Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
4786 Cards in this Set
- Front
- Back
de Saoediër
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sa'udijər] Verbuigingen: Saoediër|s (meerv.) de Saoe|dische zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sa'u|disə] Verbuigingen: Saoedische|n (meerv.) |
iemand met Saoedische nationaliteit
Synoniemen: Saudiër, Saudische |
|
Saoedisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sa'udis] |
als iets of iemand uit Saoedi-Arabië komt of met Saoedi-Arabië te maken heeft
Voorbeeld: `het Saoedisch koningshuis` Synoniem: Saudisch |
|
Saoedische
zelfst.naamw. |
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Saoedi-Arabië ('ook' Saudi-Arabië)
|
|
het sap
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɑp] Verbuigingen: sap|pen (meerv.) |
drinkbare vloeistof uit een uitgeperste vrucht
Voorbeelden: `sinaasappelsap`, `fruitsap` |
|
het sapje
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsɑpjə] Verbuigingen: sapje|s (meerv.) |
glas vruchtensap
|
|
het sap
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɑp] Verbuigingen: sap|pen (meerv.) |
drinkbare vloeistof uit een uitgeperste vrucht
Voorbeelden: `sinaasappelsap`, `fruitsap` |
|
sappig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsɑpəx] |
1) (van een vrucht) met veel sap
Voorbeeld: `een sappige peer` 2) (van een verhaal) met veel interessante details Voorbeeld: `sappige verhalen over geheime ontmoetingen` Synoniem: smeuïg |
|
sappige
bijv.naamw. |
[decl] van sappig
|
|
saprofyt
zelfst.naamw. |
[plantkunde] een plant die van organisch afval leeft
|
|
de Saraceen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sara'sen, sɑra'sen] Verbuigingen: Sara|cenen (meerv.) |
Arabier die in Spanje of aan de noordwestkust van Afrika woonde geschiedenis
Voorbeeld: `de Saracenen behaalden de overwinning in de slag van Crotone` |
|
Saraceens
bijv.naamw. Uitspraak: [sara'sens, sɑra'sens] |
wat betrekking heeft op de Saracenen
Voorbeeld: `Saraceense krijgsmannen` |
|
Saramaccaans
zelfst.naamw. |
[taal] een creoolse taal met 24.000 sprekers in Suriname Voorbeeld: `Het Saramaccaans bevat ongeveer 20% woorden van Afrikaanse herkomst. `
|
|
Sarangani-Blaan
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die op de Filpijnen gesproken wordt Voorbeeld: `Hoe goed beheerst u het Sarangani-Blaan? `
|
|
het sarcasme
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɑr'kɑsmə] Verbuigingen: sarcasme|n (meerv.) |
bittere spot
Voorbeeld: `Wat is eigenlijk het verschil tussen sarcasme en cynisme?` |
|
sarcastisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sɑrˈkɑstis] |
op een verbitterde manier spottend
Voorbeeld: `sarcastische opmerkingen` |
|
de sarcofaag
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɑrko'fax] Verbuigingen: sarco|fagen (meerv.) |
stenen doodkist met versieringen en inscripties
Voorbeelden: `sarcofaagaltaar`, `de sarcofaag van Toetanchamon` |
|
sarcoom
zelfst.naamw. |
[medisch]: kwaadaardig gezwel
|
|
sarren
werkw. Uitspraak: ['sɑrə(n)] Verbuigingen: sarde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iemand plagen of lastigvallen totdat die persoon kwaad wordt
Voorbeeld: `de spelers van het andere team sarren` Synoniemen: treiteren, jennen, tergen |
|
sardien
zelfst.naamw. |
[vissen] 'Sardina pilchardus', klein zilverkleurig haringachtig visje
|
|
Sardijns
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die gesproken wordt in Sardinië Voorbeeld: `Spreekt u Sardijns? `
|
|
sardine
zelfst.naamw. |
('Sardina pilchardus'), een straalvinnige vis uit de familie van haringen ('Clupeidae'), orde haringachtigen ('Clupeiformes'), die voorkomt in het noordoosten en het oosten van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee.
|
|
Sardinië
zelfst.naamw. |
een Italiaans eiland in de Middelandse Zee
|
|
Sardisch
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die gesproken wordt in Sardinië Voorbeeld: `Spreekt u Sardisch? `
|
|
sardonisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sɑr'donis] |
als je met iets wilt spotten
Voorbeeld: `een sardonische opmerking maken` |
|
sardonyx
zelfst.naamw. |
[n]: [mineraal] een vorm van kwarts
Voorbeeld: `De kleur van sardonyx hangt sterk af van kleine hoeveelheden verontreinigingen opgelost in het kristalrooster. ` [m]: een steen van het mineraal |
|
sarren
werkw. Uitspraak: ['sɑrə(n)] Verbuigingen: sarde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iemand plagen of lastigvallen totdat die persoon kwaad wordt
Voorbeeld: `de spelers van het andere team sarren` Synoniemen: treiteren, jennen, tergen |
|
de SARS
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɑrs] |
severe acute respiratory syndrome
besmettelijke longziekte die voor het eerst in China vastgesteld werd |
|
sarren
werkw. Uitspraak: ['sɑrə(n)] Verbuigingen: sarde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iemand plagen of lastigvallen totdat die persoon kwaad wordt
Voorbeeld: `de spelers van het andere team sarren` Synoniemen: treiteren, jennen, tergen |
|
Sartang
zelfst.naamw. |
[taal] een taal met zo'n duizend sprekers in de provincie Arunachal Pradesh van India Voorbeeld: `Sartang wordt ook wel Bootpa, But Monpa, But Pa of Matchopa genoemd. `
|
|
de/het sas
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɑs] Verbuigingen: sas|sen (meerv.) |
1) sluis met een afsluiting aan twee kanten om vaartuigen te schutten
Voorbeeld: `sasdijk` Synoniem: schutsluis |
|
in zijn sas zijn
|
(tevreden zijn) Synoniem: in zijn nopjes zijn
|
|
de Satan
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsatɑn] |
duivel
|
|
satanisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sa'tanis, sɑ'tanis] |
wat betrekking heeft op Satan of de duivel
Voorbeelden: `een sekte met satanische rituelen`, `een satanisch genoegen scheppen in...` |
|
de saté
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [saˈte] Verbuigingen: saté|s (meerv.) |
stukjes vlees die aan een stokje zijn geprikt
Voorbeeld: `saté met pindasaus` |
|
de satelliet
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [satəˈlit, sɑtəˈlit] Verbuigingen: satelliet|en (meerv.) |
onbemand ruimtevaartuig dat buiten de dampkring om de aarde draait
Voorbeelden: `satellietfoto`, `weersatelliet`, `satellietnavigatie` |
|
satellietnavigatiesysteem
zelfst.naamw. |
[techniek], een toestel dat informatie van in de ruimte boven de aarde aanwezige kunstmanen inzamelt voor het bepalen van de juiste koers van een voer- of vaartuig Voorbeeld: `Dit waarschip heeft een satellietnavigatiesysteem aan boord. `
|
|
de sater
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsatər] Verbuigingen: sater|s |
wezen met het lichaam van een bok en het bovenlijf van een man mythologie
Voorbeelden: `wellustige sater`, `een bos vol vrolijke saters die voortdurend achter alle vrouwen aanzitten` |
|
Saterfries
zelfst.naamw. |
[taal] een Friese taal.
|
|
satijn
zelfst.naamw. |
[kleding] een weefsel vervaardigd met een weeftechniek, waarbij de kruispunten van de ketting- en inslagdraden gelijkmatig verspreid liggen en bedekt worden door de inslagdraden
|
|
de satire
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [saˈtirə, sɑˈtirə] Verbuigingen: satire|n, satire|s (meerv.) |
spottende imitatie
Voorbeeld: `een geestige satire op een Engels kostuumdrama` |
|
de saturatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [saty'ra(t)si, sɑty'ra(t)si] |
toestand waarin iets verzadigd is
Voorbeeld: `de saturatie van het bloed bepalen` Synoniem: verzadiging |
|
saturnaliën
zelfst.naamw. |
festiviteiten ter ere van de god Saturnus
Voorbeeld: `De komst van het christendom maakte een einde aan de saturnaliën. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
saucijs
zelfst.naamw. |
een kleine, niet gerookte worst die in lange snoeren vervaardigd wordt Voorbeeld: `Wij vinden saucijzen erg lekker. `
|
|
saucijs
zelfst.naamw. |
een kleine, niet gerookte worst die in lange snoeren vervaardigd wordt Voorbeeld: `Wij vinden saucijzen erg lekker. `
|
|
het saucijzenbroodje
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɑuˈsɛizə(n)brocə, soˈsɛizə(n)brocə] Verbuigingen: saucijzenbroodje|s (meerv.) |
broodje van bladerdeeg gevuld met gekruid gehakt
|
|
Saudi
zelfst.naamw. |
[demoniem] een inwoner van Saoedi-Arabië ('ook' Saudi-Arabië)
|
|
Saudi-Arabisch
bijv.naamw. |
[demoniem] op Saoedi-Arabië ('ook' Saudi-Arabië) betrekking hebbend
|
|
de Saudiër
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sa'udijər] Verbuigingen: Saudiër|s (meerv.) de Sau|dische zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sa'u|disə] Verbuigingen: Saudische|n (meerv.) |
iemand met de Saudische nationaliteit
Synoniemen: Saoediër, Saoedische |
|
Saudisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sa'udis] |
als iets of iemand uit Saudi-Arabië komt of met Saudi-Arabië te maken heeft
Voorbeeld: `het Saudische koningshuis` |
|
Saudische
zelfst.naamw. |
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Saoedi-Arabië ('ook' Saudi-Arabië)
|
|
de sauna
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsɑuna] Verbuigingen: sauna|'s (meerv.) |
ruimte met hete droge lucht waar je voor je plezier naakt in gaat zitten
|
|
de saus
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sɑus] Verbuigingen: sauzen (meerv.) |
dikke, smakelijke vloeistof die je over je eten giet
Voorbeelden: `tomatensaus`, `roomijs met warme chocoladesaus` |
|
sauzen
werkw. Uitspraak: ['sɑuzə(n)] Verbuigingen: sausde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesausd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een wand) met muurverf of stuc bestrijken
Voorbeeld: `De wanden en plafond zijn gesausd in lichte tinten.` Synoniem: sausen |
|
muren sauzen
|
(muren bestrijken met een dunne verf)
|
|
sauteren
werkw. Uitspraak: [so'terə(n)] Verbuigingen: sauteerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesauteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
snel (bruin) bakken in een grote pan of op een groot vuur
Voorbeeld: `kipfilet sauteren` |
|
sauveren
werkw. Uitspraak: [so'verə(n)] Verbuigingen: sauveerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesauveerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
behoeden voor teloorgang of gezichtsverlies
Voorbeeld: `Ze hebben hem in de laatste jaren van zijn loopbaan gesauveerd en hem de schande van een oneervol ontslag bespaard.` |
|
Sava
zelfst.naamw. |
[rivier] een rivier in Zuidoost-Europa met een lengte van 940 km Voorbeeld: `De Sava is de grootste rechterzijrivier van de Donau. `
|
|
saven
werkw. Uitspraak: ['sevə(n)] Verbuigingen: savede (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesaved (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(computerbestand) bewaren
Voorbeeld: `je werk regelmatig saven en reservekopieën maken` Synoniem: opslaan |
|
Savo
zelfst.naamw. |
een Fins dialect, gesproken in Finland
|
|
Savoenees
zelfst.naamw. |
[taal] een Austronesische taal die gesproken wordt in Indonesië
|
|
de savooiekool
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sa'vojəkol, sɑ'vojəkol] Verbuigingen: savooie|kolen (meerv.) |
koolsoort met een witgele of een groene kleur
Voorbeeld: `savooiekool bevat veel vitamine C` Synoniem: savooikool |
|
Savosavo
zelfst.naamw. |
[taal] een taal met ongeveer 2400 sprekers op het eiland Savo ten noorden van Guadalcanal in de Salomonseilanden Voorbeeld: `Jonge mensen spreken steeds minder Savosavo. `
|
|
savoureren
werkw. Afbreekpatroon: sa - vou - 're - ren Verbuigingen: savoureerde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesavoureerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met smaak eten algemeen
Voorbeeld: `U kunt heerlijk savoureren in dit karakteristieke restaurant.` Synoniemen: genietend eten, proeven |
|
sawa
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sa - wa] Herkomst: Maleis Verbuigingen: sawa's (meerv.) |
Indonesch stukje grond ommuurd met lage lemen walletjes voor het verbouwen van rijst landbouw
Voorbeeld: `Sawa's worden in verband met hoogteverschillen vaak in terrasvorm aangelegd.` Synoniem: sawah |
|
de saxofoon
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɑksoˈfon] Verbuigingen: saxofoon|s (meerv.) |
koperen blaasinstrument
|
|
scabiës
zelfst.naamw. |
een huidinfectie die veroorzaakt wordt door de parasiet 'Sarcoptes scabei' Voorbeeld: `Door de globalisatie en het gemak waarmee grote afstanden afgelegd worden is scabiës weer in opmars. `
|
|
scafander
zelfst.naamw. |
zwemgordel.
licht soort van duikerspak Voorbeeld: `Hij deed zijn scafander aan. ` |
|
de scala
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈskala] Verbuigingen: scala|'s (meerv.) |
groot aantal soorten of variaties
Voorbeeld: `een scala aan/van mogelijkheden` |
|
scalair
bijv.naamw. |
[wiskunde] een getal dat alleen een grootte heeft en niet zoals een vector richtingscomponenten
Voorbeeld: `Twee vectoren hebben een scalair product. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het scalair in de tweede betekenis erin. ` Bron: Wikiwoordenboek - scalair. |
|
scalen
werkw. Afbreekpatroon: 'sca - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: scalede (verl.tijd ) Verbuigingen: gescaled (volt.deelw.) |
op de juiste schaal instellen
Voorbeeld: `een foto scalen` |
|
scalpel
zelfst.naamw. |
een bijzonder scherp, na gebruik weg te gooien mesje dat o.a. gebruikt wordt bij medische operaties Voorbeeld: `De arts maakte een insnede met een scalpel. `
Bron: Wikiwoordenboek - scalpel. |
|
scammen
werkw. Afbreekpatroon: 'scam - men Herkomst: «Engels Verbuigingen: scamde (verl.tijd ) Verbuigingen: gescamd (volt.deelw.) |
diefstal van virtuele gegevens computer
Voorbeeld: `met valse beloftes iemands credits scammen` |
|
scampi
zelfst.naamw. |
grote garnalen Voorbeeld: `Ik vind scampi erg lekker. `
|
|
de scan
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [skɛn] Verbuigingen: scan|s (meerv.) |
opname van de binnenkant van je lichaam gemaakt met elektromagnetische straling medisch
Voorbeeld: `MRI-scan` |
|
inpluggen
werkw. Uitspraak: ['ɪmplʏxə(n)] Verbuigingen: plugde in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingeplugd (volt.deelw.) |
(elektronische apparaten) op elkaar aansluiten met een stekertje
Voorbeeld: `een USB-stick inpluggen in je computer` |
|
scannen
werkw. Uitspraak: [ˈskɛnə(n)] Verbuigingen: scande (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescand (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) 'bekijken' met elektromagnetische straling
Voorbeeld: `Alle bagage wordt gescand.` 2) (een afbeelding) in digitale code opslaan in een computer Voorbeeld: `een afbeelding scannen en in je computer opslaan` |
|
inscannen
werkw. Afbreekpatroon: 'in - scan - nen Verbuigingen: scande in (verl.tijd ) Verbuigingen: ingescand (volt.deelw.) |
een digitale kopie maken en die opslaan op de computer of doorsturen via e-mail
Voorbeeld: `een dokument inscannen en bewaren ` |
|
scanderen
werkw. Uitspraak: [skɑn'derə(n)] Verbuigingen: scandeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescandeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van verzen) de maat of het metrum aangeven
Voorbeeld: `om de beurt Latijnse verzen scanderen` |
|
scannen
werkw. Uitspraak: [ˈskɛnə(n)] Verbuigingen: scande (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescand (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) 'bekijken' met elektromagnetische straling
Voorbeeld: `Alle bagage wordt gescand.` 2) (een afbeelding) in digitale code opslaan in een computer Voorbeeld: `een afbeelding scannen en in je computer opslaan` |
|
inscannen
werkw. Afbreekpatroon: 'in - scan - nen Verbuigingen: scande in (verl.tijd ) Verbuigingen: ingescand (volt.deelw.) |
een digitale kopie maken en die opslaan op de computer of doorsturen via e-mail
Voorbeeld: `een dokument inscannen en bewaren ` |
|
de Scandinaviër
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [skɑndi'navijər] Verbuigingen: Scandinaviër|s (meerv.) de Scandina|vische zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [skɑndi'na|visə] Verbuigingen: Scandinavische|n (meerv.) |
iemand die afkomstig is van Zweden, Noorwegen of Denemarken
|
|
Scandinavisch
bijv.naamw. Uitspraak: [skɑndi'navis] |
wat betrekking heeft op Scandinavië of de inwoners
Voorbeeld: `de Scandinavische landen` |
|
scandium
zelfst.naamw. |
[scheikunde], [element] scheikundig element met symbool Sc en atoomnummer 21. Het is een zilverwit overgangsmetaal
|
|
scanklaar
bijv.naamw. |
klaar om ingescand te worden, van documenten of afbeeldingen die digitaal gemaakt worden
Voorbeeld: `Logo's, tekeningen of foto's dienen aangeleverd te worden in een scanklare uitvoering. ` '~ maken': het voorbereiden van documenten zodat het digitaal gemaakt kan worden Voorbeeld: `De bouwtekeningen werden scanklaar gemaakt door Jan. ` |
|
scannen
werkw. Uitspraak: [ˈskɛnə(n)] Verbuigingen: scande (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescand (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) 'bekijken' met elektromagnetische straling
Voorbeeld: `Alle bagage wordt gescand.` 2) (een afbeelding) in digitale code opslaan in een computer Voorbeeld: `een afbeelding scannen en in je computer opslaan` |
|
inpluggen
werkw. Uitspraak: ['ɪmplʏxə(n)] Verbuigingen: plugde in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingeplugd (volt.deelw.) |
(elektronische apparaten) op elkaar aansluiten met een stekertje
Voorbeeld: `een USB-stick inpluggen in je computer` |
|
de scanner
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈskɛnər] Verbuigingen: scanner|s (meerv.) |
1) apparaat dat afbeeldingen kan omzetten in digitale code
Voorbeeld: `een scanner aansluiten op je pc` 2) apparaat dat met elektromagnetische straling opnames van de binnenkant van je lichaam kan maken medisch Voorbeeld: `Het ziekenhuis heeft wel een scanner, maar bijna nooit elektriciteit.` |
|
inpluggen
werkw. Uitspraak: ['ɪmplʏxə(n)] Verbuigingen: plugde in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingeplugd (volt.deelw.) |
(elektronische apparaten) op elkaar aansluiten met een stekertje
Voorbeeld: `een USB-stick inpluggen in je computer` |
|
scapuliermedaille
zelfst.naamw. |
[religie] een devotiemedaille op de onderkleding gespeld door leken gedragen Voorbeeld: `De scapuliermedaille vervangt het scapulier, een kledingstuk dat gedragen wordt door kloosterlingen. `
|
|
de scarabee
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [skara'be, skɑra'be] Verbuigingen: scarabee|ën (meerv.) |
mestkever die door de Egyptenaren als heilig beschouwd werd of een voorwerp dat de vorm heeft van zo een kever
Voorbeeld: `een amulet in de vorm van een scarabee` |
|
scarlatina
zelfst.naamw. |
[medisch] roodvonk
|
|
scatten
werkw. Afbreekpatroon: 'scat - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: scatte (verl.tijd ) Verbuigingen: gescat (volt.deelw.) |
betekenisloze woorden zingen muziek
Voorbeeld: `tijdens een feestje scatten op mooie muziek` |
|
scatologisch
bijv.naamw. Uitspraak: [skato'loxis] |
wat betrekking heeft op menselijke uitwerpselen
Voorbeeld: `scatologische humor` |
|
scenarieel
bijv.naamw. |
die/dat te maken heeft met het scenario Voorbeeld: `Ondanks een aantal misstappen op scenarieel niveau zit de spanningsopbouw wel goed. `
|
|
het scenario
zelfst.naamw. Uitspraak: [səˈnarijo] Verbuigingen: scenario|'s (meerv.) |
1) beschrijving van hoe een speelfilm eruit moet gaan zien cinema
Voorbeeld: `Het scenario is gebaseerd op een roman.` Synoniem: script 2) beschrijving van mogelijke toekomstige gebeurtenissen |
|
nachtmerriescenario
|
(zeer ongunstig verloop van de gebeurtenissen)
|
|
de scène
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsɛːnə] Verbuigingen: scène|s (meerv.) |
1) deel van een film, toneelstuk of opera theater
Voorbeelden: `vechtscène`, `naaktscène` 2) opgewonden en luidruchtig gedrag Voorbeeld: `een scène maken` |
|
de scepsis
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['skɛpsɪs, 'sɛpsɪs] |
twijfel aan de waarheid en aan de goede afloop
Voorbeeld: `met een gezonde dosis scepsis naar iets kijken` Synoniem: scepticisme |
|
de scepter zwaaien
|
(de leiding hebben)
|
|
sceptisch
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈskɛptis, 'sɛptis] |
als je niet alles gelooft wat je verteld wordt
Voorbeeld: `sceptisch staan tegenover...` |
|
schaden
werkw. Uitspraak: [ˈsxadə(n)] Verbuigingen: schaadde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschaad (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
nadeel bezorgen of schade toebrengen aan (iemand of iets)
Voorbeeld: `Massatoerisme schaadt het milieu.` |
|
de schaaf
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxaf] Verbuigingen: schaven (meerv.) |
stuk gereedschap waarmee je een dunne laag materiaal kunt verwijderen
Voorbeelden: `kaasschaaf`, `blokschaaf` |
|
bijschaven
werkw. Uitspraak: ['bɛisxavə(n)] Verbuigingen: schaafde bij (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft bijgeschaafd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(wat nog niet goed genoeg is) verbeteren
Voorbeelden: `een presentatie nog wat bijschaven`, `je talenkennis bijschaven` |
|
schaafbank
zelfst.naamw |
werkbank om hout op te schaven
machine voor het schaven van hout of metaal |
|
I schaven
werkw. Uitspraak: [ˈsxavə(n)] Verbuigingen: schaafde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschaafd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met een schaaf dunner, vlakker of gladder maken
|
|
II zich schaven
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈsxavə(n)] Verbuigingen: schaafde zich (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich geschaafd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
je huid beschadigen door ergens langs te schuren
Voorbeeld: `Toen ik viel, schaafde ik mijn knie.` |
|
de schaafwond
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxafwɔnt] Verbuigingen: schaafwond|en (meerv.) |
verwonding waarbij een klein stukje van je huid weg is
Voorbeeld: `een schaafwond op je knie hebben` |
|
het schaak
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxak] |
1) spel voor twee personen dat je speelt met schaakstukken op een bord met 32 witte en 32 zwarte vlakken
Voorbeeld: `schaaktoernooi` Synoniem: schaakspel 2) positie in een schaakspel waarbij de koning in de volgende zet genomen kan worden Voorbeeld: `schaak staan` Synoniem: schaakmat |
|
het schaakbord
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxakbɔrt] Verbuigingen: schaakbord|en (meerv.) |
bord met 32 witte en 32 zwarte vlakken waarop je schaak speelt
Voorbeeld: `een houten schaakbord` |
|
de schaakcomputer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxakɔmpjutər] Verbuigingen: schaakcomputer|s (meerv.) |
elektronisch schaakbord die dient ter vervanging van een menselijke tegenspeler
Voorbeeld: `het ontstaan van de schaakcomputer eind jaren zeventig` |
|
de schaakgrootmeester
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxakxrotmestər] Verbuigingen: schaakgrootmeester|s (meerv.) |
hoogste internationale titel die een schaker kan krijgen
|
|
de schaakklok
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxaklɔk] Verbuigingen: schaakklok|ken (meerv.) |
klok met twee uurwerken dat in een schaakspel gebruikt wordt
|
|
schaakmat
bijwoord |
[schaak] positie in het schaakspel, waarbij de koning schaak staat en niet meer te redden is Voorbeeld: `En voor hij het wist stond hij schaakmat. `
|
|
schaakpartij
zelfst.naamw. |
een spel schaak, schaakwedstrijd
|
|
het schaakspel
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxakspɛl] |
denksport voor twee personen die elk met zestien schaakstukken tegen elkaar strijden
|
|
schaaksport
zelfst.naamw. |
[sport], [spel], een spel met verschillende stukken op een schaakbord
|
|
het schaakstuk
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxakstʏk] Verbuigingen: schaakstuk|ken (meerv.) |
wit of zwart figuurtje in een schaakspel
Voorbeeld: `Er zijn zes verschillende schaakstukken: de koning, de dame, de toren, de loper, het paard en de pion.` |
|
schaken
werkw. Uitspraak: [ˈsxakə(n)] Verbuigingen: schaakte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) het spel 'schaak' spelen sport
Voorbeeld: `een potje schaken voor de lol` 2) (een geliefde) ontvoeren geschiedenis Voorbeeld: `De schone Helena werd door Paris geschaakt.` |
|
het schaaktoernooi
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxakturnoj] Verbuigingen: schaaktoernooi|en (meerv.) |
reeks van wedstrijden tussen verschillende schaakspelers
Voorbeelden: `de laatste ronde van een schaaktoernooi`, `een schaaktoernooi tussen twee schaakgrootmeesters` |
|
de schaal
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxal] Verbuigingen: schalen (meerv.) |
1) bak van aardewerk of glas waarin eten wordt opgediend of bewaard
Voorbeelden: `fruitschaal`, `vuurvaste schaal` 2) maatstaf voor verhoudingen Voorbeelden: `schaalmodel`, `een kaart met een schaal van 1 op 50.000` 3) harde buitenkant Voorbeelden: `eierschaal`, `schaaldieren` |
|
op grote schaal
|
(in grote aantallen) `Er wordt op grote schaal gefraudeerd met reisverzekeringen.`
|
|
inschalen
werkw. Uitspraak: ['ɪnsxalə(n)] Verbuigingen: schaalde in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingeschaald (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een salarisschaal toewijzen
Voorbeelden: `Mijn nieuwe werkgever heeft me in schaal 6 ingeschaald.`, `in een hogere salarisschaal ingeschaald worden` |
|
schalen
werkw. |
'~ met': zich verhouden tot iets of iemand
|
|
het schaaldier
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxaldir] Verbuigingen: schaaldier|en (meerv.) |
dier met een harde buitenkant dat in het water leeft, zoals een kreeft
Voorbeeld: `Een mossel is geen schaaldier, maar een weekdier.` |
|
het schaalmodel
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxalmodɛl] Verbuigingen: schaalmodel|len (meerv.) |
iets dat in de juiste verhoudingen in het klein is nagemaakt, bijvoorbeeld van een gebouw
|
|
de schaalvergroting
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxalfərxrotɪŋ] Verbuigingen: schaalvergroting|en (meerv.) |
groei van (industriële) productie per bedrijf
Voorbeelden: `Door schaalvergroting in de landbouw worden bedrijven steeds groter en neemt het aantal bedrijven sterk af.`, `de schaalvergroting van de productie van een bedrijf` |
|
de schaalverkleining
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxalfərklɛinɪŋ] Verbuigingen: schaalverkleining|en (meerv.) |
afname van iets in aantal en grootte
Voorbeeld: `de schaalverkleining van productieprocessen` |
|
de schaalvrucht
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxalvrʏxt] Verbuigingen: schaalvrucht|en (meerv.) |
noot of vrucht met een harde schil
Voorbeeld: `een okkernoot is een schaalvrucht` Synoniem: dopvrucht |
|
zich doodschamen
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈdotsxamə(n)] Verbuigingen: schaamde zich dood (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich doodgeschaamd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
je heel erg schamen
Voorbeelden: `Ik schaamde me dood dat we veel te laat waren.`, `Ik schaamde me dood voor het gedrag van mijn kind.` |
|
zich schamen
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈsxamə(n)] Verbuigingen: schaamde zich (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich geschaamd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
het onaangename gevoel hebben dat je wilde dat iets anders was, of dat je ergens anders was
Voorbeeld: `Pubers schamen zich voor hun ouders.` |
|
het schaamhaar
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxamhar] Verbuigingen: schaam|haren (meerv.) |
haar dat groeit rond je vagina of je penis
|
|
de schaamlip
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxamlɪp] Verbuigingen: schaamlip|pen (meerv.) |
huidplooi bij de vagina
Voorbeeld: `de kleine en de grote schaamlippen` |
|
de schaamluis
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxamlœys] Verbuigingen: schaam|luizen (meerv.) |
luis die zich in het schaamhaar nestelt
Voorbeeld: `schaamluizen oplopen door seksueel contact` |
|
met het schaamrood op de kaken/wangen
|
(blozend van schaamte)
|
|
de schaamstreek
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxamstrek] Verbuigingen: schaam|streken (meerv.) |
benaming voor het deel van het menselijk lichaam waar zich de geslachtsorganen bevinden
Voorbeeld: `het epileren van de schaamstreek` |
|
zich schamen
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈsxamə(n)] Verbuigingen: schaamde zich (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich geschaamd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
het onaangename gevoel hebben dat je wilde dat iets anders was, of dat je ergens anders was
Voorbeeld: `Pubers schamen zich voor hun ouders.` |
|
de schaamte
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxamtə] |
onaangenaam gevoel dat je wilde dat je iets niet of anders had gedaan, of dat je ergens anders was
|
|
schaamteloos
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxamtəlos] |
zonder beleefde terughoudendheid
Voorbeeld: `een schaamteloze leugen` Synoniemen: brutaal, ongegeneerd |
|
schaamtevol
bijv.naamw. |
met schaamte Voorbeeld: `De mollige dame had een schaamtevol verlangen naar chocolade en andere zoetwaren. `
|
|
het schaap
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxap] Verbuigingen: schapen (meerv.) |
dier dat als vee wordt gehouden vanwege de wol en het vlees
|
|
je schaapjes op het droge hebben
|
(genoeg verdiend hebben om rustig te kunnen leven)
|
|
een schaap met vijf poten zoeken
|
(iemand zoeken met een vrijwel onmogelijke combinatie van goede eigenschappen)
|
|
I schaapachtig
bijv.naamw. |
'letterlijk': op een schaap gelijkend
Voorbeeld: `Deze diersoort is eerder schaapachtig dan geitachtig te noemen. ` 'overdrachtelijk' op naïeve wijze verrast, niet-begrijpend Voorbeeld: `Er kwam alleen een wat schaapachtige reactie uit de overrompelde man. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het schaapachtig in de tweede betekenis erin. |
|
II schaapachtig
bijwoord |
op naïeve wijze
Voorbeeld: `"Is dat echt waar?" vroeg hij schaapachtig. ` |
|
de schaapherder
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxaphɛrdər] Verbuigingen: schaapherder|s (meerv.) |
iemand die als beroep een kudde schapen bewaakt
Voorbeeld: `De schaapherder dreef zijn schapen bijeen.` Synoniem: herder |
|
de schaar
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxar] Verbuigingen: scharen (meerv.) |
ding waarmee je knipt
Voorbeeld: `snoeischaar |
|
zich om iets of iemand scharen
|
(iets of iemand verdedigen)
|
|
je achter iets of iemand scharen
|
(openlijk laten merken dat je het eens bent met iets of iemand)
|
|
schaars
bijv.naamw. Uitspraak: [sxars] |
als er minder van iets is dan vroeger, of dan je zou willen
Voorbeeld: `De boerenzwaluw wordt in Nederland steeds schaarser.` Synoniem: zeldzaam |
|
de schaarsprong
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxarsprɔŋ] |
techniek in het hoogspringen waarbij de bewegingen die je met je armen en benen maakt, lijken op die van een schaar
Voorbeeld: `De schaarsprong is een sprong die geschikt is voor beginners.` |
|
de schaarste
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxarstə] |
situatie waarin er een tekort is aan iets
Voorbeelden: `een schaarste aan voedsel en water`, `olieschaarste`, `geldschaarste` Synoniem: gebrek |
|
de schaats
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxats] Verbuigingen: schaats|en (meerv.) |
langwerpig stuk ijzer onder een schoen waarmee je snel over ijs kunt glijden
Voorbeeld: `klapschaats` |
|
de schaatsbaan
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxatsban] Verbuigingen: schaats|banen (meerv.) |
bevroren wateroppervlak om op te schaatsen
Voorbeelden: `een overdekte schaatsbaan`, `Elk jaar rond de kerstperiode plaatsen ze op het marktplein een grote schaatsbaan.` |
|
de schaatsbond
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxatsbɔnt] Verbuigingen: schaatsbond|en (meerv.) |
vereniging die zich bezighoudt met de belangen van de schaatssport
Voorbeeld: `de KNSB is de schaatsenbond in Nederland` |
|
schaatsen
werkw. Uitspraak: [ˈsxatsə(n)] Verbuigingen: schaatste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschaatst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
je met schaatsen voortbewegen over ijs
Voorbeelden: `kunstschaatsen`, `de 5.000 meter schaatsen` |
|
schaatsenrijder
zelfst.naamw. |
iemand die zich op de schaats voortbeweegt
Voorbeeld: `Bij schaatsenrijders die deelnemen aan de molentocht gaat een kop snert er altijd wel in. ` [insecten] 'Gerris lacustris', een insect dat zich dank zij de oppervlaktespanning op het wateroppervlak voortbeweegt Voorbeeld: `Schaatsenrijders leven van kleine diertjes die per ongeluk in het water terechtkomen. ` |
|
de schaarsprong
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxarsprɔŋ] |
techniek in het hoogspringen waarbij de bewegingen die je met je armen en benen maakt, lijken op die van een schaar
Voorbeeld: `De schaarsprong is een sprong die geschikt is voor beginners.` |
|
de schaatser
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxatsər] Verbuigingen: schaatser|s (meerv.) de schaats|ster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxat|stər] Verbuigingen: schaatsster|s (meerv.) |
iemand die schaatst
Voorbeeld: `profschaatser` |
|
schaatsgekte
zelfst.naamw. |
het verschijnsel dat veel mensen bijzonder enthousiast worden vanwege de mogelijkheid te schaatsen op natuurijs Voorbeeld: `Als het erop lijkt dat de Elfstedentocht geschaatst kan gaan worden, barst in Nederland de schaatsgekte los. `
|
|
de schaatspiste
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxatspɪstə] Verbuigingen: schaatspiste|s, schaatspiste|n (meerv.) |
bevroren wateroppervlak om op te schaatsen
Voorbeeld: `een overdekte schaatspiste` |
|
schaatsen
werkw. Uitspraak: [ˈsxatsə(n)] Verbuigingen: schaatste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschaatst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
je met schaatsen voortbewegen over ijs
Voorbeelden: `kunstschaatsen`, `de 5.000 meter schaatsen` |
|
schabouwelijk
bijv.naamw. Uitspraak: [sxa'bɑuwələk, sxɑ'bɑuwələk] |
van zeer slechte, beschamende kwaliteit
Voorbeelden: `schabouwelijk taalgebruik`, `een schabouwelijke vertoning` |
|
schacht
zelfst.naamw. |
een gat dat in de grond gemaakt is om als bron te dienen voor water, olie, gas of andere vloeistoffen Voorbeeld: `Het bedrijf had een schacht gemaakt om aan de olie te kunnen. `
|
|
schacht
zelfst.naamw. |
een gat dat in de grond gemaakt is om als bron te dienen voor water, olie, gas of andere vloeistoffen Voorbeeld: `Het bedrijf had een schacht gemaakt om aan de olie te kunnen. `
|
|
de schade
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxadə] Verbuigingen: schade|n, schade|s (meerv.) |
nadelig gevolg van een gebeurtenis
Voorbeelden: `brandschade`, `schadeclaim`, `de schade herstellen`, `De storm heeft een hoop schade aangericht.` |
|
door schade en schande wijs worden
|
(door een vervelende ervaring of een teleurstelling iets leren)
|
|
schadeclaim
zelfst.naamw. |
een eis tot schadevergoeding Voorbeeld: `Hij overweegt een schadeclaim in te dienen bij de horecagelegenheden. `
|
|
schadegeval
zelfst.naamw. |
een gebeurtenis waarbij schade ontstaat Voorbeeld: `Er geldt een eigen risico bij ieder schadegeval. `
|
|
schadelijk
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxadələk] |
als iets schade veroorzaakt
Voorbeeld: `schadelijke insecten` Antoniem: onschadelijk |
|
de schadeloosstelling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxadəlostɛlɪŋ] Verbuigingen: schadeloosstelling|en (meerv.) |
het vergoeden of herstellen van een schade
Voorbeelden: `een schadeloosstelling eisen`, `een schadeloosstelling krijgen na een brand` Synoniem: schadevergoeding |
|
schaden
werkw. Uitspraak: [ˈsxadə(n)] Verbuigingen: schaadde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschaad (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
nadeel bezorgen of schade toebrengen aan (iemand of iets)
Voorbeeld: `Massatoerisme schaadt het milieu.` |
|
de schadevergoeding
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxadəvərxudɪŋ] Verbuigingen: schadevergoeding|en (meerv.) |
geldbedrag dat je krijgt als tegemoetkoming voor geleden schade
Voorbeeld: `Een schadevergoeding van een ton eisen.` Synoniem: schadeloosstelling |
|
de schaduw
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxadyw] |
1) donkere aftekening van iets ondoorzichtigs
Verbuigingen: schaduw|en (meerv.) 2) plaats waar geen direct zonlicht op valt Voorbeelden: `in de schaduw zitten`, `Deze boompjes geven nog niet veel schaduw.` |
|
niet in iemands schaduw kunnen staan
|
(duidelijk iemands mindere zijn)
|
|
sneller dan je schaduw
|
(heel snel)
|
|
schaduwen
werkw. Uitspraak: [ˈsxadywə(n)] Verbuigingen: schaduwde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschaduwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) volgen zonder dat hij of zij het merkt
|
|
aanschaffen
werkw. Uitspraak: [ˈansxɑfə(n)] Verbuigingen: schafte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangeschaft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
voor jezelf kopen
Voorbeeld: `een computer aanschaffen` |
|
afschaffen
werkw. Uitspraak: [ˈɑfsxɑfə(n)] Verbuigingen: schafte af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeschaft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een regeling of gewoonte) niet meer laten bestaan
Voorbeeld: `de hondenbelasting afschaffen` Synoniem: opheffen |
|
schaffen
werkw. |
[verouderd] beschikbaar maken Voorbeeld: `Wat schaft de pot? ` Voorbeeld: `'t Verkwiklijk veldgroen schafte altijd<br>Een overheilzaam rusttapijt;<br>....<br>Voor die zich in zijn schaduw bogen.<ref> "De Gouden Eeuw" in Kleine dichterlijk handschriften<br> `
|
|
schaften
werkw. |
het werk onderbreken om te eten
|
|
de schakel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxakəl] Verbuigingen: schakel|s (meerv.) |
1) elk van de metalen ringen van een ketting
Voorbeeld: `schakelarmband` Synoniem: schalm 2) iets dat of iemand die de verbinding vormt tussen twee dingen Voorbeeld: `De zwakke schakel in deze organisatie is de onderlinge communicatie.` |
|
aaneenschakelen
werkw. |
met schakels verbinden (ook fig.) Voorbeeld: `Hij heeft de beide machines aaneengeschakeld. `
|
|
de schakel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxakəl] Verbuigingen: schakel|s (meerv.) |
1) elk van de metalen ringen van een ketting
Voorbeeld: `schakelarmband` Synoniem: schalm 2) iets dat of iemand die de verbinding vormt tussen twee dingen Voorbeeld: `De zwakke schakel in deze organisatie is de onderlinge communicatie.` |
|
inschakelen
werkw. Uitspraak: [ˈɪnsxakələ(n)] Verbuigingen: schakelde in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingeschakeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zorgen dat (een apparaat) gaat werken
Voorbeeld: `de verwarming inschakelen` Antoniem: uitschakelen Synoniem: aanzetten 2) hulp vragen van (iemand) Voorbeeld: `een makelaar inschakelen bij de verkoop van je huis` Synoniem: inzetten |
|
omschakelen
werkw. Uitspraak: [ˈɔmsxakələ(n)] Verbuigingen: schakelde om (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is omgeschakeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
wennen aan een nieuwe situatie
Voorbeeld: `Het was even omschakelen, maar nu zijn we eraan gewend.` |
|
overschakelen
werkw. |
een andere verbinding opzetten
Voorbeeld: `We schakelen nu live over naar de studio. ` zaken doen met een andere partij Voorbeeld: `Helaas kan ik niet zomaar overschakelen naar een andere internetaanbieder. ` hersentoestand wijzigen naar iets totaal anders Voorbeeld: `Sommige mensen kunnen zo op een ander onderwerp overschakelen, maar mij kost het altijd iets langer. ` naar een andere versnelling gaan Voorbeeld: `Bij ongeveer 2000 toeren kun je het beste overschakelen naar de volgende versnelling, als je zuinig wilt rijden. ` |
|
uitschakelen
werkw. Uitspraak: ['œytsxakələ(n)] Verbuigingen: geschakelde uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgeschakeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zorgen dat (iets of iemand) niet meer functioneert of geen invloed meer heeft
Voorbeelden: `de lamp uitschakelen`, `je voicemail uitschakelen`, `een doorbraak in het uitschakelen van kanker`, `door te winnen je tegenstander uitschakelen` |
|
de schakelaar
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxakəlar] Verbuigingen: schakelaar|s (meerv.) |
klik- of draaimechanisme waarmee je een elektrische stroom kunt onderbreken
Voorbeelden: `tijdschakelaar`, `de hoofdschakelaar omzetten` |
|
schakelen
werkw. Uitspraak: [ˈsxakələ(n)] Verbuigingen: schakelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschakeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
de versnelling van een voertuig bedienen
Voorbeelden: `doorschakelen naar de derde versnelling`, `terugschakelen` |
|
schakeling
zelfst.naamw. |
wijze van schakelen of geschakeld zijn
[elektrotechniek] [elektronica] de manier waarop elementen geschakeld zijn (onderling verbonden zijn) tot een netwerk of circuit |
|
de schakelklas
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxakəlklɑs] Verbuigingen: schakelklas|sen (meerv.) |
overgangsjaar waarin een leerling voorbereid wordt op een nieuwe klas of school
Voorbeeld: `een schakelklas om kleuters voor te bereiden op het basisonderwijs` Synoniem: overbruggingsklas |
|
een internationale schakelklas
|
(een klas voor anderstalige kinderen)
|
|
schakelen
werkw. Uitspraak: [ˈsxakələ(n)] Verbuigingen: schakelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschakeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
de versnelling van een voertuig bedienen
Voorbeelden: `doorschakelen naar de derde versnelling`, `terugschakelen` |
|
schaken
werkw. Uitspraak: [ˈsxakə(n)] Verbuigingen: schaakte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) het spel 'schaak' spelen sport
Voorbeeld: `een potje schaken voor de lol` 2) (een geliefde) ontvoeren geschiedenis Voorbeeld: `De schone Helena werd door Paris geschaakt.` |
|
de schaker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxakər] Verbuigingen: schaker|s (meerv.) de schaakster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxakstər] Verbuigingen: schaakster|s (meerv.) |
iemand die schaakt (1)
Voorbeeld: `twee beginnende schakers die het tegen elkaar opnemen` Synoniem: schaakspeler |
|
de schakering
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sxa'kerɪŋ] Verbuigingen: schakering|en (meerv.) |
andere tint van eenzelfde kleur
Voorbeelden: `verschillende schakeringen van geel en oranje`, `kleurschakering`, `lichtschakering` Synoniem: nuance |
|
schalen
werkw. |
'~ met': zich verhouden tot iets of iemand
|
|
schalie
zelfst.naamw. |
[geologie] een sedimentair gesteente dat zich gemakkelijk in lagen laat splijten en voornamelijk bestaat uit kleimineralen. Uit schalie kan olie en gas worden gewonnen.
|
|
schaliegas
zelfst.naamw. |
[natuurkunde], [thermodynamica] uit schalie gewonnen gas
Voorbeeld: `Het laatste woord over de mogelijke exploitatie van schaliegas is nog niet gesproken. ` [natuurkunde], [thermodynamica] uit olieschalie gewonnen synthetisch gas |
|
schalieolie
zelfst.naamw. |
[natuurkunde], [thermodynamica] uit schalie gewonnen olie
[natuurkunde] uit olieschalie verkregen synthetische olie |
|
schalks
bijv.naamw. Uitspraak: [sxɑlks] |
plagend of ondeugend maar op een leuke manier
Voorbeeld: `een schalks lachje` Synoniem: guitig |
|
de schalm
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxɑlm] Verbuigingen: schalm|en (meerv.) |
elk van de metalen ringen van een ketting
Voorbeeld: `schalmketting` Synoniem: schakel (1) |
|
schalmei
zelfst.naamw. |
[muziekinstrument] een blaasinstrument met een rechte conische boring. De toon wordt gevormd met een los dubbel riet
Bron: Wikiwoordenboek - schalmei. |
|
schamel
bijv.naamw. Uitspraak: ['sxaməl] |
waaruit armoede blijkt
Voorbeeld: `De dakloze werd beroofd van zijn schamele bezittingen.` Synoniem: armoedig |
|
zich schamen
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈsxamə(n)] Verbuigingen: schaamde zich (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich geschaamd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
het onaangename gevoel hebben dat je wilde dat iets anders was, of dat je ergens anders was
Voorbeeld: `Pubers schamen zich voor hun ouders.` |
|
schampen
werkw. Uitspraak: ['sxɑmpə(n)] Verbuigingen: schampte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschampt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in het voorbijgaan lichtjes raken
Voorbeeld: `De bal schampte de paal.` |
|
schamper
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxɑmpər] |
zo dat je laat merken dat je op iets of iemand neerkijkt
Voorbeeld: `een schampere opmerking` Synoniem: minachtend |
|
schamperen
werkw. Uitspraak: ['sxɑmpərə(n)] Verbuigingen: schamperde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschamperd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
beledigende dingen roepen tegen iemand
Voorbeeld: `schamperen op je kleine broertje` |
|
schampen
werkw. Uitspraak: ['sxɑmpə(n)] Verbuigingen: schampte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschampt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in het voorbijgaan lichtjes raken
Voorbeeld: `De bal schampte de paal.` |
|
het schandaal
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxɑnˈdal] Verbuigingen: schan|dalen (meerv.) |
gebeurtenis waar veel mensen boos en opgewonden over worden
Voorbeelden: `in een schandaal verwikkeld raken`, `een politiek schandaal`, `omkoopschandaal` |
|
schandalig
bijv.naamw. Uitspraak: [sxɑnˈdaləx] |
als je iets heel sterk afkeurt
Voorbeeld: `Tijdens het transport worden de varkens op een schandalige manier mishandeld.` Synoniem: schandelijk |
|
schanddaad
zelfst.naamw. |
een daad die indruist tegen alle gevoel van eerbaarheid Voorbeeld: `De schanddaden bedreven door dat dictatoriale bewind zijn met geen pen te beschrijven. `
|
|
de schande
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxɑndə] Verbuigingen: schande|s (meerv.) |
vernederende toestand
Synoniem: wantoestand |
|
schande spreken van
|
(laten merken dat je iets sterk afkeurt) `Het hele dorp spreekt er schande van.`
|
|
Het is een schande dat...
|
(dit zeg je als je iets heel sterk afkeurt)
|
|
schandelijk
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxɑndələk] |
als je iets heel sterk afkeurt
Synoniem: schandalig |
|
de schans
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxɑns] Verbuigingen: schans|en (meerv.) |
stellage met een steile sneeuwhelling voor het skispringen
Voorbeelden: `springschans`, `skischans` Synoniem: springschans |
|
schansspringen
zelfst.naamw. |
een wintersport waarbij op ski's van een helling (de 'schans') gesprongen wordt. Het doel daarbij is om zowel zo ver als zo mooi mogelijk te springen
|
|
de schansspringer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxɑnsprɪŋər] Verbuigingen: schansspringer|s (meerv.) |
sporter die met ski's van een schans afspringt
Voorbeeld: `De Oostenrijkse schansspringer verloor een ski en kwam zwaar ten val.` |
|
het schap
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxɑp] Verbuigingen: schap|pen (meerv.) |
plank om iets op te zetten, vooral in een winkel
|
|
schapendoes
zelfst.naamw. Afbreekpatroon: 'scha - pen - does Verbuigingen: schapendoezen (meerv.) |
hond die samenwerkt met de herder om de schaapskudde te hoeden fauna
Voorbeeld: `De Nederlandse schapendoes is lichtgebouwd en heeft een langharige vacht.` Synoniem: herdershond; does; doeshond |
|
schappelijk
bijv.naamw. Uitspraak: ['sxɑpələk] |
niet veeleisend of overdreven
Voorbeeld: `mooie schoenen voor een schappelijk prijsje` Synoniem: redelijk |
|
schare
zelfst.naamw. |
een mensenmenigte Voorbeeld: `Er stond een schare supporters voor de deur. ` Voorbeeld: `Dit is het vaandel waarachter men zich schare. `
|
|
zich om iets of iemand scharen
|
(iets of iemand verdedigen)
|
|
je achter iets of iemand scharen
|
(openlijk laten merken dat je het eens bent met iets of iemand)
|
|
scharensliep
zelfst.naamw. |
man die vroeger langs de deuren ging om scharen en/of messen te slijpen
|
|
scharlaken
zelfst.naamw. |
[kleur] een helderrode kleur die naar oranje zweemt
Voorbeeld: `Kardinalen dragen vaak scharlaken. ` [kleding], [geschiedenis] een fijn wollen weefsel uit de middeleeuwen |
|
I scharlakenrood
zelfst.naamw. |
[kleur] een dieprode kleur, helderrood dat naar oranje zweemt
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het scharlakenrood? |
|
II scharlakenrood
bijv.naamw. |
[kleur] het hebben van een dieprode kleur, helderrood dat naar oranje zweemt
Voorbeeld: `Hij rijdt in een scharlakenrode auto. ` |
|
het scharminkel
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxɑr'mɪŋkɛl] Verbuigingen: scharminkel|s (meerv.) |
dier of mens dat ongezond mager is
Voorbeeld: `een mager scharminke` |
|
het scharnier
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxɑrˈnir] Verbuigingen: scharnier|en (meerv.) |
ding om iets vast te maken dat moet kunnen draaien
Voorbeelden: `De deur hangt met twee scharnieren in de sponning.`, `een roestig scharnier smeren` |
|
scharnieren
werkw. |
draaien om een as
tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het scharnieren in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de scharrel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxɑrəl] Verbuigingen: scharrel|s (meerv.) |
iemand waar je geen serieuze relatie mee hebt
Voorbeeld: `Mijn broer heeft nog nooit een vaste relatie gehad, alleen maar scharrels.` |
|
aan de scharrel zijn
|
(oppervlakkig verkering hebben met iemand)
|
|
scharrelen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɑrələ(n)] Verbuigingen: scharrelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescharreld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
op een ongestructureerde manier bezig zijn met van alles en nog wat
Voorbeeld: `rondscharrelen` |
|
bij elkaar scharrelen
|
((dingen die samen een geheel vormen) bij elkaar brengen) `een kampeeruitrusting bij elkaar scharrelen`
|
|
met iemand scharrelen
|
(oppervlakkig verkering hebben met iemand)
|
|
het scharrelei
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxɑrəlɛi] Verbuigingen: scharrelei|eren (meerv.) |
ei van een scharrelkip
Voorbeeld: `Verse scharreleieren te koop!` |
|
de scharrelkip
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxɑrəlkɪp] Verbuigingen: scharrelkip|pen (meerv.) |
kip met een minimum aan ruimte om natuurlijk gedrag te vertonen
Antoniem: batterijkip |
|
scharrelvarken
zelfst.naamw. |
[zoogdieren] een vrijlopend varken dat op een zo natuurlijk mogelijke manier mag leven Voorbeeld: `Hij is geen vegetariër, maar uit principe eet hij alleen scharrelvarkens. `
|
|
de schat
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxɑt] Verbuigingen: schat|ten (meerv.) |
1) grote verzameling kostbaarheden
2) woord waarmee je iemand aanspreekt die je lief vindt Voorbeeld: `Lieve schat, ik kom vandaag wat later thuis.` Synoniem: engel |
|
schatten verdienen met...
