtstaan
rechtgestaan (is)
rijden
gereden (heeft/is)
ruiken
geroken (heeft)
scheiden
gescheiden (is)
schijnen
geschenen (heeft)
schrijven
geschreven (heeft)
schrikken
geschrokken (is)
slapen
geslapen (heeft)
sluiten
gesloten (heeft)
snijden
gesneden (heeft)
spreken
gesproken (heeft)
springen
gesprongen (heeft/is)
staan
gestaan (heeft)
steken
gestoken (heeft)
stelen
gestolen (heeft)
trekken
getrokken (heeft)
vallen
gevallen (is)
vergeten
vergeten (heeft/is)
vinden
gevonden (heeft)
vliegen
gevlogen (heeft/is)
vragen
gevraagd (heeft)
wassen
gewassen (heeft)
weten
geweten (heeft)
willen
gewild (heeft)
winnen
gewonnen (heeft)
worden
geworden (is)
zeggen
gezegd (heeft)
zien
gezien (heeft)
zijn
geweest (is)
zingen
gezongen (heeft)
zitten
gezeten (heeft)
zoeken
gezocht (heeft)
zwemmen
gezwommen (heeft/is)
zwijgen
gezwegen (heeft)
opschieten
opgeschoten (is)
wegen
gewogen (heeft)
bakken
gebakken (heeft)
gieten
gegoten (heeft)
snijden
gesneden (heeft)
vallen
gevallen (is)
liggen
gelegen (heeft)
opeten
opgegeten (heeft)
verdwijnen
verdwenen (is)
nemen
genomen (heeft)
lopen
gelopen (heeft/is)
bestaan
bestaan (heeft)
kiezen
gekozen (heeft)
ophouden
opgehouden (is)
eruitzien
eruitgezien (heeft)
aanstaan
aangestaan (heeft)
bewegen
bewogen (heeft)
breken
gebroken (heeft)
scheren
geschoren (heeft)
wassen
gewassen (heeft)
bekijken
bekeken (heeft)
ontslaan
ontslagen (heeft)
stijgen
gestegen (is)
vriezen
gevrozen
roepen
geroepen (heeft)
onderzoeken
onderzocht (heeft)
houden
gehouden (heeft)
sluiten
gesloten (heeft)
afstaan
afgestaan (heeft)
vechten
gevochten (heeft)
liegen
gelogen (heeft)
genezen
genezen (heeft/is)
genieten
genoten (heeft)