|
(veel geld verdienen met...)
|
|
een schat aan informatie
|
(veel informatie)
|
|
inschatten
werkw. Uitspraak: [ˈɪnsxɑtə(n)] Verbuigingen: schatte in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingeschat (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
vooraf beoordelen hoe iets of iemand zal zijn
Voorbeelden: `een risico inschatten`, `inschatten of het zin heeft naar de vergadering te gaan`, `inschatten dat de kosten wel zullen meevallen` |
|
overschatten
werkw. Uitspraak: [ovərˈsxɑtə(n)] Verbuigingen: overschatte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft overschat (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
belangrijker of groter vinden dan iets of iemand is
Voorbeeld: `De meeste managers overschatten hun eigen kwaliteiten.` Antoniem: onderschatten |
|
schateren
werkw. Uitspraak: [ˈsxatərə(n)] Verbuigingen: schaterde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschaterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
hard lachen
Voorbeeld: `schateren van plezier` Synoniem: schaterlachen |
|
schaterlachen
werkw. Uitspraak: ['sxatərlɑxə(n)] Verbuigingen: schaterlachte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschaterlacht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
hard lachen
Voorbeeld: `niet meer bijkomen van het schaterlachen` Synoniem: schateren |
|
schatkamer
zelfst.naamw. |
een kamer waar een schat wordt bewaard Voorbeeld: `De koning aanschouwde zijn schatten in zijn schatkamer. `
|
|
de schatkist
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxɑtkɪst] Verbuigingen: schatkist|en (meerv.) |
1) kist met waardevolle voorwerpen erin
Voorbeeld: `Schatkisten komen vooral voor in sprookjeskastelen en op piratenschepen.` 2) geld van de staat Voorbeeld: `Voor de aankoop kreeg het museum een bijdrage uit de schatkist.` Synoniem: staatskas |
|
schatrijk
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxɑtrɛik] |
heel erg rijk
|
|
schatten
werkw. Uitspraak: [ˈsxɑtə(n)] Verbuigingen: schatte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschat (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
de waarde of grootte van iets onnauwkeurig berekenen
Voorbeeld: `De waarde werd geschat op 40.000 euro.` Synoniem: ramen |
|
iets naar waarde schatten
|
(beseffen hoe waardevol iets is)
|
|
schattig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxɑtəx] |
vertederend lief
Voorbeeld: `een schattig jong hondje` |
|
schatvertrek
zelfst.naamw. |
een vertrek waar een schat wordt bewaard Voorbeeld: `De koning aanschouwde zijn schatten in zijn schatvertrek. `
|
|
schatzaal
zelfst.naamw. |
een zaal waar een schat wordt bewaard Voorbeeld: `De koning aanschouwde zijn schatten in zijn schatzaal. `
|
|
schavelen
werkw. |
[intr], [scheepvaart] het almaar langs elkaar wrijven van touw of zeil waardoor snel slijtplekken ontstaan Voorbeeld: `Waar de fok steeds langs de stag schaveelt, omwikkelen we de stag met een smarting. `
|
|
I schaven
werkw. Uitspraak: [ˈsxavə(n)] Verbuigingen: schaafde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschaafd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met een schaaf dunner, vlakker of gladder maken
|
|
II zich schaven
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈsxavə(n)] Verbuigingen: schaafde zich (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich geschaafd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
je huid beschadigen door ergens langs te schuren
Voorbeeld: `Toen ik viel, schaafde ik mijn knie.` |
|
schaven aan
werkw. Uitspraak: [ˈsxavə(n) an] Verbuigingen: schaafde aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschaafd aan (volt.deelw.) |
verbeteren
Voorbeeld: `Het ontwerp voor het nieuwe sportpark is klaar, maar aan de details wordt nog geschaafd.` Synoniem: perfectioneren |
|
schavielen
werkw. |
[scheepvaart] het almaar langs elkaar wrijven van touw of zeil waardoor snel slijtplekken ontstaan Voorbeeld: `Waar de fok steeds langs de stag schavielt, omwikkelen we de stag met een smarting. `
|
|
het schavot
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxa'vɔt, sxɑ'vɔt] Verbuigingen: schavot|ten (meerv.) |
houten verhoging waarop vroeger verschillende vormen van lijfstraffen of executies uitgevoerd werden
Voorbeelden: `schavotstraf`, `schavotpaal` |
|
het schavot
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxa'vɔt, sxɑ'vɔt] Verbuigingen: schavot|ten (meerv.) |
houten verhoging waarop vroeger verschillende vormen van lijfstraffen of executies uitgevoerd werden
Voorbeelden: `schavotstraf`, `schavotpaal` |
|
schavuit
zelfst.naamw. |
een persoon die kwaad bedrijft
|
|
de schede
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxedə] Verbuigingen: schede|s (meerv.) |
1) omhulsel waarin je een zwaard of dolk bij je draagt
Voorbeeld: `Bewaar de dolk altijd in de schede.` 2) vrouwelijk geslachtsdeel anatomie Voorbeeld: `Breng het pessarium voorzichtig in de schede.` Synoniemen: vagina, kut |
|
schedefonteinkruid
zelfst.naamw. |
[plantkunde] [species|Potamogeton pectinatus] een plant uit de fonteinkruidfamilie ([species|Potamogetonaceae]) Voorbeeld: `Omdat schedefonteinkruid vaak drijvende bladeren heeft kan de plant goed gedijen in troebel water en is daarom bestand tegen eutrofiëring. `
|
|
de schedel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxedəl] Verbuigingen: schedel|s (meerv.) |
bot om je hersenen
Voorbeeld: `schedelomvang` |
|
de schede
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxedə] Verbuigingen: schede|s (meerv.) |
1) omhulsel waarin je een zwaard of dolk bij je draagt
Voorbeeld: `Bewaar de dolk altijd in de schede.` 2) vrouwelijk geslachtsdeel anatomie Voorbeeld: `Breng het pessarium voorzichtig in de schede.` Synoniemen: vagina, kut |
|
schedulen
werkw. Afbreekpatroon: 'sche - du - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: schedulede (verl.tijd ) Verbuigingen: gescheduled (volt.deelw.) |
(in-) plannen
Voorbeeld: `een overleg schedulen met diverse partijen` |
|
schee
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] een verdikking onder de voorsteven van een schip ter bevordering van de stuurbaarheid
[visserij] een lange plank die over het strand getrokken werd om de garnalen te doen opspringen |
|
scheef
bijv.naamw. Uitspraak: [sxef] |
niet verticaal en niet horizontaal
Voorbeeld: `Dat oude dijkhuisje is een beetje scheef gezakt.` Antoniem: recht Synoniem: schuin |
|
een scheve schaats rijden
|
(iets doen wat niet hoort)
|
|
scheel zien/zijn/kijken
|
(met je ene oog een andere kant op kijken dan met je andere)
|
|
scheel zien van de honger
|
(erg hongerig zijn)
|
|
schelen
werkw. Uitspraak: [ˈsxelə(n)] Verbuigingen: scheelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescheeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) verschillend zijn in een bepaald opzicht
Voorbeeld: `Mijn vader en moeder schelen acht jaar (in leeftijd).` |
|
Het scheelt een slok op een borrel
|
(het maakt een groot verschil)
|
|
Het scheelde maar een haar of...
|
(bijna was... gebeurd) `Het had maar een haar gescheeld of hij was verdronken.`
|
|
Het kan me niet schelen.
|
(het laat me onverschillig)
|
|
eraan schelen
|
(niet in orde zijn) `Je kijkt zo treurig; wat scheelt eraan?` Synoniem: mankeren
|
|
het scheelzien
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxelzin] |
afwijking waarbij je ogen niet in dezelfde richting kijken
Voorbeeld: `scheelzien is in veel gevallen erfelijk bepaald` |
|
het scheelzien
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxelzin] |
afwijking waarbij je ogen niet in dezelfde richting kijken
Voorbeeld: `scheelzien is in veel gevallen erfelijk bepaald` |
|
de scheen
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxen] Verbuigingen: schenen (meerv.) |
bot aan de voorkant van je onderbeen
Voorbeeld: `scheenbeschermer` Synoniem: scheenbeen |
|
iemand tegen de schenen schoppen
|
(iemand beledigen of kwetsen)
|
|
het scheenbeen
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxenben] Verbuigingen: scheenbeen|deren, scheen|benen (meerv.) |
bot aan de voorkant van je onderbeen
Synoniem: scheen |
|
de scheenbeschermer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxenbəsxɛrmər] Verbuigingen: scheenbeschermer|s (meerv.) |
langwerpige plaat in de kousen van spelers om de scheenbenen te beschermen
Voorbeeld: `scheenbeschermers worden gedragen door onder andere voetbal-, cricket- en honkbalspelers` |
|
inschepen
werkw. |
'zich ~': aan boord gaan van een schip voor een reis ermee Voorbeeld: `Zij scheepten zich in voor de invasie. `
|
|
scheepsbouw
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] een specialisatie in de techniek waarin men zich bezighoudt met de bouw van schepen
|
|
de scheepshelling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxepshɛlɪŋ] Verbuigingen: scheepshelling|en (meerv.) |
installatie op een scheepswerf die schuin naar beneden loopt en waarover schepen te water worden gelaten scheepvaart
|
|
de scheepshut
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxepshʏt] Verbuigingen: scheepshut|ten (meerv.) |
ruimte in een schip waar personen verblijven scheepvaart
Voorbeeld: `een romantische overnachting in een echte scheepshut` |
|
scheepsjagen
werkw. |
[scheepvaart][verouderd] het door mens of dier vanaf de wal slepen van schuiten
|
|
de scheepslading
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxepsladɪŋ] Verbuigingen: scheepslading|en (meerv.) |
geheel van goederen aan boord van een schip scheepvaart
Voorbeeld: `scheepsladingen van graan, bier, wijn etc.` |
|
scheepsladingen
|
(grote hoeveelheden) `Gastarbeiders werden met scheepsladingen uit het Middellandse Zeegebied gehaald.`
|
|
scheepsluik
zelfst.naamw. |
een onderdeel van de luikenkap waarmee een scheepsruim wordt afgesloten Voorbeeld: `Scheepsluiken worden vaak van hout gemaakt. `
|
|
driemaal is scheepsrecht
|
(dit zeg je als iets twee maal mislukt of fout gegaan is, in de hoop dat het deze keer goed gaat)
|
|
scheepsruim
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] een ruimte voor het opslaan van goederen in een schip Voorbeeld: `De lading werd vakkundig in het scheepsruim gestuwd. `
|
|
scheepsvolk
zelfst.naamw. |
de bemanning van een schip
|
|
scheepsvracht
zelfst.naamw. |
een lading goederen die in een schip past
Voorbeeld: `Er kwam een scheepsvracht binnen die vooral uit katoen bestond. ` verzamelnaam voor per schip vervoerde goederen Voorbeeld: `De haven van Bar kan jaarlijks 5 miljoen ton aan scheepsvracht verwerken. ` |
|
de scheepswerf
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxepswɛrf] Verbuigingen: scheeps|werven (meerv.) |
plaats waar schepen gebouwd of hersteld worden scheepvaart
Voorbeeld: `een scheepswerf voor middelgrote schepen` Synoniem: werf (1) |
|
de schepen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxepə(n)] Verbuigingen: schepen|en (meerv.) |
iemand die lid is van het bestuur van een gemeente
Voorbeeld: `het college van burgemeester en schepenen` Synoniem: wethouder |
|
de schepen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxepə(n)] Verbuigingen: schepen|en (meerv.) |
iemand die lid is van het bestuur van een gemeente
Voorbeeld: `het college van burgemeester en schepenen` Synoniem: wethouder |
|
de scheepvaart
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxepfart] |
verkeer op het water
Voorbeeld: `binnenscheepvaart` |
|
de scheepvaartverbinding
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxepfartfərbɪndɪŋ] Verbuigingen: scheepvaartverbinding|en (meerv.) |
waterweg die het mogelijk maakt om per boot van de ene naar de andere plaats te varen
Voorbeeld: `De Gouwe vormde een belangrijke scheepvaartverbinding tussen Amsterdam en Rotterdam.` Synoniem: bootverbinding |
|
scheer
zelfst.naamw. |
[aardrijkskunde], [scheepvaart] een kleine nauwelijks uit de zee oprijzende rots of klein eiland Voorbeeld: `De kust van Zweden is bekend voor zijn scheren. `
|
|
afscheren
werkw. Uitspraak: ['ɑfsxerə(n)] Verbuigingen: schoor af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeschoren (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
door scheren verwijderen
Voorbeeld: `haren op je benen afscheren` |
|
scheerapparaat
zelfst.naamw. |
apparaat dat gebruikt kan worden om zich te scheren
|
|
scheerkwast
zelfst.naamw. |
een dikke kwast waarmee men scheerzeep kan aanbrengen Voorbeeld: `Dat is een heel mooie scheerkwast. `
|
|
scheerlijn
zelfst.naamw. |
lijn die langs bepaalde punten gespannen wordt, bv. tussen de hoekpunten van een vlieger, vanaf de hoekpunten van een tent enz.
|
|
scheermes
zelfst.naamw. |
een bijzonder scherp mes waarmee men zich kan scheren
Voorbeeld: `De volgende keer zou ik me niet met zo'n bot scheermes scheren. ` [tweekleppigen] schelpdieren van het geslacht 'Ensis' waarvan de schelp op een inklapbaar scheermes gelijkt |
|
scheren
werkw. Uitspraak: [ˈsxerə(n)] Toon alle vervoegingen |
1) snel vlak langs of over iets vliegen
Verbuigingen: scheerde (verl.tijd enkelv.) heeft gescheerd (volt.deelw.) Voorbeeld: `De zwaluwen scheren over het water.` 2) haar vlak langs de huid afsnijden Verbuigingen: schoor (verl.tijd enkelv.) heeft geschoren (volt.deelw.) Voorbeelden: `je oksels scheren`, `Hij heeft zich al twee weken niet geschoren, maar een baard kun je het nog niet noemen.`, `schapen scheren` |
|
scheerzeep
zelfst.naamw. |
zeep die gebruikt wordt om tijdens het scheren de huid te beschermen Voorbeeld: `Het bleek dat deze scheerzeep toch schadelijk was voor de huid. `
|
|
de scheet
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxet] Verbuigingen: scheten (meerv.) |
lucht die hoorbaar ontsnapt uit je darmen
Voorbeeld: `een scheet laten` Synoniem: wind |
|
schef
zelfst.naamw. |
aanduiding voor baas of chef in het Saterfries (Friese taalvariant)
Synoniemen: skef, boas |
|
schegge
zelfst.naamw. |
een schuinafstaande balk in de langsrichting van een schip
Voorbeeld: `..omme de harde stormen ende sware zeen op dese custen doorgaens vallende aff te staen, wyders oock gemerckt 't galyot de Roode Vos nae 't segghen van (daerop synde) schipper jegenwoordich door 't leggen van een schegge onder aen de kiel ende steven beter beseylt ende gemaniert sy als te vooren.' <ref> Aldus gedaen ende geresolveert in 't Fort de Goede Hoope. Jan van Riebeeck 1654</ref> ` een schuinstaande balk aan de onderzijde onder de uitstekende hoeken van het boventafelement van een molen |
|
schei
zelfst.naamw. |
[molenaarsambacht] een soort van buffer die de verticale beweging van de slagbeitel in een oliemolen opvangt
|
|
afscheiden
werkw. Uitspraak: ['ɑfsxɛidə(n)] Verbuigingen: scheidde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgescheiden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) van zich uit laten gaan
Voorbeeld: `De wond scheidt vocht af.` 2) (uit iets) verwijderen Voorbeeld: `vuil afscheiden uit de vloeistof` |
|
uitscheiden
werkw. Uitspraak: ['œytsxɛidə(n)] |
1) ophouden (met iets) informeel
Verbuigingen: schee uit (verl.tijd enkelv.) is uitgescheeën (volt.deelw.) Voorbeelden: `Kom, we stoppen. We scheiden ermee uit.`, `Schei nou eens uit met je gejank.` 2) naar buiten laten komen Verbuigingen: scheidde uit (verl.tijd enkelv.) heeft uitgescheiden (volt.deelw.) Voorbeelden: `zweetklieren die zweet uitscheiden`, `urine uitscheiden` |
|
scheidbaar
bijv.naamw. Uitspraak: ['sxɛidbar] |
wat je uit elkaar kunt halen of scheiden (2)
Voorbeeld: `scheidbare werkwoorden zoals aflezen, bijleren etc.` |
|
afscheiden
werkw. Uitspraak: ['ɑfsxɛidə(n)] Verbuigingen: scheidde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgescheiden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) van zich uit laten gaan
Voorbeeld: `De wond scheidt vocht af.` 2) (uit iets) verwijderen Voorbeeld: `vuil afscheiden uit de vloeistof` |
|
scheiden
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛidə(n)] Verbuigingen: scheidde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) je huwelijk beëindigen
Verbuigingen: is gescheiden (volt.deelw.) Voorbeeld: `kinderen van gescheiden ouders` Synoniem: uit elkaar gaan 2) wat een geheel is uit elkaar halen Verbuigingen: heeft gescheiden (volt.deelw.) Voorbeeld: `De stad is gescheiden in een christelijk en een islamitisch gedeelte.` |
|
de scheiding
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxɛidɪŋ] Verbuigingen: scheiding|en (meerv.) |
1) het scheiden (2)
Voorbeelden: `de scheiding van kerk en staat`, `afvalscheiding` 2) de beëindiging van een huwelijk Voorbeeld: `Na hun scheiding bleven ze als vrienden met elkaar omgaan.` Synoniem: echtscheiding 3) lijn waarlangs je hoofdhaar in verschillende richtingen is gekamd Voorbeeld: `je haar in een scheiding dragen` |
|
de scheidsrechter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɛitsrɛxtər] Verbuigingen: scheidsrechter|s (meerv.) |
iemand die tijdens een sportwedstrijd oplet of er volgens de spelregels wordt gespeeld
Voorbeeld: `Als je de scheidsrechter uitscheldt, krijg je een rode kaart.` Synoniem: arbiter |
|
scheidsrechteren
werkw. Uitspraak: ['sxɛitsrɛxtərə(n)] Verbuigingen: scheidsrechterde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescheidsrechterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(tijdens een sportwedstrijd) opletten of er volgens de spelregels wordt gespeeld
Voorbeeld: `scheidsrechteren bij internationale toernooien` Synoniem: arbitreren |
|
de scheidsrechter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɛitsrɛxtər] Verbuigingen: scheidsrechter|s (meerv.) |
iemand die tijdens een sportwedstrijd oplet of er volgens de spelregels wordt gespeeld
Voorbeeld: `Als je de scheidsrechter uitscheldt, krijg je een rode kaart.` Synoniem: arbiter |
|
scheiden
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛidə(n)] Verbuigingen: scheidde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) je huwelijk beëindigen
Verbuigingen: is gescheiden (volt.deelw.) Voorbeeld: `kinderen van gescheiden ouders` Synoniem: uit elkaar gaan 2) wat een geheel is uit elkaar halen Verbuigingen: heeft gescheiden (volt.deelw.) Voorbeeld: `De stad is gescheiden in een christelijk en een islamitisch gedeelte.` |
|
schei
zelfst.naamw. |
[molenaarsambacht] een soort van buffer die de verticale beweging van de slagbeitel in een oliemolen opvangt
|
|
de scheikunde
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxɛikʏndə] |
wetenschap die de samenstelling van stoffen onderzoekt, ook als schoolvak
Synoniem: chemie |
|
scheikundig
bijv.naamw. |
dat wat tot de scheikunde behoort, volgens de scheikunde
|
|
scheikundige
zelfst.naamw. |
[beroep] [scheikunde] een wetenschapper die de scheikunde beoefent
|
|
scheitrechter
zelfst.naamw. |
een stuk glaswerk in de vorm van een trechter met stop erop en een kraantje aan de onderkant, dat gebruikt word om niet-mengbare vloeistoffen te scheiden
Voorbeeld: `Ik heb het reactiemengsel uitgeschud met ether in een scheitrechter en de water- en de etherlaag gescheiden. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
schel
bijv.naamw. Uitspraak: [sxɛl] |
(van licht en geluid) indringend
Voorbeeld: `een schelle stem` Synoniemen: sterk, fel |
|
kwijtschelden
werkw. Uitspraak: [ˈkwɛitschɛldə(n)] Verbuigingen: schold kwijt (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft kwijtgescholden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zeggen dat iemand (een schuld) niet hoeft te betalen
|
|
kwijtschelden
werkw. Uitspraak: [ˈkwɛitschɛldə(n)] Verbuigingen: schold kwijt (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft kwijtgescholden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zeggen dat iemand (een schuld) niet hoeft te betalen
|
|
uitschelden
werkw. Uitspraak: ['œytsxɛldə(n)] Verbuigingen: schold uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgescholden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
op boze toon beledigende dingen roepen (tegen iemand)
Voorbeelden: `je buurvrouw voor rotte vis uitschelden`, `je man uitschelden omdat hij je ontrouw is` |
|
schelden
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛldə(n)] Verbuigingen: schold (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescholden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
op boze toon beledigende dingen roepen tegen iemand
|
|
het scheldwoord
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxɛltwort] Verbuigingen: scheldwoord|en (meerv.) |
woord waarmee je iemand uitscheldt
|
|
schelen
werkw. Uitspraak: [ˈsxelə(n)] Verbuigingen: scheelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescheeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) verschillend zijn in een bepaald opzicht
Voorbeeld: `Mijn vader en moeder schelen acht jaar (in leeftijd).` |
|
Het scheelt een slok op een borrel
|
(het maakt een groot verschil)
|
|
Het scheelde maar een haar of...
|
(bijna was... gebeurd) `Het had maar een haar gescheeld of hij was verdronken.`
|
|
schellen
werkw. |
[formeel] aanbellen, de schel laten klinken
tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het schellen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
Het kan me niet schelen.
|
(het laat me onverschillig)
|
|
eraan schelen
|
(niet in orde zijn) `Je kijkt zo treurig; wat scheelt eraan?` Synoniem: mankeren
|
|
de schelp
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxɛlp] Verbuigingen: schelp|en (meerv.) |
harde buitenkant van een weekdier
Voorbeelden: `schelpen zoeken op het strand`, `schelpenverzameling` |
|
het schelpdier
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxɛlpdir] Verbuigingen: schelpdier|en (meerv.) |
dier dat in het water leeft en een hard uitwendig skelet (schelp) heeft
Voorbeeld: `voorbeelden van schelpdieren: slakken, mosselen, oesters etc.` |
|
schelpkleur
zelfst.naamw. |
[kleur] de kleur van schelpen Voorbeeld: `Heeft u die ook in schelpkleur? `
|
|
schelpkleurig
bijv.naamw. |
[kleur] de kleur van schelpen hebbend Voorbeeld: `Hij rijdt in een schelpkleurige auto. `
|
|
schellen
werkw. |
[formeel] aanbellen, de schel laten klinken
tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het schellen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
schelvis
zelfst.naamw. |
[vissen] 'Melanogrammus aeglefinus', belangrijke kabeljauwachtige consumptievis
|
|
het schema
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxema] Verbuigingen: schema|'s (meerv.) |
overzichtelijke weergave van belangrijke informatie
Voorbeelden: `Alle deeltaken staan in een werkschema.`, `een strak schema aanhouden`, `reisschema`, `productieschema` |
|
op schema liggen
|
(volgens de tijdplanning werken)
|
|
schematisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sxe'matis] |
overzichtelijk weergegeven
Voorbeeld: `een schematische voorstelling van alle activiteiten van een bedrijf of organisatie` |
|
schemer
zelfst.naamw. |
de periode van verminderend licht tussen dag en nacht
|
|
doorschemeren
werkw. Uitspraak: ['dorsxemərə(n)] Verbuigingen: schemerde door (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft, is doorgeschemerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
vaag waarneembaar zijn (door iets heen)
Voorbeelden: `Zijn gekleurde hemd schemert door zijn witte overhemd.`, `In zijn blik schemert door dat hij verbaasd is.` |
|
laten doorschemeren
|
(door vage bewoordingen iets suggereren) `laten doorschemeren wat je van plan bent, maar het nog niet duidelijk meedelen` Synoniem: doen vermoeden
|
|
schemeren
werkw. Uitspraak: ['sxemərə(n)] Verbuigingen: schemerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschemerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
donker beginnen te worden doordat de zon ondergaat
Voorbeeld: `Rond deze tijd begint het om half negen al te schemeren.` |
|
de schemering
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxemərɪŋ] |
periode van de dag dat het begint donker te worden doordat de zon ondergaat
Voorbeeld: `'s zomers nog even buiten zitten in de schemering` Synoniem: avondschemering |
|
de schemerlamp
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxemərlɑmp] Verbuigingen: schemerlamp|en (meerv.) |
lamp die een zacht, schemerachtig licht geeft
Voorbeeld: `een antieke schemerlamp met een glazen kap` |
|
schenden
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛndə(n)] Verbuigingen: schond (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschonden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
beschadigen
Voorbeelden: `een graf schenden`, `geschonden vertrouwen` Synoniem: kapotmaken |
|
een contract schenden
|
(je niet houden aan de afspraken uit een contract)
|
|
de schending
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxɛndɪŋ] Verbuigingen: schending|en (meerv.) |
het schenden van iets
Voorbeelden: `een ernstige schending van de mensenrechten`, `schending van de privacy` |
|
schijnen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛinə(n)] Verbuigingen: scheen (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschenen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) licht geven
Voorbeelden: `De zon schijnt.`, `Die lamp schijnt hinderlijk in mijn gezicht.` 2) lijken te zijn, zonder dat je weet of het zo is Voorbeelden: `Zij schijnt pas achttien jaar oud te zijn.`, `Er schijnt hier vroeger een Romeinse tolweg gelopen te hebben.` |
|
inschenken
werkw. Uitspraak: ['ɪnsxɛŋkə(n)] Verbuigingen: schonk in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingeschonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(vloeistof) in iets schenken
Voorbeelden: `De koffiepot staat klaar. Wil jij inschenken?`, `De fles is open. Ik zal de wijn inschenken.` |
|
Wat mag ik voor je inschenken?
|
(dit zeg je als je iemand een drankje aanbiedt)
|
|
uitschenken
werkw. Uitspraak: [œytsxɛnkə(n)] Verbuigingen: schonk uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgeschonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (vloeistof) in iets schenken
Voorbeeld: `bier uitschenken in een glas` Antoniem: inschenken 2) schenkend leegmaken Voorbeeld: `Schenk de fles maar uit in onze glazen.` Synoniem: leegschenken |
|
schenken
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛŋkə(n)] Verbuigingen: schonk (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) geven
Voorbeelden: `iemand aandacht schenken`, `Ze schonk haar hele vermogen aan de kerk.` 2) (een drank) in een glas of kopje gieten Voorbeeld: `Er wordt hier helemaal geen alcohol geschonken.` |
|
de schenking
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxɛŋkɪŋ] Verbuigingen: schenking|en (meerv.) |
wat iemand schenkt (1) of heeft geschonken
Voorbeeld: `een schenking doen aan een liefdadigheidsorganisatie` Synoniem: gift |
|
de schep
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxɛp] Verbuigingen: schep|pen (meerv.) |
1) stuk gereedschap waarmee je kunt scheppen (2)
Voorbeeld: `De composthoop keren gaat gemakkelijker met een riek dan met een schep.` Synoniem: schop 2) hoeveelheid die je in één keer kunt opscheppen Voorbeeld: `één schepje suiker in de thee, alstublieft` |
|
een schep geld
|
(een groot bedrag)
|
|
er een schepje bovenop doen
|
(iets intensiever, heviger, of erger maken) `Vlak voor de finish deed hij er nog een schepje bovenop.`
|
|
opscheppen
werkw. Uitspraak: [ˈɔpsxɛpə(n)] Verbuigingen: schepte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgeschept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) over iets van jezelf praten en daarbij overdrijven over wat er goed aan is
Voorbeeld: `Hij zat geweldig op te scheppen over zijn acteertalent.` 2) (eten) uit een schaal of een pan op een bord leggen Voorbeeld: `Het is lekker, schep mij nog maar een keer op.` |
|
de schepen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxepə(n)] Verbuigingen: schepen|en (meerv.) |
iemand die lid is van het bestuur van een gemeente
Voorbeeld: `het college van burgemeester en schepenen` Synoniem: wethouder |
|
scheppen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛpə(n)] Toon alle vervoegingen |
1) laten ontstaan
Verbuigingen: schiep (verl.tijd enkelv.) heeft geschapen (volt.deelw.) Voorbeelden: `werkgelegenheid scheppen`, `Er zijn mogelijkheden geschapen om...`, `een prettige werksfeer scheppen`, `God schiep de mens` Synoniem: maken 2) met een schep (1) opnemen en verplaatsen Verbuigingen: schepte (verl.tijd enkelv.) heeft geschept (volt.deelw.) Voorbeeld: `zand, grind en cement in een betonmolen scheppen` 3) Verbuigingen: schepte (verl.tijd enkelv.) heeft geschept (volt.deelw.) |
|
geschept worden door een auto
|
((als voetganger of fietser) aangereden worden door een auto in volle vaart)
|
|
scheppend
bijv.naamw. Uitspraak: ['sxɛpənt] |
wat betrekking heeft op iets dat geschapen wordt
Voorbeelden: `een scheppende kunstenaar`, `de scheppende kracht van het universum` |
|
de Schepper
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɛpər] |
God
|
|
de schepping
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxɛpɪŋ] Verbuigingen: schepping|en (meerv.) |
wat iemand heeft gemaakt
Voorbeeld: `Het Vrijheidsbeeld is een schepping van meneer Eiffel (van de toren in Parijs).` Synoniem: creatie |
|
de schepping
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxɛpɪŋ] Verbuigingen: schepping|en (meerv.) |
wat iemand heeft gemaakt
Voorbeeld: `Het Vrijheidsbeeld is een schepping van meneer Eiffel (van de toren in Parijs).` Synoniem: creatie |
|
het schepsel
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxɛpsəl] Verbuigingen: schepsel|s, schepsel|en (meerv.) |
levend wezen
Voorbeeld: `Alle dieren zijn, net als mensen, schepselen van God.` Synoniem: creatuur |
|
scheren
werkw. Uitspraak: [ˈsxerə(n)] |
1) snel vlak langs of over iets vliegen
Verbuigingen: scheerde (verl.tijd enkelv.) heeft gescheerd (volt.deelw.) Voorbeeld: `De zwaluwen scheren over het water.` 2) haar vlak langs de huid afsnijden Verbuigingen: schoor (verl.tijd enkelv.) heeft geschoren (volt.deelw.) Voorbeelden: `je oksels scheren`, `Hij heeft zich al twee weken niet geschoren, maar een baard kun je het nog niet noemen.`, `schapen scheren` |
|
de scherf
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxɛrf] Verbuigingen: scherven (meerv.) |
elk van de stukken waarin iets breekbaars uit elkaar is gevallen
Voorbeeld: `in scherven vallen` |
|
Scherven brengen geluk
|
(geruststellend commentaar als iets per ongeluk breekt)
|
|
Dat is schering en inslag.
|
(dat gebeurt vaak) `De ruiten zijn weer ingegooid. Dat is hier tegenwoordig schering en inslag.`
|
|
het scherm
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxɛrm] Verbuigingen: scherm|en (meerv.) |
1) wat dient om te zorgen dat je iets niet kunt zien, of ter bescherming
Voorbeelden: `kamerscherm`, `zonnescherm` 2) vlak waarop beelden worden geprojecteerd Voorbeelden: `projectiescherm`, `beeldscherm` |
|
achter de schermen
|
(zonder dat het bekend is) Synoniem: onopvallend
|
|
afschermen
werkw. Uitspraak: ['ɑfsxɛrmə(n)] Verbuigingen: schermde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeschermd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
minder zichtbaar of toegankelijk maken ter bescherming
Voorbeelden: `je tuin afschermen aan de straatkant`, `fel licht afschermen`, `het IP-adres van je computer afschermen` |
|
schermbeveiliging
zelfst.naamw. |
is een voorziening in een computer die ervoor zorgt dat het beeld dat op het beeldscherm wordt vertoond na een bepaalde tijd van inactiviteit regelmatig van positie zal veranderen
|
|
afschermen
werkw. Uitspraak: ['ɑfsxɛrmə(n)] Verbuigingen: schermde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeschermd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
minder zichtbaar of toegankelijk maken ter bescherming
Voorbeelden: `je tuin afschermen aan de straatkant`, `fel licht afschermen`, `het IP-adres van je computer afschermen` |
|
schermen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛrmə(n)] Verbuigingen: schermde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschermd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een vechtsport beoefenen waarbij je met een degen vecht sport
|
|
schermen met
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛrmə(n) mɛt] Verbuigingen: schermde met (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschermd met (volt.deelw.) |
op een opschepperige manier als argument gebruiken
Voorbeeld: `schermen met het feit dat je op een internationale school hebt gezeten` |
|
het schermmasker
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxɛrmɑskər] Verbuigingen: schermmasker|s (meerv.) |
bescherming die je over je hoofd doet bij het schermen sport
Voorbeeld: `je gezicht beschermen door een schermmasker op te zetten` |
|
schermen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛrmə(n)] Verbuigingen: schermde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschermd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een vechtsport beoefenen waarbij je met een degen vecht sport
|
|
de schermutseling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sxɛrˈmʏtsəlɪŋ] Verbuigingen: schermutseling|en (meerv.) |
gevecht waarbij een klein aantal mensen betrokken is
Voorbeelden: `schermutselingen tussen de inheemse bevolking en de immigranten`, `gewapende schermutselingen` |
|
de schermutseling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sxɛrˈmʏtsəlɪŋ] Verbuigingen: schermutseling|en (meerv.) |
gevecht waarbij een klein aantal mensen betrokken is
Voorbeelden: `schermutselingen tussen de inheemse bevolking en de immigranten`, `gewapende schermutselingen` |
|
1)
op scherp staan |
(klaar om te gaan doen wat er moet gebeuren) Synoniem: alert zijn
|
|
2)
met scherp schieten |
(met echte kogels schieten)
|
|
3)
op het scherp van de snede onderhandelen |
(zonder de bereidheid om toe te geven)
|
|
op het scherp van de snede balanceren
|
(je in een gevaarlijke situatie bevinden)
|
|
II scherp
bijv.naamw. Uitspraak: [sxɛrp] |
1) met een smal toelopende zijkant of punt, zodat je er goed mee kunt snijden of prikken
Voorbeelden: `een scherp mes`, `een scherpe punt aan een potlood slijpen` Antoniemen: bot, stomp, 2) (van een afbeelding) duidelijk en met helder contrast Voorbeelden: `haarscherp`, `Deze camera kun je niet scherp stellen, dat doet hij zelf.` 3) (van zintuigen) goed Voorbeelden: `een scherp gehoor hebben`, `niet meer zo scherp zien` 4) (van een oordeel) kritisch en ongunstig Voorbeeld: `scherpe kritiek` 5) (van een smaak of geur) onaangenaam sterk Voorbeeld: `een scherpe azijngeur` |
|
de scherpe kantjes eraf halen
|
(zorgen dat iets minder vervelend of pijnlijk wordt)
|
|
aanscherpen
werkw. Uitspraak: ['ansxɛrpə(n)] Verbuigingen: scherpte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangescherpt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
strenger maken
Voorbeelden: `de wet aanscherpen`, `het drugsbeleid aanscherpen` |
|
scherpen
werkw. Uitspraak: ['sxɛrpə(n)] Verbuigingen: scherpte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescherpt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) scherp(er) maken
Voorbeeld: `een potlood scherpen met een puntenslijper` 2) tot nadenken aanzetten Voorbeeld: `je geest, verstand scherpen` |
|
scherprechter
zelfst.naamw. |
[beroep] traditioneel de uitvoerder van van overheidswege opgelegde lijfstraffen en aangesteld om ter dood veroordeelden te executeren
|
|
scherprechter
zelfst.naamw. |
[beroep] traditioneel de uitvoerder van van overheidswege opgelegde lijfstraffen en aangesteld om ter dood veroordeelden te executeren
Bron: Wikiwoordenboek - scherprechter. |
|
de scherpschutter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɛrpsxʏtər] Verbuigingen: scherpschutter|s (meerv.) |
iemand die met een vuurwapen van grote afstand raak kan schieten
|
|
scherpen
werkw. Uitspraak: ['sxɛrpə(n)] Verbuigingen: scherpte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescherpt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) scherp(er) maken
Voorbeeld: `een potlood scherpen met een puntenslijper` 2) tot nadenken aanzetten Voorbeeld: `je geest, verstand scherpen` |
|
scherpzinnig
bijv.naamw. Uitspraak: [sxɛrpˈsɪnəx] |
als je goed kunt nadenken
Voorbeeld: `scherpzinnige vragen stellen` Synoniemen: slim, schrander, spitsvondig |
|
de scherts
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxɛrts] |
grappenmakerij
Synoniem: speelsheid |
|
schertsen
werkw. Uitspraak: ['sxɛrtsə(n)] Verbuigingen: schertste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschertst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
grappen maken of spotten met
Voorbeeld: `schersten met hoe iemand eruit ziet` |
|
schertsenderwijs
bijwoord |
met een onschuldige grap Voorbeeld: `Men parafraseert ADHD ook weleens schertsenderwijs als 'Alle Dagen Heel Druk'. `
|
|
schertsen
werkw. Uitspraak: ['sxɛrtsə(n)] Verbuigingen: schertste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschertst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
grappen maken of spotten met
Voorbeeld: `schersten met hoe iemand eruit ziet` |
|
schertsen
werkw. Uitspraak: ['sxɛrtsə(n)] Verbuigingen: schertste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschertst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
grappen maken of spotten met
Voorbeeld: `schersten met hoe iemand eruit ziet` |
|
de schertsvertoning
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxɛrtsfərtonɪŋ] Verbuigingen: schertsvertoning|en (meerv.) |
lachwekkend of belachelijk voorval
Voorbeeld: `een politiek debat dat uitdraait op een schertsvertoning` Synoniem: farce |
|
de scherf
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxɛrf] Verbuigingen: scherven (meerv.) |
elk van de stukken waarin iets breekbaars uit elkaar is gevallen
Voorbeeld: `in scherven vallen` |
|
Scherven brengen geluk
|
(geruststellend commentaar als iets per ongeluk breekt)
|
|
schijten
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛitə(n)] Verbuigingen: scheet (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescheten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
poepen vulgair
|
|
erop schijten
|
(er minachting voor hebben)
|
|
schijten als een reiger
|
(diarree hebben)
|
|
de schets
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxɛts] Verbuigingen: schets|en (meerv.) |
tekening of beschrijving zonder details
Voorbeelden: `ontwerpschets`, `een ruwe schets` |
|
schetsen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛtsə(n)] Verbuigingen: schetste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschetst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met weinig details tekenen of beschrijven
Voorbeelden: `Wat hij buiten met potlood heeft geschetst, werkt hij in zijn atelier uit in olieverf.`, `in een paar zinnen de situatie schetsen` |
|
schetteren
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛtərə(n)] Verbuigingen: schetterde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschetterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
hard en indringend geluid maken, vooral van blaasinstrumenten en radio's
Voorbeeld: `De hele dag stond de radio te schetteren.` |
|
scheukpaal
zelfst.naamw. |
paal waaraan dieren zich kunnen schuren als zij jeuk hebben
'overdrachtelijk': iets dat voor een minderwaardig doel gebruikt wordt Voorbeeld: `Maar men zal zich kunnen indenken dat de historikus van de antieke en middeleeuwse wijsbegeerte geneigd is, [...] te vragen of het middeleeuwse denken hierbij dan alleen maar als scheukpaal heeft gediend,...'<ref>Middeleeuwse wijsbegeerte: 'Traditie en vernieuwing', door Lambertus Marie de Rijk, 1977 ` |
|
de scheur
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxør] Verbuigingen: scheur|en (meerv.) |
langwerpige, smalle opening of beschadiging
Voorbeelden: `scheuren in je overhemd`, `Door de aardbeving ontstonden er scheuren in de aardkorst.` |
|
je scheur opentrekken
|
(boos schreeuwen)
|
|
afscheuren
werkw. |
door een scheurbeweging van een groter geheel losraken
Voorbeeld: `Als ze die plaat daar zo laten hangen scheurt er vanzelf een stuk af. ` met een scheurbeweging losmaken Voorbeeld: `Kun je van dat vel nog wat stukken afscheuren? ` |
|
afscheuren
werkw. de (m)/het scheurbuik zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxørbœyk] |
door een scheurbeweging van een groter geheel losraken
Voorbeeld: `Als ze die plaat daar zo laten hangen scheurt er vanzelf een stuk af. ` met een scheurbeweging losmaken Voorbeeld: `Kun je van dat vel nog wat stukken afscheuren? ` ziekte die optreedt wanneer je niet genoeg vers voedsel eet en die gekenmerkt wordt door een gevoel van zwakte, bloedend tandvlees etc. medisch Voorbeeld: `Scheurbuik was een veel voorkomende ziekte bij zeelieden door het gebrek aan vers fruit en verse groenten.` |
|
scheuren
werkw. Uitspraak: [ˈsxørə(n)] Verbuigingen: scheurde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) beschadigd raken doordat een scheur ontstaat
Verbuigingen: is gescheurd (volt.deelw.) Voorbeeld: `Het document was verkreukeld en gescheurd, maar nog goed leesbaar.` 2) beschadigen door trekken Verbuigingen: heeft gescheurd (volt.deelw.) Voorbeeld: `een contract in tweeën scheuren` Synoniem: stuktrekken 3) gevaarlijk hard rijden Verbuigingen: is, heeft gescheurd (volt.deelw.) Voorbeeld: `met je scooter over de stoep scheuren` Synoniem: racen |
|
de scheut
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxøt] Verbuigingen: scheut|en (meerv.) |
1) nieuwe tak aan een plant
Voorbeeld: `Als je in het voorjaar de jonge scheuten afknipt, bloeit hij mooier.` Synoniem: loot 2) kleine hoeveelheid vloeistof die je schenkt of giet Voorbeeld: `een scheutje room in de koffie` 3) korte hevige pijn Voorbeeld: `Het doet niet steeds pijn, maar af en toe voel ik een scheut.` Synoniem: pijnscheut |
|
scheutig met
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxøtəx mɛt] |
gul
Voorbeeld: `Ze zijn hier niet zo scheutig met het uitdelen van complimentjes.` Synoniem: royaal |
|
schichtig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxɪxtəx] |
als je snel schrikt of bang bent
Voorbeeld: `een schichtig paard` |
|
schielijk
bijv.naamw. Uitspraak: ['sxilək] |
snel of plotseling
Voorbeeld: `een schielijke dood` Synoniemen: haastig, vlug |
|
het schiereiland
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxirɛilɑnt] Verbuigingen: schiereiland|en (meerv.) |
eiland dat met een smalle strook grond aan het vasteland verbonden is
|
|
het schiereiland
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxirɛilɑnt] Verbuigingen: schiereiland|en (meerv.) |
eiland dat met een smalle strook grond aan het vasteland verbonden is
|
|
Schiermonnikoog
zelfst.naamw. |
[eiland] een waddeneiland in het uiterste noorden van Nederland Voorbeeld: `We zijn op Schiermonnikoog met vakantie geweest. `
|
|
aanschieten
werkw. |
licht raken
vlug aandoen toesnellen |
|
afschieten
werkw. Uitspraak: ['ɑfsxitə(n)] Verbuigingen: schoot af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) de lucht in of naar een doel schieten
Voorbeelden: `een raket afschieten`, `rubberen kogels afschieten op de betogers` 2) doden met een schot Voorbeeld: `vossen afschieten in de duinen` |
|
doodschieten
werkw. Uitspraak: [ˈdotsxitə(n)] Verbuigingen: schoot dood (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft doodgeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
doden met een vuurwapen
Voorbeeld: `doodgeschoten soldaten` |
|
inschieten
werkw. Uitspraak: ['ɪnsxitə(n)] Verbuigingen: schoot in (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) (een nieuw wapen) gereedmaken voor gebruik sport
Verbuigingen: heeft ingeschoten (volt.deelw.) Voorbeelden: `een nieuwe loop inschieten om fabricagesporen aan de binnenzijde van de loop te verwijderen`, `Het inschieten van een loop is een herhaald proces van vuren en schoonmaken.` 2) (een wapen) instellen (op een bepaalde afstand) sport Verbuigingen: heeft ingeschoten (volt.deelw.) Voorbeeld: `een geweer inschieten op 50 meter` 3) (de bal) in het doel schoppen sport Verbuigingen: heeft ingeschoten (volt.deelw.) Voorbeeld: `Hij pakt de bal, gaat klaarstaan en schiet hem hard in.` Synoniem: scoren 4) als voorbereiding voor een wedstrijd ballen in het doel gooien of schoppen sport Verbuigingen: heeft ingeschoten (volt.deelw.) Voorbeelden: `even inschieten voor de korfbalwedstrijd`, `Na de warming-up mag ik de keeper inschieten.` 5) Verbuigingen: is ingeschoten (volt |
|
erbij inschieten
|
(door omstandigheden niet doorgaan of gebeuren) `Doordat de middag te druk bezet was, is de borrel erbij ingeschoten.`
|
|
het leven erbij inschieten
|
(doodgaan) `Toen ik twintig was heb ik bijna het leven erbij ingeschoten door een gevaarlijk tropisch virus.` Synoniem: sterven
|
|
losschieten
werkw. Uitspraak: [ˈlɔsxitə(n)] Verbuigingen: schoot los (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is losgeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
plotseling losraken
Voorbeeld: `Doordat de afvoerslang van de wasmachine was losgeschoten, stond onze hele keuken onder water.` |
|
neerschieten
werkw. Uitspraak: ['nersxitə(n)] Verbuigingen: schoot neer (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft neergeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met een (vuur)wapen beschieten
Voorbeelden: `De overvallers schoten drie winkelmedewerkers neer; twee zijn onmiddellijk overleden en de derde ligt nog in het ziekenhuis.`, `Er zijn twee gevechtsvliegtuigen en een helikopter neergeschoten.` |
|
opschieten
werkw. Uitspraak: [ˈɔpsxitə(n)] Verbuigingen: schoot op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is opgeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) je haasten
Voorbeeld: `Je moet opschieten, want we zijn al laat.` 2) snel vooruitgaan Voorbeeld: `Nu we weten hoe het moet, schiet het werk lekker op.` |
|
goed met iemand kunnen opschieten
|
(het prettig vinden om iets met iemand samen te doen)
|
|
overhoopschieten
werkw. |
op onbezonnen wijze iemand met een schietwapen ernstig verwonden of doden Voorbeeld: `Voordat de politie ter plaatse was, hadden zij elkaar al overhoopgeschoten. `
|
|
tekortschieten
werkw. Uitspraak: [təˈkɔrtsxitə(n)] Verbuigingen: schoot tekort (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is tekortgeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
niet goed genoeg zijn
Voorbeeld: `in aandacht tekortschieten` Synoniem: in gebreke blijven |
|
Woorden schieten (mij) tekort.
|
(ik kan de woorden niet vinden om uit te drukken wat ik voel)
|
|
uitschieten
werkw. Uitspraak: ['œytsxitə(n)] Verbuigingen: schoot uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is uitgeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) onverwacht en onbeheerst een beweging maken
Voorbeelden: `Mijn tandenborstel schoot uit tegen mijn gehemelte; dat deed pijn.`, `uitschieten met je pen` 2) takjes en blaadjes krijgen Voorbeeld: `De struiken schieten nu flink uit.` Synoniem: uitlopen 3) (de bal) in het speelveld schoppen sport Verbuigingen: heeft uitgeschoten (volt.deelw.) Voorbeeld: `De doelman schiet de bal uit.` |
|
De wind schiet uit.
|
(de wind wordt plotseling harder)
|
|
voorschieten
werkw. Uitspraak: ['vorsxitə(n)] Verbuigingen: schoot voor (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft voorgeschoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
voor iemand betalen, die jou later terugbetaalt
Voorbeeld: `Kun je mij even voorschieten? Ik ben mijn portemonnee vergeten.` |
|
schietbaan
zelfst.naamw. |
terrein, ingericht voor het schieten naar een doel
|
|
schieten
werkw. Uitspraak: [ˈsxitə(n)] Verbuigingen: schoot (verl.tijd )Toon alle vervoegingen |
1) een vuurwapen of boog gebruiken
Voorbeelden: `doodschieten`, `schieten op alles wat beweegt` 2) (een bal) werpen, slaan of schoppen sport Voorbeeld: `direct op het doel schieten` 3) snel bewegen Voorbeeld: `plotseling de weg over schieten` |
|
om op te schieten
|
(erg lelijk) `De moeder van de bruid droeg een jurk om op te schieten.`
|
|
iemand wel kunnen schieten
|
(een grote hekel aan iemand hebben)
|
|
iemand laten schieten
|
(iemand (uit je leven) laten verdwijnen, zonder moeite te doen hem of haar tegen te houden)
|
|
Het schoot me net op tijd te binnen.
|
(ik dacht er juist op tijd aan)
|
|
te hulp schieten
|
(haasten om iemand te assisteren) Synoniem: te hulp snellen
|
|
schietlood
zelfst.naamw. |
een draad met loden balletje om de loodrechte stand van iets te onderzoeken
|
|
schietpartij
zelfst.naamw. |
een confrontatie waarbij partijen elkaar beschieten Voorbeeld: `Bij die schietpartij kwamen een drietal bandieten om het leven en raakte een politieman licht gewond. `
|
|
de schietschijf
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxitsxɛif] Verbuigingen: schiet|schijven (meerv.) |
plat en rond voorwerp gebruikt als doel bij schietoefeningen en -wedstrijden
Voorbeeld: `De roos is het middelpunt van de schietschijf.` |
|
schietspoel
zelfst.naamw. |
industrie een draaibare klos in een schuitje die bij het weven door het vak van de ketting geworpen wordt om het inslaggaren aan te brengen Voorbeeld: `Gisteren heeft hij de schietspoel kapotgemaakt. `
|
|
de schietsport
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxitspɔrt] |
het schieten met vuurwapens op een schietschijf of een ander voorwerp sport
Voorbeeld: `schietsportvereniging` |
|
schiften
werkw. |
een proces waarbij een massa inhomogeen wordt door afscheiding van een deel ervan
Voorbeeld: `Hij roerde niet door en daardoor schiftte z'n sausje. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het schiften in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de schijf
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxɛif] Verbuigingen: schijven (meerv.) |
voorwerp dat de vorm heeft van een plak van een cilinder
Voorbeelden: `een schijfje citroen`, `schietschijf`, `draaischijf` |
|
harde schijf
|
(intern computergeheugen)
|
|
schijfrem
zelfst.naamw. |
[techniek] een rem, waarbij op de as van het af te remmen toestel een schijf meedraait, die door middel van remblokken afgeremd kan worden Voorbeeld: `De schijfrem wordt hydraulisch bediend vanaf het stuur. `
|
|
de schijn ophouden
|
(doen alsof alles in orde is)
|
|
het heeft er alle schijn van dat...
|
(het lijkt zo te zijn dat...)
|
|
geen schijn van kans hebben
|
(kansloos zijn)
|
|
iets schijnt iemand toe
|
(het lijkt voor iemand zo te zijn dat) `Het eenvoudige leven in zo'n afgelegen dorp schijnt ons overzichtelijker en authentieker toe dan ons eigen dagelijks leven.`
|
|
schijnbaar
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxɛinbar] |
1) als iets zo lijkt, maar het niet is
Voorbeeld: `Schijnbaar moeiteloos stond ze op de rug van een galopperend paard.` Antoniem: werkelijk Synoniem: ogenschijnlijk 2) zoals blijkt Voorbeeld: `Het is hier schijnbaar gebruikelijk om grote fooien te geven.` Synoniem: kennelijk |
|
schijnen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛinə(n)] Verbuigingen: scheen (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschenen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) licht geven
Voorbeelden: `De zon schijnt.`, `Die lamp schijnt hinderlijk in mijn gezicht.` 2) lijken te zijn, zonder dat je weet of het zo is Voorbeelden: `Zij schijnt pas achttien jaar oud te zijn.`, `Er schijnt hier vroeger een Romeinse tolweg gelopen te hebben.` |
|
de schijnbeweging
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxɛinbəwexɪŋ] Verbuigingen: schijnbeweging|en (meerv.) |
beweging die je maakt om ten onrechte de indruk te wekken dat je iets gaat doen
|
|
schijnexecutie
zelfst.naamw. |
een marteling waarbij de gevangene in de waan gebracht wordt dat hij geëxecuteerd wordt Voorbeeld: `Er worden CIA-agenten verdacht schijnexecuties te hebben uitgevoerd. `
|
|
schijngestalte
zelfst.naamw. |
[astronomie] de periodiek wisselende aanblik van de maan (en de planeet Venus) ten gevolge van de veranderende belichting door de zon
|
|
schijnheilig
bijv.naamw. Uitspraak: [sxɛinˈhɛiləx] |
als iemand zich braver en eerlijker voordoet dan hij of zij is
Synoniem: huichelachtig |
|
het schijnhuwelijk
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxɛinhywələk] Verbuigingen: schijnhuwelijk|en (meerv.) |
huwelijk tussen twee mensen die niet van elkaar houden meestal om voor één van de partners een verblijfsvergunning verkrijgen
Voorbeeld: `een daling of een stijging van het aantal schijnhuwelijken in een land` |
|
schijnsel
zelfst.naamw. |
zacht licht van een lamp of kaars Voorbeeld: `Bij het schijnsel van een paar kaarsen nuttigden wij een intieme maaltijd. `
|
|
het schijntje
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxɛincə] Verbuigingen: schijntje|s (meerv.) |
klein bedrag
Voorbeeld: `Hij heeft tijdens zijn vakantie voor een schijntje een maatpak laten maken.` Synoniem: habbekrats |
|
schijnen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛinə(n)] Verbuigingen: scheen (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschenen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) licht geven
Voorbeelden: `De zon schijnt.`, `Die lamp schijnt hinderlijk in mijn gezicht.` 2) lijken te zijn, zonder dat je weet of het zo is Voorbeelden: `Zij schijnt pas achttien jaar oud te zijn.`, `Er schijnt hier vroeger een Romeinse tolweg gelopen te hebben.` |
|
schijnvertoning
zelfst.naamw. |
een procedure die tot doel heeft slechts de illusie of schone schijn op te houden
Voorbeeld: `Dit hele onderzoek is een schijnvertoning. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de schijnvrucht
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxɛinvrʏxt] Verbuigingen: schijnvrucht|en (meerv.) |
onderdeel van een plant dat lijkt op een vrucht maar dat volgens de regels van de plantkunde dat niet is
Voorbeeld: `voorbeelden van schijnvruchten: ananas, aardbeien, beukennootjes etc.` |
|
de schijnwerper
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxɛinwɛrpər] Verbuigingen: schijnwerper|s (meerv.) |
lamp met fel, gebundeld licht dat bijvoorbeeld gebruikt wordt in theaters en studio's
Voorbeeld: `een schijnwerper met een bewegingssensor die het hoofdpersonage in een toneelstuk volgt` |
|
in de schijnwerpers staan
|
(in de belangstelling staan
|
|
schijt
zelfst.naamw. |
vaste uitwerpselen Voorbeeld: `Hij trapte in de schijt. `
|
|
de schijterd
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɛitərt] Verbuigingen: schijterd|s (meerv.) |
iemand die snel bang is
Synoniem: bangerik |
|
de schijf
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxɛif] Verbuigingen: schijven (meerv.) |
voorwerp dat de vorm heeft van een plak van een cilinder
Voorbeelden: `een schijfje citroen`, `schietschijf`, `draaischijf` |
|
harde schijf
|
(intern computergeheugen)
|
|
de schik
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxɪk] |
plezier
|
|
schik hebben in
|
(plezier beleven aan) `veel schik hebben in je kleinkinderen`
|
|
in je schik zijn met
|
(tevreden of blij zijn met (iets))
|
|
schikken
werkw. Uitspraak: [ˈsxɪkə(n)] Verbuigingen: schikte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschikt (volt.deelw.) |
1) op een passend tijdstip gebeuren
Voorbeeld: `Als het schikt, kan ik nu wel even langskomen.` Synoniem: uitkomen 2) op een bepaalde manier neerzetten Voorbeeld: `bloemschikken` 3) (een conflict) door onderlinge afspraak oplossen Voorbeeld: `Die zaak is gelukkig geschikt, dus er komt geen rechtszaak.` |
|
zich schikken in
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈsxɪkə(n) ɪn] Verbuigingen: schikte zich in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich geschikt in (volt.deelw.) |
(omstandigheden of maatregelen) aanvaarden
Synoniem: berusten in |
|
de schikking
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxɪkɪŋ] Verbuigingen: schikking|en (meerv.) |
afspraak waarmee een conflict wordt opgelost
Voorbeeld: `Er is met het roddelblad een schikking getroffen: ze publiceren een rectificatie.` |
|
de schil
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxɪl] Verbuigingen: schil|len (meerv.) |
buitenkant van een vrucht of knol
Voorbeelden: `in de schil gekookte aardappels`, `citroenschil` |
|
het schild
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxɪlt] Verbuigingen: schild|en (meerv.) |
plaat (1) die bescherming geeft
Voorbeelden: `De ME trad op met schild en wapenstok`, `hitteschild` |
|
schillen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɪlə(n)] Verbuigingen: schilde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschild (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
de buitenkant van een vrucht of knol verwijderen
Voorbeeld: `een appel schillen` |
|
afschilderen
werkw. Uitspraak: [ˈɑfsxɪldərə(n)] Verbuigingen: schilderde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeschilderd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
op een bepaalde manier beschrijven
Voorbeeld: `iemand afschilderen als een racist` Synoniemen: voorstellen, karakteriseren |
|
iemand zwart afschilderen
|
(iemand slechter voorstellen dan hij of zij is)
|
|
schilderachtig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxɪldərɑxtəx] |
(van een landschap) mooi
Voorbeeld: `een schilderachtig stadje aan een rivier` |
|
schilderen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɪldərə(n)] Verbuigingen: schilderde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschilderd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) met verf bedekken om te verfraaien of te beschermen
Voorbeeld: `de kozijnen laten schilderen` Synoniem: verven 2) met verf een kunstwerk maken Voorbeeld: `het landschap schilderen in waterverf` |
|
het schilderij
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxɪldəˈrɛi] Verbuigingen: schilderij|en (meerv.) |
kunstwerk dat door een schilder (2) is gemaakt
Voorbeelden: `schilderijententoonstelling`, `olieverfschilderij` |
|
schilderijententoonstelling
zelfst.naamw. |
een voor het publiek ter bezichtiging opgesteld aantal schilderijen Voorbeeld: `Deze schilderijententoonstelling trok bijzonder veel publiek. `
|
|
schilderkunst
zelfst.naamw. |
een beeldende kunst die zich bezighoudt met het met penseel en verf op een plat vlak aanbrengen van lijnen en kleuren Voorbeeld: `Zij is erg geïnteresseerd in de schilderkunst. `
|
|
de schilder
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɪldər] Verbuigingen: -s (meerv.) de schilderes zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sxɪldəˈrɛs] Verbuigingen: -sen (meerv.) |
1) iemand die als beroep schildert (1)
Voorbeeld: `huisschilder` 2) kunstenaar die met verf werkt Voorbeelden: `een zeventiende-eeuwse Hollandse schilder`, `landschapsschilder` Synoniem: kunstschilder |
|
schildersmossel
zelfst.naamw. |
[tweekleppigen] [species|Unio pictorum] een zoetwatermossel met een lengte tot soms wel 14 cm Voorbeeld: `Schelpen van de schildersmossel werden vaak door schilders gebruikt om er verf in te bewaren. `
|
|
schilderen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɪldərə(n)] Verbuigingen: schilderde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschilderd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) met verf bedekken om te verfraaien of te beschermen
Voorbeeld: `de kozijnen laten schilderen` Synoniem: verven 2) met verf een kunstwerk maken Voorbeeld: `het landschap schilderen in waterverf` |
|
schildhouder
zelfst.naamw. |
[heraldiek] een van beide figuren -menselijk of anderszins- die het wapen flankeren Voorbeeld: `De schildhouders van het wapen van Nederland zijn twee leeuwen. `
|
|
schildklier
zelfst.naamw. |
[anatomie] een (endocriene) klier gelegen aan de voorzijde van de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan Voorbeeld: `Onder invloed van TSH maakt de schildklier schildklierhormoon aan. `
|
|
schildklierkanker
zelfst.naamw. |
[medisch] kwaadaardige groei in de schildklier Voorbeeld: `De jodiumpillen moeten bescherming bieden tegen schildklierkanker onstaan door blootstelling aan radioactieve straling. `
|
|
de schildpad
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxɪltpɑt] Verbuigingen: schildpad|den (meerv.) |
dier met een hard buik- en rugschild
Voorbeelden: `zo traag als een schilpad`, `waterschildpadjes` |
|
de schildwacht
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɪltwɑxt] Verbuigingen: schildwacht|en (meerv.) |
soldaat die de wacht houdt bij een gebouw
|
|
de schilfer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɪlfər] Verbuigingen: schilfer|s (meerv.) |
plat stukje dat ergens van is losgeraakt
Voorbeeld: `huidschilfer` |
|
afschilferen
werkw. Uitspraak: ['ɑfsxɪlfərə(n)] Verbuigingen: schilferde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is afgeschilferd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) in schilfers losraken
Voorbeeld: `afschilferende verf` 2) de buitenlaag in schilfers verliezen Voorbeeld: `een afschilferend kozijn` |
|
schillen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɪlə(n)] Verbuigingen: schilde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschild (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
de buitenkant van een vrucht of knol verwijderen
Voorbeeld: `een appel schillen` |
|
de schim
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxɪm] Verbuigingen: schim|men (meerv.) |
mens die of dier dat je vaag kunt zien
Voorbeeld: `schimmen zien` Synoniem: spook |
|
nog maar een schim van...
|
(een sterk verzwakt overblijfsel) `De organisatie was nog maar een schim van de invloedrijke beweging die ze was geweest.`
|
|
de schimmel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɪməl] Verbuigingen: schimmel|s (meerv.) |
1) wit paard
Voorbeeld: `Sinterklaas rijdt altijd op een schimmel.` 2) levensvorm die geen plant en geen dier is en die de meeste mensen een beetje vies vinden Voorbeelden: `Paddenstoelen en gist zijn voorbeelden van schimmels.`, `voetschimmel`, `schimmelkaas` |
|
schimmels
zelfst.naamw. |
[biologie] [species|Fungi] een taxonomisch rijk dat nauw verwant is aan het dierenrijk Voorbeeld: `Schimmels zijn zeer belangrijk in vele processen in de natuur.[noun-pl|schimmel|nohead=1. `
|
|
het schip
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxɪp] Verbuigingen: schepen (meerv.) |
vervoermiddel waarmee je kunt varen
Voorbeelden: `passagiersschip`, `zeeschepen` Synoniem: grote boot |
|
het schip in gaan
|
(financieel nadeel ondervinden) `Ze zijn voor een paar duizend euro het schip ingegaan.`
|
|
schoon schip maken
|
(rommel uit het verleden opruimen om opnieuw te kunnen beginnen)
|
|
alle schepen achter je verbranden
|
(zorgen dat je niet terug kunt naar je oude omgeving)
|
|
schipbreuk
zelfst.naamw. |
een gebeurtenis waarbij een schip zinkt of op de klippen loopt
Voorbeeld: `De Poolse vloot leed schipbreuk. ` [figuurlijk] falen, mislukking, ondergang Voorbeeld: `Schipbreuk van de beschaving. ` |
|
schipbreukeling
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] het slachtoffer van een schipbreuk Voorbeeld: `Een schipbreukeling op een onbewoond eiland. `
|
|
schipbreuk
zelfst.naamw. |
een gebeurtenis waarbij een schip zinkt of op de klippen loopt
Voorbeeld: `De Poolse vloot leed schipbreuk. ` [figuurlijk] falen, mislukking, ondergang Voorbeeld: `Schipbreuk van de beschaving. ` |
|
schipdeur
zelfst.naamw. |
[scheepvaart], [waterstaat], [techniek] de afsluiting van een gegraven droogdok waarbij gebruik wordt gemaakt van een caisson of schip dat voor de ingang wordt gesleept en afgezonken Voorbeeld: `De schipdeur van dok 2 in Willemsoord is gerestaureerd. `
|
|
de schipper
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɪpər] Verbuigingen: schipper|s (meerv.) |
iemand die als beroep op een schip vaart
Voorbeelden: `schippersbaard`, `schippersbevolking` |
|
schipperen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɪpərə(n)] Verbuigingen: schipperde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschipperd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zo handelen dat je problemen en conflicten vermijdt
Voorbeeld: `Als je niet bereid bent een beetje te schipperen, bereik je helemaal niets.` |
|
de schipper
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɪpər] Verbuigingen: schipper|s (meerv.) |
iemand die als beroep op een schip vaart
Voorbeelden: `schippersbaard`, `schippersbevolking` |
|
het schisma
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxɪsma] Verbuigingen: schisma|'s, schisma|ta (meerv.) |
opsplitsing in twee of meer groepen van een kerkgenootschap of andere organisatie als gevolg van onenigheid tussen die groepen
Synoniem: scheuring |
|
schist
zelfst.naamw. |
[mineralogie] een kristallijn gesteente, dat vanwege een duidelijke foliatie gemakkelijk splijtbaar is Voorbeeld: `Deze schist bevat het mineraal biotiet. `
|
|
schitteren
werkw. Uitspraak: [ˈsxɪtərə(n)] Verbuigingen: schitterde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschitterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) fel, bewegend licht uitstralen of weerkaatsen
Voorbeeld: `Vanuit het vliegtuig zag je de meertjes schitteren in het zonlicht.` Synoniemen: fonkelen, twinkelen 2) (van iemand) opvallen als mooi, goed, slim of geestig Voorbeeld: `Ze schitterde door een onverwacht snelle tijd neer te zetten.` |
|
schitteren door afwezigheid
|
(niet aanwezig zijn waar je wel verwacht wordt) `De meeste kaderleden schitterden door afwezigheid.`
|
|
schitterend
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxɪtərənt] |
heel erg mooi
Voorbeeld: `een schitterende jurk` Synoniemen: magnifiek, prachtig |
|
schizofreen
bijv.naamw. Uitspraak: [sxidzoˈfren, sxizo'fren] |
als je lijdt aan een geestesziekte waarbij je niet meer goed weet wat echt is en wat niet
|
|
de schizofrenie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sxidzofre'ni, sxizofre'ni] |
geestesziekte waarbij je niet meer goed weet wat echt is en wat niet
Voorbeeld: `symptomen van schizofrenie: hallucinaties, verwardheid etc.` |
|
de schmink
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ʃmiŋk] |
verf die je op je gezicht smeert als je toneelspeelt
|
|
schminken
werkw. Uitspraak: ['ʃmɪŋkə(n)] Verbuigingen: schminkte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschminkt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) verf op je gezicht smeren als je toneelspeelt
Voorbeeld: `je verkleden en schminken als een leeuw` 2) je opmaken met make-up Voorbeeld: `je te hard schminken` |
|
de schnabbel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['ʃnɑbəl] Verbuigingen: schnabbel|s (meerv.) |
werk dat je naast je eigenlijke beroep doet om wat bij te verdienen
Voorbeeld: `een schnabbel als pianobegeleider` Synoniem: snabbel |
|
schnauzer
zelfst.naamw. |
[dierkunde] Duits hondenras
|
|
schoeien
werkw. |
van schoeisel voorzien
|
|
schoeien
werkw. |
van schoeisel voorzien
|
|
het schoeisel
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxujsəl] |
wat je aan je voeten draagt, zoals schoenen, klompen en laarzen
Voorbeeld: `Zorg dat je degelijk schoeisel bij je hebt.` |
|
de schoen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxun] Verbuigingen: schoen|en (meerv.) |
wat je draagt aan een voet als je buiten loopt
Voorbeelden: `kinderschoen`, `sportschoen` |
|
iemand iets in de schoenen schuiven
|
(beweren dat iemand iets heeft gedaan, heeft gezegd of vindt)
|
|
je schoen zetten
|
(als kind 's avonds in de dagen voor het Sinterklaasfeest> een schoen bij de kachel plaatsen in de hoop dat Sinterklaas er een cadeautje in zal doen)
|
|
schoener
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] een 18e eeuws langsgetuigd zeilschip met oorspronkelijk 2, maar later ook meer masten
|
|
schoenlapper
zelfst.naamw. |
[beroep] iemand die als vak schoenen repareert
[insecten] een vlinder uit de [species|Nymphalinae] |
|
de schoenmaat
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxunmat] Verbuigingen: schoen|maten (meerv.) |
getal dat de grootte van een schoen aangeeft
Voorbeeld: `Normaal heb ik schoenmaat 39 maar soms ook 38.` |
|
de schoenmaker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxunmakər] Verbuigingen: schoenmaker|s (meerv.) |
iemand die alle soorten schoeisel (en handtassen) herstelt
Voorbeeld: `Breng je mijn schoenen straks even naar de schoenmaker? De hak moet hersteld worden.` |
|
de schoenzool
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxunzol] Verbuigingen: schoen|zolen (meerv.) |
onderkant van een schoen
Voorbeeld: `Er plakt een kauwgom aan mijn schoenzool.` |
|
schoepiet
zelfst.naamw. |
[scheikunde], [mineraal] een mineraal met de chemische formule (UO<sub>2</sub>)<sub>8</sub>O<sub>2</sub>(OH)<sub>12</sub>·12H<sub>2</sub>O Voorbeeld: `Het mineraal schoepiet komt vooral voor in het zuiden van Congo. `
Bron: Wikiwoordenboek - schoepiet. |
|
schofferen
werkw. Uitspraak: [sxɔ'ferə(n)] Verbuigingen: schoffeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschoffeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iemand beledigen of vernederen
Voorbeelden: `Zij voelen zich nogal snel geschoffeerd door iedereen met een andere geloofsovertuiging.`, `Ik vind zijn standpunten weerzinwekkend, maar ik zal proberen hem niet te schofferen tijdens ons debat.` |
|
de schoffel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɔfəl] Verbuigingen: schoffel|s (meerv.) |
stuk tuingereedschap voor het wieden van onkruid
|
|
schoffelen
werkw. |
[landbouw] onkruid verwijderen met een schoffel
Voorbeeld: `Hij is bezig de tuin te schoffelen. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het schoffelen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de schoffel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɔfəl] Verbuigingen: schoffel|s (meerv.) |
stuk tuingereedschap voor het wieden van onkruid
|
|
schofferen
werkw. Uitspraak: [sxɔ'ferə(n)] Verbuigingen: schoffeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschoffeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iemand beledigen of vernederen
Voorbeelden: `Zij voelen zich nogal snel geschoffeerd door iedereen met een andere geloofsovertuiging.`, `Ik vind zijn standpunten weerzinwekkend, maar ik zal proberen hem niet te schofferen tijdens ons debat.` |
|
schoffelen
werkw. |
[landbouw] onkruid verwijderen met een schoffel
Voorbeeld: `Hij is bezig de tuin te schoffelen. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het schoffelen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de schoft
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxɔft] Verbuigingen: schoft|en (meerv.) |
scheldwoord
immorele man Voorbeeld: `Wat een vuile schoft!` |
|
de schok
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxɔk] Verbuigingen: schok|ken (meerv.) |
1) plotselinge, hevige beweging
Voorbeelden: `aardschokken`, `schokbrekers` 2) wat je voelt als er een elektrische stroom door je lichaam gaat electriciteit Voorbeeld: `een schok krijgen` 3) onverwachte, hevige emotie Voorbeeld: `Dat hij na tien jaar huwelijk ineens homoseksueel bleek te zijn, was voor zijn vrouw nogal een schok.` Synoniem: schrik |
|
schokdemper
zelfst.naamw. |
mechanisme om schokken te dempen
|
|
schokken
werkw. Uitspraak: [ˈsxɔkə(n)] Verbuigingen: schokte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschokt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) plotselinge, korte bewegingen maken
Voorbeeld: `Het beeld schokt als je pc niet krachtig genoeg is voor dit spel.` 2) een onverwachte hevige emotie teweegbrengen Voorbeeld: `De brute moord schokte het hele land.` Synoniem: aangrijpen |
|
schokkend
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxɔkənt] |
als iets je onverwacht hevig emotioneert
Voorbeelden: `Het volgende filmpje bevat schokkende beelden.`, `wereldschokkend` Synoniem: aangrijpend |
|
schokker
zelfst.naamw. |
een visserboot met een pladbodem met zijzwaarden en een rechte stevenbalk die aan de bovenzijde een ingebouwde katrol bevat voor de ankerlijn
Voorbeeld: `De schokker voer de haven binnen. ` een bepaald model zeiljacht Voorbeeld: `De schokker had de wind aan bakboord. ` een hooggroeiende groene erwt |
|
schoksgewijs
bijv.naamw. |
per schok, met schokken Voorbeeld: `Een aardbeving ontstaat door schoksgewijze verschuiving van de aardkorst langs een breukvlak. `
|
|
schokken
werkw. Uitspraak: [ˈsxɔkə(n)] Verbuigingen: schokte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschokt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) plotselinge, korte bewegingen maken
Voorbeeld: `Het beeld schokt als je pc niet krachtig genoeg is voor dit spel.` 2) een onverwachte hevige emotie teweegbrengen Voorbeeld: `De brute moord schokte het hele land.` Synoniem: aangrijpen |
|
de schol
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxɔl] Verbuigingen: schol|len (meerv.) |
platte zeevis
Voorbeelden: `Een pasgeboren schol ziet eruit als andere vissen; pas na een paar weken wordt het een platvis.`, `gebakken schol` |
|
schelden
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛldə(n)] Verbuigingen: schold (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescholden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
op boze toon beledigende dingen roepen tegen iemand
|
|
de scholekster
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxɔlɛkstər] Verbuigingen: scholekster|s (meerv.) |
zwart-witte vogel met een lange rode snavel
|
|
scholen
werkw. |
aan een opleiding onderwerpen Voorbeeld: `Zij schoolden een aantal van hun werknemers in deze nieuwe techniek. `
|
|
de scholengemeenschap
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxolə(n)xəmensxɑp] Verbuigingen: scholengemeenschap|pen (meerv.) |
grote middelbare school waar je verschillende typen onderwijs kunt volgen
|
|
de scholier
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxoˈlir] Verbuigingen: scholier|en (meerv.) de scholier|e zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sxoˈlir|ə] Verbuigingen: scholiere|s (meerv.) |
jongere die dagonderwijs volgt
Synoniem: leerling |
|
de scholing
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxolɪŋ] |
onderwijs dat met je beroep te maken heeft
Voorbeelden: `Scholing van het personeel stelt in dit bedrijf niet veel voor.`, `bijscholing` |
|
de schol
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxɔl] Verbuigingen: schol|len (meerv.) |
platte zeevis
Voorbeelden: `Een pasgeboren schol ziet eruit als andere vissen; pas na een paar weken wordt het een platvis.`, `gebakken schol` |
|
de schommel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxɔməl] Verbuigingen: schommel|s (meerv.) |
speeltoestel waarop je heen en weer gaat op een plankje dat aan twee touwen hangt
|
|
schommelen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɔmələ(n)] Verbuigingen: schommelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschommeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) heen en weer gaan op een schommel
Voorbeeld: `De wip vindt hij eng, maar schommelen wil hij wel.` 2) (van getallen) afwisselend hoger en lager zijn Voorbeelden: `schommelende beurskoersen`, `De prijs schommelt rond de tweehonderd euro.` |
|
de schommeling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxɔməlɪŋ] Verbuigingen: schommeling|en (meerv.) |
het afwisselend hoger en lager zijn
Voorbeelden: `beursschommeling`, `bloeddrukschommeling` |
|
de schommelstoel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxɔməlstul] Verbuigingen: schommelstoel|en (meerv.) |
stoel waarvan de poten op een gebogen onderstel rusten, waardoor je ermee heen en weer kunt bewegen
Voorbeeld: `Mijn oma zit in haar schommelstoel te breien.` |
|
schommelen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɔmələ(n)] Verbuigingen: schommelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschommeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) heen en weer gaan op een schommel
Voorbeeld: `De wip vindt hij eng, maar schommelen wil hij wel.` 2) (van getallen) afwisselend hoger en lager zijn Voorbeelden: `schommelende beurskoersen`, `De prijs schommelt rond de tweehonderd euro.` |
|
zich het schompes werken
|
(heel hard werken)
|
|
zich het schompes lachen
|
(heel hard lachen)
|
|
de schommel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxɔməl] Verbuigingen: schommel|s (meerv.) |
speeltoestel waarop je heen en weer gaat op een plankje dat aan twee touwen hangt
|
|
schenden
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛndə(n)] Verbuigingen: schond (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschonden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
beschadigen
Voorbeelden: `een graf schenden`, `geschonden vertrouwen` Synoniem: kapotmaken |
|
een contract schenden
|
(je niet houden aan de afspraken uit een contract)
|
|
schenken
werkw. Uitspraak: [ˈsxɛŋkə(n)] Verbuigingen: schonk (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) geven
Voorbeelden: `iemand aandacht schenken`, `Ze schonk haar hele vermogen aan de kerk.` 2) (een drank) in een glas of kopje gieten Voorbeeld: `Er wordt hier helemaal geen alcohol geschonken.` |
|
schoof
zelfst.naamw. |
[landbouw] een bijeengebundelde hoeveelheid aren
Voorbeeld: `De schoven staan op het veld te drogen. ` [wiskunde] een wiskundige structuur die aan de open verzamelingen van een topologische ruimte bepaalde algebraïsche structuren koppelt, bijvoorbeeld abelse groepen, ringen of modulen |
|
schooien
werkw. Uitspraak: ['sxojə(n)] Verbuigingen: schooide (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschooid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
bedelen om geld of eten
Voorbeeld: `Elke keer als ik een appel eet, dan komt mijn hond schooien.` |
|
schooier
zelfst.naamw. |
een landloper
Voorbeeld: `Daar liepen een paar schooiers. ` een deugniet Voorbeeld: `Wat een schooiertje ben je toch! ` een bedelaar Voorbeeld: `Er zaten een aantal schooiers in die steeg. ` |
|
de school
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxol] Verbuigingen: scholen (meerv.) |
1) instelling waar onderwijs wordt gegeven
Voorbeelden: `schoolgebouw`, `schoolagenda`, `schoolreisje`, `basisschool`, `middelbare school`, `Volgende week hebben we nog school en daarna begint de vakantie.` 2) groep kunstenaars uit dezelfde periode met een verwante stijl kunst Voorbeeld: `de Haagse school` |
|
uit de school klappen
|
(geheimen doorvertellen)
|
|
naar school gaan
|
(verplicht dagonderwijs volgen) `Hij gaat pas volgend jaar naar school.`
|
|
een school vissen
|
(een groep bij elkaar zwemmende vissen)
|
|
omscholen
werkw. Uitspraak: ['ɔmsxolə(n)] Verbuigingen: schoolde om (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft omgeschoold (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) opleiden voor een ander beroep
Voorbeeld: `Er zullen enkele ambtenaren van het ministerie worden omgeschoold tot voorlichters.` |
|
schoolagenda
zelfst.naamw. |
een agenda, speciaal voor scholieren Voorbeeld: `Hij kon z'n schoolagenda niet meer vinden thuis. `
|
|
de schoolarts
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxolɑrts] Verbuigingen: schoolarts|en (meerv.) |
iemand die in opdracht van de overheid de gezondheidstoestand van leerlingen controleert en registreert
Voorbeeld: `een oproep krijgen voor een onderzoek door de schoolarts` |
|
schoolbel
zelfst.naamw. |
bel die het begin en/of einde van een lesuur aankondigt
|
|
het schoolboek
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxolbuk] Verbuigingen: schoolboek|en (meerv.) |
leerboek dat gebruikt wordt voor een bepaald vak in een bepaald schooljaar
Voorbeeld: `je schoolboeken kaften` |
|
het schoolbord
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxolbɔrt] Verbuigingen: schoolbord|en (meerv.) |
plaat om (met krijt) iets op te schrijven
Synoniem: bord |
|
scholen
werkw. |
aan een opleiding onderwerpen Voorbeeld: `Zij schoolden een aantal van hun werknemers in deze nieuwe techniek. `
|
|
het schoolexamen
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxolɛksamə(n)] Verbuigingen: schoolexamen|s (meerv.) |
type examen in Nederland dat door de leraren van een school afgenomen wordt
Voorbeeld: `een schoolexamen en een centraal examen` |
|
schoolgaan
werkw. |
[verouderd] op een bepaalde school ingeschreven staan om daar lessen volgen
Voorbeeld: `Hij is daar jarenlang schoolgegaan. ` [verouderd] het volgen van lessen aan scholen Voorbeeld: `Er werd toen nog op Zaterdag schoolgegaan. ` Voorbeeld: `Hij heeft niet veel schoolgegaan. ` |
|
schoolgaan
werkw. |
[verouderd] op een bepaalde school ingeschreven staan om daar lessen volgen
Voorbeeld: `Hij is daar jarenlang schoolgegaan. ` [verouderd] het volgen van lessen aan scholen Voorbeeld: `Er werd toen nog op Zaterdag schoolgegaan. ` Voorbeeld: `Hij heeft niet veel schoolgegaan. ` |
|
schoolgids
zelfst.naamw. |
[onderwijs] document dat jaarlijks aan ouders en leerlingen informatie verstrekt over het functioneren van een school
|
|
het schooljaar
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxoljar] Verbuigingen: school|jaren (meerv.) |
periode van augustus tot en met juni
|
|
schoolkrant
zelfst.naamw. |
een krant die uitgegeven wordt door een school Voorbeeld: `In de schoolkrant stond een reportage over de nieuwe wiskundeleraar. `
|
|
het schoollokaal
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxolokal] Verbuigingen: school|lokalen (meerv.) |
één van de verschillende ruimtes in een school waar les gegeven wordt
Voorbeeld: `een expositie in een voormalig schoollokaal` Synoniem: klas |
|
schoolmeester
zelfst.naamw. |
mannelijke leerkracht Voorbeeld: `de zeer bekende Amsterdamse schoolmeester Theo Thijssen, schrijver van het boek 'Kees de jongen' `
|
|
de schoolopleiding
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxolɔplɛidɪŋ] Verbuigingen: schoolopleiding|en (meerv.) |
onderwijs op een school
Voorbeelden: `een schoolopleiding voor kansarme jongeren mogelijk maken`, `Ze wil eerst haar schoolopleiding afmaken/voltooien.` |
|
schoolplan
zelfst.naamw. |
[onderwijs] document waarin een school eens in de 4 jaar het beleid van de kwaliteit van het onderwijs beschrijft
|
|
het schoolplein
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxolplɛin] Verbuigingen: schoolplein|en (meerv.) |
open ruimte voor of bij een school
Voorbeeld: `verstoppertje spelen op het schoolplein tijdens het speelkwartier` |
|
schools
bijv.naamw. |
zoals op school Voorbeeld: `Op die universiteit geven ze erg schoolse colleges. `
|
|
het schoolschrift
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxolsxrɪft] Verbuigingen: schoolschrift|en (meerv.) |
dun boekje met onbedrukte bladzijden dat je gebruikt voor een bepaald schoolvak
Voorbeeld: `Voor wiskunde moeten we een schoolschrift met ruitjes kopen.` |
|
de schoolslag
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxolslɑx] |
techniek in het zwemmen waarbij je op je buik in het water ligt en je je armen en benen tegelijk intrekt en vervolgens strekt en spreidt sport
Voorbeeld: `de honderd meter schoolslag` |
|
scholen
werkw. |
aan een opleiding onderwerpen Voorbeeld: `Zij schoolden een aantal van hun werknemers in deze nieuwe techniek. `
|
|
schooltijd
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxoltɛit] Verbuigingen: schooltijd|en (meerv.) |
1) aantal uren per dag of totaal aantal jaren dat je naar school gaat
Voorbeeld: `Kom je na schooltijd met mij mee? Dan maken we samen ons huiswerk.` 2) periode dat je jong was en nog op school zat Voorbeeld: `Op de lagere school werd ik gepest, maar op de mavo heb ik een heel leuke schooltijd gehad.` |
|
het schooltype
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxoltipə] Verbuigingen: schooltype|n (meerv.) |
vorm van onderwijs
Voorbeeld: `naar een lager schooltype overstappen omdat je niet kunt volgen` |
|
het schoolvak
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxolvɑk] Verbuigingen: schoolvak|ken (meerv.) |
onderdeel van een schoolopleiding
Voorbeeld: `Mijn favoriete schoolvak is geschiedenis.` |
|
de schoolvakantie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxolvakɑn(t)si] Verbuigingen: schoolvakantie|s (meerv.) |
periode waarin er geen lessen zijn
Voorbeeld: `voorbeelden van schoolvakanties: zomervakantie, kerstvakantie, paasvakantie` |
|
de schoolverlater
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxolvərlatər] Verbuigingen: schoolverlater|s (meerv.) de schoolver|laatster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxolvər|latstər] Verbuigingen: schoolverlaatster|s (meerv.) |
jongere die ophoudt met het volgen van dagonderwijs aan een middelbare school voordat hij of zij een diploma heeft behaald
|
|
het schoolvoorbeeld
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxolvorbelt] Verbuigingen: schoolvoorbeeld|en (meerv.) |
duidelijk en veel gebruikt voorbeeld om iets aan te tonen
Voorbeelden: `De hybrideauto is een schoolvoorbeeld van de toegenomen belangstelling voor het milieu.`, `Zijn aanpak is een schoolvoorbeeld van hoe het niet moet.` |
|
schoon
bijv.naamw. Uitspraak: [sxon] |
1) niet vies
Voorbeeld: `schone lakens op het bed leggen` Antoniemen: vies, vuil, Synoniemen: rein, proper 2) mooi Voorbeeld: `de schone slaapster` |
|
brandschoon
|
(heel erg schoon)
|
|
schone brandstof
|
(brandstof voor motorvoertuigen die relatief weinig luchtverontreiniging veroorzaakt)
|
|
schoon genoeg hebben van iets
|
(iets ergerlijk vinden en het niet meer willen)
|
|
opschonen
werkw. Uitspraak: [ˈɔpsxonə(n)] Verbuigingen: schoonde op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgeschoond (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
ontdoen van wat er niet (meer) in of bij hoort
Voorbeeld: `een database met namen en contactgegevens opschonen` |
|
de schoonbroer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxombrur] Verbuigingen: schoonbroer|s (meerv.) |
echtgenoot van je zus of broer, of broer van degene met wie je getrouwd bent
Synoniem: zwager |
|
de schoondochter
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxondɔxtər] Verbuigingen: schoondochter|s (meerv.) |
vrouw met wie je kind getrouwd is
|
|
schoonhouden
werkw. Uitspraak: ['sxonhɑudə(n)] Verbuigingen: hield schoon (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft schoongehouden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
ervoor zorgen dat iets schoon (1) blijft
Voorbeeld: `een bedrijf dat kantoren en ziekenhuizen schoonhoudt` |
|
schoonmaken
werkw. Uitspraak: [ˈsxonmakə(n)] Verbuigingen: maakte schoon (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft schoongemaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets) ontdoen van vuil en ongerechtigheden
Voorbeelden: `groente schoonmaken`, `gereedschap schoonmaken`, `Wil jij de wc nog even schoonmaken voordat het bezoek komt?` Synoniem: reinigen |
|
de schoonheid
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxonhɛit] Verbuigingen: schoon|heden (meerv.) |
1) het mooi-zijn
Voorbeeld: `de ontroerende schoonheid van deze muziek` 2) mooie vrouw Voorbeeld: `een oogverblindende schoonheid` |
|
het schoonheidsfoutje
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxonhɛitsfɑucə] Verbuigingen: schoonheidsfoutje|s (meerv.) |
kleine en onbelangrijke onvolkomenheid
Voorbeeld: `op enkele schoonheidsfoutjes na, een taal perfect beheersen` |
|
schoonheidswedstrijd
zelfst.naamw. |
een wedstrijd waarbij de meestal vrouwelijke deelneemsters beoordeeld worden op hun schoonheid Voorbeeld: `Een titel gewonnen bij een schoonheidswedstrijd verschaft de deelneemster veel publiciteit en vaak ook aanzienlijke financiële voordelen. `
|
|
schoonhouden
werkw. Uitspraak: ['sxonhɑudə(n)] Verbuigingen: hield schoon (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft schoongehouden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
ervoor zorgen dat iets schoon (1) blijft
Voorbeeld: `een bedrijf dat kantoren en ziekenhuizen schoonhoudt` |
|
de schoonmaak
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxonmak] |
het weer schoon maken, vooral een woning
Voorbeelden: `de grote voorjaarsschoonmaak`, `voorjaarsschoonmaak`, `schoonmaakmiddel` Synoniem: kuis |
|
grote schoonmaak houden
|
() `Na de machtswisseling werd er onmiddellijk grote schoonmaak gehouden op alle ministeries.` Synoniem: rigoureus ingrijpen
|
|
het schoonmaakmiddel
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxonmakmɪdəl] Verbuigingen: schoonmaakmiddel|en (meerv.) |
vloeistof waarmee je vuil en vlekken kunt oplossen
Voorbeeld: `een bijtend/agressief schoonmaakmiddel` |
|
schoonmaken
werkw. Uitspraak: [ˈsxonmakə(n)] Verbuigingen: maakte schoon (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft schoongemaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets) ontdoen van vuil en ongerechtigheden
Voorbeelden: `groente schoonmaken`, `gereedschap schoonmaken`, `Wil jij de wc nog even schoonmaken voordat het bezoek komt?` Synoniem: reinigen |
|
de schoonmaker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxonmakər] Verbuigingen: schoonmaker|s (meerv.) de schoon|maakster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxon|makstər] Verbuigingen: schoonmaakster|s (meerv.) |
iemand die als beroep het interieur van gebouwen netjes houdt
Synoniemen: werkster, interieurverzorger |
|
de schoonmoeder
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxomudər] Verbuigingen: schoonmoeder|s (meerv.) |
moeder van degene met wie je getrouwd bent
|
|
schoonspoelen
werkw. Uitspraak: ['sxonspulə(n)] Verbuigingen: spoelde schoon (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft schoongespoeld (volt.deelw.) |
met een vloeistof schoonmaken
Voorbeeld: `een wonde schoonspoelen om infecties te voorkomen` |
|
schoonspringen
werkw. Uitspraak: ['sxonsprɪŋə(n)] |
sport waarbij je met verschillende soorten sierlijke sprongen van een duikplank in een zwembad duikt sport
Voorbeeld: `het schoonspringen op de Olympische Zomerspelen` |
|
schoonspuiten
werkw. Uitspraak: ['sxonspœytə(n)] Verbuigingen: spoot schoon (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft schoongespoten (volt.deelw.) |
schoonmaken door te spuiten (2)
Voorbeeld: `de gevels van openbare gebouwen schoonspuiten` |
|
de schoonvader
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxonvader] Verbuigingen: schoonvader|s (meerv.) |
vader van degene met wie je getrouwd bent
|
|
schoonwrijven
werkw. |
door wrijving vuil verwijderen
Voorbeeld: `Hij probeerde wanhopig de vlek op zijn nieuwe broek schoon te wrijven. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de schoonzoon
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxonzon] Verbuigingen: schoonzoon|s, schoon|zonen (meerv.) |
man met wie je kind getrouwd is
|
|
de schoonzus
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxonzʏs] Verbuigingen: schoonzus|sen, schoonzus|ters (meerv.) |
echtgenote van je broer of zus, of zus van van degene met wie je getrouwd bent
|
|
schoonzuster
zelfst.naamw. |
[familie] de echtgenote van broer of zus, of de zus van de echtgenoot of echtgenote
|
|
schoor
zelfst.naamw. |
een steunbalk die onder of tegen iets geplaatst is Voorbeeld: `Als laatste werd de schoor verwijderd. `
|
|
de schoorsteen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxorsten] Verbuigingen: schoor|stenen (meerv.) |
(gemetselde stenen) buis waardoor rook naar buiten gaat
Voorbeelden: `de schoorsteen laten vegen`, `fabrieksschoorsteen` |
|
schoorsteenveger
zelfst.naamw. |
[beroep] een persoon wiens werk het verwijderen van roet uit schoorstenen is Voorbeeld: `Onze buurman is schoorsteenveger van beroep. `
|
|
de schoorsteen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxorsten] Verbuigingen: schoor|stenen (meerv.) |
(gemetselde stenen) buis waardoor rook naar buiten gaat
Voorbeelden: `de schoorsteen laten vegen`, `fabrieksschoorsteen` |
|
schoor
zelfst.naamw. |
een steunbalk die onder of tegen iets geplaatst is Voorbeeld: `Als laatste werd de schoor verwijderd. `
|
|
schoorvoetend
bijv.naamw. Uitspraak: [sxorˈvutənt] |
met een beetje tegenzin
Voorbeeld: `iets schoorvoetend toegeven` Synoniem: aarzelend |
|
schoorwal
zelfst.naamw. |
[geologie] een lange, smalle landtong die gevormd wordt door afzetting van zand in een bocht van de zeekust, en die de bocht op deze manier geheel of gedeeltelijk afsluit van de open zee Voorbeeld: `De Koerse Schoorwal is een schiereiland dat bestaat uit een verlengde zandduin. `
|
|
de schoot
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxot] Verbuigingen: schoten (meerv.) |
bovenkant van de bovenbenen van iemand die zit
Voorbeeld: `bij iemand op schoot zitten` |
|
in de schoot geworpen krijgen
|
((iets) krijgen zonder er moeite voor te hoeven doen)
|
|
schootcomputer
zelfst.naamw. |
een invouwbare, draagbare computer Voorbeeld: `Als je telkens op en neer reist, is het misschien handiger om een schootcomputer te gebruiken, die kun je tenminste meenemen. `
|
|
schoothoek
zelfst.naamw. |
de hoek van een zeil achter onderin, waar de schoot aan het zeil bevestigd is
|
|
de schop
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxɔp] Verbuigingen: schoppen (meerv.) |
1) opzettelijke harde aanraking met je voet
Voorbeeld: `iemand een schop geven` Synoniem: trap 2) stuk gereedschap waarmee je kunt scheppen (2) Voorbeeld: `kolenschop` Synoniem: schep |
|
op de schop gaan
|
(grondig veranderd worden) `Het kopen van treinkaartjes gaat binnenkort helemaal op de schop.`
|
|
aanschoppen
werkw. |
-tegen: kritiek leveren op
|
|
I de schoppen
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxɔpə(n)] |
vorm waarmee een van de vier 'kleuren' in het kaartspel wordt onderscheiden
Voorbeeld: `schoppen aas` Antoniemen: harten, ruiten, klaver, , |
|
II schoppen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɔpə(n)] Verbuigingen: schopte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand of iets) opzettelijk hard met je voet raken
|
|
tegen iets aan schoppen
|
(tegen iets protesteren)
|
|
het ver geschopt hebben
|
(een hoge maatschappelijke positie bereikt hebben) Synoniem: carrière gemaakt hebben
|
|
aanschoppen
werkw. |
-tegen: kritiek leveren op
|
|
schor
bijv.naamw. Uitspraak: [sxɔr] |
als je stem een beetje raspend klinkt
Voorbeeld: `schor zijn van het juichen en zingen` Synoniem: hees |
|
schorem
bijv.naamw. Uitspraak: ['sxorəm] |
onbeschofte mensen
Voorbeeld: `buitenlands schorem` Synoniem: tuig (2) |
|
schoor
zelfst.naamw. |
een steunbalk die onder of tegen iets geplaatst is Voorbeeld: `Als laatste werd de schoor verwijderd. `
|
|
de schorpioen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxɔrpiˈjun] Verbuigingen: schorpioen|en (meerv.) |
diertje met een giftige staart
|
|
de schorpioen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxɔrpiˈjun] Verbuigingen: schorpioen|en (meerv.) |
diertje met een giftige staart
|
|
het schorremorrie
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxɔrə'mɔri] |
onbeschofte mensen
Synoniemen: tuig (2), schorem |
|
schor
bijv.naamw. Uitspraak: [sxɔr] |
als je stem een beetje raspend klinkt
Voorbeeld: `schor zijn van het juichen en zingen` Synoniem: hees |
|
de schors
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxɔrs] |
bedekking van de stam en takken van een boom
Voorbeeld: `eikenschors` Synoniemen: boomschors, bast |
|
schorsen
werkw. Uitspraak: [ˈsxɔrsə(n)] Verbuigingen: schorste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschorst (volt.deelw.) |
1) (iemand) tijdelijk verbieden om zijn of haar werk te doen
Voorbeeld: `voor drie dagen geschorst van school` 2) (een vergadering of rechtszitting) tijdelijk onderbreken Voorbeeld: `De voorzitter schorst de vergadering voor tien minuten.` |
|
schorseneer
zelfst.naamw. |
[groente] 'Scorzonera', een plantenwortel die als groente gegeten wordt
|
|
de schorsing
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxɔrsɪŋ] Verbuigingen: schorsing|en (meerv.) |
1) beslissing dat iemand is geschorst (1)
Voorbeelden: `een voorlopige schorsing`, `een schorsing van twee (voetbal)wedstrijden` 2) periode dat er wordt geschorst (2) Voorbeeld: `een schorsing van een half uur` |
|
de/het schort
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxɔrt] Verbuigingen: schort|en (meerv.) |
kledingstuk dat je ter bescherming over je andere kleren draagt.
Voorbeelden: `keukenschort`, `een schort voor doen` |
|
opschorten
werkw. Uitspraak: [ˈɔpsxɔrtə(n)] Verbuigingen: schortte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgeschort (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
onderbreken
Voorbeeld: `een rechtszitting twee weken opschorten` Synoniem: uitstellen |
|
schorten
werkw. |
[onpr] '~ aan': tekortkomen, ontbreken Voorbeeld: `Er heeft van alles aan geschort. `
|
|
schorten aan
werkw. Uitspraak: [ˈsxɔrtə(n) an] Verbuigingen: schortte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschort aan (volt.deelw.) |
ontbreken
|
|
Wat schort eraan?
|
(<belangstellende vraag als duidelijk is dat iets niet in orde is)
|
|
opschorten
werkw. Uitspraak: [ˈɔpsxɔrtə(n)] Verbuigingen: schortte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgeschort (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
onderbreken
Voorbeeld: `een rechtszitting twee weken opschorten` Synoniem: uitstellen |
|
schorten
werkw. |
[onpr] '~ aan': tekortkomen, ontbreken Voorbeeld: `Er heeft van alles aan geschort. `
|
|
I het schot
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxɔt] |
1) plank(en) om in een ruimte een kleiner deel af te scheiden Verbuigingen: schotten (meerv.) Voorbeeld: `tussenschot` 2) keer dat je schiet Verbuigingen: schot|en (meerv.) Voorbeelden: `pistoolschot`, `een schot lossen`, `een schot op het doel` |
|
schot voor de boeg
|
(poging in het wilde weg)
|
|
een schot in de roos
|
(dit zeg je als iets heel goed gezegd of gedaan is)
|
|
er zit schot in
|
((van een proces) het komt goed op gang) Synoniem: het loopt lekker
|
|
IIa de Schot
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxɔt] Verbuigingen: Schot|ten (meerv.) IIb de Schot|se zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sxɔt|sə] Verbuigingen: Schotse|n (meerv.) |
iemand met de Schotse nationaliteit
Voorbeeld: `de Ieren, Welsh en Schotten worden de moderne Kelten genoemd` |
|
de schotel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxotəl] Verbuigingen: schotel|s (meerv.) |
1) aardewerken bordje
Voorbeeld: `kop en schotel` 2) gerecht culinair Voorbeelden: `ovenschotel`, `dagschotel` Synoniem: gerecht |
|
voorschotelen
werkw. Uitspraak: ['vorsxotələ(n)] Verbuigingen: schotelde voor (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft voorgeschoteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (een gerecht) serveren
Voorbeelden: `een heerlijke vleesschotel voorgeschoteld krijgen`, `Het waren flinke porties die ons voorgeschoteld werden.` 2) (iets ongunstigs) vertellen of laten zien Voorbeeld: `een hoop kritiek van je baas voorgeschoteld krijgen` |
|
de schotelantenne
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxotəlɑntɛnə] Verbuigingen: schotelantenne|s (meerv.) |
antenne in de vorm van een schotel (1) die door een satelliet uitgezonden radio- en tv-signalen opvangt
|
|
de schoteldoek
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxotəlduk] Verbuigingen: schoteldoek|en (meerv.) |
lapje waarmee je het aanrecht, de gootsteen en het fornuis schoonmaakt
Voorbeeld: `na het eten de tafel opruimen en afvegen met een schoteldoek` Synoniem: vaatdoek |
|
de schotel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxotəl] Verbuigingen: schotel|s (meerv.) |
1) aardewerken bordje
Voorbeeld: `kop en schotel` 2) gerecht culinair Voorbeelden: `ovenschotel`, `dagschotel` Synoniem: gerecht |
|
schieten
werkw. Uitspraak: [ˈsxitə(n)] Verbuigingen: schoot (verl.tijd )Toon alle vervoegingen |
1) een vuurwapen of boog gebruiken
Voorbeelden: `doodschieten`, `schieten op alles wat beweegt` 2) (een bal) werpen, slaan of schoppen sport Voorbeeld: `direct op het doel schieten` 3) snel bewegen Voorbeeld: `plotseling de weg over schieten` |
|
om op te schieten
|
(erg lelijk) `De moeder van de bruid droeg een jurk om op te schieten.`
|
|
iemand wel kunnen schieten
|
(een grote hekel aan iemand hebben)
|
|
iemand laten schieten
|
(iemand (uit je leven) laten verdwijnen, zonder moeite te doen hem of haar tegen te houden)
|
|
Het schoot me net op tijd te binnen.
|
(ik dacht er juist op tijd aan)
|
|
te hulp schieten
|
(haasten om iemand te assisteren) Synoniem: te hulp snellen
|
|
de schotenwisseling
zelfst.naamw. (v.) Afbreekpatroon: ` scho - ten - wis - se - ling Verbuigingen: schotenwisselingen (meerv.) |
het op elkaar schieten door twee of meer strijdende partijen
Voorbeeld: `een schotenwisseling tussen politie en overvallers ` |
|
Schotland
zelfst.naamw. |
één van de delen van het Verenigd Koninkrijk Voorbeeld: `In Schotland regent het zeer vaak. `
|
|
I schots
bijv.naamw. Uitspraak: [sxɔts] |
schots en scheef
(rommelig) `Alle stoelen en tafels stonden schots en scheef in de klas.` |
|
schots en scheef
|
(rommelig) `Alle stoelen en tafels stonden schots en scheef in de klas.`
|
|
II Schots
bijv.naamw. Uitspraak: [sxɔts] |
als iets of iemand uit Schotland komt of met Schotland te maken heeft
Voorbeelden: `de Schotse Hooglanden`, `de Schotse filosoof David Hume` |
|
Schots-Gaelisch
zelfst.naamw. |
[taal] een Keltische taal die door ongeveer 60.000 personen wordt gesproken op de Schotse eilanden en in mindere mate in het westen van Schotland
|
|
schotschrift
zelfst.naamw. |
pamflet dat iemand op smadelijke wijze aanvalt
|
|
de schouder
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɑudər] Verbuigingen: schouder|s (meerv.) |
deel van je lichaam waar je arm aan je romp vastzit anatomie
Voorbeeld: `over je linkerschouder kijken` |
|
je schouders ophalen over...
|
(laten merken dat je onverschillig bent over (iets))
|
|
je schouders eronder zetten
|
(je er erg voor inspannen)
|
|
het schouderblad
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxɑudərblɑt] Verbuigingen: schouderblad|en (meerv.) |
elk van de twee platte, driehoekige botten bovenin je rug
|
|
het schouderklopje
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxɑudərklɔpjə] Verbuigingen: schouderklopje|s (meerv.) |
waarderende opmerking
Voorbeeld: `schouderklopjes uitdelen aan het personeel` Synoniem: compliment |
|
met een schouderophalen
|
(met merkbare onverschilligheid) `Op alle klachten werd gereageerd met een schouderophalen.`
|
|
de schouder
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɑudər] Verbuigingen: schouder|s (meerv.) |
deel van je lichaam waar je arm aan je romp vastzit anatomie
Voorbeeld: `over je linkerschouder kijken` |
|
schout
zelfst.naamw. |
het hoofd van het dorpsbestuur van een schoutambt vanaf de hoge middeleeuwen
|
|
schout-bij-nacht
zelfst.naamw. |
[marine] een vlagofficier bij de Koninklijke Marine, de derde in rang na luitenant-admiraal en viceadmiraal
|
|
de schouw
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxɑu] Verbuigingen: schouw|en (meerv.) |
1) (gemetselde stenen) buis waardoor rook naar buiten gaat
Voorbeeld: `Ik denk dat de schouw van de buren in brand staat.` Synoniem: schoorsteen 2) in een kamer de, soms versierde, omlijsting van de opening waar de kachel werd aangesloten op de schoorsteen Voorbeeld: `een foto van je overleden grootmoeder op de schouw zetten` Synoniem: schoorsteenmantel 3) onderzoek of inspectie Voorbeelden: `doodschouw`, `dijkschouw` |
|
de schouwburg
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxɑubʏrx] Verbuigingen: schouwburg|en (meerv.) |
gebouw dat speciaal is gebouwd voor toneelvoorstellingen
Voorbeeld: `naar de schouwburg gaan` Synoniem: theater |
|
schouwen
werkw. Uitspraak: ['sxɑuwə(n)] Verbuigingen: schouwde (enkelv.volt.deelw.) Verbuigingen: heeft geschouwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
bekijken of alles in orde is
Voorbeelden: `broedeieren schouwen`, `vaarwegen schouwen` Synoniem: inspecteren |
|
de schouwmantel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxɑumɑntəl] Verbuigingen: schouwmantel|s (meerv.) |
in een kamer de, soms versierde, omlijsting van de opening waar de kachel werd aangesloten op de schoorsteen
Voorbeeld: `een witte marmeren schouwmantel` Synoniem: schoorsteenmantel |
|
het schouwspel
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxɑuspɛl] |
niet alledaagse gebeurtenis die mooi is om te zien
Voorbeeld: `De intocht van Sinterklaas levert in ons dorp elk jaar een fraai schouwspel op.` Synoniem: tafereel |
|
het schouwspel
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxɑuspɛl] |
niet alledaagse gebeurtenis die mooi is om te zien
Voorbeeld: `De intocht van Sinterklaas levert in ons dorp elk jaar een fraai schouwspel op.` Synoniem: tafereel |
|
schoof
zelfst.naamw. |
[landbouw] een bijeengebundelde hoeveelheid aren
Voorbeeld: `De schoven staan op het veld te drogen. ` [wiskunde] een wiskundige structuur die aan de open verzamelingen van een topologische ruimte bepaalde algebraïsche structuren koppelt, bijvoorbeeld abelse groepen, ringen of modulen |
|
schragen
werkw. Uitspraak: ['sxraxə(n)] Verbuigingen: schraagde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschraagd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zorgen dat iets of iemand niet uit zijn evenwicht raakt
Voorbeeld: `houten dwarsbalken die een gebouw schragen` Synoniem: ondersteunen (1) 2) steun geven aan Voorbeeld: `een initiatief schragen` Synoniem: ondersteunen (2) |
|
schraagtafel
zelfst.naamw. |
tafel op schragen.
|
|
schraal
bijv.naamw. Uitspraak: [sxral] |
1) wat weinig waarde heeft of oplevert
Voorbeelden: `een schrale troost`, `schrale grond` 2) (van huid) droog, schilferig en pijnlijk Voorbeeld: `schrale lippen` |
|
een schrale wind
|
(een onaangenaam koude wind)
|
|
afschrapen
werkw. Uitspraak: ['ɑfsxrapə(n)] Verbuigingen: schraapte af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeschraapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) door schrapen weghalen
Voorbeeld: `houtschilfers afschrapen` 2) door schrapen schoonmaken Voorbeeld: `je tuinschoenen afschrapen met een schoenschraper` Synoniem: schoonschrapen |
|
schraapijzer
zelfst.naamw. |
[gereedschap] gereedschap met scherpe kanten om te schrappen.
|
|
schrapen
werkw. Uitspraak: [ˈsxrapə(n)] Verbuigingen: schraapte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschraapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (wortels of aardappels) schoonmaken door de ruwe buitenkant eraf te krabben
Voorbeeld: `twee kilo aardappelen schrapen voor de stamppot` Synoniem: schrappen (2) |
|
je keel schrapen
|
(kuchen voor je gaat praten of zingen)
|
|
bij elkaar schrapen
|
((geld of spullen) met moeite bijeen brengen)
|
|
afschrapen
werkw. Uitspraak: ['ɑfsxrapə(n)] Verbuigingen: schraapte af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeschraapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) door schrapen weghalen
Voorbeeld: `houtschilfers afschrapen` 2) door schrapen schoonmaken Voorbeeld: `je tuinschoenen afschrapen met een schoenschraper` Synoniem: schoonschrapen |
|
schragen
werkw. Uitspraak: ['sxraxə(n)] Verbuigingen: schraagde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschraagd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zorgen dat iets of iemand niet uit zijn evenwicht raakt
Voorbeeld: `houten dwarsbalken die een gebouw schragen` Synoniem: ondersteunen (1) 2) steun geven aan Voorbeeld: `een initiatief schragen` Synoniem: ondersteunen (2) |
|
de schram
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxrɑm] Verbuigingen: schram|men (meerv.) |
ondiepe wond op je huid in de vorm van een streep
|
|
geen schrammetje hebben
|
(helemaal onbeschadigd zijn)
|
|
schrander
bijv.naamw. Uitspraak: ['sxrɑndər] |
als je goed kunt nadenken
Voorbeeld: `een schrandere opmerking maken` Synoniemen: scherpzinnig, slim |
|
schranken
werkw. Uitspraak: ['sxrɑnkə(n)] Verbuigingen: schrankte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschrankt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zakken en daardoor niet meer recht zijn
Voorbeeld: `voorkomen dat een raam gaat schranken` |
|
schransen
werkw. Uitspraak: ['sxrɑnsə(n)] Verbuigingen: schranste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschranst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
veel en gulzig eten
Voorbeeld: `zes boterhammen naar binnen schransen` Synoniem: schranzen |
|
schranzen
werkw. |
met gretigheid eten Voorbeeld: `Eetgewoontes had ik niet: ik vastte of schransde en 'normaal' eten kon ik niet meer. `
|
|
je schrap zetten
|
(je voorbereiden op iets onaangenaams)
|
|
schrapen
werkw. Uitspraak: [ˈsxrapə(n)] Verbuigingen: schraapte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschraapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (wortels of aardappels) schoonmaken door de ruwe buitenkant eraf te krabben
Voorbeeld: `twee kilo aardappelen schrapen voor de stamppot` Synoniem: schrappen (2) |
|
je keel schrapen
|
(kuchen voor je gaat praten of zingen)
|
|
bij elkaar schrapen
|
((geld of spullen) met moeite bijeen brengen)
|
|
schraperig
bijv.naamw. Uitspraak: ['sxrapərəx] |
als je je geld niet wilt uitgeven
Voorbeeld: `een schraperig individu` Antoniem: gul Synoniem: gierig |
|
schrappen
werkw. Uitspraak: [ˈsxrɑpə(n)] Verbuigingen: schrapte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschrapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (deel van een programma of een tekst) laten vervallen
Voorbeeld: `De leukste scènes zijn uit de film geschrapt, omdat ze zogenaamd beledigend waren.` Synoniem: wegstrepen 2) (wortels of aardappels) schoonmaken door de ruwe buitenkant eraf te krabben Voorbeeld: `twee kilo aardappelen schrappen voor de stamppot` Synoniem: schrapen (1) |
|
de schrede
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxredə] Verbuigingen: schrede|n (meerv.) |
keer dat je bij het lopen je ene voet voor de andere plaatst
Voorbeelden: `schrede voor schrede`, `de eerste schreden op weg naar zelfstandigheid zetten` Synoniem: stap (1) |
|
met rasse schreden naderen
|
`De verkiezingen naderen met rasse schreden.` Synoniem: snel dichterbij komen
|
|
schreef
zelfst.naamw. |
maatstreep
[figuurlijk] bovengrens, uiterste Voorbeeld: `Je gedrag is ver over de schreef. ` |
|
de schreeuw
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxrew] Verbuigingen: schreeuw|en (meerv.) |
geluid van iemand die schreeuwt
Voorbeelden: `een schreeuw om hulp`, `angstschreeuw` Synoniemen: kreet, gil |
|
uitschreeuwen
werkw. Uitspraak: ['œytsxrewə(n)] Verbuigingen: schreeuwde uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgeschreeuwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
hard schreeuwen
Voorbeeld: `De betogers schreeuwen uit 'weg met de president'.` |
|
het uitschreeuwen van de pijn
|
(erg veel pijn hebben en dat uiten)
|
|
schreeuwen
werkw. Uitspraak: [ˈsxrewə(n)] Verbuigingen: schreeuwde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschreeuwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met je stem zo hard mogelijk geluid maken
Voorbeeld: `Iemand schreeuwde: 'bukken!'.` Synoniemen: gillen, krijsen, roepen |
|
schreeuwerig
bijv.naamw. Uitspraak: ['sxrewərəx] |
1) zeer opvallend
Voorbeelden: `een schilderij met schreeuwerige kleuren`, `een schreeuwerig reclamebord` Synoniem: fel (3) 2) wat een schreeuwend geluid maakt Voorbeelden: `een schreeuwerige baby`, `niet van schreeuwerige muziek houden` |
|
schreien
werkw. Afbreekpatroon: schrei - en Verbuigingen: schreide (verl.tijd ) Verbuigingen: geschreid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
huilen, wenen, janken
Voorbeeld: `Vele tranen schreien om een groot verlies.` |
|
schrepel
zelfst.naamw. |
[gereedschap] een handwerktuig voor het wieden van onkruid
|
|
schreef
zelfst.naamw. |
maatstreep
[figuurlijk] bovengrens, uiterste Voorbeeld: `Je gedrag is ver over de schreef. ` |
|
I de Schrift
zelfst.naamw. (m.) |
heilig boek van de Christenen
Voorbeelden: `de Heilige Schrift`, `Schriftlezing` Synoniem: Bijbel |
|
II het schrift
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxrɪft] Verbuigingen: schrift|en (meerv.) |
1) letters van een taal en de manier waarop ze worden geschreven
Voorbeelden: `het Chinese schrift`, `schuinschrift` 2) dun boekje met onbedrukte bladzijden Voorbeelden: `lijntjesschrift`, `schoolschrift` |
|
schriftelijk
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxrɪftələk] |
wat geschreven of gedrukt is
Voorbeelden: `Informatie aanvragen kan via onze website, maar een rekening openen kan alleen schriftelijk.`, `een schriftelijke cursus` Antoniem: mondeling |
|
het schriftteken
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxrɪftekə(n)] Verbuigingen: schriftteken|s (meerv.) |
teken voor een klank in een taal, dat samen met andere tekens een woord vormt
Voorbeeld: `de schrifttekens van het runenalfabet` Synoniem: letter (1) |
|
voortschrijden
werkw. Uitspraak: ['vortsxrɛidə(n)] Verbuigingen: schreed voort (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is voortgeschreden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zich geleidelijk verder ontwikkelen formeel
Voorbeelden: `Naarmate de ziekte voortschrijdt, ontstaan geheugenproblemen.`, `Door voortschrijdend inzicht zijn we genoodzaakt alle nieuwe collega's weer te ontslaan.` |
|
schrijden
werkw. Uitspraak: [ˈsxrɛidə(n)] Verbuigingen: schreed (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft, is geschreden (volt.deelw.) |
langzaam lopen (vooral bij een plechtige gelegenheid)
Voorbeeld: `Ze schreed als een vorstin naar het spreekgestoelte.` |
|
aanschrijven
werkw. Uitspraak: ['ansxrɛivə(n)] Verbuigingen: schreef aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een brief sturen (naar iemand)
Voorbeeld: `alle leden van de club aanschrijven om nieuwe leden te vinden` |
|
goed aangeschreven staan
|
(een goed reputatie hebben) `goed aangeschreven staan bij je baas`
|
|
aaneenschrijven
werkw. |
aan elkaar (zonder ruimte of leesteken) schrijven van woorden Voorbeeld: `Het aaneenschrijven van woorden berust in de meeste gevallen op enkele eenvoudige regels. `
|
|
afschrijven
werkw. Uitspraak: [ˈɑfsxrɛivə(n)] Verbuigingen: schreef af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van een rekening) aftrekken
Voorbeeld: `Er is 100 euro van mijn bankrekening afgeschreven.` Synoniem: afboeken 2) de aanschafprijs verdelen over de jaren van gebruik financieel Voorbeeld: `Een computer is in drie jaar afgeschreven.` 3) als verloren beschouwen informeel Voorbeeld: `iemand die doodziek is afschrijven` |
|
bijschrijven
werkw. Uitspraak: ['bɛisxrɛivə(n)] Verbuigingen: schreef bij (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft bijgeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een bedraag) bij een rekening optellen
Voorbeelden: `rente bijschrijven`, `De bedragen worden op je zakelijke rekening bijgeschreven.` Antoniem: afschrijven (1) |
|
inschrijven
werkw. Uitspraak: [ˈɪnsxrɛivə(n)] Verbuigingen: schreef in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
je officieel aanmelden voor (iets)
Voorbeelden: `je inschrijven aan de universiteit`, `je kind inschrijven voor tennisles` Antoniem: uitschrijven Synoniem: intekenen |
|
opschrijven
werkw. Uitspraak: [ˈɔpsxrɛivə(n)] Verbuigingen: schreef op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
vastleggen in tekst
Voorbeeld: `Hij hoeft nooit een adres op te schrijven, want hij onthoudt het meteen.` |
|
overschrijven
werkw. Uitspraak: ['ovərsxrɛivə(n)] Verbuigingen: schreef over (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft overgeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (tekst) opschrijven zoals hij eerder is opgeschreven of gedrukt
Voorbeeld: `Vroeger schreef je een brief eerst in het klad om hem daarna netjes over te schrijven.` 2) (een geldbedrag) van je bankrekening laten storten op een andere rekening Synoniemen: overmaken, overboeken |
|
toeschrijven
werkw. |
het auteurschap of de eigenaar van iets associëren met iemand
|
|
uitschrijven
werkw. Uitspraak: [ˈœytsxrɛivə(n)] Verbuigingen: schreef uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) helemaal opschrijven
Voorbeelden: `De dokter schreef een recept uit.`, `Ik zal een cheque uitschrijven op uw naam.` 2) bekendmaken dat (een wedstrijd) zal plaatsvinden Voorbeeld: `een prijsvraag uitschrijven` 3) iemand van een lijst schrappen Voorbeeld: `Toen ik naar Utrecht verhuisde, hebben ze mij in Amsterdam uitgeschreven.` Antoniem: inschrijven |
|
voorschrijven
werkw. Uitspraak: ['vorsxrɛivə(n)] Verbuigingen: schreef voor (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft voorgeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zeggen of opschrijven wat je moet doen of niet mag doen
Voorbeeld: `De dokter schreef hem een hoestdrank voor.` Synoniem: dicteren |
|
je door iemand de wet laten voorschrijven
|
(doen wat iemand zegt) `Ik laat me niet de wet voorschrijven door jou!`
|
|
wegschrijven
werkw. Uitspraak: ['wɛxsxrɛivə(n)] Verbuigingen: schreef weg (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft weggeschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(gegevens) opslaan
Voorbeeld: `belangrijke documenten op een cd'tje wegschrijven` |
|
schrijfbenodigdheden
zelfst.naamw. |
pen, papier en andere zaken die men nodig heeft om te kunnen schrijven Voorbeeld: `In de winkel op de hoek vind je wel wat schrijfbenodigdheden. `
|
|
het schrijfgerei
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxrɛifxərɛi] |
wat je nodig hebt om te schrijven, zoals papier en pennen
|
|
schrijfinkt
zelfst.naamw. |
inkt die geschikt is om mee te schrijven Voorbeeld: `Verkoopt u schrijfinkt of andere soorten inkt? `
|
|
schrijfster
zelfst.naamw. |
een persoon van het vrouwelijk geslacht die op professionele manier boeken of verhalen schrijft
|
|
schrijfstijl
zelfst.naamw. |
het geheel van bijzondere schrijfkenmerken van een auteur of een tekst
|
|
de schrijftaal
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxrɛiftal] |
foutloze en een beetje plechtige woorden en zinnen waarvan je gebruik maakt als je een brief schrijft of een tekst die gepubliceerd zal worden
Voorbeelden: `schrijftaalwoord`, `'geenszins' is schrijftaal en 'in geen geval' is spreektaal` Antoniem: spreektaal |
|
schrijftafel
zelfst.naamw. |
een meubelstuk ontworpen om aan te schrijven
|
|
de schrijfwijze
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxrɛifwɛizə] Verbuigingen: schrijfwijze|s (meerv.) |
manier waarop je een woord moet schrijven
Voorbeelden: `de schrijfwijze van aardrijkskundige namen`, `'Colour' is de Britse schrijfwijze en 'color' de Amerikaanse.` Synoniem: spelling |
|
schrijlings
bijv.naamw. Uitspraak: ['sxrɛilɪŋs] |
met een been aan elke kant
Voorbeeld: `schrijlings op een paard zitten` |
|
de (m)/het schrijn
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxrɛin] Verbuigingen: schrijn|en (meerv.) |
1) versierd kistje waarin kostbare dingen bewaard worden
Voorbeeld: `reliekschrijn` 2) tempel waarin relikwieën bewaard worden Voorbeeld: `godenschrijn` |
|
schrijnen
werkw. Uitspraak: ['sxrɛinə(n)] Verbuigingen: schrijnde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschrijnd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een branderige of trekkende pijn geven
Voorbeeld: `een schrijnende brandwond` |
|
schrijnend
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxrɛinənt] |
(van een situatie) zo slecht dat je zou willen dat mensen er niet mee te maken hadden
Voorbeelden: `schrijnende armoede`, `een schrijnend gebrek aan schoon drinkwater` Synoniemen: ellendig, onmenselijk |
|
schrijnwerker
zelfst.naamw. |
[beroep] een houtbewerker en maker van kasten en meubels
|
|
I het schrijven
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxrɛivə(n)] Verbuigingen: schrijven|s (meerv.) |
brief formeel
Voorbeeld: `Wij hebben uw schrijven van 17 maart jongstleden in goede orde ontvangen.` |
|
II schrijven
werkw. Uitspraak: [ˈsxrɛivə(n)] Verbuigingen: schreef (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschreven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) taal vastleggen in schrift (1)
Voorbeelden: `netjes tussen de lijntjes schrijven`, `Schrijf je dat met een hoofdletter?` 2) (een tekst) laten ontstaan Voorbeelden: `een verslag van de wedstrijd schrijven voor het clubblad`, `Pas sinds kort schrijft hij zijn boeken op een computer.` 3) (iemand iets) laten weten in een geschreven bericht Voorbeeld: `Ze schreef dat ze gisteren in Peking was aangekomen.` Synoniem: berichten |
|
de schrijver
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxrɛivər] Verbuigingen: schrijver|s (meerv.) de schrijfster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxrɛifstər] Verbuigingen: schrijfster|s (meerv.) |
1) iemand die als beroep boeken schrijft
Voorbeeld: `toneelschrijver` Synoniem: auteur 2) iemand die iets schrijft of heeft geschreven Voorbeelden: `de schrijver van een ingezonden brief`, `tekstschrijver` |
|
de schrik
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxrɪk] |
plotseling kort hevig gevoel van grote onrust of angst
Synoniem: schok |
|
met de schrik vrijkomen
|
(geen verwondingen of schade oplopen bij een ongeluk)
|
|
schrik hebben van
|
(bang zijn voor)
|
|
afschrikken
werkw. Uitspraak: [ˈɑfsxrɪkə(n)] Verbuigingen: schrikte af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeschrikt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) bang maken om iets te doen
Voorbeelden: `De hoge muur moet inbrekers afschrikken.`, `je door niets of niemand laten afschrikken` |
|
opschrikken
werkw. Uitspraak: ['ɔpsxrɪkə(n)] Verbuigingen: schrikte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is opgeschrikt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
onverwacht schrikken waarbij je als gevolg van het angstgevoel een snelle en korte beweging maakt
Voorbeeld: `Ik had hem niet horen binnenkomen en schrok op toen hij opeens langs mij stond.` |
|
het schrikbeeld
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxrɪkbelt] Verbuigingen: schrikbeeld|en (meerv.) |
fantasie over een zeer onwenselijke toestand
Voorbeelden: `het schrikbeeld van vereenzaming en aftakeling op je oude dag`, `De Internationale Arbeidersvereniging, die in 1864 gesticht werd, was al spoedig het schrikbeeld voor geheel burgerlijk Europa.` Synoniem: nachtmerrie |
|
het schrikbewind
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxrɪkbəwɪnt] Verbuigingen: schrikbewind|en (meerv.) |
manier van regeren waarbij de bevolking blootstaat aan door de overheid toegepast geweld
Voorbeeld: `het schrikbewind van de Chileense dictator Augusto Pinochet` |
|
de (m)/het schrikdraad
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxrɪkdrat] |
afrastering in de vorm van ijzerdraad waar stroom op staat
Voorbeeld: `Niet doen: plassen tegen schrikdraad.` |
|
schrikkeljaar
zelfst.naamw. |
een jaar met 366 dagen
|
|
schrikkelseconde
zelfst.naamw. |
een extra seconde die aan de tijdrekening wordt toegevoegd om in rekening te brengen dat de draaiing van de aarde enigszins aan wisselingen onderhevig is Voorbeeld: `Er is bij de jaarwisseling een schrikkelseconde toegevoegd. `
|
|
schrikken
werkw. Uitspraak: [ˈsxrɪkə(n)] Verbuigingen: schrok (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is geschrokken (volt.deelw.) |
plotseling grote onrust of angst voelen
Voorbeeld: `schrikken van een harde knal` |
|
Ik schrok me dood.
|
(ik schrok hevig)
|
|
afschrikken
werkw. Uitspraak: [ˈɑfsxrɪkə(n)] Verbuigingen: schrikte af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeschrikt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) bang maken om iets te doen
Voorbeelden: `De hoge muur moet inbrekers afschrikken.`, `je door niets of niemand laten afschrikken` |
|
schril
bijv.naamw. Uitspraak: [sxrɪl] |
1) (van een geluid) hoog en onaangenaam
Voorbeeld: `met schrille stem` Synoniem: schel |
|
in schril contrast staan met
|
(een grote tegenstelling vormen met)
|
|
schrobben
werkw. Uitspraak: [ˈsxrɔbə(n)] Verbuigingen: schrobde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschrobd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met water en een harde borstel schoonmaken
Synoniem: boenen |
|
de schrobbering
zelfst.naamw. (v.) Verbuigingen: schrobberingen (meerv.) |
uitbrander;
berisping algemeen Voorbeelden: `iemand een flinke schrobbering geven`, `de misplaatste opmerking kwam hem op een stevige schrobbering te staan` Synoniem: standje |
|
de schroef
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxruf] Verbuigingen: schroeven (meerv.) |
1) metalen staafje dat in een punt uitloopt met een scherpe spiraalvormige rand om iets mee vast te maken
Voorbeeld: `houtschroef` Synoniem: vijs 2) draaiend onderdeel aan een motor dat een schip voortbeweegt Voorbeeld: `een schroef met drie bladen |
|
Er zit een schroefje bij hem los.
|
(hij is een beetje gek)
|
|
aanschroeven
werkw. |
met een schroef vastmaken
(een schroef)vaster draaien |
|
schroefas
zelfst.naamw. |
[kristallografie] een symmetrieas die een rotatie om de as combineert met een verschuiving in de richting van de as die een fractie van de translatievector in die richting is
Voorbeeld: `Een schroefas is net als een glijspiegelvlak een niet-symmorf symmetrie-element. ` een as rond dewelke een schroef gemonteerd is en waarmee deze aangedreven kan worden |
|
schroeven
werkw. Uitspraak: [ˈsxruvə(n)] Verbuigingen: schroefde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschroefd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(vast)maken met een schroef (1)
|
|
in elkaar schroeven
|
(construeren met behulp van schroeven) `een kinderbedje in elkaar schroeven`
|
|
de schroefdraad
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxruvdrat] |
spiraalvormige ribbel aan de buitenkant van een bout of de binnenmant van een moer waardoor je ze stevig op elkaar kunt draaien
|
|
schroeflijn
zelfst.naamw. |
[wiskunde] oplopende lijn op een cilindervlak, die alle beschrijvende lijnen onder dezelfde hoek snijdt.
|
|
schroeforchis
zelfst.naamw. |
[plantkunde] orchidee [species|Spiranthes] met spiraalvormig gedraaide aar.
|
|
schroeien
werkw. Uitspraak: [ˈsxrujə(n)] Verbuigingen: schroeide (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschroeid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
verbranden aan de oppervlakte
Voorbeeld: `Het vlees was geschroeid aan de buitenkant en van binnen niet gaar.` |
|
de schroevendraaier
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxruvə(n)drajər] Verbuigingen: schroevendraaier|s (meerv.) |
stuk gereedschap om schroeven (1) mee vast of los te draaien
Voorbeeld: `kruiskopschroevendraaier` |
|
opschrokken
werkw. Uitspraak: ['ɔpsxrɔkə(n)] Verbuigingen: schrokte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgeschrokt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
snel en gretig opeten
Voorbeeld: `Mijn hond is zo blij als hij zijn eten krijgt dat hij alles in één keer opschrokt.` Synoniem: opslokken |
|
schrokken
werkw. Uitspraak: [ˈsxrɔkə(n)] Verbuigingen: schrokte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschrokt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
snel en met grote happen eten
Voorbeeld: `De hond schrokte zijn bak leeg.` |
|
schromelijk
bijwoord Uitspraak: [ˈsxromələk] |
in heel hevige mate
Voorbeelden: `schromelijk overdreven`, `Zelfdoding is een schromelijk onderschat probleem.` |
|
niet schromen om...
|
(zonder aarzelen (iets doen wat je eigenlijk niet goed durft)) `Schroom niet om vragen te stellen als je het niet begrijpt.`
|
|
schroodbeitel
zelfst.naamw. |
[techniek] [gereedschap] koudbeitel die op een aambeeld wordt geplaatst om staven in te korten Voorbeeld: `De smid plaatste de schroodbeitel in het schroodgat en begon met het hakwerk. `
|
|
schroodgat
zelfst.naamw. |
[techniek] [gereedschap]een vierkant gat in de baan van een aambeeld waarin hulpstukken kunnen worden geplaatst Voorbeeld: `Met behulp van een schroodbeitel die in het schroodgat was geplaatst, kortte de smid de staafjes in. `
|
|
schrooien
werkw. |
besnoeiden, afsnijden
[leerbewerking] met behulp van een sneldraaiend freesmes bijwerken van de kanten van de zool en de hak Voorbeeld: `Die schoenen moeten nog geschrooid worden. ` [klompenmakerij] het met draaiende bewegingen verder uitboren van het gat in de klomp [scheepvaart] het laden van rondhout |
|
de schroom
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxrom] |
gevoel van aarzeling of twijfel omdat je iets niet durft
Voorbeelden: `je schroom overwinnen`, `zonder enige schroom praten over je verleden als alcoholist` |
|
niet schromen om...
|
(zonder aarzelen (iets doen wat je eigenlijk niet goed durft)) `Schroom niet om vragen te stellen als je het niet begrijpt.`
|
|
het schroot
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxrot] |
afval van ijzer of ander metaal
Voorbeeld: `schroothandel` |
|
schrootjes
zelfst.naamw. |
smalle houten plankjes, die op de muur of aan het plafond getimmerd worden Voorbeeld: `Zijn moeder woont in een rijtjeshuis met schrootjes aan de muur. `
|
|
schrootpremie
zelfst.naamw. |
een regeling vanwege de overheid die de eigenaren van een oude auto door middel van premies aanspoort om hun wagen versneld te laten slopen en in te ruilen voor een jongere Voorbeeld: `Met een schrootpremie proberen de overheden tegelijkertijd de economie te stimuleren en het wagenpark schoner te maken. `
|
|
de schub
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxup] Verbuigingen: schub|ben (meerv.) |
dun plaatje als deel van de huid van vissen en sommige reptielen en van de poten van sommige vogels
|
|
schubappel
zelfst.naamw. |
[fruit] [plantkunde] 'Annona squamosa' een vruchtboom die op de Antillen voorkomt
|
|
schubben
werkw. |
schubben verwijderen
Voorbeeld: `Hij was de vis aan het schubben. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
schubsgewijs
bijwoord |
op de manier van schubben; een oppervlak bedekkend met overlappende plaatjes die aan één kant vastzitten Voorbeeld: `De gevel is opgebouwd uit ruitvormige zinken platen, die schubsgewijs op een houtconstructie zijn aangebracht. `
|
|
opschudden
werkw. |
schuddend ordenen
Voorbeeld: `Zij schudde het dekbed op. ` uit zijn gewone doen halen Voorbeeld: `Het gehele Midden-Oosten werd opgeschud door de gebeurtenissen in Tunesië. ` |
|
schudden
werkw. Uitspraak: [ˈsxʏdə(n)] Verbuigingen: schudde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschud (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
snel heen en weer, of op en neer bewegen
Voorbeelden: `iemand wakker schudden`, `Goed schudden voor gebruik!` |
|
nee schudden
|
(door je hoofd heen en weer te draaien duidelijk maken dat je iets niet wilt of niet goedvindt)
|
|
Je kunt het wel schudden.
|
(het is duidelijk dat het niet doorgaat)
|
|
schuier
zelfst.naamw. |
[gereedschap] werktuig waarmee met een schraapbeweging een weefsel ontdaan kan worden van stof en pluis
|
|
schuieren
werkw. |
met een enigszins ruw voorwerp een stoffen of leren voorwerp bewerken ter reiniging
Voorbeeld: `Hij schuierde zijn juchtleren jasje en het was weer als nieuw. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
schuier
zelfst.naamw. |
[gereedschap] werktuig waarmee met een schraapbeweging een weefsel ontdaan kan worden van stof en pluis
|
|
de schuif
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxœyf] Verbuigingen: schuiven (meerv.) |
1) ijzeren staaf waarmee je een deur of raam kunt afsluiten
Voorbeeld: `de schuif op de schuurdeur doen` Synoniem: grendel 2) lade in een kast of bureau Voorbeeld: `in de onderste schuif links` Synoniem: la |
|
in de bovenste schuif liggen
|
(gunstig beoordeeld worden doordat iemand tevreden over je is) Synoniem: in een goed blaadje staan
|
|
aanschuiven
werkw. Uitspraak: ['ansxœyvə(n)] Verbuigingen: schoof aan (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) dichterbij schuiven
Verbuigingen: heeft aangeschoven (volt.deelw.) Voorbeeld: `de stoelen aanschuiven` 2) bij andere mensen aan tafel gaan zitten Verbuigingen: is aangeschoven (volt.deelw.) Voorbeelden: `aanschuiven aan het kerstdiner`, `aanschuiven bij de onderhandelingen` 3) aansluiten (in een rij) Verbuigingen: is aangeschoven (volt.deelw.) Voorbeelden: `Wilt u achter aanschuiven?`, `aanschuiven in de file` |
|
opschuiven
werkw. Uitspraak: ['ɔpsxœyvə(n)] Verbuigingen: schoof op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is opgeschoven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
jezelf al schuivend verplaatsen
Voorbeeld: `Wil je een beetje opschuiven? Dan kan ik erbij komen zitten.` Synoniem: verschuiven |
|
uitschuiven
werkw. Uitspraak: ['œytsxœyvə(n)] Verbuigingen: schoof uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgeschoven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
groter of langer maken door onderdelen te verschuiven
Voorbeelden: `de tafel uitschuiven als je veel gasten hebt`, `een ladder uitschuiven tot je bij de tweede etage bent` |
|
de schuifaf
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxœyf'ɑf] Verbuigingen: schuifaf|s, schuifaf|fen (meerv.) |
speeltoestel om zittend of liggend van boven naar beneden te glijden
Voorbeeld: `We hebben een schuifaf en een schommel in onze tuin voor de kinderen.` Synoniem: glijbaan (2) |
|
schuifdeuren
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxœyvdørə(n)] |
deuren die al schuivend opengaan
Voorbeeld: `automatische schuifdeuren aan de ingang van een gebouw` |
|
schuifelen
werkw. Uitspraak: [ˈsxœyfələ(n)] Verbuigingen: schuifelde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) lopen zonder je voeten op te tillen
Verbuigingen: is geschuifeld (volt.deelw.) Voorbeeld: `De oude man schuifelde op zijn sloffen naar de deur.` 2) dicht tegen elkaar aan dansen Verbuigingen: heeft geschuifeld (volt.deelw.) Voorbeeld: `Er werd niet wild gedanst, alleen een beetje geschuifeld.` |
|
schuifmaat
zelfst.naamw. |
een meetinstrument waarmee dikten, afstanden en diepten nauwkeurig kunnen worden meten|gemeten
|
|
schuiven
werkw. Uitspraak: [ˈsxœyvə(n)] Verbuigingen: schoof (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets) zonder optillen naar een andere plaats duwen
Verbuigingen: heeft geschoven (volt.deelw.) Voorbeeld: `een doos een beetje naar achteren schuiven` 2) je langzaam voortbewegen Verbuigingen: is geschoven (volt.deelw.) Voorbeelden: `De kinderen schoven op hun knieën door de kamer.`, `De lange rij bezoekers schoof naar de ingang.` Synoniem: langzaam gaan |
|
naar voren schuiven
|
((iemand) onder de aandacht brengen van anderen) `Hij werd naar voren geschoven als de opvolger van de directeur.`
|
|
schuilen
werkw. Uitspraak: [ˈsxœylə(n)] Verbuigingen: schuilde, school (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschuild, heeft gescholen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) verborgen zijn
Voorbeeld: `Welke motieven schuilen er achter de beëindiging van hun samenwerking?` Synoniem: schuilgaan 2) als het regent ergens gaan staan waar je droog blijft Voorbeeld: `onder een dakje schuilen voor de regen` |
|
Er schuilt een addertje onder het gras.
|
(er is iets onplezierigs waarvan je niet weet wat het is)
|
|
schuilgaan
werkw. Uitspraak: ['sxœylxan] Verbuigingen: ging schuil (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is schuilgegaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
verborgen zijn
Voorbeeld: `een foto waarachter een heel verhaal schuilgaat` Synoniem: schuilen (1) |
|
schuilkelder
zelfst.naamw. |
ondergrondse ruimte bedoeld om gevaar bovengronds te kunnen ontwijken Voorbeeld: `Een schuilkelder kan dienen om oorlogsgeweld te overleven, maar ook bij orkanen en tornado's wordt er dankbaar van schuilkelders gebruik gemaakt. `
|
|
de schuilnaam
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsxœylnam] Verbuigingen: schuil|namen (meerv.) |
andere naam dan je echte naam
Voorbeeld: `onder een schuilnaam romans schrijven` Synoniem: pseudoniem |
|
de schuilplaats
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxœylplats] Verbuigingen: schuilplaats|en (meerv.) |
1) plaats waar je je verborgen kunt houden
Voorbeeld: `bij het spel 'verstoppertje spelen' een schuilplaats zoeken` 2) plaats waar je kunt schuilen (2) Voorbeeld: `een goede schuilplaats tegen de regen` |
|
het schuim
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxœym] |
1) met lucht of gas gevulde blaasjes aan elkaar op het oppervlak van een vloeistof
Voorbeelden: `Er zit geen schuim meer op mijn bier.`, `een bad met veel schuim` 2) licht materiaal dat veel lucht bevat Voorbeelden: `piepschuim`, `purschuim` 3) onbeschofte mensen Synoniemen: schorem, tuig |
|
Het schuim staat iemand op de mond.
|
(je zegt dit als iemand woedend is)
|
|
afschuimen
werkw. Uitspraak: ['ɑfsxœymə(n)] Verbuigingen: schuimde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft, is afgeschuimd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) overtollig schuim verwijderen
Verbuigingen: heeft afgeschuimd (volt.deelw.) Voorbeeld: `een glas bier afschuimen` 2) achter elkaar bezoeken informeel Verbuigingen: heeft, is afgeschuimd (volt.deelw.) Voorbeeld: `alle podia afschuimen met een carnavalshit` |
|
schuimen
werkw. |
gasbellen voortbrengen op het grensvlak van een vloeistof en de lucht
Voorbeeld: `Het pas aangesloten vat bier schuimde erg sterk. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het schuimen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de schuimkraag
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxœymkrax] Verbuigingen: schuim|kragen (meerv.) |
laag wit schuim op een glas bier
Voorbeeld: `een schuimkraag van twee vingers hoog` Synoniem: kraag (2) |
|
het schuimpje
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxœympjə] Verbuigingen: schuimpje|s (meerv.) |
luchtig bros gebak van eiwit met suiker
|
|
schuimspaan
zelfst.naamw. |
een stuk keukengerei in de vorm van een grote lepel met een enigszins hol blad voorzien van vele gaatjes
|
|
schuimen
werkw. |
gasbellen voortbrengen op het grensvlak van een vloeistof en de lucht
Voorbeeld: `Het pas aangesloten vat bier schuimde erg sterk. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het schuimen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
schuimwijn
zelfst.naamw. |
een soort wijn dat koolzuurbelletjes bevat Voorbeeld: `Hij dacht dat hij gewone wijn dronk, maar het bleek schuimwijn te zijn.
|
|
schuin
bijv.naamw. Uitspraak: [sxœyn] |
1) niet verticaal en niet horizontaal
Voorbeelden: `De weg loopt schuin naar beneden.`, `een schuine streep` Synoniem: scheef 2) (van uitingen) dubbelzinnig met seksuele bijbetekenis Voorbeeld: `schuine moppen vertellen` |
|
afschuinen
werkw. |
het schuin afwerken van de rand van een materiaal Voorbeeld: ` De randen van de plank werden afgeschuind. `
|
|
schuine streep
zelfst.naamw. |
[taalkunde] een leesteken met onder andere als betekenis een keuzemogelijkheid.
Voorbeeld: `Op het toetsenbord staat een schuine streep. ` [taalkunde] een diakritisch teken om een bestaande letter een nieuwe klank te geven of kan gebruikt worden om de klank van een bestaande letter te veranderen. Voorbeeld: `De ł en de ø zijn een voorbeeld van een schuine streep. ` |
|
het schuinschrift
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sxœynsxrɪft] |
geheel van schuin geschreven of gedrukte letters
|
|
de schuinsmarcheerder
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxœynsmɑrʃerdər] Verbuigingen: schuinsmarcheerder|s (meerv.) |
iemand die een losbandig en onzedelijk leven leidt
Voorbeeld: `Casanova was een bekende Venetiaanse schuinsmarcheerder.` |
|
de schuit
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxœyt] Verbuigingen: schuit|en (meerv.) |
simpele platte boot
Voorbeeld: `modderschuit` |
|
in hetzelfde schuitje zitten
|
(in een vergelijkbare moeilijke situatie zijn)
|
|
schuiven
werkw. Uitspraak: [ˈsxœyvə(n)] Verbuigingen: schoof (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets) zonder optillen naar een andere plaats duwen
Verbuigingen: heeft geschoven (volt.deelw.) Voorbeeld: `een doos een beetje naar achteren schuiven` 2) je langzaam voortbewegen Verbuigingen: is geschoven (volt.deelw.) Voorbeelden: `De kinderen schoven op hun knieën door de kamer.`, `De lange rij bezoekers schoof naar de ingang.` Synoniem: langzaam gaan |
|
naar voren schuiven
|
((iemand) onder de aandacht brengen van anderen) `Hij werd naar voren geschoven als de opvolger van de directeur.`
|
|
de schuld
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxʏlt] Verbuigingen: schuld|en (meerv.) |
1) geldbedrag dat je moet betalen
Voorbeelden: `hypotheekschuld`, `speelschulden`, `schulden maken`, `Ik moet de bank nog een schuld van 10.000 euro afbetalen.` 2) situatie dat je gedrag er de oorzaak van was dat iets verkeerd gegaan is Voorbeelden: `Ik kreeg er de schuld van dat er een fout in de rekening zat.`, `Het is zijn schuld dat het ongeluk gebeurde.` Antoniem: onschuld |
|
Eigen schuld, dikke bult.
|
(je zegt dit als iemand klaagt over het negatieve gevolg van zijn eigen handelen)
|
|
schuldbekentenis
zelfst.naamw. |
een verklaring die aangeeft verantwoordelijk te zijn voor een strafbaar feit Voorbeeld: `De verdachte had nog geen schuldbekentenis getekend. `
|
|
schuldbewust
bijwoord Uitspraak: [sxʏldbəˈwʏst] |
als je laat merken dat je schuldig (2) bent
Voorbeelden: `Hij zweeg en keek schuldbewust naar de grond.`, `Na de ramp deed de regering schuldbewust alle moeite om de slachtoffers te helpen.` |
|
de schuldeiser
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxʏltɛisər] Verbuigingen: schuldeiser|s (meerv.) |
persoon waaraan iemand anders geld schuldig is
Voorbeeld: `alle schuldeisers afbetalen` Antoniem: schuldenaar |
|
de schuldenaar
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxʏldənar] Verbuigingen: schulde|naren, schuldenaar|s (meerv.) |
iemand die geld schuldig is aan iemand anders
Voorbeeld: `een schuldeiser die met zijn schuldenaars een overeenkomst treft` |
|
schuldencrisis
zelfst.naamw. |
[politiek] politieke en financieel-economische onrust en onzekerheid veroorzaakt door het op zich nemen van een te grote schuldenlast en/of begrotingstekort van een staat Voorbeeld: `Er wordt vanwege de Griekse en Ierse staatsschulden gesproken van een schuldencrisis in de eurozone. `
|
|
schuldencrisis
zelfst.naamw. |
[politiek] politieke en financieel-economische onrust en onzekerheid veroorzaakt door het op zich nemen van een te grote schuldenlast en/of begrotingstekort van een staat Voorbeeld: `Er wordt vanwege de Griekse en Ierse staatsschulden gesproken van een schuldencrisis in de eurozone. `
|
|
schuldig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxʏldəx] |
1)
Synoniem: verschuldigd 2) als je verantwoordelijk bent voor een fout Voorbeeld: `De winkelier is schuldig aan de explosie in zijn zaak: hij is onvoorzichtig geweest.` Antoniem: onschuldig |
|
iemand een bedrag schuldig zijn
|
() `Je bent me 100 euro schuldig.`
|
|
de schuldvraag
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxʏltfrax] Verbuigingen: schuld|vragen (meerv.) |
het stellen van de vraag wie de schuld draagt van iets
Voorbeelden: `de schuldvraag bij aanrijdingen`, `Het lijkt wel of journalisten het stellen van de schuldvraag belangrijker vinden dan het verdriet van de nabestaanden.` |
|
in je schulp kruipen
|
(niets meer zeggen doordat je je gewetst of onzeker voelt)
|
|
iemand uit zijn schulp lokken
|
(iemand proberen te overhalen om minder onzeker of verlegen te zijn)
|
|
uit je schulp kruipen
|
(je niet langer verlegen of onzeker opstellen)
|
|
schulplijn
zelfst.naamw. |
bochtige lijn van wisselende halve cirkels.
|
|
schunnig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsxʏnəx] |
smerig en gemeen, vaak met seksuele bijbetekenis
Voorbeeld: `schunnige taal uitslaan` Synoniemen: vies, vunzig |
|
schuren
werkw. Uitspraak: [ˈsxyrə(n)] Verbuigingen: schuurde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) sterk wrijvend tegen of over iets schuiven
Verbuigingen: is geschuurd (volt.deelw.) Voorbeeld: `een gleuf in de muur van de ketting die er jarenlang langs geschuurd is` 2) door sterk wrijven (iets) glad maken Verbuigingen: heeft geschuurd (volt.deelw.) Voorbeeld: `met een schuurmachine een houten deur schuren` |
|
de/het schurft
zelfst.naamw. Uitspraak: [sxʏrft] |
besmettelijke huidaandoening die door een soort mijt veroorzaakt wordt en die zowel bij mensen als dieren voorkomt medisch
Voorbeeld: `een straathond met schurft` Synoniem: rabiës |
|
de schurk
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxʏrk] Verbuigingen: schurk|en (meerv.) |
slechte, gemene vent
Voorbeeld: `Een gewetenloze schurk heeft haar bruut vermoord.` Synoniem: bandiet |
|
schurken
werkw. |
[refl] zich tegen een vast voorwerp wrijven, meestal om jeuk te bestrijden
Voorbeeld: `Het paard schurkte zich tegen een boompje. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het schurken in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
voor schut staan
|
(je belachelijk maken) Synoniem: voor gek staan
|
|
voor schut zetten
|
((iemand) belachelijk maken) Synoniem: (iemand) voor gek zetten
|
|
voor schut lopen
|
(er belachelijk uitzien) Synoniem: voor gek lopen
|
|
afschutten
werkw. |
[scheepvaart] een schip door een sluis doen passeren van hoger naar lager gelegen water.
Voorbeeld: `Om verder te varen moet de kapitein het schip laten afschutten. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het afschutten in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de schutkleur
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsxʏtklør] Verbuigingen: schutkleur|en (meerv.) |
kleur die niet opvalt in je omgeving
Voorbeeld: `&&&Het veldtenue van een soldaat heeft de schutkleuren bruin en groen, zodat je hem in de natuur niet goed ziet.` Synoniem: camouflagekleur |
|
schutkring
zelfst.naamw. |
[medisch] een beschermende zone rond een besmettingshaard Voorbeeld: `De autoriteiten legden een schutkring aan rond het getroffen gebied. `
|
|
de schutsluis
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sxʏtslœys] Verbuigingen: schut|sluizen (meerv.) |
sluis met een afsluiting aan twee kanten om vaartuigen te schutten
Synoniem: sas |
|
schutten
werkw. Uitspraak: ['sxʏtə(n)] Verbuigingen: schutte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschut (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van schepen) door een schutsluis laten varen en daardoor tot een hoger of een lager peil brengen
Voorbeeld: `schepen die te groot zijn kunnen niet geschut worden` |
|
de schutter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxʏtər] Verbuigingen: schutter|s (meerv.) |
iemand die schiet
Voorbeeld: `boogschutter` |
|
schutteren
werkw. |
knoeien, aanrommelen, onbeholpen te werk gaan
Voorbeeld: `Hij schutterde nog een beetje verder todat de jurie er een einde aan maakte. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het schutteren in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de schutterij
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sxʏtə'rɛi] Verbuigingen: schutterij|en (meerv.) |
1) vereniging die betrekking heeft op de schietsport
Synoniem: schietvereniging 2) burgerwacht die als taak had de orde te handhaven en mee te strijden in tijden van oorlog geschiedenis Voorbeeld: `de Schutterijwet van 27 februari 1815` |
|
de schutter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sxʏtər] Verbuigingen: schutter|s (meerv.) |
iemand die schiet
Voorbeeld: `boogschutter` |
|
de schutting
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsxʏtɪŋ] Verbuigingen: schuttingen (meerv.) |
houten wand om je tuin
Voorbeeld: `over de schutting in de tuin van je buren kijken` |
|
de schuur
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sxyr] Verbuigingen: schuren (meerv.) |
gebouwtje bij je huis om spullen op te bergen
Voorbeelden: `je gereedschap in de schuur bewaren`, `klusjes doen in de schuur` |
|
schuren
werkw. Uitspraak: [ˈsxyrə(n)] Verbuigingen: schuurde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) sterk wrijvend tegen of over iets schuiven
Verbuigingen: is geschuurd (volt.deelw.) Voorbeeld: `een gleuf in de muur van de ketting die er jarenlang langs geschuurd is` 2) door sterk wrijven (iets) glad maken Verbuigingen: heeft geschuurd (volt.deelw.) Voorbeeld: `met een schuurmachine een houten deur schuren` |
|
Schuurkesbeekplas
zelfst.naamw. |
[meer] een 7,5 ha grote plas gelegen te 9840 De Pinte, België Voorbeeld: `Er wordt al meer dan 40 jaar op de Schuurkesbeekplas gewaterskied. `
|
|
het schuurpapier
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsxyrpapir] |
stevig papier met een ruwe kant om te schuren (2)
Voorbeeld: `schuurpapier op je schuurmachine doen` |
|
schuren
werkw. Uitspraak: [ˈsxyrə(n)] Verbuigingen: schuurde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) sterk wrijvend tegen of over iets schuiven
Verbuigingen: is geschuurd (volt.deelw.) Voorbeeld: `een gleuf in de muur van de ketting die er jarenlang langs geschuurd is` 2) door sterk wrijven (iets) glad maken Verbuigingen: heeft geschuurd (volt.deelw.) Voorbeeld: `met een schuurmachine een houten deur schuren` |
|
schuw
bijv.naamw. Uitspraak: [sxyw] |
(van mensen en dieren) als je niet vlakbij iemand durft te komen
Voorbeeld: `een schuwe vogel` |
|
schuwen
werkw. Uitspraak: [ˈsxywə(n)] Verbuigingen: schuwde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geschuwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
ontwijken uit angst of afkeer
Voorbeeld: `Ik schuw de markt: zoveel mensen die maar lopen te schuifelen.` (iets) niet schuwen (bereid zijn eventueel (iets) te doen of te gebruiken) `We zullen de aanval niet schuwen.` |
|
(iets) niet schuwen
|
(bereid zijn eventueel (iets) te doen of te gebruiken) `We zullen de aanval niet schuwen.`
|
|
de schwalbe
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈʃwɑlbə] Verbuigingen: schwalbe|s (meerv.) |
opzettelijke val waarmee een speler doet alsof hij het slachtoffer is van een overtreding van de tegenstander sport
Voorbeeld: `een schwalbe uitvoeren in het strafschopgebied` |
|
Schwarzwalder Kirschtorte
zelfst.naamw. |
een uit Duitsland afkomstige kersentaart, die gemaakt wordt met pure chocolade, cacao en kersen
|
|
de schwung
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ʃwuŋ] |
uitbundig enthousiasme
Voorbeeld: `met veel schwung een verhaal vertellen` |
|
de sciencefiction
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sajənsˈfɪkʃən] |
type verhalen, films enz. waarin gebeurtenissen plaatsvinden in een verzonnen toekomstige wereld
Voorbeeld: `dol zijn op sciencefiction` |
|
sclateri
bijv.naamw. |
[dierkunde] Sclaters, van Sclater, een soortnaam Voorbeeld: `Lopophorus sclateri, Doliornis sclateri, Forpus sclateri `
|
|
sclera
zelfst.naamw. |
[medisch] het witte deel van de oogbol
|
|
multiple sclerose
|
(aandoening van het centraal zenuwstelsel waardoor je onder andere verlamd kunt raken) `Multiple sclerose is een ernstige en ongeneeslijke ziekte.` Synoniem: MS
|
|
amyotrofische laterale sclerose
|
(langzaam erger wordende achteruitgang van het centraal zenuwstelsel waardoor je geleidelijk controle over je spieren verliest) `Amyotrofische laterale sclerose is op den duur fataal omdat de spieren voor je ademhaling en andere essentiële lichamelijke functies worden aangetast.` Synoniem: ALS
|
|
scoop
zelfst.naamw. |
eerste bericht over iets in de media
|
|
I scoopen
werkw. Afbreekpatroon: 'scoo - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: scoopte (verl.tijd ) Verbuigingen: gescoopt (volt.deelw.) |
met je hockeystick de bal omhoog wippen sport
Voorbeeld: `het junior hockeyteam wil leren scoopen` Synoniem: de bal hoog spelen |
|
II scoopen
werkw. |
een nieuwsfeit lanceren in de media
Voorbeeld: `met een fantastisch nieuwtje scoopen in de roddelrubriek op tv` |
|
scoren
werkw. Uitspraak: [ˈskorə(n)] Verbuigingen: scoorde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) een punt maken in een wedstrijd sport
Voorbeeld: `een doelpunt scoren` 2) succes behalen Voorbeeld: `Het bedrijf scoorde met een bijzondere reclamestunt.` 3) verwerven informeel Voorbeeld: `na het stappen nog even een frietje scoren` |
|
technoleasen
werkw. Afbreekpatroon: 'tech - no - lea - sen Herkomst: «Engels Verbuigingen: technoleasde/ technoleaste, technoleasede/ technoleasete (verl.tijd ) Verbuigingen: getechnoleast/ getechnoleasd, getechnoleaset/ getechnoleased (volt.deelw.) |
kennis verkopen en terughuren economie
Voorbeeld: `Binnen de bestaande belastingwetgeving kan technoleasen tot bepaalde resultaten leiden.` |
|
tegenscoren
werkw. Afbreekpatroon: 'te - gen - sco - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: scoorde tegen (verl.tijd ) Verbuigingen: tegengescoord (volt.deelw.) |
het maken van een tegendoelpunt sportvoetbal
Voorbeeld: `om tot een gelijkspel te komen bij de voetbalwedstrijd moest hij wel tegenscoren` |
|
tegenscoren
werkw. Afbreekpatroon: 'te - gen - sco - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: scoorde tegen (verl.tijd ) Verbuigingen: tegengescoord (volt.deelw.) |
het maken van een tegendoelpunt sportvoetbal
Voorbeeld: `om tot een gelijkspel te komen bij de voetbalwedstrijd moest hij wel tegenscoren` |
|
technoleasen
werkw. Afbreekpatroon: 'tech - no - lea - sen Herkomst: «Engels Verbuigingen: technoleasde/ technoleaste, technoleasede/ technoleasete (verl.tijd ) Verbuigingen: getechnoleast/ getechnoleasd, getechnoleaset/ getechnoleased (volt.deelw.) |
kennis verkopen en terughuren economie
Voorbeeld: `Binnen de bestaande belastingwetgeving kan technoleasen tot bepaalde resultaten leiden.` |
|
de scooter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈskutər] Verbuigingen: scooter|s (meerv.) |
soort kleine motorfiets met twee kleine, brede wielen
|
|
scooteren
werkw. Afbreekpatroon: 'scoo - te - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: scooterde (verl.tijd ) Verbuigingen: gescooterd (volt.deelw.) |
rijden op een scooter
Voorbeeld: `door de omgeving scooteren` |
|
de scootmobiel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈskutmobil] Verbuigingen: scootmobiel|en (meerv.) |
stoel op wielen met een elektromotor waarmee mensen die niet gemakkelijk kunnen lopen aan het verkeer deelnemen
Voorbeeld: `Ons dorp vergrijst waardoor je steeds meer scootmobielen ziet rijden.` |
|
de scope
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [skop] Verbuigingen: scope|s (meerv.) |
wat aangeeft hoe ver de invloed van iets zich uitstrekt
Voorbeelden: `binnen de scope van een maatregel vallen`, `de scope van een project` Synoniem: reikwijdte |
|
de score
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈskorə] Verbuigingen: score|s (meerv.) |
aantal punten dat je in een test of wedstrijd gehaald hebt
Voorbeelden: `In de pauze was de score 2-1.`, `bij een taaltoets een score 8 halen` |
|
het scorebord
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈskorəbɔrt] Verbuigingen: scorebord|en (meerv.) |
bord waarop scores worden aangegeven sport
Voorbeeld: `digitaal scorebord voor biljarten` |
|
scoren
werkw. Uitspraak: [ˈskorə(n)] Verbuigingen: scoorde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) een punt maken in een wedstrijd sport
Voorbeeld: `een doelpunt scoren` 2) succes behalen Voorbeeld: `Het bedrijf scoorde met een bijzondere reclamestunt.` 3) verwerven informeel Voorbeeld: `na het stappen nog even een frietje scoren` |
|
scotoom
zelfst.naamw. |
[medisch] blinde vlek in het gezichtsveld
|
|
de scout
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [skɑut] Verbuigingen: scout|s (meerv.) |
1) lid van scouting
Synoniemen: padvinder, padvindster 2) iemand die op zoek is naar nieuw talent sport Voorbeeld: `Volgens de scout lopen er in dat land veel interessante talenten rond.` |
|
scouten
werkw. Uitspraak: [ˈskɑutə(n)] Verbuigingen: scoutte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescout (volt.deelw.) |
op zoek zijn naar (nieuw talent)
Voorbeelden: `Ajax scout jonge talenten bij diverse voetbalclubs.`, `Die theatergroep scout ieder jaar talent op scholen door middel van audities.` |
|
de scouting
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈskɑutɪŋ] |
1) internationale jeugdorganisatie
Voorbeeld: `Het doel van scouting is jongeren leren zelfstandig te worden en morele waarden bij te brengen.` Synoniem: padvinderij 2) groep sporters die op zoek is naar nieuw talent sport Voorbeeld: `De scouting heeft goed werk geleverd: ze hebben spelers geselecteerd op de kwaliteit en op mentaliteit.` |
|
scrabbelen
werkw. Uitspraak: [ˈskrɛbələ(n)] Verbuigingen: scrabbelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescrabbeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
scrabble spelen
Voorbeeld: `Bij het scrabbelen moet je met letters woordjes maken die zo veel mogelijk punten opleveren.` |
|
Scrabble
|
woordvormingsspel voor twee tot vier spelers
Voorbeelden: `ik speel het spel Scrabble: ik scrabbel`, ``Wordfeud` en `Words with friends` zijn online varianten van het bordspel Scrabble` |
|
scramblen
werkw. Afbreekpatroon: 'scram - blen Herkomst: «Engels Verbuigingen: scramblede/scrambelde (verl.tijd ) Verbuigingen: gescrambled/gescrambeld (volt.deelw.) |
bestanden coderen computer
Voorbeeld: `gegevens scramblen als er persoonsgegevens uitgewisseld worden` |
|
scrapen
werkw. Afbreekpatroon: 'scra - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: scrapete (verl.tijd ) Verbuigingen: gescrapet (volt.deelw.) |
1) het hergebruiken van stukjes content van andermans site op je eigen site computer
Voorbeeld: `de voor jouw doel relevante gegevens uit een webpagina scrapen` Synoniem: informatie schrapen of vergaren van websites 2) het omzetten van een HTML-pagina naar een ander formaat computer Voorbeeld: `een html-pagina scrapen` |
|
I scratch
werkw. |
eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scratchen
gebiedende wijs van scratchen |
|
II scratch
bijwoord |
golf zonder richtlijn.
|
|
III scratch
werkw. |
gebiedende wijs enkelvoud van scratchen.
|
|
scratche
werkw. |
eerste persoon enkelvoud aantonende wijs tegenwoordige tijd van scratchen
eerste persoon enkelvoud aanvoegende wijs I tegenwoordige tijd van scratchen derde persoon enkelvoud aanvoegende wijs I tegenwoordige tijd van scratchen gebiedende wijs enkelvoud van scratchen |
|
scratchen
werkw. Afbreekpatroon: 'scrat - chen Herkomst: Engels Verbuigingen: scratchte (verl.tijd ) Verbuigingen: gescratcht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
geluidseffecten teweegbrengen door een grammofoonplaat op ritmische wijze onder de pick-upnaald heen en weer te bewegen, door het laten draaien en doen stilstaan van de draaitafel muziekpopmuziek
Voorbeeld: `muziek scratchen op de oude platenspeler van de buurman` |
|
scratchend
werkw. |
onvoltooid deelwoord van scratchen.
|
|
screenen
werkw. Uitspraak: [ˈskriːnə(n)] Verbuigingen: screende (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gescreend (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
door onderzoek bepalen of bepaalde kenmerken aanwezig zijn
Voorbeelden: `sollicitanten screenen om vast te stellen of ze geschikt zijn voor een functie`, `bankmedewerkers screenen op betrouwbaarheid`, `vrouwen screenen op borstkanker` |
|
scriba
zelfst.naamw. Afbreekpatroon: 'scri - ba Herkomst: «Latijn |
secretaris van de kerkenraad
Voorbeeld: `De scriba maakt de agenda's en verslagen van vergaderingen, zorgt dat besluiten worden uitgevoerd en voert alle correspondentie.` Synoniem: schrijver |
|
de/het script
zelfst.naamw. Uitspraak: [skrɪpt] Verbuigingen: script|s (meerv.) |
beschrijving van hoe een speelfilm of radio- of tv-programma eruit moet gaan zien
Voorbeeld: `het script lezen voordat je een rol in een film ambieert` Synoniem: scenario |
|
scripten
werkw. Afbreekpatroon: 'scrip - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: scriptte (verl.tijd ) Verbuigingen: gescript (volt.deelw.) |
gewone taal omzetten in programmeertaal computer
Voorbeeld: `de beveiligingsaspecten bij het scripten in de gaten houden` |
|
de scriptie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈskrɪpsi] Verbuigingen: scriptie|s (meerv.) |
tekst over een bepaald onderwerp in het kader van een opleiding
Voorbeelden: `een scriptie schrijven over klimaatverandering`, `afstudeerscriptie` |
|
scripten
werkw. Afbreekpatroon: 'scrip - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: scriptte (verl.tijd ) Verbuigingen: gescript (volt.deelw.) |
gewone taal omzetten in programmeertaal computer
Voorbeeld: `de beveiligingsaspecten bij het scripten in de gaten houden` |
|
scrofulose
zelfst.naamw. |
klieraandoening, tuberculose van de lymfeklieren Voorbeeld: `Mensen kregen vroeger scrofulose ten gevolge van het drinken van besmette melk. `
|
|
het scrollen
zelfst.naamw. Afbreekpatroon: 'scrol - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: scrollde/scrolde (verl.tijd ) Verbuigingen: gescrolld/gescrolld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
het horizontaal of verticaal verplaatsen van een tekst op een beeldscherm, zodat delen van de tekst die niet in één keer op het scherm passen, zichtbaar worden computer
Voorbeeld: `naar onderen scrollen om de rest van de webpagina te kunnen lezen` |
|
het scrotum
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈskrɔtʏm] Verbuigingen: scrotum|s (meerv.) |
mannelijk lichaamsdeel waarin de zaadballen zitten
Synoniem: balzak |
|
scrubben
werkw. Afbreekpatroon: 'scrub - ben Herkomst: «Engels Verbuigingen: scrubde (verl.tijd ) Verbuigingen: gescrubd (volt.deelw.) |
dode huidcellen wegboenen
Voorbeeld: `de huid scrubben om deze te reinigen en van dode huidcellen te ontdoen` Synoniem: reinigen |
|
zonder scrupules
|
(zonder gewetensbezwaren) `De voormalige topman van de bank heeft geen scrupules over het accepteren van een miljoenenbonus.`
|
|
scrupuleus
bijv.naamw. Uitspraak: [skrypyˈløs] |
zeer nauwkeurig of al te nauwkeurig
Voorbeelden: `scrupuleus elk reepje vet van het vlees halen, omdat je bang bent om te dik te worden`, `kritisch de eigen organisatie aan een scrupuleus onderzoek onderwerpen` Synoniemen: zorgvuldig, angstvallig |
|
schuren
werkw. Uitspraak: [ˈsxyrə(n)] Verbuigingen: schuurde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) sterk wrijvend tegen of over iets schuiven
Verbuigingen: is geschuurd (volt.deelw.) Voorbeeld: `een gleuf in de muur van de ketting die er jarenlang langs geschuurd is` 2) door sterk wrijven (iets) glad maken Verbuigingen: heeft geschuurd (volt.deelw.) Voorbeeld: `met een schuurmachine een houten deur schuren` |
|
de sculptuur
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [skʏlpˈtyr] Verbuigingen: sculp|turen (meerv.) |
voorstelling van iets in drie dimensies
Voorbeeld: `iemand een sculptuur van brons geven bij zijn afscheid` Synoniemen: beeld, beeldhouwwerk |
|
Scythische
bijv.naamw. |
verbogen vorm van de stellende trap van Scythisch
|
|
SDSL
zelfst.naamw. |
[initiaalwoord], [afkorting] de afkorting voor 'Symmetric Digital Subscriber Line', een snelle internetverbinding via de telefoonlijn Voorbeeld: `SDSL heeft een symetrische bandbreedte voor het in- en uitgaande dataverkeer, dit in tegenstelling tot ADSL. `
|
|
Se
afkorting |
afkorting van het element Selenium scheikunde
Voorbeeld: `In de glasindustrie wordt seleen (Se) ingezet om glas te ontkleuren.` Synoniem: seleen |
|
seaborgium
zelfst.naamw. |
[scheikunde], [element] scheikundig element met symbool Sg en atoomnummer 106. Het is vermoedelijk een grijs of zilverwit overgangsmetaal
|
|
inscannen
werkw. Afbreekpatroon: 'in - scan - nen Verbuigingen: scande in (verl.tijd ) Verbuigingen: ingescand (volt.deelw.) |
een digitale kopie maken en die opslaan op de computer of doorsturen via e-mail
Voorbeeld: `een dokument inscannen en bewaren ` |
|
sealen
werkw. Uitspraak: [ˈsi:lə(n)] Verbuigingen: sealde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geseald (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
strak in plastic inpakken
Voorbeeld: `je koffer op de luchthaven laten sealen` |
|
insealen
werkw. Afbreekpatroon: 'in - sea - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: sealde in (verl.tijd ) Verbuigingen: ingeseald (volt.deelw.) |
intapen in plastic
Voorbeeld: `het pakket was ingeseald voor verzending` Synoniem: in plastic verpakken |
|
inscannen
werkw. Afbreekpatroon: 'in - scan - nen Verbuigingen: scande in (verl.tijd ) Verbuigingen: ingescand (volt.deelw.) |
een digitale kopie maken en die opslaan op de computer of doorsturen via e-mail
Voorbeeld: `een dokument inscannen en bewaren ` |
|
searchen
werkw. Afbreekpatroon: 'sear - chen Herkomst: «Engels Verbuigingen: searchte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesearcht (volt.deelw.) |
zoeken naar de juiste kandidaten voor een baan arbeid
Voorbeeld: `Effectief searchen naar kansrijke profielen en CV's ` |
|
seborroe
zelfst.naamw. |
[medisch] talgvloed
|
|
sec
bijv.naamw. Uitspraak: [sɛk] |
1) zonder overbodige toevoegingen
Voorbeeld: `sec verslag doen van het ongeluk` Synoniem: zonder omhaal 2) (van drank) niet zoet Voorbeeld: `Deze wijn vind je wel lekker: hij is heel sec.` Synoniem: droog |
|
de secondant
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [səkɔnˈdɑnt] Verbuigingen: secondant|en (meerv.) |
iemand die een ander helpt bij een wedstrijd of een bepaalde opdracht
Voorbeeld: `secondant van een schaker zijn` |
|
de seconde
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [səˈkɔndə] Verbuigingen: seconde|n, seconde|s (meerv.) |
een zestigste deel van een minuut
Voorbeelden: `secondewijzer`, `met twee seconden voorsprong een wedstrijd winnen` |
|
een paar seconden
|
(even) `Nog een paar seconden, dan ga ik mee.`
|
|
secondelang
bijwoord |
gedurende meerdere seconden Voorbeeld: `Hij keek hem secondelang indringend aan. `
|
|
de secondewijzer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [səˈkɔndəwɛizər] Verbuigingen: secondewijzer|s (meerv.) |
wijzer op een klok die de secondes aangeeft
Voorbeeld: `Mijn horloge heeft geen secondewijzer.` |
|
secondlifen
werkw. Afbreekpatroon: 'se- cond - li - fen Herkomst: «Engels Verbuigingen: secondlifete (verl.tijd ) Verbuigingen: gesecondlifet (volt.deelw.) |
Secondlife spelen op internet internet
Voorbeeld: `secondlifen met jezelf als middelpunt van je eigen wereld` Synoniem: een virtueel dubbelleven leiden |
|
het secreet
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɛˈkret] Verbuigingen: se|creten (meerv.) |
1) nare ellendige vrouw
Voorbeeld: `Dat secreet van hiernaast heeft weer de hele nacht buiten staan gillen.` Synoniemen: loeder, kreng 2) afscheidingsproduct van een orgaan medisch Voorbeeld: `secreten zoals maagsappen, speeksel, gal en slijm` |
|
de secretaresse
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɪkrətaˈrɛssə] Verbuigingen: secretaresse|s (meerv.) |
werkneemster bij een bedrijf of instelling die dingen organiseert en de administratie doet
Voorbeelden: `directiesecretaresse`, `medisch secretaresse` |
|
het secretariaat
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɪkrətɑrɪˈjat] Verbuigingen: secretaria|ten (meerv.) |
afdeling van een bedrijf of instelling waar de secretaresses werken
Voorbeeld: `een tekst naar het secretariaat brengen om te laten kopiëren` |
|
de secretaris
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɪkrəˈtarɪs] Verbuigingen: secretaris|sen (meerv.) |
lid van een bestuur dat zorgt voor de correspondentie en de verslagen van vergaderingen
|
|
de secretaris-generaal
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɪkrətɑrɪsxenəˈral] |
1) hoogste ambtenaar op een ministerie
Voorbeeld: `de secretaris-generaal van het ministerie van financiën` 2) hoge functionaris bij een internationale organisatie Voorbeeld: `de secretaris-generaal van de NAVO` |
|
de secretaris
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɪkrəˈtarɪs] Verbuigingen: secretaris|sen (meerv.) |
lid van een bestuur dat zorgt voor de correspondentie en de verslagen van vergaderingen
|
|
secretarisvogel
zelfst.naamw. |
[vogels] [species|Sagittarius serpentarius] een langpotige roofvogel uit Afrika, die de enige levende vertegenwoordiger van de familie der Sagitariidae is Voorbeeld: `De secretarisvogel werd vernoemd naar zijn hoofdpluimen die vroeger door klerken werden gebruikt. `
|
|
de secretie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [səˈkre(t)si] Verbuigingen: secretie|s (meerv.) |
afscheiding van lichaamsvocht of van hormonen medisch
Voorbeeld: `de secretie van zweet door de zweetklieren` |
|
de sekt
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɛkt] Verbuigingen: sekt|en (meerv.) |
Duitse mousserende wijn
Voorbeeld: `een glas sekt drinken` |
|
de sectie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsɛksi] Verbuigingen: sectie|s (meerv.) |
1) onderdeel van een organisatie
Voorbeeld: `de sectie neuropsychologie van een psychologisch instituut` Synoniem: afdeling 2) het snijden in een dood lichaam om de doodsoorzaak te vinden medisch Voorbeeld: `sectie verrichten op een babylijkje` Synoniem: autopsie |
|
de sectie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsɛksi] Verbuigingen: sectie|s (meerv.) |
1) onderdeel van een organisatie
Voorbeeld: `de sectie neuropsychologie van een psychologisch instituut` Synoniem: afdeling 2) het snijden in een dood lichaam om de doodsoorzaak te vinden medisch Voorbeeld: `sectie verrichten op een babylijkje` Synoniem: autopsie |
|
de sector
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsɛktɔr] Verbuigingen: sector|en, sector|s (meerv.) |
onderdeel van de maatschappij vanuit economisch oogpunt
Voorbeelden: `zorgsector`, `IT-sector` |
|
particuliere sector
|
(bedrijfsleven)
|
|
collectieve sector
|
(alle instanties die door de overheid betaald worden)
|
|
publieke sector
|
(alle instanties van de overheid)
|
|
vrije sector
|
((van huizen) waarvoor geen woonvergunning nodig is)
|
|
de secularisatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sekylariza(t)si] |
proces waarbij het maatschappelijk leven zich steeds meer gescheiden ontwikkelt van de kerk en het geloof
Synoniem: verwereldlijking |
|
seculariseren
werkw. Uitspraak: [sekylari'zerə(n)] Verbuigingen: seculariseerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is geseculariseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van het maatschappelijk leven) zich geleidelijk gescheiden van de kerk en het geloof ontwikkelen
Synoniem: verwereldlijken |
|
seculier
bijv.naamw. Uitspraak: [sekyˈlɪr] |
1) als iets of iemand niet te maken heeft met een godsdienst of de kerk
Voorbeeld: `religieuze en seculiere joden` Antoniem: religieus Synoniem: werelds 2) niet behorend tot een kloosterorde Voorbeeld: `De paus en de bisschoppen zijn seculiere geestelijken.` Antoniem: regulier |
|
seculiere staat
|
(staat die neutraal staat tegenover alle religies)
|
|
secundair
bijv.naamw. Uitspraak: [səkʏnˈdɛːr] |
1) als iets op de tweede plaats komt en minder belangrijk is
Voorbeeld: `van secundair belang zijn` 2) (van iemand) niet direct Voorbeeld: `secundair reageren` Antoniem: primair Synoniem: indirect |
|
secundaire arbeidsvoorwaarden
|
(regelingen die niet over het loon en de arbeidsduur gaan) `Een prettige secundaire arbeidsvoorwaarde is een auto van de zaak.`
|
|
secundaire weg
|
(provinciale weg) Antoniem: snelweg
|
|
secuur
bijv.naamw. Uitspraak: [səˈkyr] |
met veel zorg en precisie, of waar veel zorg en precisie voor nodig is
Voorbeelden: `secuur werken`, `secuur zijn in de aanpak van het probleem`, `Schaatsen slijpen is een secuur klusje.` Synoniemen: nauwkeurig, zorgvuldig |
|
sedatief
bijv.naamw. |
kalmerend, kalm makend
Voorbeeld: `Drugsverslaafden gebruiken drugs vaak voor hun sedatieve werking. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het sedatief in de tweede betekenis erin. ` |
|
sedativum
zelfst.naamw. |
[medisch] kalmerend middel
|
|
sedentair
bijv.naamw. Uitspraak: [sedɛnˈtɛ:r] |
met een vaste verblijfplaats of standplaats
Voorbeelden: `sedentaire werknemers`, `Zij waren aanvankelijk jagers, maar ze gingen geleidelijk over op sedentaire landbouw.` Antoniem: nomadisch |
|
sedentair gedrag
|
(inactief gedrag)
|
|
sederen
werkw. Uitspraak: [seˈderə(n)] Afbreekpatroon: se - 'de - ren Verbuigingen: sedeerde (verl.tijd ) |
(iemand) tot rust brengen medisch
Voorbeeld: `sederende middelen` Synoniem: kalmeren |
|
het sediment
zelfst.naamw. Uitspraak: [sediˈmɛnt] Verbuigingen: sediment|en (meerv.) |
1) afzetting van materiaal dat door wind, water of ijs getransporteerd is
Voorbeeld: `Voorbeelden van sedimenten zijn grind en zand.` 2) bezinksel (in een vloeistof) medisch Voorbeeld: `Urine bevat normaliter nauwelijks sediment.` |
|
sedimentatie
zelfst.naamw. |
afzetting.
Voorbeeld: `Bij de rivier ontstond sedimentatie van zand. ` [scheikunde] het ontstaan van een bezinksel Voorbeeld: `Na het centrifugeren was er een sedimentatie te zien. ` |
|
het sediment
zelfst.naamw. Uitspraak: [sediˈmɛnt] Verbuigingen: sediment|en (meerv.) |
1) afzetting van materiaal dat door wind, water of ijs getransporteerd is
Voorbeeld: `Voorbeelden van sedimenten zijn grind en zand.` 2) bezinksel (in een vloeistof) medisch Voorbeeld: `Urine bevat normaliter nauwelijks sediment.` |
|
Sedna
zelfst.naamw. |
godin van de zee bij de Eskimo's
voor sommige de tiende planeet van ons zonnestelsel, voor andere een planetoïde |
|
seduisant
bijv.naamw. |
verlokkelijk. Voorbeeld: `Dat is wel een heel seduisant aanbod, zeg. `
|
|
seffens
bijwoord Uitspraak: [ˈsɛfəns] |
na korte tijd
Voorbeeld: `Ik zal u seffens zijn gsm-nummer geven.` Synoniemen: straks, dadelijk |
|
het segment
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɛxˈmɛnt] Verbuigingen: segment|en (meerv.) |
onderdeel van een geheel
Voorbeelden: `Dat bedrijf is actief in het segment van de kleine stadsauto's.`, `Het verhaal is maar een segment van het uitgebreide boek.`, `Het achterlijf van dit insect bestaat uit drie segmenten.` |
|
de segmentatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɛxmɛnˈta(t)si] Verbuigingen: segmentatie|s (meerv.) |
verdeling in of het verdeeld zijn in segmenten
Voorbeelden: `segmentatie van de markt`, `de segmentatie van insecten` |
|
segmenteren
werkw. Uitspraak: [sɛxmɛnˈterə(n)] Verbuigingen: segmenteerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesegmenteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in segmenten verdelen
Voorbeeld: `doelgroepen segmenteren` |
|
het segment
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɛxˈmɛnt] Verbuigingen: segment|en (meerv.) |
onderdeel van een geheel
Voorbeelden: `Dat bedrijf is actief in het segment van de kleine stadsauto's.`, `Het verhaal is maar een segment van het uitgebreide boek.`, `Het achterlijf van dit insect bestaat uit drie segmenten.` |
|
de segregatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sexreˈxa(t)si] |
1) afzondering van een bevolkingsgroep uit de maatschappij
Voorbeelden: `vrijwillige segregatie`, `de segregatie tussen arm en rijk` Antoniem: integratie 2) het afscheiden van bestanddelen uit een mengsel scheikunde Voorbeeld: `segregatie van poeders met twee of meer verschillende korreltypen` Synoniem: ontmenging |
|
ruimtelijke segregatie
|
(verschijnsel dat verschillende etnische bevolkingsgroepen in verschillende wijken wonen)
|
|
segregeren
werkw. Herkomst: «Frans Verbuigingen: segregeerde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesegregeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) afzonderen (van een bepaalde bevolkingsgroep)
Voorbeeld: `het segregeren van asielzoekers in een land` Antoniem: integreren 2) ontmengen (in vaste stoffen); scheiden; schiften chemie Voorbeeld: `Als vloeibaar metaal stolt en plaatselijke verschillen in de samenstelling vertoont, wordt dit ook wel segregeren genoemd.` |
|
Seimat
zelfst.naamw. |
[taal] een Austronesische taal uit de Oceanische tak gesproken door ongeveer 1000 personen op de Ninigo en Anchorite eilanden in de provincie West-Manus van Papoea-Nieuw-Guinea
|
|
het sein
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɛin] Verbuigingen: sein|en (meerv.) |
1) iets waarmee je waarschuwt of iets duidelijk maakt
Voorbeelden: `Geef je zo even een seintje als je weggaat?`, `het sein geven voor de start` Synoniem: signaal 2) voorwerp waarmee je een sein (1) geeft Voorbeeld: `Het sein voor de trein op dit spoor staat op rood.` |
|
seinen
werkw. Uitspraak: [ˈsɛinə(n)] Verbuigingen: seinde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geseind (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
door een sein (1) laten weten
Voorbeeld: `De buschauffeur seinde dat we weer in de bus moesten gaan zitten.` |
|
seine
werkw. |
[visserij|eng] zegen drijfnet
[visserij|fra] zegen drijfnet |
|
seiner
zelfst.naamw. |
iemand die een bericht overseint Voorbeeld: `Een seiner moest goed bekend zijn met het morsealfabet. `
|
|
het seinhuis
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsɛinhœys] Verbuigingen: sein|huizen (meerv.) |
gebouw waar de seinen van een spoorlijn bediend worden
|
|
seinlamp
zelfst.naamw. |
[communicatie] een schijnwerper waarmee men (morse-) signalen kan geven Voorbeeld: `We zagen in de verte het geknipper van een seinlamp. `
|
|
de seinpaal
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsɛinpal] Verbuigingen: sein|palen (meerv.) |
paal waarop een sein bevestigd is
Voorbeeld: `een seinpaal van de kustwacht` |
|
de seinstoring
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsɛinstorɪŋ] Verbuigingen: seinstoring|en (meerv.) |
keer dat een sein niet goed werkt
Voorbeeld: `een uur vertraging hebben door een seinstoring` |
|
seinen
werkw. Uitspraak: [ˈsɛinə(n)] Verbuigingen: seinde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geseind (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
door een sein (1) laten weten
Voorbeeld: `De buschauffeur seinde dat we weer in de bus moesten gaan zitten.` |
|
seismisch
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsɛismis] |
als iets te maken heeft met een aardbeving
Voorbeelden: `seismische trillingen`, `seismisch onderzoek` |
|
de seismograaf
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɛismoˈxraf] Verbuigingen: seismo|grafen (meerv.) |
apparaat om trillingen van de aarde te meten en registreren
|
|
seismologie
zelfst.naamw. |
[wetenschap] de wetenschap van de aardbevingen, een wetenschappelijke discipline binnen de geofysica Voorbeeld: `De verbinding van de seismologie met de geologie richt zich vooral op de studie van actieve breuken in de ondergrond waarlangs aardbevingen kunnen ontstaan. `
|
|
het seizoen
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɛiˈzun] Verbuigingen: seizoen|en (meerv.) |
1) elk van de periodes van drie maanden in een jaar: lente, zomer, herfst, winter
Voorbeeld: `de vier seizoenen` Synoniem: jaargetijde 2) deel van een jaar met een bepaald kenmerk of bepaalde bestemming Voorbeelden: `toeristenseizoen`, `jachtseizoen` |
|
sec
bijv.naamw. Uitspraak: [sɛk] |
1) zonder overbodige toevoegingen
Voorbeeld: `sec verslag doen van het ongeluk` Synoniem: zonder omhaal 2) (van drank) niet zoet Voorbeeld: `Deze wijn vind je wel lekker: hij is heel sec.` Synoniem: droog |
|
Sekar
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die in Indonesië gesproken wordt Voorbeeld: `Ik vind het erg knap als mensen talen als Sekar beheersen. `
|
|
de seks
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɛks] |
handelingen waarbij je geslachtsorgaan een rol speelt en waarvan je lichamelijk opgewonden van raakt
Voorbeelden: `seks met iemand hebben`, `telefoonseks`, `soloseks` |
|
het seksblad
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsɛksblat] |
tijdschrift met seks als (vrijwel) het enige onderwerp
|
|
de seksboerderij
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsɛksburdərɛi] Verbuigingen: seksboerderij|en (meerv.) |
vroegere boerderij waarin een bordeel is
|
|
de seksboetiek
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsɛksbutik] Verbuigingen: seksboetiek|s (meerv.) |
winkel waar je dingen kunt kopen die met seks te maken hebben
Synoniem: seksshop |
|
seksen
werkw. Uitspraak: ['sɛksə(n)] Verbuigingen: sekste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesekst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) seks hebben
Voorbeeld: `De auto is de populairste plaats om te seksen.` Synoniem: vrijen 2) het geslacht bepalen (van kuikens) Voorbeeld: `Moderne broederijen hanteren verschillende methoden om kuikens te seksen.` |
|
de sekse
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsɛksə] Verbuigingen: sekse|n, sekse|s (meerv.) |
feit dat je een man of een vrouw bent
Voorbeeld: `de vrouwelijke en de mannelijke sekse` Synoniemen: geslacht, kunne |
|
het seksisme
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɛkˈsɪsmə] |
discriminatie op grond van geslacht
Voorbeeld: `seksisme op je werk` |
|
de seksist
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɛkˈsɪst] Verbuigingen: seksist|en (meerv.) de seksist|e zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɛkˈsɪst|ə] Verbuigingen: seksiste|n, seksiste|s (meerv.) |
iemand die discrimineert op grond van geslacht
Voorbeeld: `Mijn baas is een echte seksist: hij trekt mannen voor.` |
|
seksistisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sɛkˈsɪstis] |
die of dat blijk geeft van seksisme
Voorbeelden: `een seksistische opmerking`, `seksistische films` |
|
het sekstoerisme
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsɛksturɪsmə] |
toerisme naar bepaalde landen om de seks
Voorbeeld: `sekstoerisme in Thailand` |
|
de seksualiteit
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɛksywaliˈtɛit] |
manier waarop je seks ervaart
Voorbeeld: `niet durven praten over seksualiteit` |
|
seksueel
bijv.naamw. Uitspraak: [sɛksyˈwel] |
die of dat verband houdt met seks of seksualiteit
Voorbeelden: `seksuele voorlichting`, `seksueel contact` |
|
seksueel overdraagbare aandoening
|
(infectieziekte die door seksueel contact kan worden overgebracht) Synoniem: SOA, geslachtsziekte
|
|
seksuoloog
zelfst.naamw. |
[beroep] wetenschapper die de seksuologie beoefent
|
|
seksuologie
zelfst.naamw. |
de wetenschap van seksualiteit
|
|
de sekswerker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsɛkswɛrkər] Verbuigingen: sekswerker|s (meerv.) |
werknemer in de prostitutie
Voorbeeld: `sekswerkers en exploitanten van een prostitutiebedrijf` |
|
de sekt
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɛkt] Verbuigingen: sekt|en (meerv.) |
Duitse mousserende wijn
Voorbeeld: `een glas sekt drinken` |
|
de sekte
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsɛktə] Verbuigingen: sekte|n, sekte|s (meerv.) |
religieuze groepering met een dominante leider, die buitenstaanders weert
|
|
sekteleider
zelfst.naamw. |
iemand die een sekte leidt Voorbeeld: `De sekteleider slaagde er niet in veel volgelingen te rekruteren. `
|
|
de sekte
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsɛktə] Verbuigingen: sekte|n, sekte|s (meerv.) |
religieuze groepering met een dominante leider, die buitenstaanders weert
|
|
sekwester
zelfst.naamw. |
[n] [medisch] stukje losliggend dood weefsel dat eventueel operatief verwijderd dient te worden.
[n] [juridisch] het volgens Belgisch recht in bewaring geven van bezit aan een andere partij, hetzij bij overeenkomst hetzij op bevel van de rechter. Voorbeeld: `Een bedongen sekwester is de bewaargeving, door een of meer personen, van een zaak waarover geschil bestaat, in handen van een derde, die zich verbindt de zaak, nadat het geschil zal zijn uitgemaakt, terug te geven aan degene aan wie zij krachtens de beslissing zal toekomen. ` [m] De persoon die een zaak in bewaring als onder 2) ontvangt. |
|
selandien
zelfst.naamw. |
[geologie] een tijdperk uit de aardgeschiedenis
: het selandien is een tijdsnede van het tijdvak paleoceen, dat duurde van 61,7 tot 58,7 Ma en volgde op het danien en werd gevolgd door het thanetien. |
|
Selaru
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die op de Molukken in Indonesië gesproken wordt Voorbeeld: `Ik vind het erg knap als mensen talen als Selaru beheersen. `
|
|
de selderie
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsɛldəri] |
plant waarvan je de wortel, stengel en blaadjes kunt eten
Synoniem: selderij |
|
de selderij
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsɛldɛrɛi] |
plant waarvan je de wortel, stengel en blaadjes kunt eten
Synoniem: selderij |
|
selecteren
werkw. Uitspraak: [selɛkˈterə(n)] Verbuigingen: selecteerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geselecteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets of iemand) kiezen uit een aantal mogelijkheden of een geheel
Voorbeelden: `een stuk tekst selecteren om te kopiëren`, `twee van de tien sollicitanten selecteren voor een gesprek` |
|
selecteren
werkw. Uitspraak: [selɛkˈterə(n)] Verbuigingen: selecteerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geselecteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets of iemand) kiezen uit een aantal mogelijkheden of een geheel
Voorbeelden: `een stuk tekst selecteren om te kopiëren`, `twee van de tien sollicitanten selecteren voor een gesprek` |
|
de selectie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [səˈlɛksi] Verbuigingen: selectie|s (meerv.) |
1) het selecteren, of keer dat je selecteert
Voorbeeld: `de werving en selectie van personeel` 2) wat je geselecteerd hebt Voorbeeld: `een selectie uit een adressenbestand` |
|
selectief
bijv.naamw. Uitspraak: [selɛkˈtif] |
als je doelbewust selecteert
|
|
selectieve verontwaardiging
|
(verontwaardiging over iets, terwijl die uitblijft bij iets vergelijkbaars)
|
|
selectievakje
zelfst.naamw. |
[informatica] een vakje op een beeldscherm dat aangevinkt kan worden om een keuze kenbaar te maken Voorbeeld: `Ik had per ongeluk het verkeerde selectievakje aangevinkt. `
|
|
de selectiewedstrijd
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [səˈlɛksiwɛtstrɛit] Verbuigingen: selectiewedstrijd|en (meerv.) |
wedstrijd om spelers of ploegen te selecteren sport
Voorbeeld: `De laatste selectiewedstrijd heeft een team opgeleverd voor het Europese kampioenschap landelijke ruiters.` |
|
seleen
zelfst.naamw. |
[scheikunde], [element] scheikundig element met symbool Se en atoomnummer 34. Het is een grijs niet-metaal
|
|
selenide
zelfst.naamw. |
[scheikunde] een verbinding van seleen waarin dit element de oxidatietoestand -2 bezit Voorbeeld: `Het selenide van zink wordt wel gebruikt als venstermateriaal in infraroodspectroscopie. `
|
|
de selffulfilling prophecy
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɛlfulfɪlɪŋˈprɔfəsi] |
voorspelling waarvan de bekendmaking het effect heeft dat de voorspelling waarheid wordt
Voorbeeld: `De bank ging failliet door een selffulfilling prophecy: door het gerucht dat de bank bijna failliet was haalden te veel mensen tegelijkertijd hun geld van de bank, waardoor de bank daadwerkelijk failliet ging.` |
|
sellen
werkw. Afbreekpatroon: 'sel - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: sellde/selde (verl.tijd ) Verbuigingen: geselld/geseld (volt.deelw.) |
verkopen handel
Voorbeeld: `artikelen sellen vanuit een webshop` |
|
de semantiek
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɛmɑn'tik] |
wetenschap die zich bezighoudt met de betekenis van symbolen en in het bijzonder van taal
Voorbeeld: `colleges semantiek volgen` Synoniem: betekenisleer |
|
semantisch
bijv.naamw. Uitspraak: [seˈmɑntis] |
als iets te maken heeft met semantiek
Voorbeeld: `de semantische analyse van een zin` |
|
semantisch web
|
(toekomstige versie van het wereldwijde web waarbij computers heel intelligent omgaan met gestructureerde informatie en data) `Als het semantisch web er is moeten computers met elkaar discussiëren op basis van analyses van online beschikbare gegevens.`
|
|
het semester
zelfst.naamw. Uitspraak: [səˈmɛstər] Verbuigingen: semester|s (meerv.) |
periode van een aantal maanden (oorspronkelijk zes) in een opleiding
Voorbeeld: `examen doen in het tweede semester` |
|
semi-
prefix Uitspraak: [sɛmi] |
als het volgende maar voor de helft of gedeeltelijk zo is
Voorbeeld: `semipermanente bewoning van recreatiewoningen` |
|
semifinale
|
(halve finale)
|
|
het seminar
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsɛmɪnɑ:r] Verbuigingen: seminar|s (meerv.) |
bijeenkomst waar mensen over een bepaald onderwerp praten met lezingen en/of workshops
Voorbeeld: `een seminar over klimaatverandering` Synoniem: conferentie |
|
het seminarie
zelfst.naamw. Uitspraak: [semiˈnɑri] Verbuigingen: seminarie|s (meerv.) |
opleidingsinstituut, vooral voor rooms-katholieke priesters
Voorbeeld: `Het seminarie werkt samen met de theologische faculteit.` |
|
de semiprof
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsemiprɔf] |
iemand die zijn inkomen deels met de sport en deels met andere baan verdient sport
Voorbeeld: `Ze is nu semiprof maar ze hoopt ooit prof te worden.` |
|
semisynthetisch
bijv.naamw. |
[medisch] van scheikundige oorsprong
|
|
de senaat
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [səˈnat] Verbuigingen: senaatnaten (meerv.) |
afdeling van het parlement die als laatste wetsvoorstellen beoordeelt
Synoniem: Eerste Kamer |
|
de senator
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [səˈnatɔr] Verbuigingen: senator|en, senator|s (meerv.) |
lid van een senaat
Synoniem: Eerste Kamerlid |
|
Senegal
zelfst.naamw. |
[land] een land in West-Afrika
[rivier] in West-Afrika die vanuit Guinee via Mali en als grensrivier tussen Senegal en Mauritanië in de Atlantische Oceaan stroomt |
|
Ia de Senegalees
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [senəxaˈles] Verbuigingen: Senega|lezen (meerv.) Ib de Senega|lese zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [senəxa|ˈlesə] Verbuigingen: Senega|lezen (meerv.) |
iemand met de Senegalese nationaliteit
|
|
II Senegalees
bijv.naamw. Uitspraak: [senəxaˈles] |
als iets of iemand uit Senegal komt of met Senegal te maken heeft
Voorbeeld: `de Senegalese vlag` |
|
Senegalese
zelfst.naamw. |
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Senegal, of een vrouw afkomstig uit Senegal
|
|
Sengseng
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die in Papoea-Nieuw-Guinea gesproken wordt Voorbeeld: `Bestaat er een woordenlijst van het Sengseng? `
|
|
seniel
bijv.naamw. |
aan de ouderdom eigen, door de ouderdom afgetakeld Voorbeeld: `De nog lang niet seniele oude baas besloot een wereldreis te gaan maken. `
|
|
seniliteit
zelfst.naamw. |
[medisch] geestelijke en lichamelijke ouderdomsverschijnselen
|
|
I de senior
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsenijɔr] |
1) iemand die tot de oudere generatie behoort
Voorbeelden: `seniorenwoning`, `Door de vergrijzing is de markt van producten voor senioren sterk toegenomen.` Antoniem: jongere 2) sporter die ouder is dan een junior sport Voorbeeld: `amateurvoetbal senioren` Antoniem: junior |
|
II senior
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsenijɔr] |
oudste van twee familieleden met dezelfde naam
Voorbeelden: `Mijn vader is Jan Jansen senior, mijn broer Jan Jansen junior.`, `senior medewerker financiële administratie` Antoniem: junior |
|
de sensatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɛnˈza(t)si] Verbuigingen: sensatie|s (meerv.) |
1) toestand dat mensen enthousiast of verontwaardigd zijn, of als iets of iemand zo'n toestand veroorzaakt
Voorbeelden: `De dood van het meisje veroorzaakte grote sensatie in de buurt.`, `De voetballer werd een sensatie in Nederland.` 2) wat je waarneemt met je zintuigen Voorbeeld: `badschuim dat een tintelende sensatie geeft` Synoniem: gewaarwording |
|
de sensatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɛnˈza(t)si] Verbuigingen: sensatie|s (meerv.) |
1) toestand dat mensen enthousiast of verontwaardigd zijn, of als iets of iemand zo'n toestand veroorzaakt
Voorbeelden: `De dood van het meisje veroorzaakte grote sensatie in de buurt.`, `De voetballer werd een sensatie in Nederland.` 2) wat je waarneemt met je zintuigen Voorbeeld: `badschuim dat een tintelende sensatie geeft` Synoniem: gewaarwording |
|
sensationeel
bijv.naamw. Uitspraak: [sɛnza(t)ʃoˈnel] |
als iets opschudding veroorzaakt
Voorbeeld: `een sensationele uitvinding` |
|
sensibilisatie
zelfst.naamw. |
[medisch] gevoelig maken
|
|
sensibiliseren
werkw. Uitspraak: [sɛnzibiliˈzerə(n)] Verbuigingen: sensibiliseerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesensibiliseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) gevoelig maken (voor een bepaalde stof)
Voorbeeld: `stoffen die het afweersysteem sensibiliseren` 2) ontvankelijk maken voor of belangstelling wekken voor Voorbeelden: `gezondheidswerkers sensibiliseren voor het cruciale belang van mondhygiëne`, `werknemers sensibiliseren om langer, anders en met plezier aan de slag te blijven` |
|
sensibiliserende stoffen
|
(stoffen die een allergie kunnen veroorzaken) Synoniem: allergenen
|
|
sensitief
bijv.naamw. Uitspraak: [sɛnziˈtif] |
1) gevoelig voor zintuiglijke gewaarwordingen
Voorbeeld: `Sensitief intelligente mensen zijn bewust waarnemende mensen.` 2) emotioneel gevoelig psychologie |
|
sensitieve communicatie
|
(communicatie waarbij je gevoelens en behoeften van anderen onderkent en er rekening mee houdt)
|
|
hoog sensitief persoon
|
(iemand die veel intenser op prikkels reageert dan anderen) `Hoogsensitieve volwassenen hebben vaak stress, vermoeidheid, angsten en overgevoeligheid.` Synoniem: hooggevoelig persoon
|
|
de sensor
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsɛnzɔr] Verbuigingen: sensor|en, sensor|s (meerv.) |
apparaat dat iets kan waarnemen
Voorbeeld: `Een kraan met een sensor gaat vanzelf lopen als je ervoor staat.` |
|
sensorieel
bijv.naamw. |
[medisch] sensorisch, gewaarwordend, zintuiglijk, m.b.t. het bewustzijn
|
|
sensorisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sɛnˈzoris] |
als iets te maken heeft met zintuiglijke waarneming
Voorbeeld: `Sensorische informatie komt onze geest binnen via de zintuigen.` |
|
sensorische afasie
|
(hersenletsel waardoor je taal niet begrijpt maar wel kan produceren)
|
|
sensueel
bijv.naamw. Uitspraak: [sɛnzyˈwel] |
als iets of iemand seksuele lusten opwekt
Voorbeelden: `sensuele lingerie`, `een geur die een vrouw zich sensueel laat voelen` Synoniemen: zwoel, zinnelijk |
|
het sentiment
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɛntiˈmɛnt] Verbuigingen: sentiment|en (meerv.) |
gevoel
Voorbeelden: `jeugdsentiment`, `negatief sentiment op beurs` |
|
de sentimentaliteit
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɛntimɛntaliˈtɛit] |
al te grote gevoeligheid
Synoniem: overgevoeligheid |
|
sentimenteel
bijv.naamw. Uitspraak: [sɛntimɛnˈtel] |
als je te sterke emoties hebt, of als iets daar blijk van geeft
Voorbeelden: `sentimenteel worden van muziek`, `een mislukt sentimenteel verhaaltje` |
|
separaat
bijv.naamw. Uitspraak: [sepaˈrat] |
gescheiden van iets anders
Voorbeeld: `De rapporten worden u separaat toegestuurd.` Synoniemen: afzonderlijk, apart |
|
I separatief
zelfst.naamw. |
[taalkunde] een naamval die een af- of herkomst uitdrukt
Voorbeeld: `Het Baskisch kent een separatief. |
|
II separatief
bijv.naamw. |
op afscheiding gericht, afscheiding teweegbrengend
Voorbeeld: `Maar dit wekt zo niet, geloof werkt eerder separatief in plaats van collectief. ` [wiskunde] een eigenschap van sommige semigroepen Voorbeeld: `Wij zeggen dat een commutatieve semigroep S separatief is als S voldoet aan volgende eigenschap: als a, b 2 S zodat ab is gelijk a2 is gelijk b2 dan a is gelijk b.<ref>[http://dwis.vub.ac.be/Studenten/Projecten/3e%20Ba/2006-2007/semigroepen14.pdf VUB]</ref> |
|
de separatist
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [separaˈtɪst] Verbuigingen: separatist|en (meerv.) de separatist|e zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [separaˈtɪst|ə] Verbuigingen: separatiste|n, separatiste|s (meerv.) |
iemand die streeft naar afscheiding van de staat of een organisatie
Voorbeeld: `Baskische separatisten` |
|
separaat
bijv.naamw. Uitspraak: [sepaˈrat] |
gescheiden van iets anders
Voorbeeld: `De rapporten worden u separaat toegestuurd.` Synoniemen: afzonderlijk, apart |
|
I sepiabruin
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur bruin met RAL-nummer 8014.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het sepiabruin? |
|
II sepiabruin
bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur bruin, met RAL-nummer 8014.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een sepiabruine auto. ` |
|
sepioliet
zelfst.naamw. |
[mineralogie] een gehydrateerd magnesium-silicaat met de chemische formule Mg<sub>4</sub>Si<sub>6</sub>O<sub>15</sub>·6(H<sub>2</sub>O), een fylosilicaat dat behoort tot de mica's. Voorbeeld: `Van sepioliet worden bijvoorbeeld pijpen vervaardigd. `
|
|
seponeren
werkw. Uitspraak: [sepoˈnerə(n)] Verbuigingen: seponeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geseponeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een rechtszaak) niet verder behandelen juridisch
|
|
sepsis
zelfst.naamw. |
[medisch] een ernstige ontstekingsreactie van het hele lichaam als reactie op een infectie
|
|
sept.
afkorting |
september
Voorbeeld: `van aug-sept` |
|
de september
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɛpˈtɛmbər] |
negende maand van het jaar
|
|
septiem
zelfst.naamw. |
[muziek] de zevende trap van een diatonisch|diatonische toonladder
[muziek] een interval met een toonafstand zoals die van de eerste naar de zevende toon van een diatonisch|diatonische toonladder |
|
septikemie
zelfst.naamw. |
[medisch] bloedvergiftiging
|
|
septime
zelfst.naamw. |
[muziek] de zevende trap van een diatonisch|diatonische toonladder
[muziek] een interval met een toonafstand zoals die van de eerste naar de zevende toon van een diatonisch|diatonische toonladder |
|
septisch
bijv.naamw. |
[medisch] infectiewekkend, bederfwekkend
|
|
septum
zelfst.naamw. |
[medisch] tussenschot
|
|
sequelae
zelfst.naamw. |
[medisch] nasleep van een ziekte
|
|
sequencen
werkw. Afbreekpatroon: 'se - quen - cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: sequencete (verl.tijd ) Verbuigingen: gesequencet (volt.deelw.) |
de basenvolgorde bepalen van een DNA-streng wetenschap
Voorbeeld: `het sequencen van de basenparen waaruit het genoom bestaat ` |
|
sequencen
werkw. Afbreekpatroon: 'se - quen - cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: sequencete (verl.tijd ) Verbuigingen: gesequencet (volt.deelw.) |
de basenvolgorde bepalen van een DNA-streng wetenschap
Voorbeeld: `het sequencen van de basenparen waaruit het genoom bestaat ` |
|
sequens
zelfst.naamw. |
een onmiddellijk op andere toonhoogten herhaalde melodie of harmonie, met behoud van de onderlinge lengteverhoudingen, onafhankelijk van het tempo
een misgezang met een syllabische melodie die op bepaalde hoogdagen na het Alleluia of de Tractus gezongen wordt |
|
sequentia
zelfst.naamw. |
een misgezang met een syllabische melodie die op bepaalde hoogdagen na het Alleluia of de Tractus gezongen wordt
|
|
de sequentie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [seˈkwɛn(t)si] Verbuigingen: sequentie|s (meerv.) |
opeenvolging of volgorde
Voorbeeld: `De sequentie van kleuren bij een stoplicht in Nederland is groen, oranje, rood.` |
|
sequentieel
bijv.naamw. Uitspraak: [sekwɛn(t)ˈʃel] |
na elkaar volgend
Voorbeeld: `sequentiële nummering van afritten` Synoniem: opeenvolgend |
|
de sequentie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [seˈkwɛn(t)si] Verbuigingen: sequentie|s (meerv.) |
opeenvolging of volgorde
Voorbeeld: `De sequentie van kleuren bij een stoplicht in Nederland is groen, oranje, rood.` |
|
de sequoia
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [seˈkwɔja] Verbuigingen: sequoia|'s (meerv.) |
zeer hoge conifeer
Voorbeeld: `Heel vroeger kwamen sequoia's over de hele wereld voor |
|
sereen
bijv.naamw. Uitspraak: [səˈren] |
als iets mooi en rustig verloopt of is
Voorbeelden: `serene rust`, `een serene herdenking` |
|
serendipiteit
zelfst.naamw. |
de capaciteit om op een intelligente manier maar op basis van toeval iets te ontdekken waarnaar men niet op zoek was
|
|
serge
zelfst.naamw. |
lichte, gekeperde wollen stof
|
|
de sergeant
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɛrˈʒɑnt] Verbuigingen: sergeant|en (meerv.) |
iemand met een bepaalde rang binnen de krijgsmacht
|
|
serialisme
zelfst.naamw. |
[muziek] doorontwikkeling van de twaalftoonsmuziek door ook toonduur, toonkleur en dynamiek in de toonreeksen te betrekken Voorbeeld: `Op het programma staat een werk van Karel Goeyvaerts, een pionier van het serialisme . `
|
|
de serie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈseri] Verbuigingen: serie|s (meerv.) |
1) groep bij elkaar horende dingen die na elkaar komen
Voorbeelden: `een complete serie boeken over vliegtuigen`, `tv-serie` Synoniem: reeks 2) grote hoeveelheid Voorbeeld: `Er komt een hele serie mensen vanavond.` Synoniem: menigte |
|
serieel
bijv.naamw. Uitspraak: [seriˈjel] |
een reeks vormend
|
|
seriële poort
|
(communicatieverbinding waarbij de bits van de gegevens een voor een na elkaar worden verstuurd)
|
|
seriemoord
zelfst.naamw. |
Één van de moorden gepleegd door een seriemoordenaar. Een seriemoordenaar is iemand die in relatief korte tijd een reeks moorden pleegt
|
|
de seriemoordenaar
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈserimordənar] de seriemoorde|nares zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈserimordə|narɛs] |
iemand die met tussenpozen een reeks moorden pleegt
Voorbeeld: `Een seriemoordenaar pleegt vaak lustmoorden.` |
|
de serie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈseri] Verbuigingen: serie|s (meerv.) |
1) groep bij elkaar horende dingen die na elkaar komen
Voorbeelden: `een complete serie boeken over vliegtuigen`, `tv-serie` Synoniem: reeks 2) grote hoeveelheid Voorbeeld: `Er komt een hele serie mensen vanavond.` Synoniem: menigte |
|
het serienummer
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈserinʏmər] Verbuigingen: serienummer|s (meerv.) |
uniek nummer op een product
Voorbeeld: `via het serienummer je gestolen fiets terugkrijgen` |
|
de serieschakelaar
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈserisxakɛlar] Verbuigingen: serieschakelaar|s (meerv.) |
twee schakelaars in één doos met twee knoppen voor de bediening
Voorbeeld: `met een serieschakelaar twee lampen aan en uit kunnen doen` |
|
serieschakeling
zelfst.naamw. |
[techniek] schakeling waarbij de uitgang van een elektrische component via een geleider direct verbonden is met de ingang van een volgende component zonder dat andere onderdelen op deze geleider toekomen
|
|
serieus
bijv.naamw. Uitspraak: [seriˈjøs] |
in een ernstige stemming, of zo'n stemming veroorzakend
Voorbeelden: `een serieus kind`, `een serieus gevaar` Synoniem: ernstig |
|
serieus nemen
|
((iets of iemand) belangrijk vinden en daarnaar handelen) `ouderen die jongeren niet serieus nemen`
|
|
serine
zelfst.naamw. |
[scheikunde] een proteïnogeen aminozuur
|
|
de sering
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [səˈrɪŋ] Verbuigingen: sering|en (meerv.) |
struik of boom met zoet geurende trosvormige bloemen
Voorbeeld: `een seringenboom in tuin hebben` |
|
seroconversie
zelfst.naamw. |
[medisch] omslag van bloedwaarden van seronegatief naar seropositief
|
|
serologisch
bijv.naamw. |
[medisch] met betrekking tot serum van het bloed
|
|
seropositief
bijv.naamw. Uitspraak: [seropoziˈtif] |
als je het aidsvirus in je lichaam hebt
|
|
serpent
zelfst.naamw. |
[reptielen] een slang
[reptielen|eng] een serpent, slang. [reptielen|fra] een serpent, slang. |
|
de serre
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsɛːrə] Verbuigingen: serres (meerv.) |
glazen uitbouw aan je huis
Voorbeeld: `je planten in de serre zetten omdat ze daar veel licht hebben` |
|
serum
zelfst.naamw. |
[medisch] de vloeibare stof die overblijft als bloed is gestold
|
|
serval
zelfst.naamw. |
[dierkunde] [species|Leptailurus serval], een Afrikaanse katachtige die vaak vergeleken wordt met de cheeta Voorbeeld: `Een serval is niet hetzelfde als een cheeta. `
|
|
de serve
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sʏ:rv] Verbuigingen: serve|s (meerv.) |
slag waarmee je de bal in het spel brengt sport
Voorbeeld: `Wie is aan serve?` Synoniem: service |
|
serven
zelfst.naamw. Afbreekpatroon: 'ser - ven Herkomst: «Latijn «Engels Verbuigingen: servede (verl.tijd ) Verbuigingen: geserved (volt.deelw.) |
de eerste opslag doen bij tennis sport
Voorbeeld: `ze servet de bal hard over het net` |
|
serveren
werkw. Uitspraak: [sɛrˈverə(n)] Verbuigingen: serveerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geserveerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (eten en drinken) naar de klanten brengen in een café of restaurant
Voorbeeld: `het voorgerecht serveren` 2) (bij tennis of volleybal) de bal in het spel slaan sport Voorbeeld: `Ze serveert goed, maar verder lijkt ze slecht in vorm.` |
|
de serveerster
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɛrˈverstər] Verbuigingen: serveersters (meerv.) |
vrouw die als baan in de horeca eten en drinken naar je toe brengt
|
|
serveren
werkw. Uitspraak: [sɛrˈverə(n)] Verbuigingen: serveerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geserveerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (eten en drinken) naar de klanten brengen in een café of restaurant
Voorbeeld: `het voorgerecht serveren` 2) (bij tennis of volleybal) de bal in het spel slaan sport Voorbeeld: `Ze serveert goed, maar verder lijkt ze slecht in vorm.` |
|
de server
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sʏ:rvər] Verbuigingen: server|s (meerv.) |
krachtige computer die in een netwerk de gemeenschappelijke voorzieningen regelt computers
|
|
het servet
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɛrˈvɛt] Verbuigingen: servetten (meerv.) |
kleine doek of stuk papier dat je bij het eten gebruikt
Voorbeelden: `een servet op je schoot leggen`, `met een servet je mond afvegen`, `papieren servetjes` |
|
de service
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsʏːrvɪs] Verbuigingen: services (meerv.) |
1) alles wat een ondernemer doet voor een klant na een aankoop
Voorbeeld: `Die zaak biedt goede service: mijn kapotte dvd-speler werd direct vervangen.` Synoniem: dienstverlening 2) keer dat je serveert sport Voorbeeld: `een keiharde eerste service` Synoniem: opslag |
|
de serviceflat
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsʏ:rvɪsflet] Verbuigingen: serviceflat|s (meerv.) |
appartement met een zekere mate van verzorging
Voorbeeld: `als je ouder wordt in een serviceflat gaan wonen` Synoniem: verzorgingsflat |
|
servicekosten
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsʏ:rvɪskɔstə(n)] |
kosten voor algemene voorzieningen die bovenop de huurprijs komen
Voorbeeld: `Onder de servicekosten vallen de kosten voor schoonmaak van de gemeenschappelijke ruimten in een flatgebouw.` |
|
servicen
werkw. Afbreekpatroon: 'ser - vi - cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: servicete (verl.tijd ) Verbuigingen: geservicet (volt.deelw.) |
iets periodiek een onderhoudsbeurt (laten) geven
Voorbeeld: `geen enkel product van een klant die we servicen is identiek` |
|
de service
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsʏːrvɪs] Verbuigingen: services (meerv.) |
1) alles wat een ondernemer doet voor een klant na een aankoop
Voorbeeld: `Die zaak biedt goede service: mijn kapotte dvd-speler werd direct vervangen.` Synoniem: dienstverlening 2) keer dat je serveert sport Voorbeeld: `een keiharde eerste service` Synoniem: opslag |
|
het servicevak
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsʏ:rvɪsvɑk] |
vak van de tennisbaan waarin de geserveerde bal terecht moet komen sport
Voorbeeld: `De bal buiten het servicevak slaan is een fout.` |
|
Servië
zelfst.naamw. |
[land] een land in Zuidoost-Europa
|
|
serviel
bijv.naamw. Uitspraak: [sɛrˈvil] |
als je precies doet wat een ander zegt
Voorbeeld: `een serviele persoonlijkheid` Synoniemen: slaafs, onderdanig |
|
de Serviër
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sɛrvijər] Verbuigingen: Serviër|s (meerv.) de Ser|vische zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sɛr|visə] Verbuigingen: Ser|vischen (meerv.) |
iemand met de Servische nationaliteit
|
|
het servies
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɛrˈvis] Verbuigingen: serviesviezen (meerv.) |
stel bij elkaar horende borden, schalen, kopjes e.d.
Voorbeeld: `de tafel dekken met servies en bestek` |
|
de servieskast
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sɛr'viskɑst] Verbuigingen: servieskast|en (meerv.) |
kast voor het opbergen van servies
Voorbeeld: `een houten servieskast met deuren met ruitjes` |
|
Servisch
bijv.naamw. Uitspraak: ['sɛrvis] |
als iets of iemand uit Servië komt of met Servië te maken heeft
|
|
Servische
zelfst.naamw. |
[demoniem] een inwoonster van Servië, of een vrouw afkomstig uit Servië
|
|
Servo-Kroatisch
zelfst.naamw. |
[taal] de pluricentrische taal die gesproken wordt in Kroatië, Bosnië, Servië en Montenegro en bestaat uit de Kroatische, Bosnische en Servische standaardtalen
[taal] de standaardtaal van het voormalig Joegoslavië Voorbeeld: `Veel mensen spreken nog Servo-Kroatisch. ` |
|
sesam
zelfst.naamw. |
[plantkunde], [voeding] [species|Sesamum indicum] een uit Afrika afkomstige plant uit de familie 'Pedaliaceae' Voorbeeld: `Sesam hoort waarschijnlijk tot de oudste om hun olie gekweekte gewassen van de wereld. `
|
|
sesamolie
zelfst.naamw. |
plantaardige spijsolie geperst uit sesamzaden
|
|
het sesamzaad
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sɛzɑmzat] Verbuigingen: sesam|zaden (meerv.) |
zaad van de sesamplant
Voorbeeld: `brood met sesamzaad` |
|
Sesotho
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die gesproken wordt in Lesotho en Zuid-Afrika
|
|
de sessie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsɛsi] Verbuigingen: sessies (meerv.) |
keer dat mensen bij elkaar komen
Voorbeeld: `een sessie beleggen over de overlast in de wijk` Synoniemen: bijeenkomst, vergadering |
|
de set
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɛt] Verbuigingen: sets (meerv.) |
1) aantal dingen die bij elkaar horen
Voorbeelden: `stereoset`, `pannenset` Synoniem: stel 2) plaats van opname van een film cinema Voorbeeld: `Er zijn op de set acteurs en figuranten.` 3) onderdeel van een wedstrijd sport Voorbeeld: `Hij won de tenniswedstrijd in vijf sets.` |
|
set-uppen
werkw. Afbreekpatroon: 'set - up - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: set-upte (verl.tijd ) Verbuigingen: geset-upt (volt.deelw.) |
opslaan computer
Voorbeeld: `een bestand set-uppen op de harde schijf ` |
|
setten
werkw. Afbreekpatroon: 'set - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: sette (verl.tijd ) Verbuigingen: geset (volt.deelw.) |
inregelen, instellen techniek
Voorbeeld: `een draadloze dimmer setten` |
|
zich settelen
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈsɛtələ(n)] Verbuigingen: settelde zich (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich gesetteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(ergens) gaan wonen en een regelmatig leven gaan leiden
Voorbeeld: `wel vijftien relaties gehad hebben voor je je met je vriendin gaat settelen en aan kinderen begint te denken` |
|
de setting
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sɛtɪŋ] |
omgeving waarin iets gebeurt
Voorbeelden: `in een relaxte setting elkaar leren kennen`, `kinderen opvoeden in een therapeutische setting` Synoniem: context |
|
I sex
zelfst.naamw. Herkomst: «Engels |
gemeensschap hebben, vrijen sexualiteit
Voorbeeld: `sex hebben met je minnaar` |
|
II sex
|
Software EXchange (het uitwisselen van computerprogramma`s) computer
|
|
sexe
zelfst.naamw. |
geslacht biologie
Voorbeeld: `De vrouwelijke sexe en de mannelijke sexe verschillen uiteraard van elkaar.` |
|
sext
zelfst.naamw. |
[muziek] de zesde toon van een diatonisch|diatonische toonladder
Voorbeeld: `Een a is de sext van een toonladder in c. ` [muziek] een interval tussen een toon en de zesde toon erboven of beneden Voorbeeld: `Een dalende kleine sext is bij het zingen niet altijd eenvoudig te treffen. ` [religie] een van de kleine kerkelijke getijden Voorbeeld: `Rond het middaguur wordt het officie van de sext met name in kloosters gebeden. ` |
|
sextant
zelfst.naamw. |
[scheepvaart], [verouderd] een hoekmeetinstrument dat ondermeer werd gebruikt om de hoogtehoek van een hemellichaam boven de horizon te meten, en om de hoek tussen twee aardse objecten te meten
Voorbeeld: `De gradenboog van een sextant is eenzesde deel van een cirkel. ` [astronomie] een klein sterrenbeeld laag aan de horizon |
|
sexy
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsɛksi] |
als imand of iets seksuele lusten opwekt
Voorbeelden: `een sexy lijf`, `sexy lingerie` |
|
Seychellen
zelfst.naamw. |
[land] een land in de Indische Oceaan, officieel de Republiek der Seychellen Voorbeeld: `Ik heb enkele jaren op de Seychellen gewoond. `
|
|
de Seycheller
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɛi'ʃɛlər] de Seychel|se zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɛi'ʃɛl|sə] |
iemand met de Seychelse nationaliteit
|
|
Seychels
bijv.naamw. Uitspraak: [sɛi'ʃɛls] |
als iets of iemand van de Seychellen komt of met de Seychellen te maken heeft
|
|
Seychelse
zelfst.naamw. |
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van de Seychellen, of een vrouw afkomstig uit de Seychellen
|
|
de sfeer
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sfer] Verbuigingen: sferen (meerv.) |
stemming in een groep personen, of de indruk die een bepaalde plaats wekt
Voorbeelden: `Er heerst een ontspannen sfeer in de klas.`, `een sfeer van wantrouwen`, `Er was tijdens het overleg een slechte sfeer.`, `de sfeer van een ziekenhuis`, `We hebben even door de stad gelopen om de sfeer te proeven, maar we wilden er niet blijven overnachten.`, `een klein feestje in de familiesfeer` |
|
in de sfeer van
|
(lijkend op) `modern wonen in de sfeer van vroeger` Synoniem: zoals
|
|
sfeervol
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsfervɔl] |
met een goede sfeer
Voorbeelden: `een sfeervolle tuin`, `een sfeervol verlichte kamer` |
|
sfincter
zelfst.naamw. |
[medisch]: kringspier, sluitspier
|
|
de sfinx
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sfɪŋks] Verbuigingen: sfinx|en |
wezen met het lichaam van een leeuw en het bovenlijf van een mens
Voorbeelden: `de sfinx bij de piramide`, `ondoorgrondelijk kijken als een sfinx` |
|
I sh.
afkorting Afbreekpatroon: 'shil - ling Herkomst: «Engels |
Engelse munt
|
|
II s.h.
afkorting Herkomst: Latijn |
salvo honore
Synoniem: met behoud van eer |
|
shabby
bijv.naamw. Uitspraak: ['ʃɛbi] |
onverzorgd en armoedig
Voorbeeld: `Hij woont al enige tijd weer alleen en ziet er shabby uit.` Synoniem: sjofel |
|
de shag
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ʃɛk] |
tabak om zelf een sigaret te rollen
Voorbeeld: `een pakje zware shag |
|
het shagje
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈʃɛkjə] Verbuigingen: shagjes (meerv.) |
door jezelf gemaakte sigaret met shag
Voorbeeld: `een shagje draaien` |
|
shaken
werkw. Afbreekpatroon: 'sha - ken Herkomst: «Engels Verbuigingen: shakete (verl.tijd ) Verbuigingen: geshaket (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
schuddend mengen een cocktail
Voorbeeld: `een tropische cocktail shaken` |
|
de shampoo
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈʃɑmpo] Verbuigingen: shampoos (meerv.) |
vloeibare zeep om je haar te wassen
Voorbeelden: `antiroosshampoo`, `een fles shampoo tegen vet haar` |
|
shampooën
werkw. Afbreekpatroon: 'sham - poo - en Herkomst: «Engels Verbuigingen: shampoode (verl.tijd ) Verbuigingen: geshampood (volt.deelw.) |
schoonwassen met shampoo
Voorbeeld: `de haren shampooën met een anti-roosmiddel` |
|
shaven
werkw. Afbreekpatroon: 'sha - ven Herkomst: «Engels Verbuigingen: shavede (verl.tijd ) Verbuigingen: geshaved (volt.deelw.) |
scheren
Voorbeeld: `je benen shaven ` |
|
shelteren
werkw. Afbreekpatroon: 'shel - te - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: shelterde (verl.tijd ) Verbuigingen: geshelterd (volt.deelw.) |
beschutting zoeken, kamperen in een eenvoudige tent
Voorbeeld: `shelteren voor de regenbui` |
|
shanty
zelfst.naamw. |
[muziek] een ritmisch passend liedje dat matrozen in koor zongen tijdens monotone karweitjes zoals het anker lichten, of gewoon voor de lol Voorbeeld: `Zingen bij het werk is in onbruik geraakt, maar bij allerlei evenementen worden nog shanty's gezongen door shantykoren. `
|
|
shapen
werkw. Afbreekpatroon: 'sha - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: shapete (verl.tijd ) Verbuigingen: geshapet (volt.deelw.) |
in model brengen, vormgeven
Voorbeeld: `je gezicht shapen door middel van bepaalde make-up` |
|
sharen
werkw. Afbreekpatroon: 'sha - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: sharede (verl.tijd ) Verbuigingen: geshared (volt.deelw.) |
delen (bijv. in sociale media)
Voorbeeld: `wees zorgvuldig in wat je wilt sharen met de rest van de wereld` |
|
de sharia
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ʃariˈja] |
islamitische wetgeving
|
|
shaven
werkw. Afbreekpatroon: 'sha - ven Herkomst: «Engels Verbuigingen: shavede (verl.tijd ) Verbuigingen: geshaved (volt.deelw.) |
scheren
Voorbeeld: `je benen shaven ` |
|
shelteren
werkw. Afbreekpatroon: 'shel - te - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: shelterde (verl.tijd ) Verbuigingen: geshelterd (volt.deelw.) |
beschutting zoeken, kamperen in een eenvoudige tent
Voorbeeld: `shelteren voor de regenbui` |
|
de sherry
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['ʃɛri] Verbuigingen: sherry's (meerv.) |
versterkte witte wijn uit de streek rond Jerez de la Frontera (Spanje)
Voorbeelden: `droge, medium en cream sherry`, `een volle, krachtige, zeer zoete sherry is Pedro Ximénez` |
|
shiften
werkw. Afbreekpatroon: 'shif - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: shiftte (verl.tijd ) Verbuigingen: geshift (volt.deelw.) |
(ver-)wisselen
Voorbeeld: `het shiften tussen auto's in een computerspel` |
|
Shimla
zelfst.naamw. |
[toponiem|land=India] de hoofdstad van de Indiase deelstaat Himachal Pradesh Voorbeeld: `Pieter woont sinds kort in Shimla. `
|
|
shimmyen
werkw. Afbreekpatroon: 'shim - my - en Herkomst: «Engels Verbuigingen: shimmyde (verl.tijd ) Verbuigingen: geshimmyd (volt.deelw.) |
slingeren tijdens het sturen
Voorbeeld: `Soms stopt het shimmyen als de snelheid iets wordt verhoogd.` |
|
shippen
werkw. Afbreekpatroon: 'ship - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: shipte (verl.tijd ) Verbuigingen: geshipt (volt.deelw.) |
verschepen, verzenden handel
Voorbeeld: `een bestelling shippen vanuit Hongkong` |
|
het shirt
zelfst.naamw. Uitspraak: [ʃʏ:rt] Verbuigingen: shirt|s (meerv.) |
1) sportief overhemd
Voorbeeld: `een zomers shirt met korte mouwen` 2) katoenen hemd met korte mouwen uit één stuk Voorbeelden: `De Zweedse voetballer ruilt zijn shirt met een fan.`, `T-shirt`, `poloshirt` |
|
I de shit
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ʃɪt] |
1) ellende informeel
Voorbeeld: `Heb je problemen en zie je het niet meer zitten, kom dan bij mij, dan kun je al je shit kwijt.` Synoniem: rotzooi 2) hasj |
|
in de shit zitten
|
(problemen hebben)
|
|
II shit
tussenwerpsel Uitspraak: [ʃɪt] |
dit zeg je als je boos om iets bent
informeel Voorbeeld: `Shit! Mijn fietssleuteltje verloren.` Synoniem: verdomme |
|
de shoarma
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈʃwɑrma] |
gemarineerd vlees dat aan een spit is geroosterd, waarvan reepjes worden afgeschraapt
Voorbeeld: `een pitabroodje met shoarma` |
|
de shock
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ʃɔk] Verbuigingen: shock|s (meerv.) |
1) acute en levensbedreigende toestand waarbij essentiële lichaamsfuncties uitvallen medisch
Voorbeelden: `Een shock moet onmiddellijk behandeld worden.`, `Deze dieren raken in gevangenschap vrij snel in shock, wat dodelijk kan zijn.` 2) elektrische stroomstoot door een lichaamsdeel als behandelingsmethode Voorbeeld: `De automatische defibrillator dient automatisch een shock toe.` Synoniem: elektroshock |
|
in shock
|
(hevig geschrokken) `De meisjes raakten in shock toen ze ontdekten dat ze zusjes waren.`
|
|
shocken
werkw. Afbreekpatroon: 'shoc - ken Herkomst: «Engels Verbuigingen: shockte (verl.tijd ) Verbuigingen: geshockt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) aan een schockbehandeling onderwerpen medisch
Voorbeeld: `de man werd door het ambulanceteam geshockt na het ernstige ongeluk` 2) choqueren, aanstoot geven Voorbeeld: `het publiek was geshockt na de ernstige val van de acrobaat` |
|
shockeren
werkw. Uitspraak: [ʃɔˈkerə(n)] Verbuigingen: shockeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geshockeerd (volt.deelw.) |
een hevige emotie veroorzaken
Voorbeelden: `een shockerende pornofilm`, `je ouders shockeren als je vertelt dat je homo bent` Synoniem: schokken |
|
Shona
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die gesproken wordt door ongeveer 11.000.000 mensen in Zimbabwe, Botswana, Malawi en Zambia
|
|
shooten
werkw. Afbreekpatroon: 'shoo - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: shootte (verl.tijd ) Verbuigingen: geshoot (volt.deelw.) |
fotograferen, een fotoreportage maken
Voorbeeld: `foto's shooten voor een modereportage` |
|
shop
zelfst.naamw. |
een winkel
|
|
shopliften
werkw. Afbreekpatroon: 'shop - lif - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: shopliftte (verl.tijd ) Verbuigingen: geshoplift (volt.deelw.) |
diefstal plegen in een winkel
Voorbeeld: `shopliften is lastig als een winkel goede beveiliging heeft` |
|
shoppen
werkw. Uitspraak: [ˈʃɔpə(n)] Verbuigingen: shopte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geshopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) winkels bezoeken om te kijken of te kopen
Voorbeelden: `elke zaterdag met je dochter gaan shoppen in de stad`, `online shoppen` Synoniem: winkelen 2) langs gelijksoortige winkels of instellingen gaan om producten te vergelijken Voorbeeld: `shoppen langs zorgverzekeraars` |
|
de short
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ʃɔːrt] Verbuigingen: shorts (meerv.) |
broek met korte pijpen
Voorbeeld: `een short dragen op de camping` Synoniem: korte broek |
|
shortcoveren
werkw. Afbreekpatroon: 'short - co - ve - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: shortcoverde (verl.tijd ) Verbuigingen: geshortcoverd (volt.deelw.) |
het op voorhand afdekken van eventuele oplopende verliezen (beursterm)
Voorbeeld: `De prijzen op de beurs omhoog duwen door te shortcoveren.` |
|
shorten
werkw. Afbreekpatroon: 'shor - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: shortte (verl.tijd ) Verbuigingen: geshort (volt.deelw.) |
aandelen verkopen die men niet in bezit heeft, maar heeft geleend, om ze later tegen een lagere koers terug te kopen handel
Voorbeeld: `Shorten mag opnieuw, maar wie grote pakketten aandelen van Belgische financiële aandelen wil shorten, is verplicht dit te melden` |
|
shortsellen
werkw. Afbreekpatroon: 'short - sel - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: shortsellde/shortselde (verl.tijd ) Verbuigingen: geshortselld/geshortseld (volt.deelw.) |
het lenen van aandelen en die meteen doorverkopen handel
Voorbeeld: `het shortsellen van aandelen die je nog niet bezit in de hoop dat je er winst op zult maken` |
|
het shorttrack
zelfst.naamw. Uitspraak: ['ʃɔ:rtrɛk] |
snelheidswedstrijd op een korte afstand sport
Voorbeeld: `Shorttrack op de schaats wordt gereden op ovaal traject op een ijshocheybaan` |
|
shorttracken
werkw. Afbreekpatroon: 'short - trac - ken Herkomst: «Engels Verbuigingen: shorttrackte (verl.tijd ) Verbuigingen: geshorttrackt (volt.deelw.) |
schaatsen op een korte baan sport
Voorbeeld: `langebaan schaatsters die shorttracken om de bochttechniek perfectioneren ` |
|
de shot
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ʃɔt] Verbuigingen: shots (meerv.) |
1) opname met een camera
Voorbeeld: `Van deze scène zijn van de vijftien shots er maar twee in de eindmontage gebruikt.` 2) inspuiting met drugs Voorbeeld: `een shot nemen/zetten` |
|
shotten
werkw. Afbreekpatroon: 'shot - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: shotte (verl.tijd ) Verbuigingen: geshot (volt.deelw.) |
zichzelf verdovende middelen inspuiten
Voorbeeld: `drugs rechtstreeks in de bloedbaan shotten` |
|
de show
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ʃo] Verbuigingen: shows (meerv.) |
1) voorstelling met amusement
Voorbeelden: `showbusiness`, `tv-show`, `theatershow` 2) keer waarbij iets aan publiek getoond wordt Voorbeelden: `modeshow`, `autoshow` Synoniem: demonstratie |
|
de show stelen
|
(ieders aandacht trekken) `Het kind stal de show met haar liedje voor de gasten.`
|
|
showen
werkw. Uitspraak: [ˈʃowə(n)] Verbuigingen: showde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geshowd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
laten zien zoals in een show (2)
Voorbeeld: `je nieuwe mantel met hoed showen` |
|
de showroom
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['ʃorum] Verbuigingen: showroom|s (meerv.) |
grote ruimte waar producten die je kunt kopen te zien zijn
Voorbeelden: `autoshowroom`, `de showroom van een meubelzaak` Synoniem: toonzaal |
|
shredden
werkw. Afbreekpatroon: 'shred - den Herkomst: «Engels Verbuigingen: shredde (verl.tijd ) Verbuigingen: geshred (volt.deelw.) |
1) het zoveel mogelijk noten spelen per seconde muziek
Voorbeeld: `shredden op de gitaar` 2) versnipperen landbouw Voorbeeld: `complete bomen inclusief takken shredden` |
|
shredderen
werkw. Afbreekpatroon: 'shred - de - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: shredderde (verl.tijd ) Verbuigingen: geshredderd (volt.deelw.) |
het versplinteren en kapotslaan van afval
Voorbeeld: `belangrijk veiligheidsaspect in bedrijven die banden sorteren en shredderen, is het brandgevaar.` |
|
Shuar
zelfst.naamw. |
[taal] een Andean-Equatoriale taal die gesproken wordt door ongeveer 46.000 mensen in Ecuador
|
|
shufflen
werkw. Afbreekpatroon: 'shuf - flen Herkomst: «Engels Verbuigingen: shufflede/shuffelde (verl.tijd ) Verbuigingen: geshuffled/geshuffeld (volt.deelw.) |
1) herschikken, vermengen computer
Voorbeeld: `kolommen van pixels shufflen om een foto te openbaren` 2) vorm van dansen waarbij je elementen van de charleston met de running man combineert vrije tijd Voorbeeld: `Op Amsterdamse hipsterfeestjes zie je de laatste tijd veel jongens shufflen` |
|
shunt
zelfst.naamw. |
[medisch] kunstmatige verbinding tussen twee kanalen of bloedvaten
|
|
shunten
werkw. Afbreekpatroon: 'shun - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: shuntte (verl.tijd ) Verbuigingen: geshunt (volt.deelw.) |
een directe verbinding leggen tussen een slagader en een ader, parallel schakelen medisch
Voorbeeld: `een katheter in een groot bloedvat leggen` |
|
de shuttle
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['ʃʏtəl] Verbuigingen: shuttle|s (meerv.) |
1) balletje met veren dat heen en weer geslagen wordt bij het badmintonspel sport
Synoniem: pluimbal 2) ruimtevaartuig voor het heen en weer brengen van mensen en spullen luchtvaart Voorbeeld: `De shuttle heeft bij zijn laatste reis het ruimtestation voorzien van proviand.` Synoniemen: ruimteveer, spaceshuttle 3) vervoermiddel dat steeds heen en weer rijdt Voorbeelden: `een shuttle tussen de luchthaven en de dure hotels in de stad`, `shuttlebus` |
|
shuttlen
werkw. Afbreekpatroon: 'shut - tlen Herkomst: «Engels Verbuigingen: shuttlede/shuttelde (verl.tijd ) Verbuigingen: geshuttled/geshutteld (volt.deelw.) |
heen en weer rijden, pendelen verkeer
Voorbeeld: `metro's die afgeladen vol heen en weer shuttlen ` |
|
I si
zelfst.naamw. |
[muziek] zevende muzieknoot in de toonladder.
Voorbeeld: `Tu ne viens pas? Si, je viens.' – 'Kom je niet? Jawel, ik kom. ` Voorbeeld: `J’étais si fatigué.' – 'Ik was zo moe. ` Voorbeeld: `Si j’étais riche, je m’achéterais une maison.' – 'Als ik rijk was, zou ik me een huis kopen. ` Voorbeeld: `Je ne sais pas si je viendrai.' – 'Ik weet niet of ik zal komen. |
|
II si
bijwoord |
('als')
*s' (voor il of ils) |
|
III si
werkw. |
[ov|nor] zeggen
[ov|nor] een dierengeluid doen, verbi gratia loeien. |
|
SI-basiseenheid
zelfst.naamw. |
[natuurkunde] fundamentele eenheden voor natuurkundige grootheden gedefinieerd in het SI-stelsel. Voorbeeld: `Er zijn zeven SI-basiseenheden gedefinieerd. `
|
|
SI-eenheid
zelfst.naamw. |
[natuurkunde], [eenheid] eenheid volgens het Internationale Stelsel van Eenheden; Système International d'Unités, SI
|
|
SI-prefix
zelfst.naamw. |
[natuurkunde] een decimaal voorvoegsel dat kan worden toegevoegd aan elke eenheid van het SI-systeem, om aan te geven dat het om veelvouden of delen van die eenheden gaat.
|
|
SI-voorvoegsel
zelfst.naamw. |
[natuurkunde] een decimaal voorvoegsel dat kan worden toegevoegd aan elke eenheid van het SI-systeem, om aan te geven dat het om veelvouden of delen van die eenheden gaat.
|
|
sibbe
zelfst.naamw. |
[familie] familie
[familie] geslacht |
|
Siberische tijger
zelfst.naamw. |
[dierkunde] 'Panthera tigris altaica', een zeldzame ondersoort van de tijger, komt in het wild nog nauwelijks voor
|
|
Siberische tijger
zelfst.naamw. |
[dierkunde] 'Panthera tigris altaica', een zeldzame ondersoort van de tijger, komt in het wild nog nauwelijks voor
|
|
sic
Herkomst: Latijn |
toevoeging aan een woord uit een citaat om aan te geven dat de oorspronkelijke schrijfwijze is aangehouden
Voorbeeld: `Achter de geconstateerde fout plaats je dan tussen ronde of vierkante haakjes het woord sic.` Synoniem: dus; aldus; op deze manier |
|
Sichuan Yi
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die in China gesproken wordt Voorbeeld: `Bestaat er een woordenlijst van het Sichuan Yi? `
|
|
Siciliaans
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die op Sicilië gesproken wordt Voorbeeld: `Het Siciliaans wordt, zoals de naam al impliceert, op Sicilië gesproken. `
|
|
sidderen
werkw. |
van angst beven
Voorbeeld: `De weerloze mensen sidderden toen zij de woestelingen op zich af zagen komen. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het sidderen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de sidderaal
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sɪdəral] Verbuigingen: sidder|alen (meerv.) |
erg lange Zuid-Amerikaanse zoetwatervis die stroomstoten kan afgeven
Voorbeeld: `Een sidderaal kan wel twee meter lang worden.` |
|
sidderrog
zelfst.naamw. |
[vissen] een rogsoort die zijn prooi kan verdoven met een elektrische stroomstoot
|
|
sidderrog
zelfst.naamw. |
[vissen] een rogsoort die zijn prooi kan verdoven met een elektrische stroomstoot
|
|
Sie
zelfst.naamw. |
[taal] een Oceanische taal met tweeduizend sprekers van het eiland Erromanga van Vanuatu Voorbeeld: `Yoku (of Enyau), Potnariven, Sorung zijn dialected van het Sie. `
|
|
siemens
zelfst.naamw. |
[natuurkunde], [eenheid] SI-eenheid van elektrisch geleidingsvermogen of geleidbaarheid, weergegeven met het symbool S Voorbeeld: `De grootheid "geleiding" (symbool: G) wordt uitgedrukt in de SI-eenheid siemens (symbool: S). `
|
|
sienna
zelfst.naamw. |
[kleur] een bruinachtige kleur, dat gebaseerd is op een kleisoort Voorbeeld: `Heeft u die ook in het sienna? `
|
|
siennakleur
zelfst.naamw. |
[kleur] de kleur sienna, een bruinachtige kleur Voorbeeld: `Heeft u die ook in siennakleur? `
|
|
siennakleurig
bijv.naamw. |
[kleur] de kleur sienna hebbend Voorbeeld: `Hij rijdt in een siennakleurige auto. `
|
|
voor de sier
|
(als versiering) `Die vaas is niet voor gebruik maar staat er voor de sier.`
|
|
goede sier maken met
|
(een gunstige indruk maken met (iets)) `goede sier maken met de ideeën van een ander`
|
|
het sieraad
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsirat] Verbuigingen: sieraden (meerv.) |
voorwerp dat je als versiering draagt
Voorbeeld: `Zij heeft veel sieraden: ringen, kettingen, broches, armbanden en ga zo maar door.` |
|
sieren
werkw. Uitspraak: [ˈsirə(n)] Verbuigingen: sierde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesierd (volt.deelw.) |
mooi maken
Voorbeeld: `Bossen, weiden en windmolens sieren het landschap.` Synoniem: verfraaien |
|
het siert (iemand) dat...
|
(het is (in iemand) te prijzen dat...) `Dat ze ondanks alles heeft volgehouden, siert haar.`
|
|
sierlijk
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsirlək] |
fraai en elegant
Voorbeelden: `een sierlijke vrouw met lange japon`, `een antiek sierlijk hekwerk` Synoniem: gracieus |
|
de sierplant
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sirplɑnt] Verbuigingen: sierplant|en (meerv.) |
plant die voor de sier, om het mooie wordt gekweekt
Voorbeeld: `iemand een sierplant cadeau doen` |
|
Siërra
zelfst.naamw. |
[aardrijkskunde] gebergte in Spanje, Portugal en Zuid-Amerika
[spellingsalfabet] spelwoord van het ITU/NAVO-spellingalfabet voor de letter s |
|
Sierra Leone
zelfst.naamw. |
[land] een land in West-Afrika, officieel de Republiek Sierra Leone
|
|
de Sierra Leoner
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ʃɛrale'jonər] de SierraLe|oonse zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ʃɛrale|'jonsə] |
iemand met de Sierra Leoonse nationaliteit
|
|
Sierra Leoons
bijv.naamw. Uitspraak: [ʃɛrale'jons] |
als iets of iemand uit Sierra Leone komt of met Sierra Leone te maken heeft
|
|
Sierra Leoonse
zelfst.naamw. |
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Sierra Leone, of een vrouw afkomstig uit Sierra Leone
|
|
de sierspeld
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsirspɛlt] Verbuigingen: sierspeld|en (meerv.) |
sieraad dat je met een speld op je kleding vastmaakt
Voorbeeld: `een sierspeld op een mooie jurk` |
|
het siervoorwerp
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sirvorwɛrp] |
voorwerp als versiering of voor het mooie
Voorbeeld: `een huiskamer vol siervoorwerpen` Antoniem: gebruiksvoorwerp |
|
de sigaar
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [siˈxar] Verbuigingen: sigaren (meerv.) |
1) rolletje tabak om te roken
Voorbeelden: `een sigaar opsteken`, `sigarenpeuk` |
|
de sigaar zijn
|
(het slachtoffer zijn) `Daar komt de politie! Nu ben ik de sigaar: ik rijd veel te hard.` Synoniem: de dupe zijn, de pineut zijn, de klos zijn
|
|
de sigaret
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sixaˈrɛt] Verbuigingen: sigaretten (meerv.) |
dun rolletje tabak in speciaal wit papier om te roken
Voorbeelden: `filtersigaretten`, `De asbak ligt vol peuken van sigaretten.` |
|
sightseeën
werkw. Afbreekpatroon: 'sight - see - en Herkomst: «Engels Verbuigingen: sightseede (verl.tijd ) Verbuigingen: gesightseed (volt.deelw.) |
toeristische trekpleisters bezoeken, bezienswaardigheden bekijken vrije tijd
Voorbeeld: `soms gestoord worden door een rumoerige groep toeristen die aan het sightseeën is` |
|
het signaal
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɪˈɲal] Verbuigingen: signaalnalen (meerv.) |
1) iets waarmee je waarschuwt of iets duidelijk maakt
Voorbeelden: `fluitsignaal`, `lichtsignalen`, `Die partij vindt het openhouden van kerncentrales een fout signaal.` Synoniem: sein 2) wat door een meetinstrument geregistreerd kan worden natuurkunde Voorbeelden: `akoestisch signaal`, `signalen uitzenden`, `tv-signaal` |
|
signaal-ruisafstand
zelfst.naamw. |
[natuurkunde], [elektronica] het verschil tussen het signaal- en ruisniveau op een punt, meestal uitgedrukt in decibel Voorbeeld: `Er is op dat punt een signaal-ruisafstand van minimaal 20 dB vereist. `
|
|
signaal-ruisverhouding
zelfst.naamw. |
[natuurkunde], [elektronica] de mate waarin een signaal sterker is dan de ruis, meestal uitgedrukt in decibel Voorbeeld: `Er is een signaal-ruisverhouding van minimaal 40 dB vereist. `
|
|
I signaalblauw
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur blauw met RAL-nummer 5005.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalblauw? |
|
`
II signaalblauw bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur blauw, met RAL-nummer 5005.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalblauwe auto. ` |
|
I signaalbruin
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur bruin met RAL-nummer 8002.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalbruin? |
|
II signaalbruin
bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur bruin, met RAL-nummer 8002.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalbruine auto. ` |
|
de signaalfluit
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sɪˈɲalflœyt] |
hard klinkende fluit om een noodsignaal te geven
Voorbeeld: `Als je door afgelegen gebieden reist is het verstandig om altijd een signaalfluit om je nek te hebben.` |
|
I signaalgeel
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur geel met RAL-nummer 1003; een felle gele kleur, zoals die wel gebruikt wordt om iets op te laten vallen.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalgeel? |
|
II signaalgeel
bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur geel, met RAL-nummer 1003.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalgele auto. ` |
|
I signaalgrijs
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur grijs met RAL-nummer 7004.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalgrijs? |
|
II signaalgrijs
bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur grijs, met RAL-nummer 7004.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalgrijze auto. ` |
|
I signaalgroen
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur groen met RAL-nummer 6032.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalgroen? |
|
II signaalgroen
bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur groen, met RAL-nummer 6032.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalgroene auto. ` |
|
signaallamp
zelfst.naamw. |
[communicatie] een schijnwerper waarmee men (morse-) signalen kan geven
Voorbeeld: `We zagen in de verte het geknipper van een signaallamp. ` [techniek] een lamp op een bedieningspaneel of apparaat, waaraan men kan zien of een bepaalde functie is in- of uitgeschakeld Voorbeeld: `De rode signaallamp op de straatkast van het energiebedrijf brandt nog steeds. ` |
|
signaalniveau
zelfst.naamw. |
[natuurkunde], [elektronica] de sterkte van het een signaal, vaak uitgedrukt in een decibel-eenheid Voorbeeld: `Het signaalniveau moet op dat punt volgens de specificatie, 30 dB hoger liggen dan het ruisniveau. `
|
|
I signaaloranje
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur oranje met RAL-nummer 2010.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaaloranje? |
|
II signaaloranje
bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur oranje, met RAL-nummer 2010.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaaloranje auto. ` |
|
I signaalrood
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur rood met RAL-nummer 3001.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalrood? |
|
II signaalrood
bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur rood, met RAL-nummer 3001.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalrode auto. ` |
|
signaalruisafstand
zelfst.naamw. |
[natuurkunde], [elektronica] het verschil tussen het signaal- en ruisniveau op een punt, meestal uitgedrukt in decibel Voorbeeld: `Er is op dat punt een signaalruisafstand van minimaal 20 dB vereist. `
|
|
signaalruisverhouding
zelfst.naamw. |
[natuurkunde], [elektronica] de mate waarin een signaal sterker is dan de ruis, meestal uitgedrukt in decibel Voorbeeld: `Er is een signaalruisverhouding van minimaal 40 dB vereist. `
|
|
signaalsterkte
zelfst.naamw. |
[natuurkunde], [elektronica] de signaalspanning die in een ontvangantenne door het plaatselijke elektromagnetische veld wordt opgewekt. De signaalsterkte wordt uit gedrukt in volt Voorbeeld: `Doordat wordt uitgezonden met een minder krachtige reservezender, is de signaalsterkte nu zo laag dat de ruis duidelijk waarneembaar is. `
|
|
signaalstoorafstand
zelfst.naamw. |
[natuurkunde], [elektronica] het verschil tussen de sterkte van het gewenste signaal, en de sterkte van de ruis en ongewenste signalen, meestal uitgedrukt in decibel Voorbeeld: `Bij een signaalstoorafstand van 7 dB zijn de klachten over slechte ontvangst, gegrond. `
|
|
I signaalviolet
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur violet met RAL-nummer 4008.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalviolet? |
|
II signaalviolet
bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur violet, met RAL-nummer 4008.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalviolette auto. ` |
|
I signaalwit
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur grijs met RAL-nummer 9003.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalwit? |
|
II signaalwit
bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur grijs, met RAL-nummer 9003.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalwitte auto. ` |
|
I signaalzwart
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur zwart met RAL-nummer 9004.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het signaalzwart? |
|
II signaalzwart
bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur zwart, met RAL-nummer 9004.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een signaalzwarte auto. ` |
|
signaleren
werkw. Uitspraak: [sɪɲaˈlerə(n)] Verbuigingen: signaleerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesignaleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets of iemand) opmerken en dat aan anderen vertellen
Voorbeelden: `een geval van kindermishandeling signaleren`, `De verdachte is vorige week in Rotterdam gesignaleerd.`, `De directie neemt kennis van de gesignaleerde problemen.` |
|
het signalement
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɪɲaləˈmɛnt] Verbuigingen: signalementen (meerv.) |
uitvoerige beschrijving van hoe iemand eruitziet
Voorbeeld: `De politie verspreidt een signalement van de verdachte.` |
|
het signaal
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɪˈɲal] Verbuigingen: signaalnalen (meerv.) |
1) iets waarmee je waarschuwt of iets duidelijk maakt
Voorbeelden: `fluitsignaal`, `lichtsignalen`, `Die partij vindt het openhouden van kerncentrales een fout signaal.` Synoniem: sein 2) wat door een meetinstrument geregistreerd kan worden natuurkunde Voorbeelden: `akoestisch signaal`, `signalen uitzenden`, `tv-signaal` |
|
signaleren
werkw. Uitspraak: [sɪɲaˈlerə(n)] Verbuigingen: signaleerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesignaleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets of iemand) opmerken en dat aan anderen vertellen
Voorbeelden: `een geval van kindermishandeling signaleren`, `De verdachte is vorige week in Rotterdam gesignaleerd.`, `De directie neemt kennis van de gesignaleerde problemen.` |
|
signeren
werkw. Uitspraak: [sɪˈɲerə(n)] Verbuigingen: signeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesigneerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
op verzoek je naam of handtekening zetten in (een boek)
Voorbeeld: `De schrijver van de bestseller kwam in de boekwinkel zijn boek signeren.` |
|
significant
bijv.naamw. Uitspraak: ['sɪxnifikɑnt] |
1) van groot belang
Voorbeelden: `De kernramp in Japan heeft in Nederland en België niet voor een significante radioactiviteit gezorgd.`, `Bij een meetwaarde is het eerste cijfer van het getal het meest significant.` Synoniem: belangrijk 2) statistisch niet op toeval berustend wiskunde Voorbeeld: `Uit een statistische toets blijkt dat het resultaat significant is.` |
|
de significantie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɪxnifiˈkɑn(t)si] Verbuigingen: significantie|s (meerv.) |
keer dat iets significant (1, 2) is
|
|
doorsijpelen
werkw. Uitspraak: ['dorsɛipələ(n)] Verbuigingen: sijpelde door (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is doorgesijpeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) in druppels (in een ruimte) komen
Voorbeeld: `Regenwater sijpelt door in de parkeergarage.` Synoniem: infiltreren 2) langzamerhand duidelijk worden Voorbeeld: `De gevolgen van de maatregel beginnen door te sijpelen.` |
|
sijpelen
werkw. Uitspraak: [ˈsɛipələ(n)] Verbuigingen: sijpelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gesijpeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van water) in druppels of straaltjes vallen
Voorbeeld: `De regen sijpelde de tent binnen.` Synoniem: druppelen |
|
de sik
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sɪk] Verbuigingen: sikken (meerv.) |
plukje haar of baardje op alleen de kin
Voorbeelden: `Hij draagt een sikje.`, `een geit met een sik` |
|
Sika
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die in Indonesië gesproken wordt Voorbeeld: `Het Sika wordt nog wel veel gesproken. `
|
|
sikahert
zelfst.naamw. |
[zoogdieren] 'Cervus nippon', een hoefdier uit de onderfamilie der echte herten (Cervinae) Voorbeeld: `Het sikahert bewoont in 13 ondersoorten Oost-Azië van Noord-Japan tot in Zuidoost-China, Taiwan en Vietnam. `
|
|
sikahert
zelfst.naamw. |
[zoogdieren] 'Cervus nippon', een hoefdier uit de onderfamilie der echte herten (Cervinae) Voorbeeld: `Het sikahert bewoont in 13 ondersoorten Oost-Azië van Noord-Japan tot in Zuidoost-China, Taiwan en Vietnam. `
|
|
Sikaiana
zelfst.naamw. |
[taal] Austronesische taal, gesproken door 730 mensen op de Salomonseilanden
Voorbeeld: `Bij de verwerving van het Sikaiana heb ik door mijn kennis van het Ontong Java een grote voorsprong op de anderen. ` Atol in de Salomonseilandse provincie Malaita, alwaar bovenstaande taal wordt gesproken Voorbeeld: `Sommige inwoners van Sikaiana claimden Amerikaans staatsburgerschap, omdat hun atol informeel deel uitmaakte van Hawaï toen laatstgenoemde eilandengroep door de Verenigde Staten werd geannexeerd. ` |
|
geen sikkepit
|
(helemaal niets) `Ik snap er geen sikkepit van.` Synoniem: geen barst
|
|
Silezië
zelfst.naamw. |
een historische regio in Midden-Europa die zich uitstrekt aan weerszijden van de midden- en bovenloop van de Oder
Voorbeeld: `Silezië wordt vaak onderverdeeld in het vlakke Neder-Silezië en het bergachtige Opper-Silezië. ` een woiwodschap in het zuiden van Polen, gelegen aan de Tsjechische en Slowaakse grens Voorbeeld: `Katowice is de hoofdstad van Silezië. ` een provincie van Pruisen die bestond van 1815 tot 1919 en van 1938 tot 1941 Voorbeeld: `De Pruisische provincie Silezië ontstond na de verovering van Silezië door Frederik II tijdens de Silezische Oorlogen. ` een middeleeuws hertogdom in het huidige Polen Voorbeeld: `In 1833 werd het hertogdom Silezië bij testament toegewezen aan Wladislaus II de Balling. ` |
|
het silhouet
zelfst.naamw. Uitspraak: [siluˈwɛt] Verbuigingen: silhouetten (meerv.) |
donkere aftekening van iets ondoorzichtigs
Voorbeeld: `Als je de schaduw van iets ziet, zie je een silhouet.` |
|
silicium
zelfst.naamw. |
[scheikunde], [element] scheikundig element met symbool Si en atoomnummer 14. Het is een donkergrijs niet-metaal
|
|
siliciumcarbide
zelfst.naamw. |
[materiaalkunde] een buitengewoon hard materiaal dat in poedervorm wordt toegepast voor slijpstenen, schuurpapier, boorkoppen, zagen e.d Voorbeeld: `Wij verkopen alleen schuurschijven met carborundum, ook wel deftig "siliciumcarbide" genoemd. `
|
|
siliciumoxide
zelfst.naamw. |
[scheikunde] kleurloze vaste stof met de chemische samenstelling SiO<sub>2</sub> Voorbeeld: `Het mineraal kwarts bestaan voornamelijk uit siliciumoxide. `
|
|
siliconen
zelfst.naamw. Uitspraak: [sili'konə(n)] |
kunststoffen met onder meer silicium en zuurstof
Voorbeelden: `je borsten laten vergroten met een implantaat van siliconen`, `siliconenkit` |
|
de silicose
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sili'kosɛ] |
longziekte als gevolg van het langdurig of in zeer grote hoeveelheden inademen van kiezelstof medisch
Voorbeeld: `Silicose is een beroepsziekte van onder meer mijnwerkers, steenhouwers en pottenbakkers.` Synoniem: stoflongen |
|
de silo
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['silo] Verbuigingen: silo|'s (meerv.) |
groot gebouw dat als opslagplaats dient voor poeder- of korrelvormige goederen als graan, zand, grint, veevoer enz.
Voorbeelden: `Silo's staan langs belangrijke transportroutes voor bulkgoederen.`, `Een ondergrondse silo voor raketten heet een raketsilo.` |
|
de simkaart
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsɪmkart] Verbuigingen: simkaarten (meerv.) |
plastic kaartje met een chip met unieke gegevens van de gebruiker van een mobiele telefoon
|
|
Simon
zelfst.naamw. |
[naam-m] jongensnaam
[spellingsalfabet] spelwoord van het Nederlandse spellingalfabet voor de letter s |
|
simpel
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsɪmpəl] |
1) als iets niet moeilijk is
Voorbeelden: `een simpel te maken gerecht`, `een simpele en goedkope oplossing` Antoniem: moeilijk Synoniemen: makkelijk, eenvoudig 2) als iets of iemand alleen het noodzakelijke heeft Voorbeelden: `een simpel huisje`, `simpel gekleed gaan` Synoniem: eenvoudig 3) als iemand niet veel verstand heeft Voorbeeld: `een oude simpele man` Synoniem: dom |
|
simpelweg
bijwoord |
op verrassend eenvoudige wijze, om verrassend eenvoudige redenen, zonder meer Voorbeeld: `Dat is simpelweg onaanvaardbaar. `
|
|
simplificeren
werkw. Uitspraak: [sɪmplifiˈserə(n)] Verbuigingen: simplificeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesimplificeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
eenvoudiger voorstellen dan het is
Voorbeeld: `een probleem simplificeren` |
|
simplistisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sɪm'plɪstis] |
al te eenvoudig
Voorbeeld: `De minister krijgt het verwijt een simplistische visie op het buitenlandbeleid te hebben.` |
|
de simulatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [simyˈla(t)si] Verbuigingen: simulatie|s (meerv.) |
1) het simuleren (van een ziekte)
Voorbeeld: `simulatie van een handicap` 2) model dat of omgeving die iets nabootst Voorbeeld: `met een simulatie het besturen van een vliegtuig nabootsen` Synoniem: nabootsing |
|
simuleren
werkw. Uitspraak: [simyˈlerə(n)] Verbuigingen: simuleerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesimuleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) doen alsof je (een ziekte) hebt
Voorbeeld: `hoofdpijn simuleren om van een vervelende klus af te komen` Synoniem: voorwenden 2) (iets) nabootsen Voorbeeld: `met een supercomputer de werking van de menselijke hersenen simuleren` |
|
simultaan
bijv.naamw. Uitspraak: [simʏl'tan] |
op hetzelfde moment
Synoniemen: gelijktijdig, tegelijkertijd |
|
simultaan vertalen
|
(vertalen terwijl de spreker doorpraat)
|
|
simultaan schaken
|
((van één schaker) tegelijkertijd tegen veel spelers schaken)
|
|
de simultaanpartij
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [simʏl'tanpɑrtɛi] Verbuigingen: simultaanpartij|en (meerv.) |
schaak- of dampartij waarbij één speler tegelijkertijd tegen een aantal andere spelers speelt
Voorbeeld: `Ik heb de eer te mogen spelen tegen Kasparov in een simultaanpartij.` |
|
sin
afkorting |
symbool voor sinus wiskunde
|
|
de sinaasappel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsinɑsɑpəl] Verbuigingen: sinaasappelen, sinaasappels (meerv.) |
sappige, ronde oranje citrusvrucht
Voorbeelden: `een sinaasappel uitpersen`, `sinaasappelsap` |
|
Sindarijns
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die ontworpen is door J. R. R. Tolkien en gebaseerd is op het Welsh Voorbeeld: `Hoe zegt men dat in het Sindarijns? `
|
|
Sindarin
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die ontworpen is door J. R. R. Tolkien en gebaseerd is op het Welsh
Voorbeeld: `Hoe zegt men dat in het Sindarin? ` [taal|eng] Sindarijns |
|
Sindhi
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die in zowel Pakistan als India gesproken wordt
|
|
I sinds
voorzetsel Uitspraak: [sɪn(t)s] |
vanaf (een bepaald tijdstip)
Voorbeeld: `Ik woon sinds vorig jaar in deze stad.` |
|
II sinds
conjunction Uitspraak: [sɪn(t)s] |
vanaf het tijdstip dat
Voorbeeld: `Sinds we kinderen hebben, hebben we nauwelijks tijd voor elkaar.` |
|
sindsdien
bijwoord Uitspraak: [sɪn(t)sˈdin] |
vanaf dat tijdstip
Voorbeeld: `Zij heeft een andere baan gevonden en sindsdien is ze veel vrolijker.` |
|
sine dubio
Herkomst: Latijn |
zonder twijfel Taal
Synoniem: ongetwijfeld |
|
geen sinecure
|
(geen makkelijke taak) `Een bevalling is bepaald geen sinecure.`
|
|
Singapore
zelfst.naamw. |
[land], [land] een stadsstaat in Zuidoost-Azië Voorbeeld: `Jij woonde toch eerst in Singapore? `
|
|
Singapore-amandel
zelfst.naamw. |
[plantkunde] [species|Terminalia catappa]
|
|
I Singaporees
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɪŋgapo'res] |
iemand met de Singaporese nationaliteit
|
|
II Singaporees
bijv.naamw. Uitspraak: [sɪŋgapo'res] |
als iets of iemand uit Singapore komt of met Singapore te maken heeft
|
|
Singaporese
zelfst.naamw. |
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Singapore, of een vrouw afkomstig uit Singapore
|
|
de singel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsɪŋəl] Verbuigingen: singels (meerv.) |
gracht om het centrum van een stad of dorp
|
|
Singhalees
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die op Sri Lanka gesproken wordt
|
|
I de single
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sɪŋgəl] Verbuigingen: single|s (meerv.) |
1) iemand zonder vaste partner
Voorbeeld: `vakantiereizen voor singles` Synoniem: alleenstaande 2) partij tennis tussen twee spelers sport Antoniem: dubbel Synoniem: enkelspel 3) grammofoonplaat of cd met weinig muziek muziek Voorbeeld: `de single top 1000` |
|
II single
bijv.naamw. Uitspraak: ['sɪŋgəl] |
als je geen liefdespartner hebt
Voorbeeld: `Er waren drie single mannen in de groep, waarvan eentje onder de vijftig.` Synoniem: alleenstaand |
|
singlet
zelfst.naamw. |
[kleding] een kort onderhemd zonder mouwen
|
|
singletzuurstof
zelfst.naamw. |
één van beide vormen van dizuurstof die zich in een aangeslagen toestand met alleen gepaarde elektronen bevindt. Voorbeeld: `Bij fotosynthese ontstaat aanvankelijk singletzuurstof, maar planten bevatten kleurstoffen die het onschadelijk maken.
|
|
singultus
zelfst.naamw. |
[medisch] hik, een onwillekeurige spiersamentrekking van het middenrif
|
|
Sinhala
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die op Sri Lanka gesproken wordt
|
|
Sinksen
zelfst.naamw. |
gewestelijk een christelijk feest waarbij herdacht wordt dat de Heilige Geest over de apostelen neergedaald is Voorbeeld: `Sinksen wordt negenenveertig dagen na Pasen gevierd. `
|
|
sinologie
zelfst.naamw. Uitspraak: [sinolo'xi] |
wetenschap die zich bezighoudt met de Chinese taal en cultuur
|
|
sinoloog
zelfst.naamw. Uitspraak: [sino'lox] Verbuigingen: sino|logen (meerv.) sino|loge zelfst.naamw. Uitspraak: [sino|'loxə] Verbuigingen: sinologe|n (meerv.) |
deskundige op het gebied van de Chinese taal en cultuur
|
|
sinopel
zelfst.naamw. |
[heraldiek], [kleur] de kleur groen zoals deze op wapens gebruikt wordt Voorbeeld: `Een leeuw van sinopel op een veld van zilver. `
|
|
sint-bernardshond
zelfst.naamw. |
[dierkunde] een Zwitsers ras van grote dogachtige honden
|
|
Sint-Heleens
bijv.naamw. |
[demoniem] op Sint-Helena betrekking hebbend
|
|
Sint-Helener
zelfst.naamw. |
[demoniem] een inwoner van Sint-Helena, of iemand afkomstig uit Sint-Helena
|
|
sint-jakobsschelp
zelfst.naamw. |
[tweekleppigen] 'Pecten jacobeus' een mantelschelp (ook wel kamschelp) die voorkomt in de Middellandse Zee Voorbeeld: `De sint-jakobsschelp leeft plat op de zeebodem. `
|
|
sint-janslot
zelfst.naamw. |
een late uitloper aan een boom (van na 24 juni) Voorbeeld: `Er zit een sint-janslot aan onze appelboom. `
|
|
Sint-Maarten
zelfst.naamw. |
[m] heilige, gestorven 8 november 397, die gezien wordt als degene die Gallië het christendom gebracht heeft
Voorbeeld: `Sint-Maarten was van geboorte een Romein. ` feestdag, 11 november, gewijd aan [1] [n] [eiland] Caribisch eiland boven de wind, vernoemd naar [1] Voorbeeld: `Sint-Maarten is voor een deel Frans, voor een deel Nederlands. ` [n] autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden op het zuidelijk deel van [3] Voorbeeld: `In oktober 2010 verkreeg Sint-Maarten zijn status als apart land binnen het koninkrijk. ` |
|
Sint-Maartenaar
zelfst.naamw. |
[demoniem] een inwoner van Sint-Maarten, of iemand afkomstig uit Sint-Maarten
|
|
Sint-Maartens
bijv.naamw. |
[demoniem] op Sint-Maarten betrekking hebbend
|
|
Sint-Petersburg
zelfst.naamw. |
een stad in Rusland, het voormalige Leningrad Voorbeeld: `Sint-Petersburg heette vroeger Leningrad. `
|
|
sintel
zelfst.naamw. |
het niet volledig verbrande residu van steenkool
een korrelig stolsel dat door een vulkaan uitgeworpen is |
|
de sintelbaan
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sɪntəlban] Verbuigingen: sintel|banen (meerv.) |
met steentjes verharde baan voor atletiekwedstrijden sport
|
|
sintel
zelfst.naamw. |
het niet volledig verbrande residu van steenkool
een korrelig stolsel dat door een vulkaan uitgeworpen is |
|
I de Sinterklaas
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɪntərˈklas] |
heilige die voor en op 5 december cadeautjes geeft aan kinderen
Voorbeelden: `Dat kind gelooft nog in Sinterklaas.`, `je schoen zetten en hopen dat Sinterklaas of Zwarte Piet er een cadeautje in doet` Synoniem: Sint-Nicolaas |
|
II de sinterklaas
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɪntərˈklas] Verbuigingen: sinterklaasklazen (meerv.) |
1) iemand die voor Sinterklaas speelt
Voorbeelden: `In de straat waren er wel drie sinterklazen tegelijk.`, `sinterklaascentrale` 2) dag waarop het feest van Sinterklaas gevierd wordt Voorbeeld: `sinterklaas vieren met cadeautjes en surprises voor iedereen` Synoniem: sinterklaasfeest |
|
Sinti
zelfst.naamw. |
de naam waarmee een zigeunervolk uit Noordwest-Europa zichzelf aanduidt
|
|
de sinus
zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: ` si - nus Herkomst: «Latijn Verbuigingen: sinussen (meerv.) |
goniometrische functie voor het aangeven van lengteverhoudingen in een rechthoekige driehoek wiskunde
Voorbeelden: `in een rechthoekige driehoek is de sinus de overstaande rechthoekszijde gedeeld door de schuine zijde`, `sin(30°)=0,5` |
|
sinusaal
bijv.naamw. |
[medisch] met betrekking tot een holte (bijv. neusbijholte)
|
|
sinusitis
zelfst.naamw. |
[medisch] een ontsteking van een bijholte van de neusholte Voorbeeld: `Sinusitis kan in elk van de vier groepen neusbijholten ontstaan. `
|
|
sip
bijv.naamw. Uitspraak: [sɪp] |
teleurgesteld
Voorbeeld: `sip kijken als je geen prijs wint op de kermis` Synoniem: beteuterd |
|
Siraya
zelfst.naamw. |
[taal] een Austronesische taal die gesproken wordt in Taiwan
|
|
de sirene
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [siˈrenə] Verbuigingen: sirenes, sirenen (meerv.) |
hard geluid om te mensen waarschuwen
Voorbeelden: `een ambulance met loeiende sirene`, `de sirene van een brandweerauto` |
|
Sirius
zelfst.naamw. |
[astronomie] de heldere (dubbel-)ster in het sterrenbeeld de 'Grote hond' Voorbeeld: `Sirius is de helderste, vaste ster aan het firmament. `
|
|
de siroop
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [siˈrop] Verbuigingen: siropen (meerv.) |
erg zoete, dikke vloeistof
Voorbeelden: `limonadesiroop`, `hoestsiroop` |
|
sissen
werkw. Uitspraak: [ˈsɪsə(n)] Verbuigingen: siste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesist (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een hoog blazend geluid maken dat lijkt op een lang uitgesproken s
Voorbeelden: `sissende slangen`, `De boter sist in de hete braadpan.` |
|
sisklank
zelfst.naamw. |
[taalkunde] een medeklinker die geproduceerd wordt met een gedeeltelijke obstructie ergens in het spraakkanaal Voorbeeld: `In het Nederlands worden stemhebbende sisklanken, net als stemhebbende plofklanken, aan het eind van een lettergreep stemloos gemaakt. `
|
|
met een sisser aflopen
|
(tegen je verwachting goed aflopen) `Het hachelijke avontuur is met een sisser afgelopen.`
|
|
de sisyfusarbeid
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sizifʏsɑrbɛit] |
zware klus die geen resultaat zal hebben
Voorbeeld: `Het vrijwel failliete land redden is sisyfusarbeid.` Synoniem: onbegonnen werk |
|
sit-uppen
werkw. Afbreekpatroon: sit - 'up - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: sit-upte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesit-upt (volt.deelw.) |
het doen van buikspieroefeningen sport
Voorbeeld: `dagelijks 30 keer sit-uppen helpt bij het strak houden van de buik` |
|
sitar
zelfst.naamw. |
[muziekinstrument] een luitachtig snaarinstrument met een lange hals en een groot aantal snaren (meer dan twintig, een deel ervan ongedempt). De bolle resonantiekast is relatief klein, maar loopt door in de holle hals Voorbeeld: `Het typische Indiase geluid van de sitar. `
|
|
de site
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sajt, 'sitə] Verbuigingen: site|s (meerv.) |
verzameling informatie op het internet internet
Voorbeelden: `Meer informatie vindt u op onze site.`, `pornosite` Synoniem: website |
|
sitenotice
zelfst.naamw. |
[wikitaal] een bericht dat bovenaan wikipagina's wordt getoond voor ingelogde gebruikers.
Voorbeeld: `Ingelogde gebruikers zagen een sitenotice, terwijl niet-ingelogde gebruikers een anonnotice te zien kregen. ` [wikitaal] generiek gebruikt: een bericht dat bovenaan wikipagina's wordt getoond. Voorbeeld: `De sitenotice toonde een oproep om te doneren om Wikipedia in stand te houden. ` |
|
de situatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sityˈwa(t)si] Verbuigingen: situaties (meerv.) |
toestand
Voorbeelden: `de politieke situatie in een land`, `Er ontstond een gevaarlijke situatie toen de auto door rood reed.` Synoniem: omstandigheid |
|
situeren
werkw. Uitspraak: [sity'werə(n)] Verbuigingen: situeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesitueerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in een ruimte of tijd plaatsen
Voorbeeld: `een streekschool situeren in de buurt van het station` |
|
de sjaal
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ʃal] Verbuigingen: sjaals (meerv.) |
doek die je om je hals doet
Voorbeelden: `een mooie zijden sjaal bij je jurk uitkiezen`, `in de winter een warme sjaal omdoen` |
|
de sjabloon
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ʃaˈblon] Verbuigingen: sjabloonblonen (meerv.) |
model om iets te maken
Voorbeeld: `een sjabloon voor een brief opslaan in je computer` |
|
de sjabloon
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ʃaˈblon] Verbuigingen: sjabloonblonen (meerv.) |
model om iets te maken
Voorbeeld: `een sjabloon voor een brief opslaan in je computer` |
|
sjacheren
werkw. |
op minder fatsoenlijke manier handel drijven
|
|
de sjacheraar
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈʃɑxərar] Verbuigingen: sjacheraar|s (meerv.) de sjacheraar|ster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['ʃɑxərar|stər] Verbuigingen: sjacheraarster|s (meerv.) |
iemand die dingen doet die een beetje onduidelijk en onbetrouwbaar overkomen
Voorbeelden: `een sjacheraar in spulletjs uit grootmoeders tijd`, `Ik weet niet of hij een bekwame bestuurder of een slimme sjacheraar is.` Synoniem: scharrelaar |
|
sjacheren
werkw. |
op minder fatsoenlijke manier handel drijven
|
|
de sjalot
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ʃɑ'lɔt] Verbuigingen: sjalot|ten (meerv.) |
kleine soort ui
Voorbeeld: `sjalotjes fruiten` |
|
sjans hebben informeel
|
(aantrekkelijk gevonden worden door (iemand)) `Waarom denken jongens meteen dat ze sjans hebben als je naar ze kijkt?`
|
|
sjansen
werkw. Uitspraak: ['ʃɑnsə(n)] Verbuigingen: sjanste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesjanst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
laten merken dat je iemand aantrekkelijk vindt
Voorbeeld: `op een feest sjansen met een knappe vent` Synoniem: flirten |
|
de sjees
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ʃes] Verbuigingen: sjezen (meerv.) |
kar die getrokken wordt door een of twee paarden
Voorbeeld: `Friese sjees` |
|
sjezen
werkw. Uitspraak: [ˈʃɛzə(n)] Verbuigingen: sjeesde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gesjeesd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) heel hard (ergens naar toe) gaan informeel
Voorbeeld: `Ik was veel te laat en ben op mijn fiets naar school gesjeesd.` 2) zakken voor een examen informeel Voorbeeld: `Jammer, ik ben gesjeesd voor mijn tentamen.` Antoniem: slagen Synoniem: zakken |
|
gesjeesde student informeel
|
(student die voortijdig gestopt is met zijn studie)
|
|
de sjeik
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ʃɛik] Verbuigingen: sjeiks (meerv.) |
leider op geestelijk of wereldlijk gebied in een Arabisch land
|
|
het sjekkie
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈʃɛki] Verbuigingen: sjekkies (meerv.) |
door jezelf gemaakte sigaret met shag
Voorbeeld: `een sjekkie draaien` Synoniem: shagje |
|
sjeze
werkw. |
roekeloos rijgedrag vertonen.
boven de maximumsnelheid rijden. |
|
sjezen
werkw. Uitspraak: [ˈʃɛzə(n)] Verbuigingen: sjeesde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gesjeesd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) heel hard (ergens naar toe) gaan informeel
Voorbeeld: `Ik was veel te laat en ben op mijn fiets naar school gesjeesd.` 2) zakken voor een examen informeel Voorbeeld: `Jammer, ik ben gesjeesd voor mijn tentamen.` Antoniem: slagen Synoniem: zakken |
|
gesjeesde student informeel
|
(student die voortijdig gestopt is met zijn studie)
|
|
de sjiiet
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ʃi'it] Verbuigingen: sjiiet|en (meerv.) |
aanhanger van het sjiisme, een van de twee grote ideologische stromingen binnen de islam
Antoniem: soenniet |
|
sjilpen
werkw. Uitspraak: [ˈʃɪlpə(n)] Verbuigingen: sjilpte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesjilpt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van een klein vogeltje) hoog geluid maken
Voorbeeld: `sjilpende mussen` Synoniem: tjilpen |
|
de sjoel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ʃul] Verbuigingen: sjoel|s (meerv.) |
gebedshuis van joden religie
Voorbeeld: `Joden die naar de sjoel gaan om te bidden.` Synoniem: synagoge |
|
sjoelen
werkw. |
[spel] een oud-Hollands gezelschapsspel gespeeld door houten schijven over de houten ondergrond van een sjoelbak te schuiven Voorbeeld: `Vroeger sjoelden we vaak op zolder. `
|
|
de sjoel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ʃul] Verbuigingen: sjoel|s (meerv.) |
gebedshuis van joden religie
Voorbeeld: `Joden die naar de sjoel gaan om te bidden.` Synoniem: synagoge |
|
sjoemelen
werkw. Uitspraak: [ˈʃumələ(n)] Verbuigingen: sjoemelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesjoemeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
niet eerlijk omgaan (met iets)
Voorbeeld: `sjoemelen met de winstcijfers van het bedrijf` Synoniem: frauderen |
|
sjofel
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈʃofəl] |
onverzorgd en armoedig
Voorbeeld: `een sjofele man die liep te bedelen` Antoniem: chic Synoniem: shabby |
|
sjokken
werkw. Uitspraak: [ˈʃɔkə(n)] Verbuigingen: sjokte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft, is gesjokt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
langzaam lopen zonder je voeten goed op te tillen
Voorbeeld: `moe naar huis sjokken` Synoniem: sloffen |
|
sjonge
tussenwerpsel Uitspraak: ['ʃɔŋə] |
dit zeg je als verbaasd of onder de indruk van iets bent
Voorbeelden: `Sjonge jonge, wat een drukte!`, `Sjonge, wat een groot cadeau!` Synoniem: tjonge |
|
sjorren
werkw. Uitspraak: [ˈʃɔrə(n)] Verbuigingen: sjorde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesjord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
hard trekken
Voorbeelden: `de lading met riemen vastsjorren`, `Hij sjorde aan zijn jas, die scheef zat.` |
|
sjouwen
werkw. Uitspraak: [ˈʃɑuwə(n)] Verbuigingen: sjouwde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesjouwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets zwaars) met veel moeite en inspanning dragen
Voorbeeld: `stenen sjouwen` Synoniem: zeulen 2) lopen (met de bijbetekenis dat je er moe van wordt) Voorbeeld: `We hebben de hele middag dor de stad gesjouwd.` |
|
sjwa
zelfst.naamw. |
de mid-centrale klinker, in het IPA aangegeven met [IPA|ə]
|
|
sjwa
zelfst.naamw. |
de mid-centrale klinker, in het IPA aangegeven met [IPA|ə]
|
|
het skai
zelfst.naamw. Uitspraak: [skɑj] |
soort stof die op leer lijkt
Voorbeeld: `echt leer of skai in diverse kleuren te verkrijgen` Synoniem: kunstleer |
|
skald
zelfst.naamw. |
[letterkunde], [dichtkunst] een Noordse hofdichter, heldendichter, volksdichter, dichterzanger en geschiedschrijver
Voorbeeld: `Skalden schreven gedichten over de Noordse mythologie in allitererende versvorm. ` [letterkunde|nor] een lyrische dichter, poëet. [letterkunde|nno] een lyrische dichter, poëet. |
|
skaten
werkw. Uitspraak: ['sketə(n)] Verbuigingen: skatete (enkelv.volt.deelw.) Verbuigingen: heeft geskatet (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) skateboarden
Voorbeeld: `skaten in een skatepark` 2) je op skates of skeelers voortbewegen Voorbeeld: `skaten in een straat waar weinig auto's komen` |
|
het skateboard
zelfst.naamw. Uitspraak: ['skedbɔ:rd, 'skedbɔrt] Verbuigingen: skateboard|s (meerv.) |
plank met wieltjes aan de onderkant waarmee je je kan verplaatsen
Voorbeeld: `een skateboard van je ouders krijgen voor je verjaardag` |
|
skateboarden
werkw. Uitspraak: ['skedbɔ:rdə(n), 'skedbɔrdə(n)] Verbuigingen: skateboardde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geskateboard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
je voortbewegen op een skateboard
Voorbeeld: `skateboarden in het stadspark met je vrienden` |
|
het skateboard
zelfst.naamw. Uitspraak: ['skedbɔ:rd, 'skedbɔrt] Verbuigingen: skateboard|s (meerv.) |
plank met wieltjes aan de onderkant waarmee je je kan verplaatsen
Voorbeeld: `een skateboard van je ouders krijgen voor je verjaardag` |
|
skaten
werkw. Uitspraak: ['sketə(n)] Verbuigingen: skatete (enkelv.volt.deelw.) Verbuigingen: heeft geskatet (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) skateboarden
Voorbeeld: `skaten in een skatepark` 2) je op skates of skeelers voortbewegen Voorbeeld: `skaten in een straat waar weinig auto's komen` |
|
skeeleren
werkw. Afbreekpatroon: 'skee - le - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: skeelerde (verl.tijd ) Verbuigingen: geskeelerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zich voortbewegen op skeelers sport
Voorbeeld: `skeeleren op inline-skates in de buitenlucht` |
|
skeletachtig
bijv.naamw. |
[anatomie] met betrekking tot het geraamte
|
|
skeletteren
werkw. Uitspraak: [skəlɛ'terə(n)] Verbuigingen: skeletteerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geskeletteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
al het vlees van iets wegnemen zodat alleen het skelet (1) overblijft
Voorbeelden: `een dier skeletteren`, `een rups die een blad skeletteert zodat alleen de nerven overblijven` |
|
de skelter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['skɛltər] Verbuigingen: skelter|s (meerv.) |
1) laag en open wagentje met vier wielen en pedalen (voor kinderen)
Voorbeeld: `met een skelter over de dijk rijden` 2) laag en open wagentje met vier wielen en een motor om mee te racen Voorbeeld: `skelterbaan` Synoniem: kart |
|
de skelterbaan
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['skɛltərban] Verbuigingen: skelter|banen (meerv.) |
circuit waarop je met skelters rijdt
Voorbeeld: `tegen je vrienden racen op de skelterbaan` |
|
de sketch
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [skɛtʃ] Verbuigingen: sketch|es (meerv.) |
kort en grappig optreden van één of meerdere acteurs
Voorbeeld: `een televisieprogramma dat uit een verzameling sketches bestaat` |
|
de ski
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ski] Verbuigingen: ski|'s (meerv.) |
elk van de twee lange smalle latten waarmee je op sneeuw kunt glijden
|
|
skiën
werkw. Uitspraak: [ˈskijə(n)] Verbuigingen: skiede (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft, is geskied (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
op ski's van een berg met sneeuw naar beneden glijden
|
|
skiër
zelfst.naamw. |
een mannelijk iemand die aan skiën doet Voorbeeld: `Hij is ondertussen een beroemde skiër geworden. `
|
|
skiffen
werkw. Afbreekpatroon: 'skif - fen Herkomst: «Engels Verbuigingen: skiffte/skifte (verl.tijd ) Verbuigingen: geskifft/geskift (volt.deelw.) |
varen in een skiff (roeiboot) sport
Voorbeeld: `Skiffen op het Apeldoorns Kanaal` |
|
de skiff
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [skɪf] Verbuigingen: skiff|s (meerv.) |
smalle, lange roeiboot voor één persoon sport
Voorbeeld: `Vroeger waren er alleen houten skiffs maar tegenwoordig worden ze van kunststof gemaakt.` |
|
skiffen
werkw. Afbreekpatroon: 'skif - fen Herkomst: «Engels Verbuigingen: skiffte/skifte (verl.tijd ) Verbuigingen: geskifft/geskift (volt.deelw.) |
varen in een skiff (roeiboot) sport
Voorbeeld: `Skiffen op het Apeldoorns Kanaal` |
|
skileraar
zelfst.naamw. |
iemand die skiles geeft
|
|
de skilift
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['skilɪft] Verbuigingen: skilift|en (meerv.) |
voorziening op een skipiste die skiërs naar boven brengt
Voorbeelden: `een skilift waar je met tien personen in kan`, `Het was weer dringen voor de skilift.` |
|
skimmen
werkw. Afbreekpatroon: ` skim - men Herkomst: «Engels Verbuigingen: skimde (verl.tijd ) Verbuigingen: geskimd Toon alle vervoegingen |
stiekem kopiëren van pinpas- of creditcardgegevens
Voorbeeld: `Het blijkt dat het afgelopen jaar er helemaal niet is geskimd bij de kaartjesautomaten van de Nederlandse Spoorwegen.` |
|
skimboarden
werkw. Afbreekpatroon: 'skim - boar - den Herkomst: «Engels Verbuigingen: skimboardde (verl.tijd ) Verbuigingen: geskimboard (volt.deelw.) |
al rennend een plank (een skimboard) op een dun laagje water gooien en er vervolgens op springen sport
Voorbeeld: `skimboarden op laag water` |
|
skimmen
werkw. Afbreekpatroon: ` skim - men Herkomst: «Engels Verbuigingen: skimde (verl.tijd ) Verbuigingen: geskimd Toon alle vervoegingen |
stiekem kopiëren van pinpas- of creditcardgegevens
Voorbeeld: `Het blijkt dat het afgelopen jaar er helemaal niet is geskimd bij de kaartjesautomaten van de Nederlandse Spoorwegen.` |
|
de skimonitor
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['skimonitɔr] Verbuigingen: skimonitor|s, skimonitor|en (meerv.) de skimoni|trice zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['skimoni|trisə] Verbuigingen: skimonitrice|s (meerv.) |
iemand die als beroep mensen leert skiën
Voorbeeld: `een opleiding volgen om skimonitor te worden` Synoniem: skileraar |
|
de skinhead
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['skɪnhɛ:t] Verbuigingen: skinhead|s (meerv.) |
jongen of man met een kaalgeschoren hoofd die zich soms gewelddadig of agressief gedraagt
Voorbeelden: `anti-racistische skinheads`, `extreemrechtse skinheads` |
|
skippen
werkw. Afbreekpatroon: 'skip - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: skipte (verl.tijd ) Verbuigingen: geskipt (volt.deelw.) |
overslaan
Voorbeeld: `het skippen van zenders` |
|
de skipiste
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['skipɪstə] Verbuigingen: skipiste|s (meerv.) |
één van de verschillende terreinen in een skigebied die elk een verschillende moeilijkheidsgraad hebben
Voorbeeld: `de zwarte skipiste voor gevorderde skiërs` |
|
Skolt-Sami
zelfst.naamw. |
[taal] één van de Samitalen
|
|
skydiven
werkw. Afbreekpatroon: 'sky - di - ven Herkomst: «Engels Verbuigingen: skydivede (verl.tijd ) Verbuigingen: geskydived (volt.deelw.) |
parachutespringen waarbij je de chute zo laat mogelijk opent sport
Voorbeeld: `vanuit een vliegtuig boven Texel skydiven` Synoniem: zweefduiken |
|
skypen
werkw. Afbreekpatroon: 'sky - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: skypete (verl.tijd ) Verbuigingen: geskypet (volt.deelw.) |
via internet bellen terwijl je elkaar ziet op het beeldscherm computer
Voorbeeld: `oma uit Canada kan met haar kleinkinderen in Nederland skypen` |
|
skysurfen
werkw. Afbreekpatroon: 'sky - sur - fen Herkomst: «Engels Verbuigingen: skysurfte/ skysurfde (verl.tijd ) Verbuigingen: geskysurft/ geskysurfd (volt.deelw.) |
een vrije val maken met een board aan je voeten en vervolgens surfen door de lucht sport
Voorbeeld: `een cameraman meenemen als je gaat skysurfen` |
|
de sla
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sla] |
bol van groene bladeren die je kunt eten
Voorbeelden: `een krop sla`, `sla aanmaken met olie en azijn`, `ijsbergsla` |
|
aanslaan
werkw. Uitspraak: [ˈanslan] Verbuigingen: sloeg aan (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) (van een hond) beginnen te blaffen
Verbuigingen: is aangeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `In de verte sloeg een hond aan.` 2) succes hebben Verbuigingen: is aangeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `Het nieuwe medicijn slaat aan bij de patiënt.` 3) (van een motor) beginnen te draaien Verbuigingen: is aangeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `Na lang starten sloeg de motor aan.` Antoniem: afslaan 4) (een toets) indrukken Verbuigingen: heeft aangeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `een verkeerde toets aanslaan` 5) de waarde bepalen van (je inkomen, je huis); belasting laten betalen financieel Verbuigingen: heeft aangeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `iemand aanslaan voor de inkomstenbelasting` |
|
achteroverslaan
werkw. |
in één teug een drankje opdrinken
Voorbeeld: `Hij sloeg snel zijn ouwe klare achterover voordat hij weer de barre kou inging. ` achterwaarts vallen, vaak figuurlijk van verbazing Voorbeeld: `Ik ben daar steil van achterovergeslagen. ` |
|
afslaan
werkw. Uitspraak: [ˈɑfslan] Verbuigingen: sloeg af (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) (wat je aangeboden wordt) niet aannemen
Verbuigingen: heeft afgeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `een uitnodiging afslaan` Synoniemen: weigeren, bedanken voor 2) (in het verkeer) een andere richting nemen transport Verbuigingen: is afgeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `naar rechts afslaan` 3) ophouden met functioneren technisch Verbuigingen: is afgeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `De auto is niet in orde: de motor slaat steeds af.` Antoniem: aanslaan |
|
dichtslaan
werkw. Uitspraak: ['dɪx(t)slan] Verbuigingen: sloeg dicht (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) met een klap dichtgaan of dichtmaken
Verbuigingen: is, heeft dichtgeslagen (volt.deelw.) Voorbeelden: `De deuren slaan dicht door de storm.`, `de garagedeur dichtslaan` Synoniem: dichtklappen 2) Verbuigingen: is dichtgeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `Ik weet dat ik vaak dichtsla en niet eens meer een fatsoenlijk gesprekje kan voeren.` Synoniem: dichtklappen |
|
doodslaan
werkw. Uitspraak: ['dotslan] Verbuigingen: sloeg dood (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) door slaan doden
Verbuigingen: heeft doodgeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `een mug doodslaan` 2) futloos maken of worden Verbuigingen: heeft, is doodgeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `Kritiek persoonlijk opvatten slaat iedere discussie dood.` Synoniem: ontkrachten |
|
Al sla je me dood.
|
(ik weet het echt niet) `Of hij nog leeft? Al sla je me dood, ik heb geen idee.`
|
|
Het bier slaat dood.
|
(het bier verliest zijn schuimkraag)
|
|
Bloot slaat dood.
|
(helemaal bloot is niet aantrekkelijk meer)
|
|
doorslaan
werkw. Uitspraak: [ˈdorslan] Verbuigingen: sloeg door (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is doorgeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) te ver gaan
Voorbeeld: `Hij oefent nu wel tien uur op een dag. Hij slaat echt door.` Synoniem: overdrijven 2) een misdaad bekennen Voorbeeld: `Na een urenlang verhoor sloeg de verdachte door.` |
|
er is een stop doorgeslagen
|
(de elektriciteit is uitgevallen door overbelasting of kortsluiting)
|
|
de stoppen slaan door bij iemand
|
(iemand verliest helemaal zijn zelfbeheersing) `De stoppen sloegen helemaal door bij hem. Hij sloeg alles kapot.`
|
|
gadeslaan
werkw. Uitspraak: [ˈxadəslan] Verbuigingen: sloeg gade (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gadegeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met aandacht naar iets of iemand kijken
Voorbeeld: `iemand nauwlettend gadeslaan` Synoniem: observeren |
|
inslaan
werkw. Uitspraak: [ˈɪnslan] Verbuigingen: sloeg in (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets) breken door erop te slaan
Verbuigingen: heeft ingeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `een ruit inslaan` 2) veel kopen van (iets) Verbuigingen: heeft ingeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `drank en hapjes inslaan voor een groot feest` 3) (een weg) beginnen te volgen Verbuigingen: is ingeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `Na 100 meter moet je het pad links inslaan.` 4) met kracht in iets doordringen Verbuigingen: is ingeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `Tijdens het onweer is de bliksem hier ingeslagen.` |
|
inslaan als een bom
|
(diepe indruk maken, succes hebben, of onrust veroorzaken) `Haar nieuwe cd sloeg in als een bom en binnen een week was de hele voorraad uitverkocht.`
|
|
naslaan
werkw. Uitspraak: [ˈnaslan] Verbuigingen: sloeg na (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft nageslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
achteraf opzoeken of gegevens kloppen
Voorbeeld: `thuis het bouwjaar van het Rijksmuseum naslaan in de encyclopedie` |
|
neerslaan
werkw. Uitspraak: [ˈnerslan] Verbuigingen: sloeg neer (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft neergeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zo slaan dat iemand op de grond valt
Voorbeeld: `Hij werd op straat door een onbekende neergeslagen en beroofd.` 2) met geweld onderdrukken Voorbeeld: `Het protest werd bloedig neergeslagen.` |
|
je ogen neerslaan
|
(uit verlegenheid naar beneden kijken)
|
|
omslaan
werkw. Uitspraak: [ˈɔmslan] Verbuigingen: sloeg om (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) (van een boot) op de zijkant terechtkomen
Verbuigingen: is omgeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `Door de harde wind sloeg de zeilboot om.` Synoniem: kapseizen 2) plotseling veranderen Verbuigingen: is omgeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `Het weer sloeg ineens om en het begon hard te waaien.` 3) als kledingstuk om je heen doen Verbuigingen: heeft omgeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `een sjaal omslaan` 4) omdraaien Verbuigingen: heeft omgeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `een bladzijde omslaan` 5) Verbuigingen: heeft omgeslagen (volt.deelw.) |
|
de kosten hoofdelijk omslaan
|
(de kosten gelijk verdelen over iedereen)
|
|
opslaan
werkw. Uitspraak: [ˈɔpslan] Verbuigingen: sloeg op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) bewaren voor later gebruik
Voorbeelden: `gegevens opslaan in een database`, `een deel van je meubels opslaan als je tijdelijk in het buitenland gaat wonen` 2) een bal in het spel brengen sport |
|
overslaan
werkw. Uitspraak: [ˈovərslan] Verbuigingen: sloeg over (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) geen aandacht besteden aan (een gedeelte)
Verbuigingen: heeft overgeslagen (volt.deelw.) Voorbeelden: `bij het voorlezen een hele alinea overslaan`, `Er werden lolly's uitgedeeld, maar de volwassenen werden overgeslagen.` 2) (van je stem) ineens veel hoger worden Verbuigingen: is overgeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `Zijn stem sloeg over van de zenuwen.` 3) van het ene naar het andere gaan Verbuigingen: is overgeslagen (volt.deelw.) Voorbeeld: `De vlammen van de brandende schuur sloegen over op de boerderij.` |
|
stukslaan
werkw. Uitspraak: ['stʏkslan] Verbuigingen: sloeg stuk (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stukgeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in stukken of kapot slaan
Voorbeeld: `een ruit stukslaan` |
|
geld stukslaan
|
(geld uitgeven of verkwisten) `heel wat geld stukslaan in een gokautomaat`
|
|
terugslaan
werkw. Uitspraak: [təˈrʏxslan] Verbuigingen: sloeg terug (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft teruggeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) met slaan reageren op iemand die jou slaat
Voorbeeld: `Nadat de jongen hem een stomp had gegeven, sloeg hij hard terug.` 2) reageren (op een actie van je concurrent) Voorbeeld: `Ze verloren het EK, maar ze sloegen keihard terug met een overwinning op de Olympische Spelen.` |
|
terugslaan op
|
(verwijzen naar iets dat eerder is genoemd)
|
|
toeslaan
werkw. Uitspraak: [ˈtuslan] Verbuigingen: sloeg toe (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft toegeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
onverwacht gebeuren met onaangename gevolgen
Voorbeelden: , `De epidemie heeft in deze streek hard toegeslagen.`, `Tijdens onze afwezigheid, sloegen de inbrekers toe.`, `Toen we onze handtekening hadden gezet ,sloeg toch ineens de twijfel toe.` |
|
wegslaan
werkw. Uitspraak: ['wɛxslan] Verbuigingen: sloeg weg (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft weggeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
van je af slaan of door te slaan doen verdwijnen
Voorbeeld: `Ik heb de hele nacht muggen moeten wegslaan.` |
|
de slaaf
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [slaf] Verbuigingen: slaven (meerv.) de slavin zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [slaˈvɪn] Verbuigingen: slavin|nen (meerv.) |
1) iemand die het bezit van en werkt voor iemand anders is en zelf niets mag beslissen geschiedenis
Voorbeeld: `Nu nog worden soms mensen als slaaf gebruikt.` 2) iemand die niet zonder (iets of iemand) kan Voorbeeld: `slaaf zijn van je e-mail` |
|
slaafs
bijv.naamw. Uitspraak: [slafs] |
als je precies doet wat een ander zegt
Voorbeeld: `het beleid niet slaafs onderwerpen aan de grillen van de markt` Synoniem: onderdanig |
|
slaag
zelfst.naamw. |
het uitdelen of ontvangen van klappen Voorbeeld: `Hij kreeg een flink pak slaag. `
|
|
slagen
werkw. Uitspraak: [ˈslaxə(n)] Verbuigingen: slaagde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is geslaagd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (een examen) met goed resultaat doen
Voorbeeld: `Ik ben geslaagd voor mijn rijexamen.` Antoniemen: zakken, falen, 2) succes hebben, of met succes gebeuren Voorbeelden: `Ik slaag er niet in die zware kast te verplaatsen.`, `een geslaagde operatie` |
|
slaan
werkw. Uitspraak: [slan] Verbuigingen: sloeg (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) heftig bewegen met je hand of armen, of (iets) daarmee in een bepaalde toestand brengen
Verbuigingen: heeft geslagen (volt.deelw.) Voorbeelden: `wild om je heen slaan`, `met de deur slaan`, `je armen over elkaar slaan` 2) (iets of iemand) met je hand of ander voorwerp hard raken, of (iets of iemand) daarmee in een bepaalde toestand brengen Verbuigingen: heeft geslagen (volt.deelw.) Voorbeelden: `iemand in zijn gezicht slaan`, `je op je knieën slaan van het lachen`, `vuil van je jas slaan`, `een bal over het net slaan`, `bij een vechtpartij iemand tegen de grond slaan` 3) plotseling en snel in genoemde toestand komen Verbuigingen: is geslagen (volt.deelw.) Voorbeelden: `Het paard is op hol geslagen.`, `Het leger sloeg op de vlucht.`, `De auto sloeg over de kop.` 4) door slaan geluid maken Verbuigingen: heeft geslagen (volt.deelw.) Voorbeelden: `De klok slaat negen uur.`, `De regen s |
|
je erdoorheen slaan
|
((een moeilijke situatie) tot het eind toe volhouden)
|
|
slaan op
werkw. Uitspraak: [slan ɔp] Verbuigingen: sloeg op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geslagen op (volt.deelw.) |
betrekking hebben op
Voorbeeld: `Die opmerking slaat op hen, niet op ons.` Synoniemen: betreffen, gaan over |
|
Dat slaat nergens op.
|
(dat is onzin)
|
|
Dat slaat als een tang op een varken.
|
(dat is grote onzin)
|
|
de slaap
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [slap] Verbuigingen: slapen (meerv.) |
1) zijkant van je hoofd vlakbij je oog anatomie
Voorbeeld: `een litteken op je linkerslaap` 2) toestand van volledige rust van lichaam en geest, of de behoefte daaraan Voorbeelden: `in slaap vallen`, `tegen de slaap vechten`, `slaap hebben` |
|
inslapen
werkw. Uitspraak: [ˈɪnslapə(n)] Verbuigingen: sliep in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is ingeslapen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) in slaap vallen
Voorbeeld: `Na een kwartier is ze ingeslapen.` Antoniem: ontwaken 2) doodgaan Voorbeelden: `Na een onrustige nacht is ze vanmorgen vredig ingeslapen.`, `je doodzieke hond laten inslapen bij de dierenarts` Synoniem: sterven |
|
uitslapen
werkw. Uitspraak: [ˈœytslapə(n)] Verbuigingen: sliep uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgeslapen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
's morgens langer blijven slapen dan gewoonlijk
Voorbeeld: `Op zondag en in de vakantie slaap ik altijd uit.` |
|
de slaapbank
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈslabɑnk] Verbuigingen: slaapbank|en (meerv.) |
zitbank waar je eenvoudig een bed van kunt maken
Voorbeeld: `een hotelkamer met een bed en een slaapbank` |
|
slaapbeen
zelfst.naamw. |
[anatomie] één van de beenderen van de schedel Voorbeeld: `Het slaapbeen was ernstig beschadigd. `
|
|
de slaapgemeente
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['slapxəmentə] Verbuigingen: slaapgemeente|s (meerv.) |
stad of dorp waarvan de meeste bewoners in een andere stad of een ander dorp werken
Voorbeeld: `in een slaapgemeente wonen om nachtlawaai te vermijden` |
|
de slaapkamer
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈslapkamər] Verbuigingen: slaapkamer|s (meerv.) |
kamer in een woning die bedoeld is om in te slapen
Voorbeeld: `Van de grote slaapkamer hebben we een studeervertrek gemaakt.` Synoniem: slaapvertrek |
|
de slaapkamerinrichting
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['slapkamərɪnrɪxtɪŋ] |
aankleding van je slaapkamer
Voorbeeld: `een moderne slaapkamerinrichting` |
|
het slaapliedje
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈslaplicə] Verbuigingen: slaapliedje|s (meerv.) |
liedje dat je zingt als je een kind naar bed brengt
|
|
slaapmat
zelfst.naamw. |
een mat waarop geslapen kan worden Voorbeeld: `Op vakantie slapen veel mensen op een slaapmatje. `
|
|
de slaapplaats
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['slaplats] Verbuigingen: slaapplaats|en (meerv.) |
ruimte waar je slaapt
Voorbeeld: `op zoek zijn naar goedkope slaapplaatsen voor twee nachten` |
|
het slaapvertrek
zelfst.naamw. Uitspraak: ['slapfərtrɛk] Verbuigingen: slaapvertrek|ken (meerv.) |
kamer in een woning die bedoeld is om in te slapen
Voorbeeld: `een huis met drie slaapvertrekken` Synoniem: slaapkamer |
|
slapen
werkw. Uitspraak: [ˈslapə(n)] Verbuigingen: sliep (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geslapen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) in slaap (2) zijn
Voorbeelden: `diep slapen`, `slecht slapen` Antoniem: waken Synoniem: maffen 2) je aandacht ergens niet bij hebben Voorbeeld: `Zit niet te slapen. Opletten.` Synoniem: suffen 3) (van ledematen) raar tintelen als er even te weinig bloed doorheen stroomt Voorbeeld: `Ik heb te lang met mijn benen over elkaar gezeten en nu slaapt mijn rechterbeen.` |
|
slapend rijk worden
|
(rijk worden zonder er veel voor te doen)
|
|
slaapverwekkend
bijv.naamw. Uitspraak: [slapfər'wɛkənt] |
waar je slaperig van wordt, vooral met de gedachte aan saaiheid
Voorbeelden: `slaapverwekkende muziek`, `We kregen geen peptalk, maar een slaapverwekkende toespraak van een halfuur.`, `pillen met een slaapverwekkend effect` |
|
slaapwandelen
werkw. Uitspraak: ['slapwɑndələ(n)] Verbuigingen: slaapwandelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geslaapwandeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
rondwandelen terwijl je slaapt
Voorbeeld: `het eng vinden als je kind slaapwandelt` |
|
slaapwel
tussenwerpsel Uitspraak: [slapˈwɛl] |
je zegt dit als iemand naar bed gaat
Synoniem: welterusten |
|
de slaapzaal
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['slapsal] Verbuigingen: slaap|zalen (meerv.) |
grote ruimte waarin verschillende bedden staan
Voorbeeld: `een kostschool met twee grote slaapzalen` |
|
de slaapzak
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslapsɑk] Verbuigingen: slaapzak|ken (meerv.) |
lange, warme zak om in te slapen
Voorbeelden: `een donzen slaapzak`, `in je tent je slaapzak dichtritsen en lekker gaan slapen` |
|
de slaapzaal
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['slapsal] Verbuigingen: slaap|zalen (meerv.) |
grote ruimte waarin verschillende bedden staan
Voorbeeld: `een kostschool met twee grote slaapzalen` |
|
de slaapziekte
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['slapsiktə] |
1) Dodelijke ziekte die overgebracht wordt door de steek van een tseetseevlieg
Voorbeeld: `de West-Afrikaanse slaapziekte` 2) hersenontsteking gekenmerkt door onder andere versuftheid, dubbelzien, hoofdpijn en koortsaanvallen Voorbeeld: `een epidemische slaapziekte` |
|
slaan
werkw. Uitspraak: [slan] Verbuigingen: sloeg (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) heftig bewegen met je hand of armen, of (iets) daarmee in een bepaalde toestand brengen
Verbuigingen: heeft geslagen (volt.deelw.) Voorbeelden: `wild om je heen slaan`, `met de deur slaan`, `je armen over elkaar slaan` 2) (iets of iemand) met je hand of ander voorwerp hard raken, of (iets of iemand) daarmee in een bepaalde toestand brengen Verbuigingen: heeft geslagen (volt.deelw.) Voorbeelden: `iemand in zijn gezicht slaan`, `je op je knieën slaan van het lachen`, `vuil van je jas slaan`, `een bal over het net slaan`, `bij een vechtpartij iemand tegen de grond slaan` 3) plotseling en snel in genoemde toestand komen Verbuigingen: is geslagen (volt.deelw.) Voorbeelden: `Het paard is op hol geslagen.`, `Het leger sloeg op de vlucht.`, `De auto sloeg over de kop.` 4) door slaan geluid maken Verbuigingen: heeft geslagen (volt.deelw.) Voorbeelden: `De klok slaat negen uur.`, `De regen s |
|
je erdoorheen slaan
|
(een moeilijke situatie) tot het eind toe volhouden)
|
|
de slab
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [slɑp] Verbuigingen: slab|ben (meerv.) |
stuk stof om je hals om je kleding schoon te houden bij het eten
Voorbeeld: `Kinderen hebben een slab voor, maar volwassenen soms ook.` |
|
slabakken
werkw. |
lui zijn, het werk versloffen Voorbeeld: `Nou aan je werk, je hebt genoeg geslabakt! `
|
|
afslachten
werkw. Uitspraak: ['ɑfslɑxtə(n)] Verbuigingen: slachtte af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeslacht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
op een gruwelijke manier zinloos vermoorden
Voorbeelden: `Stop het afslachten van walvissen!`, `In Amsterdam is een agressieve pooier afgeslacht.` |
|
het slachthuis
zelfst.naamw. Uitspraak: ['slɑxthœys] Verbuigingen: slacht|huizen (meerv.) |
gebouw waar dieren geslacht worden
Voorbeeld: `een vrachtwagen met varkens die naar het slachthuis gebracht worden` Synoniem: abattoir |
|
de slachting
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈslɑxtɪŋ] Verbuigingen: slachting|en (meerv.) |
1) keer dat een dier geslacht wordt
Voorbeelden: `noodslachting`, `een rituele slachting` 2) massale moordpartij Voorbeeld: `Een loslopende hond heeft een slachting aangericht in een weiland: dertig lammeren dood.` Synoniem: bloedbad |
|
het slachtoffer
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈslɑxtɔfər] Verbuigingen: slachtoffer|s (meerv.) |
iemand die door een gebeurtenis nadeel of leed heeft
Voorbeelden: `Het ongeluk eiste tien slachtoffers.`, `verkeersslachtoffer`, `het slachtoffer zijn van een loverboy` |
|
slachtofferen
werkw. Uitspraak: ['slɑxtɔfərə(n)] Verbuigingen: slachtofferde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geslachtofferd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
slachtoffer laten worden van
Voorbeeld: `onschuldigen slachtofferen in een burgeroorlog` |
|
slachtofferhulp
zelfst.naamw. |
hulp aan slachtoffers Voorbeeld: `Slachtofferhulp verlenen. `
|
|
het slachtoffer
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈslɑxtɔfər] Verbuigingen: slachtoffer|s (meerv.) |
iemand die door een gebeurtenis nadeel of leed heeft
Voorbeelden: `Het ongeluk eiste tien slachtoffers.`, `verkeersslachtoffer`, `het slachtoffer zijn van een loverboy` |
|
de slachtpartij
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['slɑxtpɑrtɛi] Verbuigingen: slachtpartij|en (meerv.) |
gewelddadige gebeurtenis met veel doden en gewonden
Voorbeeld: `een conflict tussen twee volkeren dat uitdraait in een enorme slachtpartij` Synoniem: bloedbad |
|
afslachten
werkw. Uitspraak: ['ɑfslɑxtə(n)] Verbuigingen: slachtte af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeslacht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
op een gruwelijke manier zinloos vermoorden
Voorbeelden: `Stop het afslachten van walvissen!`, `In Amsterdam is een agressieve pooier afgeslacht.` |
|
slachten
werkw. Uitspraak: [ˈslɑxtə(n)] Verbuigingen: slachtte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geslacht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een dier) doodmaken om het vlees op te kunnen eten
|
|
slacklinen
werkw. Afbreekpatroon: 'slack - li - nen Herkomst: «Engels Verbuigingen: slacklinede (verl.tijd ) Verbuigingen: geslacklined (volt.deelw.) |
koordlopen, op een smal touw lopen sport
Voorbeeld: `slacklinen op een strak gespannen band die tussen twee vaste punten (meestal bomen) opgespannen is` |
|
I het slag
zelfst.naamw. Uitspraak: [slɑx] |
1) soort
Voorbeeld: `Voor een bepaald slag mensen ligt dit onderwerp heel gevoelig.` |
|
een slag groter
|
(een beetje groter)
|
|
II de slag
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [slɑx] Verbuigingen: slag|en (meerv.) |
1) keer dat je slaat (2)
Voorbeeld: `een harde slag in het gezicht` 2) enkele beweging bij het zwemmen, roeien of schaatsen sport Voorbeeld: `een mooie slag hebben` 3) plotselinge en zeer pijnlijke ervaring Voorbeeld: `Dat het bobbeltje een kwaadaardige tumor bleek te zijn, was een grote slag voor haar.` Synoniemen: schok, verdriet 4) gevecht tussen vijandelijke legers Voorbeeld: `slag leveren om een stad` Synoniem: strijd 5) golven (in je haar) Voorbeeld: `Ik heb geen krullen, maar wel slag in mijn haar.` |
|
zonder slag of stoot
|
(zonder verzet)
|
|
een slag in de lucht
|
(gok) `Hij is misschien vijftig? Ik doe maar een slag in de lucht.`
|
|
een slag in het water
|
(gok) Synoniem: een slag in de lucht
|
|
een slag slaan naar
|
((iets) raden)
|
|
op slag
|
(direct) `Ze was op slag dood.` Synoniem: meteen, onmiddellijk
|
|
je slag slaan
|
(profiteren van iets gunstigs)
|
|
een slag voor zijn
|
(eerder zijn dan (iemand)) Synoniem: te vlug af zijn
|
|
de slag te pakken krijgen
|
(iets beginnen te kunnen) `Het is gelukt. Ik krijg nu de slag te pakken.` Synoniem: onder de knie krijgen
|
|
van slag zijn
|
(door iets naars niet normaal functioneren) Synoniem:
|
|
aan de slag gaan
|
(gaan handelen) Synoniem: aan het werk gaan
|
|
een slag om je arm houden |
((iets) zeggen onder voorbehoud) Synoniem:
|
|
de slagader
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈslɑxadər] Verbuigingen: slagader|en, slagader|s (meerv.) |
belangrijke ader waardoor bloed vanuit je hart je lichaam in stroomt
Voorbeeld: `halsslagader` |
|
de slagbeurt
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['slɑxbørt] Verbuigingen: slagbeurt|en (meerv.) |
keer dat je aan slag bent (bij honkbal of cricket) sport
Voorbeeld: `een homerun bij je eerste slagbeurt` |
|
de slagboom
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslɑxbom] Verbuigingen: slag|bomen (meerv.) |
paal die in horizontale positie de weg afsluit
Voorbeeld: `De trein is voorbij. De slagbomen gaan weer open/omhoog.` |
|
slagen
werkw. Uitspraak: [ˈslaxə(n)] Verbuigingen: slaagde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is geslaagd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (een examen) met goed resultaat doen
Voorbeeld: `Ik ben geslaagd voor mijn rijexamen.` Antoniemen: zakken, falen, 2) succes hebben, of met succes gebeuren Voorbeelden: `Ik slaag er niet in die zware kast te verplaatsen.`, `een geslaagde operatie` |
|
de slager
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslaxər] Verbuigingen: slager|s (meerv.) |
winkelier die vlees verkoopt
|
|
de slagerij
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [slaxə'rɛi] Verbuigingen: slagerij|en (meerv.) |
winkel waar je vlees kunt kopen
Voorbeeld: `broodbeleg kopen bij de slagerij` |
|
de slager
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslaxər] Verbuigingen: slager|s (meerv.) |
winkelier die vlees verkoopt
|
|
de slaggitaar
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['slɑxitar] Verbuigingen: slag|gitaren (meerv.) |
gitaar waarop je akkoorden speelt
Voorbeeld: `slaggitaar leren spelen` Antoniem: sologitaar |
|
het slaghout
zelfst.naamw. Uitspraak: ['slɑxhɑut] Verbuigingen: slaghout|en (meerv.) |
houten (langwerpig) voorwerp dat je gebruikt om tegen de bal te slaan sport
Voorbeeld: `het slaghout bij honkbal en cricket` |
|
het slaginstrument
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈslaxɪnstrymɛnt] Verbuigingen: slaginstrument|en (meerv.) |
muziekinstrument dat geluid maakt als je erop slaat
Voorbeeld: `Een trommel en een drumstel zijn slaginstrumenten.` |
|
de slagman
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['slɑxmɑn] Verbuigingen: slagman|nen (meerv.) de slag|vrouw zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['slɑx|frɑu] Verbuigingen: slagvrouw|en (meerv.) |
persoon die de slagbeurt heeft sport
Voorbeeld: `de slagman die het meeste punten scoort in een honkbalwedstrijd` |
|
de slagregen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslaxrexə(n)] Verbuigingen: slagregen|s (meerv.) |
zeer harde regenbui
Voorbeeld: `We kregen hevige slagregens pal in ons gezicht.` |
|
de slagroom
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslaxrom] |
room die stijf wordt als je hem klopt
Voorbeeld: `ijs met slagroom` |
|
de slagroompunt
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslaxrompʏnt] Verbuigingen: slagroompunt|en (meerv.) |
stuk van een ronde slagroomtaart
|
|
slagroomsoes
zelfst.naamw. |
luchtig hol gebak (een soes), gevuld met slagroom Voorbeeld: `Toen hij jarig was trakteerde hij op slagroomsoesjes. `
|
|
slagroomtaart
zelfst.naamw. |
een taart, normaliter bestaande uit cake en jam en rijkelijk gedecoreerd met slagroom
|
|
de slagschaduw
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['slɑxsxadyw] Verbuigingen: slagschaduw|en (meerv.) |
donkere aftekening van iets ondoorzichtigs op een lichtere achtergrond
Voorbeeld: `de slagschaduw van een boom op de weg` |
|
slagvaardig
bijv.naamw. Uitspraak: [slaxˈfardəx] |
als je actief bent en snel reageert
Voorbeeld: `een slagvaardige ondernemer` Synoniem: doortastend |
|
het slagveld
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈslaxfɛlt] Verbuigingen: slagveld|en (meerv.) |
plaats waar een slag (4) geleverd is
Synoniem: strijdperk |
|
een waar slagveld
|
(een enorme ravage) `Na de vechtpartij was het caféterrs een waar slagveld van gebroken glas en kapotte stoelen.`
|
|
het slagwerk
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈslɑxwɛrk] |
alle slaginstrumenten in een orkest samen
Voorbeeld: `De belangrijkste reggea-instrumenten zijn: basgitaar, sologitaar, keyboard en slagwerk.` Synoniem: percussie |
|
de slagzin
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslaxsɪn] Verbuigingen: slagzin|nen (meerv.) |
kernachtige korte zin, vooral als reclame
Voorbeeld: `Met het bedenken van slagzinnen kun je prijzen winnen.` Synoniem: slogan |
|
de slak
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [slɑk] Verbuigingen: slak|ken (meerv.) |
glibberig diertje
Voorbeelden: `naaktslak`, `slakkenhuis |
|
zo traag als een slak
|
(heel erg langzaam)
|
|
op alle slakken zout leggen
|
(commentaar hebben op de kleinste details)
|
|
slakkenbestrijdingsmiddel
zelfst.naamw. |
een veelal chemische stof die gebruikt wordt om de vraat door slakken te beperken
Voorbeeld: `Zonder slakkenbestrijdingsmiddel blijft er van het gewas niet veel over. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
slakkengang
zelfst.naamw. |
'met een ~': erg langzaam Voorbeeld: `Dat werk werd echt met een slakkengang voltooid. `
|
|
slakkenwouw
zelfst.naamw. |
[vogels] 'Rostrhamus sociabilis', een roofvogel van de moerassen van de warmere streken van de beide Amerika's, waaronder Suriname, die vooral op grote slakken jaagt Voorbeeld: `De slakkenwouw heeft een opvallende staart met veel wit op de stuit en een brede donkere zoom. `
|
|
de slalom
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['slalɔm] Verbuigingen: slalom|s (meerv.) |
het zigzaggen
Voorbeelden: `slalompoort (skisport)`, `met je fiets slaloms tussen paaltjes maken` |
|
slamdancen
werkw. Afbreekpatroon: 'slam - dan - cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: slamdancete (verl.tijd ) Verbuigingen: geslamdancet (volt.deelw.) |
wild dansen op (metal-)concerten vrije tijd
Voorbeeld: `met een biertje in de hand slamdancen en daarbij tegen anderen opbotsen` |
|
slammen
werkw. Afbreekpatroon: 'slam - men Herkomst: «Engels Verbuigingen: slamde (verl.tijd ) Verbuigingen: geslamd (volt.deelw.) |
een gedicht voordragen op een rappende wijze muziek
Voorbeeld: `slammen door slamdichters` |
|
de slang
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [slɑŋ] Verbuigingen: slang|en (meerv.) |
1) heel lang en smal dier dat over de grond kronkelt
Voorbeeld: `giftige slangen` 2) buigzame buis van soepel materiaal waar een vloeistof of gas doorheen kan Voorbeeld: `tuinslang` |
|
de slang
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [slɑŋ] Verbuigingen: slang|en (meerv.) |
1) heel lang en smal dier dat over de grond kronkelt
Voorbeeld: `giftige slangen` 2) buigzame buis van soepel materiaal waar een vloeistof of gas doorheen kan Voorbeeld: `tuinslang` |
|
de slangenbeet
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslɑŋə(n)bet] Verbuigingen: slangen|beten (meerv.) |
wond doordat een slang je gebeten heeft
Voorbeeld: `Je kunt doodgaan door een slangenbeet van een gifslang.` |
|
slangenhalsvogel
zelfst.naamw. |
[vogels] 'Anhinga sp.' een vogel die lijkt op een aalscholver maar vaak met alleen zijn kop boven water zwemt Voorbeeld: `Ik zag vandaag een slangenhalsvogel op een meerpaal zitten. `
|
|
slank
bijv.naamw. Uitspraak: [slɑŋk] |
(van iemand) mooi dun
Voorbeeld: `Het valt niet mee om slank te blijven als je ouder wordt.` Antoniem: dik |
|
zo slank als een den
|
(heel slank)
|
|
afslanken
werkw. Uitspraak: [ˈɑfslɑŋkə(n)] Verbuigingen: slankte af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is afgeslankt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
minder dik worden
Voorbeeld: `Mijn jurk zit te krap, ik moet afslanken.` Synoniem: afvallen |
|
slapeloos
bijv.naamw. Uitspraak: ['slapəlos] |
als je niet kunt slapen (1)
Voorbeeld: `slapeloze nachten` |
|
slap
bijv.naamw. Uitspraak: [slɑp] |
1) niet gespannen of stijf
Voorbeeld: `Er is geen wind. De vlaggen hangen slap.` Antoniem: stijf 2) zonder lichamelijke kracht Voorbeeld: `je slap voelen` Synoniem: zwak 3) (van dranken) met veel water Voorbeeld: `slappe koffie` 4) (van uitingen) met weinig inhoud Voorbeeld: `slappe praatjes` |
|
slap handje
|
(handdruk zonder kracht)
|
|
de slappe lach hebben
|
(niet meer kunnen ophouden met lachen)
|
|
de slapeloosheid
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [slapəˈloshɛit] |
toestand dat je onbedoeld wakker ligt omdat je niet kunt slapen (1)
Voorbeeld: `vaak last hebben van slapeloosheid` |
|
slaperig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈslapərəx] |
als je behoefte aan slaap (2) hebt
Voorbeeld: `slaperig worden in een warme, donkere bioscoop` |
|
slaperigheid
zelfst.naamw. |
het gevoel slaperig te zijn, afwezig zijn met gedachten
Voorbeeld: `De slaperigheid was hem duidelijk aan te zien. ` de neiging te gaan slapen Voorbeeld: `Hij was zijn slaperigheid nauwelijks de baas. ` |
|
slapie
zelfst.naamw. |
iemand waarmee men een slaapvertrek deelt, een kameraad
|
|
de slappeling
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['slɑpəlɪŋ] Verbuigingen: slappeling|en (meerv.) |
man die niet sterk is of niet veel kan verdragen
Voorbeeld: `uitgemaakt worden voor slappeling` Synoniemen: watje (2), mietje |
|
slash
zelfst.naamw. |
een schuine streep. Voorbeeld: `Op het toetsenbord staat een slash. `
|
|
slatten
werkw. |
een sloot ontdoen van aangroei van waterplanten om de doorstroming te bevorderen
|
|
de slaaf
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [slaf] Verbuigingen: slaven (meerv.) de slavin zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [slaˈvɪn] Verbuigingen: slavin|nen (meerv.) |
1) iemand die het bezit van en werkt voor iemand anders is en zelf niets mag beslissen geschiedenis
Voorbeeld: `Nu nog worden soms mensen als slaaf gebruikt.` 2) iemand die niet zonder (iets of iemand) kan Voorbeeld: `slaaf zijn van je e-mail` |
|
de slavernij
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [slavərˈnɛi] |
toestand dat je slaaf (1) bent geschiedenis
Voorbeeld: `De slavernij is lang geleden afgeschaft.` |
|
Slavisch
bijv.naamw. Uitspraak: ['slavis] |
wat betrekking heeft op Oost-Europese en Zuid-Europese landen
Voorbeelden: `De Slavische landen zijn: Rusland, Polen, Tsjechië en Bulgarije.`, `Slavische talen`, `Slavische volkeren` |
|
Slavische
bijv.naamw. |
'WikiWoordenboek:Verbogen vorm|verbogen vorm' van Slavisch
|
|
slecht
bijv.naamw. Uitspraak: [slɛxt] |
1) als iets of iemand onvoldoende kwaliteit heeft
Voorbeelden: `een slechte auto`, `een slecht idee`, `een slechte timmerman` Antoniem: goed Synoniemen: kwalijk, waardeloos 2) als iets of iemand onaangenaam of ongunstig is Voorbeelden: `slecht weer`, `slecht nieuws`, `een slecht teken` Antoniem: goed Synoniem: kwalijk 3) weinig Voorbeelden: `een slecht begaanbare weg`, `door de mist slecht zicht hebben` Antoniem: goed Synoniem: nauwelijks |
|
Het is slecht met hem gesteld.
|
(het gaat niet goed met hem)
|
|
slechten
werkw. Uitspraak: ['slɛxtə(n)] Verbuigingen: slechtte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geslecht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iets kapotmaken zodat het er niet meer is
Voorbeeld: `De Berlijnse muur is na 1989 compleet geslecht.` Synoniemen: slopen, afbreken (1) |
|
slechtgehumeurd
bijv.naamw. Uitspraak: [slɛxtxəhy'mørt] |
als je in een slechte stemming bent
Voorbeeld: `slechtgehumeurd zijn omdat je de vorige nacht niet goed geslapen hebt` Synoniemen: humeurig, slechtgezind |
|
slechtgezind
bijv.naamw. Uitspraak: [slɛxtxə'zɪnt] |
als je in een slechte stemming bent
Voorbeeld: `Ik heb haar nog nooit slechtgezind gezien. Ze is altijd vriendelijk en opgewekt.` Synoniemen: slechtgehumeurd, humeurig |
|
slechtheid
zelfst.naamw. |
de hoedanigheid van het slecht zijn Voorbeeld: `De slechtheid van de mens. `
|
|
slechts
bijwoord Uitspraak: [slɛx(t)s] |
niet meer dan
Voorbeeld: `Door de regen kwamen er slechts vijftig bezoekers naar het festijn.` Synoniemen: maar, alleen |
|
slechten
werkw. Uitspraak: ['slɛxtə(n)] Verbuigingen: slechtte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geslecht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iets kapotmaken zodat het er niet meer is
Voorbeeld: `De Berlijnse muur is na 1989 compleet geslecht.` Synoniemen: slopen, afbreken (1) |
|
slechtvalk
zelfst.naamw. |
[vogels] 'Falco pereginus', een roofvogel en de snelst vliegende vogel ter wereld
|
|
slechtziend
bijv.naamw. Uitspraak: [slɛx(t)'sint] |
als je niet goed ziet
Voorbeeld: `aangepaste onderwijsmethoden voor blinde of slechtziende kinderen` |
|
de slede
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sledə] Verbuigingen: slede|s, slede|n (meerv.) |
voorwerp waarmee je over sneeuw of ijs kunt glijden
Voorbeeld: `sledehond` Synoniem: slee (1) |
|
de slee
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sle] Verbuigingen: slee|ën (meerv.) |
1) voorwerp waarmee je over sneeuw of ijs kunt glijden
Voorbeelden: `sleetje rijden`, `arrenslee` Synoniem: slede 2) zeer grote auto met veel luxe Voorbeeld: `Hij heeft een dure vrouw en een slee van een auto.` |
|
de slede
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sledə] Verbuigingen: slede|s, slede|n (meerv.) |
voorwerp waarmee je over sneeuw of ijs kunt glijden
Voorbeeld: `sledehond` Synoniem: slee (1) |
|
de sleedoorn
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sledorn] Verbuigingen: sleedoorn|s (meerv.) |
struik uit de rozenfamilie met witte bloemen en blauwe vruchten
Voorbeeld: `jam maken van de bessen van een sleedoorn` |
|
sleeën
werkw. |
met een slee door de sneeuw glijden Voorbeeld: `Ik neem een dag vrij om samen met mijn kinderen te gaan sleeën. `
|
|
sleep
zelfst.naamw. |
[verkeer], [scheepvaart] datgene wat gesleept wordt
Voorbeeld: `Hij had een sleepje om naar de garage te brengen. ` [kleding] een lange voortzetting van een jurk of rok die over de grond sleept Voorbeeld: `Haar bruidsjurk had een lange kanten sleep. ` |
|
aanslepen
werkw. Uitspraak: ['anslepə(n)] Verbuigingen: sleepte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangesleept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van een probleem) te lang zonder oplossing duren
Voorbeelden: `De verbouwing zal zeker aanslepen tot volgend jaar.`, `De blessure blijft aanslepen.` Synoniem: voortduren 3) (achter iets) op de grond vooruit trekken Voorbeeld: `een slee achter een auto aanslepen` |
|
2)
niet aan te slepen zijn |
(heel erg goed verkocht worden) `Die goedkope koffie is niet aan te slepen.`
|
|
je laten meeslepen door emoties
|
(je niet meer kunnen beheersen)
|
|
wegslepen
werkw. Uitspraak: ['wɛxslepə(n)] Verbuigingen: sleepte weg (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft weggesleept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
naar een andere plaats slepen
Voorbeeld: `Fout geparkeerde auto's worden weggesleept.` |
|
sleepboot
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] een krachtige boot die andere vaartuigen versleept
|
|
het sleepcontact
zelfst.naamw. Uitspraak: ['slepkɔntɑkt] Verbuigingen: sleepcontact|en (meerv.) |
toestel dat al bewegend stroomgeleiding mogelijk blijft maken doordat het langs een geleidend deel sleept electriciteit
Voorbeeld: `een draaiplateau met sleepcontact (200 kg)` |
|
sleephopperzuiger
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] een schip dat door middel van grote sterke pompen en motoren, zand, klei, slib en zelfs grind van de waterbodem kan zuigen Voorbeeld: `Een sleephopperzuiger is een belangrijk werktuig bij het baggeren. `
|
|
sleeplift
zelfst.naamw. |
[sport] een mechaniek waarmee skiërs de berg opgesleept worden Voorbeeld: `Nemen we de stoeltjes- of de sleeplift? `
|
|
sleepnet
zelfst.naamw. |
[visserij] een net dat gewoonlijk over de bodem van de zee gesleept wordt Voorbeeld: `Zij haalden de sleepnetten op. `
|
|
sleepruim
zelfst.naamw. |
de vrucht van de sleedoorn ('Prunus spinosa') Voorbeeld: `Van sleepruimen wordt onder meer sloe gin gemaakt, een sterke likeur. `
|
|
slepen
werkw. Uitspraak: [ˈslepə(n)] Verbuigingen: sleepte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesleept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets) over de grond vooruit trekken
Voorbeeld: `een kapotte auto slepen` |
|
erdoorheen slepen
|
(zorgen dat (iemand) uit de problemen raakt) `Zij heeft het na de echtscheiding heel moeilijk, maar ik sleep haar er wel doorheen.`
|
|
eruit slepen
|
((een voordeel) weten te krijgen) `geld eruit slepen`
|
|
sleeptouw
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] touw of kabel waarmee het ene schip het andere voorttrekt Voorbeeld: `Het sleeptouw brak en de reddingspoging mislukte. `
|
|
de sleet
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [slet] |
proces van slijten (1)
Voorbeelden: `Hij zingt nog heel goed maar er zit toch wat sleet op zijn stembanden.`, `Er zit sleet op de gebouwen in de binnenstad.` Synoniem: slijtage |
|
sleets
bijv.naamw. Uitspraak: [slets] |
wat (bijna) versleten is
Voorbeelden: `halfsleets`, `sleetse kleren dragen`, `De succesformule begint sleets te raken.` Synoniem: versleten |
|
sleg
zelfst.naamw. |
[gereedschap] een zeer grote hamer, veelal van hout en met een lange steel (1 meter) Voorbeeld: `Een sleg gebruikt men vooral om paaltjes in de grond te slaan. `
|
|
slegge
zelfst.naamw. |
[gereedschap] een zeer grote hamer, veelal van hout en met een lange steel (1 meter) Voorbeeld: `Een slegge gebruikt men vooral om paaltjes in de grond te slaan. `
|
|
slem
zelfst.naamw. |
[kaartspel], [bridge] een bridgecontract voor alle slagen of alle slagen minus een Voorbeeld: `Hij was dol op gedubbelde slemmen. `
|
|
slemmen
werkw. |
[bouwkunde] met een blokkwast kalkmortel op een bakstenen ondergrond aanbrengen Voorbeeld: `Die muur moet nog geslemd worden. `
|
|
slemp
zelfst.naamw. |
een Oudhollandse gekruide warme melk Voorbeeld: `Dien de slemp zo heet mogelijk op. `
|
|
slenderen
werkw. Afbreekpatroon: 'slen - de - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: slenderde (verl.tijd ) Verbuigingen: geslenderd (volt.deelw.) |
bewegen op gemotoriseerde banken om de huid te verstevigen en af te vallen welzijn
Voorbeeld: `Na een uur slenderen is elke spiergroep aan bod geweest.` Synoniem: onbelast bewegen |
|
rondslenteren
werkw. |
doelloos rondlopen
|
|
slenteren
werkw. Uitspraak: [ˈslɛntərə(n)] Verbuigingen: slenterde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geslenterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
langzaam en doelloos lopen
Voorbeeld: `door het dorp slenteren` |
|
slepen
werkw. Uitspraak: [ˈslepə(n)] Verbuigingen: sleepte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesleept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets) over de grond vooruit trekken
Voorbeeld: `een kapotte auto slepen` |
|
erdoorheen slepen
|
(zorgen dat (iemand) uit de problemen raakt) `Zij heeft het na de echtscheiding heel moeilijk, maar ik sleep haar er wel doorheen.`
|
|
eruit slepen
|
((een voordeel) weten te krijgen) `geld eruit slepen`
|
|
slepend
bijv.naamw. Uitspraak: ['slepənt] |
1) wat lang duurt en niet verandert
Voorbeelden: `een slepende ziekte`, `een slepend conflict` 2) wat sleept (1) Voorbeelden: `met slepende stappen wandelen`, |
|
slepend rijm
|
(rijm waarbij de laatste klinker onbeklemtoond is)
|
|
slenderen
werkw. Afbreekpatroon: 'slen - de - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: slenderde (verl.tijd ) Verbuigingen: geslenderd (volt.deelw.) |
bewegen op gemotoriseerde banken om de huid te verstevigen en af te vallen welzijn
Voorbeeld: `Na een uur slenderen is elke spiergroep aan bod geweest.` Synoniem: onbelast bewegen |
|
de sleuf
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sløf] Verbuigingen: sleuven (meerv.) |
lange en smalle holte of opening
Voorbeelden: `een sleuf graven`, `sleufmachine`, `funderingssleuf` Synoniem: gleuf |
|
de sleur
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [slør] |
iets dat je zo vaak doet dat het vervelend geworden is
Voorbeelden: `Mijn werk is een sleur geworden.`, `de dagelijkse sleur doorbreken` |
|
sleuren
werkw. Uitspraak: [ˈslørə(n)] Verbuigingen: sleurde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesleurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
moeizaam slepen
Voorbeeld: `je iedere dag uit je bed moeten sleuren` |
|
de sleutel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsløtəl] Verbuigingen: sleutel|s (meerv.) |
1) voorwerp om een slot mee open of dicht te doen
Voorbeelden: `de voordeur dichtdoen en de sleutel omdraaien`, `fietssleutel` 2) gereedschap om een bout los of vast te draaien Voorbeeld: `steeksleutel` 3) teken vooraan de regel met muzieknoten die aangeeft hoe hoog je de noten moet spelen muziek Voorbeeld: `g-sleutel` |
|
het sleutelbeen
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsløtəlben] Verbuigingen: sleutelbeen|deren, sleutel|benen (meerv.) |
bot waaraan aan de voorkant van het bovenlichaam je bovenste ribben vastzitten
|
|
de sleutelbloem
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sløtəlblum] Verbuigingen: sleutelbloem|en (meerv.) |
plant uit de sleutelbloemfamilie met bloemen in verschillende kleuren
Voorbeelden: `de gulden sleutelbloem`, `de stengelloze sleutelbloem` |
|
sleutelbord
zelfst.naamw. |
een bord met haakjes waaraan sleutels worden opgehangen Voorbeeld: `We hebben gisteren een nieuw sleutelbord gekocht en nu is hij alweer kapot. `
|
|
de sleutelbos
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sløtəlbɔs] Verbuigingen: sleutelbos|sen (meerv.) |
aantal sleutels die aan een sleutelring hangen
Voorbeeld: `Heb je mijn sleutelbos toevallig ergens zien liggen?` |
|
sleutelen
werkw. Uitspraak: ['sløtələ(n)] Verbuigingen: sleutelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesleuteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met gereedschap een motor of motorvoertuig repareren of verbeteren, vooral als hobbyist
Voorbeeld: `drie dagen aan de motor van een auto sleutelen voordat je hem weer kunt starten` |
|
de sleutelfiguur
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sløtəlfixyr] Verbuigingen: sleutelfi|guren (meerv.) |
(belangrijk) persoon waarom alles draait
Voorbeeld: `Een aantal sleutelfiguren van de opstandelingen is gearresteerd.` |
|
sleutelgat
zelfst.naamw. |
een gat in een slot waardoor een sleutel moet worden gestoken om hem te openen
|
|
sleutelhanger
zelfst.naamw. |
ring om sleutels aan te hangen, vaak voorzien van een logo of label Voorbeeld: `Die gsm-operator deelt sleutelhangers uit als reclamestunt. `
|
|
de sleutelring
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sløtəlrɪŋ] Verbuigingen: sleutelring|en (meerv.) |
(metalen) ringvormig voorwerp waar je sleutels aanhangen
Voorbeeld: `een sleutelring met vijf sleutels` |
|
de sleutel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsløtəl] Verbuigingen: sleutel|s (meerv.) |
1) voorwerp om een slot mee open of dicht te doen
Voorbeelden: `de voordeur dichtdoen en de sleutel omdraaien`, `fietssleutel` 2) gereedschap om een bout los of vast te draaien Voorbeeld: `steeksleutel` 3) teken vooraan de regel met muzieknoten die aangeeft hoe hoog je de noten moet spelen muziek Voorbeeld: `g-sleutel` |
|
sleutelen
werkw. Uitspraak: ['sløtələ(n)] Verbuigingen: sleutelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesleuteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met gereedschap een motor of motorvoertuig repareren of verbeteren, vooral als hobbyist
Voorbeeld: `drie dagen aan de motor van een auto sleutelen voordat je hem weer kunt starten` |
|
sleutelviool
zelfst.naamw. |
[muziekinstrument] een vooral in Zweden voorkomend strijkinstrument waarbij de snaren middels sleutels en een toetsenbord afgeknepen worden Voorbeeld: `In de 15e eeuw was de sleutelviool in heel Europa bekend, maar sindsdien wordt het instrument voornamelijk in de Zweedse volksmuziek gebruikt. `
|
|
het sleutelwoord
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sløtəlwort] Verbuigingen: sleutelwoord|en (meerv.) |
belangrijkste woord (in een zin of een tekst)
Voorbeeld: `het sleutelwoord in een alinea zoeken` Synoniem: kernwoord |
|
het slib
zelfst.naamw. Uitspraak: [slɪp] |
modderige grond
Voorbeelden: `slibgrond`, `slibworm`, `slibgehalte` Synoniem: slijk |
|
aanslibben
werkw. |
groter worden of ontstaan door slibben
|
|
sliptong
zelfst.naamw. Afbreekpatroon: 'slip - tong Verbuigingen: sliptongetje (verkleinwoord) |
kleine tong (vissoort) fauna
Voorbeeld: `Een sliptong glipt gemakkelijk door de mazen van het sleepnet waarmee hij wordt gevangen.` Synoniem: kleine platvis |
|
slicen
werkw. Afbreekpatroon: 'sli - cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: slicete (verl.tijd ) Verbuigingen: geslicet (volt.deelw.) |
1) een ontwerp opknippen in kleinere stukjes t.b.v. het maken van een website computer
Voorbeeld: `een ontwerp slicen zodat je het kunt gebruikten in je (X)HTML en CSS. ` Synoniem: in plakken snijden 2) een tennisbal met achterwaardse rotatie slaan sport Voorbeeld: `de amateur op de tennisbaan slicete veel te snel` |
|
slicen
werkw. Afbreekpatroon: 'sli - cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: slicete (verl.tijd ) Verbuigingen: geslicet (volt.deelw.) |
1) een ontwerp opknippen in kleinere stukjes t.b.v. het maken van een website computer
Voorbeeld: `een ontwerp slicen zodat je het kunt gebruikten in je (X)HTML en CSS. ` Synoniem: in plakken snijden 2) een tennisbal met achterwaardse rotatie slaan sport Voorbeeld: `de amateur op de tennisbaan slicete veel te snel` |
|
sliden
werkw. Afbreekpatroon: 'sli - den Herkomst: «Engels Verbuigingen: slidede (verl.tijd ) Verbuigingen: geslided (volt.deelw.) |
een sliding maken vrije tijd
Voorbeeld: `sliden over een stuk zeil dat is natgemaakt` Synoniem: driften, glijden |
|
de sliding
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['slɑjdɪŋ] Verbuigingen: sliding|s (meerv.) |
keer dat je een glijdende beweging over de grond maakt sport
Voorbeelden: `een sliding maken in het voetbal om de bal van je tegenstander af te pakken`, `een sliding op het laatste honk` |
|
slapen
werkw. Uitspraak: [ˈslapə(n)] Verbuigingen: sliep (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geslapen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) in slaap (2) zijn
Voorbeelden: `diep slapen`, `slecht slapen` Antoniem: waken Synoniem: maffen 2) je aandacht ergens niet bij hebben Voorbeeld: `Zit niet te slapen. Opletten.` Synoniem: suffen 3) (van ledematen) raar tintelen als er even te weinig bloed doorheen stroomt Voorbeeld: `Ik heb te lang met mijn benen over elkaar gezeten en nu slaapt mijn rechterbeen.` |
|
slapend rijk worden
|
(rijk worden zonder er veel voor te doen)
|
|
sliepuit
tussenwerpsel Uitspraak: ['slipœyt] |
dit zeg je als je iemand uitlacht en daarbij met je ene wijsvinger over je andere wrijft
Voorbeeld: `sliep uit, sliep uit, alle kinderen lachen je uit` |
|
de sliert
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [slirt] Verbuigingen: sliert|en (meerv.) |
iets dat lang, slap en dun is
Voorbeelden: `Mijn haar hangt in slierten`, `een sliert spaghetti` |
|
het slijk
zelfst.naamw. Uitspraak: [slɛik] |
modder
|
|
door het slijk halen
|
(slechte dingen zeggen over (iemand))
|
|
de (m)/het slijm
zelfst.naamw. Uitspraak: [slɛim] |
glibberig dik vocht
Voorbeelden: `slijm ophoesten uit je keel`, `de slijmsporen van een slak` |
|
de slijmbal
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['slɛimbɑl] Verbuigingen: slijmbal|len (meerv.) |
onzelfstandig iemand die je heel vervelend vindt
Voorbeeld: `Die slijmbal slaagt er elk jaar in om goede punten te halen.` Synoniem: kontlikker |
|
slijmbeurs
zelfst.naamw. |
[medisch], [anatomie] een met vocht gevuld 'kussentje' tussen een pees en de onderliggende botstructuur bij een gewricht, dichtbij de aanhechting van de pees op het bot Voorbeeld: `Een slijmbeurs zorgt ervoor dat het gewricht nagenoeg wrijvingloos kan bewegen, zonder dat de pees over het bot of de huid schuurt. `
|
|
slijmen
werkw. Uitspraak: ['slɛimə(n)] Verbuigingen: slijmde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geslijmd (volt.deelw.) |
iemand met een bepaald doel vleien
Voorbeeld: `bij je baas slijmen in de hoop opslag te krijgen` |
|
slijmjurk
zelfst.naamw. |
onaangenaam persoon die alsmaar tracht in het gevlij te komen
Voorbeeld: `Ik kan die slijmjurk niet meer zien! ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
het slijmvlies
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈslɛimvlis] Verbuigingen: slijm|vliezen (meerv.) |
vlies in je lichaam dat slijm maakt
Voorbeeld: `opgezwollen slijmvliezen in je keel hebben als je verkouden bent` |
|
slijmzwammen
zelfst.naamw. |
[biologie] een taxonomisch rijk dat verwant is aan onder meer de dieren en de schimmels Voorbeeld: `Van slijmzwammen is lang gedacht dat het schimmels zijn. `
|
|
slijpen
werkw. Uitspraak: [ˈslɛipə(n)] Verbuigingen: sleep (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geslepen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets) scherp maken
Voorbeelden: `een punt van een potlood slijpen`, `een mes slijpen` 2) (een ruw oppervlak) glad maken met iets hards Voorbeeld: `een diamant slijpen` |
|
slijpsteen
zelfst.naamw. |
[m]
steen met een vlak oppervlak waarop met messen of scharen aanscherpt |
|
slijpen
werkw. Uitspraak: [ˈslɛipə(n)] Verbuigingen: sleep (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geslepen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets) scherp maken
Voorbeelden: `een punt van een potlood slijpen`, `een mes slijpen` 2) (een ruw oppervlak) glad maken met iets hards Voorbeeld: `een diamant slijpen` |
|
afslijten
werkw. |
in een proces van slijtage verliezen Voorbeeld: `Het oorspronkelijke opschrift is helaas geheel afgesleten. `
|
|
de slijtage
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [slɛiˈtaʒə] |
proces van slijten (1)
Voorbeelden: `slijtage van je knieën doordat je te dik bent`, `Je kleren zijn aan slijtage onderhevig.` |
|
slijten
werkw. Uitspraak: [ˈslɛitə(n)] Verbuigingen: sleet (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) door gebruik minder van kwaliteit worden of kapotgaan
Verbuigingen: is gesleten (volt.deelw.) Voorbeeld: `Het vloerkleed is bij de stoelen gesleten.` 2) (tijd) op een rustige manier doorbrengen Verbuigingen: heeft gesleten (volt.deelw.) Voorbeeld: `je vrije tijd slijten met boeken lezen` 3) verkopen Verbuigingen: heeft gesleten (volt.deelw.) Voorbeeld: `een markt waar handelaren illegale spullen slijten` |
|
de slijter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslɛitər] Verbuigingen: slijter|s (meerv.) |
winkelier die alcoholische dranken verkoopt
|
|
slijtvast
bijv.naamw. Uitspraak: [slɛit'fɑst] |
wat in grote mate tegen slijtage bestand is
Voorbeelden: `slijtvast rubber`, `slijtvast staal` |
|
slik
zelfst.naamw. |
de handeling van het slikken
zachte klei of buitendijks gebied bestaande daaruit Voorbeeld: `Hij zat helemaal onder het slik. ` natte aangeslibde grond |
|
slikke
zelfst.naamw. |
[aardrijkskunde] een bij eb droogvallende plaat in een getijdenwater
|
|
slikken
werkw. Uitspraak: [ˈslɪkə(n)] Verbuigingen: slikte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geslikt (volt.deelw.) |
1) (iets) met een beweging van je keel van je mond naar je maag laten gaan
Voorbeelden: `medicijnen slikken`, `door een verlamming je eten niet kunnen slikken` Synoniem: doorslikken 2) (iets) zonder verzet accepteren Voorbeeld: `vervelende opmerkingen van je schoonouders moeten slikken, omdat je anders ruzie krijgt` |
|
Het is slikken of stikken.
|
(je moet het wel accepteren, anders heb je niets)
|
|
slim
bijv.naamw. Uitspraak: [slɪm] |
als je snel iets begrijpt, of als iets daar blijk van geeft
Voorbeelden: `een slimme leerling`, `een slim plan` Antoniem: dom Synoniemen: pienter, intelligent, scherpzinnig |
|
slimmerik
zelfst.naamw. |
iemand die slim, vindingrijk is (soms ook ironisch bedoeld) Voorbeeld: `Er zijn altijd wel slimmeriken die daar handig op inspringen. `
|
|
slimmering
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] 'verouderd': bederf of vermindering van koopwaren.<ref>blz 217. [vLennep]</ref> Voorbeeld: `Er trad slimmering op. `
|
|
de slinger
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslɪŋər] Verbuigingen: slinger|s (meerv.) |
1) lint van papier of ander materiaal als versiering
Voorbeeld: `bij een verjaardag slingers ophangen in de kamer` 2) heen en weer bewegend gewicht dat een uurwerk in beweging houdt |
|
rondslingeren
werkw. Uitspraak: ['rɔntslɪŋərə(n)] Verbuigingen: slingerde rond (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft rondgeslingerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
op een onordelijke manier verspreid liggen
Voorbeeld: `je kousen laten rondslingeren` |
|
slingeren
werkw. Uitspraak: [ˈslɪŋərə(n)] Verbuigingen: slingerde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) niet in een rechte lijn voortgaan
Verbuigingen: heeft, is geslingerd (volt.deelw.) Voorbeelden: `De weg slingert.`, `De auto slingert over de weg.`, `De dronken man liep slingerend door de straat.` 2) (van iets dat hangt) heen een weer gaan Verbuigingen: heeft, is geslingerd (volt.deelw.) Voorbeeld: `aan een touw heen en weer slingeren in de wind` 3) gooien Verbuigingen: heeft geslingerd (volt.deelw.) Voorbeelden: `bij een ongeluk uit de auto geslingerd worden`, `iemand verwijten naar het hoofd slingeren` |
|
iets laten slingeren
|
(iets laten liggen waar het niet hoort) `een vertrouwelijk rapport op je bureau laten slingeren`
|
|
de slingerplant
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['slɪŋərplɑnt] Verbuigingen: slingerplant|en (meerv.) |
plant die in een spiraalvorm rond een ander voorwerp of een andere plant groeit
Voorbeeld: `een voorbeeld van een slingerplant: de blauwe regen` |
|
slinken
werkw. Uitspraak: [ˈslɪŋkə(n)] Verbuigingen: slonk (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is geslonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
kleiner of minder worden
Voorbeelden: `Als je een kunstgebit draagt, slinken je kaken.`, `je voorsprong zien slinken`, `De voorraden slinken snel.` |
|
slinks
bijv.naamw. Uitspraak: [slɪŋks] |
slim en gemeen
Voorbeeld: `iemand op slinkse wijze beroven` Synoniemen: sluw, leep |
|
de slip
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [slɪp] Verbuigingen: slip|s, slip|pen (meerv.) |
1) kort, strak onderbroekje zonder pijpen
Voorbeeld: `damesslips` Synoniem: onderbroek 2) punt van een stof die naar beneden hangt Voorbeeld: `Een slip van zijn jacquet zat tussen de deur van de auto.` |
|
in een slip raken
|
((van een auto of motor) slippen)
|
|
de slipcursus
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['slɪpkʏrzʏs] Verbuigingen: slipcursus|sen (meerv.) |
reeks rijlessen waarin je leert wat je moet doen in gevaarlijke verkeerssituaties
Voorbeeld: `in een slipcursus leer je wat je moet doen als je auto begint te slippen, hoe je een noodstop maakt etc.` |
|
het slipgevaar
zelfst.naamw. Uitspraak: ['slɪpxəvar] |
situatie waarin de kans bestaat dat je auto of motor gaat slippen (bij regen, sneeuw)
Voorbeeld: `een verkeersbord dat je waarschuwt voor slipgevaar` |
|
slippen
werkw. Uitspraak: [ˈslɪpə(n)] Verbuigingen: slipte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is geslipt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van een auto of motor) niet meer bestuurbaar zijn en zomaar ergens heen glijden
Voorbeeld: `Door de gladheid slipte de auto, waardoor hij dwars op de weg kwam te staan.` |
|
de slippendrager
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['slɪpə(n)draxər] Verbuigingen: slippendrager|s (meerv.) |
iemand die op een slaafse manier luistert naar of doet wat iemand anders zegt
Voorbeelden: `de slippendragers van een politieke partij`, `de slippendrager van je baas zijn` |
|
de slipper
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslɪper] Verbuigingen: slipper|s (meerv.) |
schoen zonder hiel
Voorbeelden: `na het bad slippers aandoen`, `teenslippers` |
|
de slippertje
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslɪpercə] Verbuigingen: slippertje|s (meerv.) |
korte seksuele relatie met iemand anders dan je vaste partner
Voorbeeld: `Dat ik af en toe een slippertje maak, vindt mijn vrouw niet erg.` |
|
het slipspoor
zelfst.naamw. Uitspraak: ['slɪpspor] Verbuigingen: slip|sporen (meerv.) |
zwarte strepen op de weg veroorzaakt door een slippende auto
Voorbeeld: `aan de slipsporen kon de politie zien dat de bestuurder de controle over het stuur verloren had` |
|
slippen
werkw. Uitspraak: [ˈslɪpə(n)] Verbuigingen: slipte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is geslipt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van een auto of motor) niet meer bestuurbaar zijn en zomaar ergens heen glijden
Voorbeeld: `Door de gladheid slipte de auto, waardoor hij dwars op de weg kwam te staan.` |
|
sliptong
zelfst.naamw. Afbreekpatroon: 'slip - tong Verbuigingen: sliptongetje (verkleinwoord) |
kleine tong (vissoort) fauna
Voorbeeld: `Een sliptong glipt gemakkelijk door de mazen van het sleepnet waarmee hij wordt gevangen.` Synoniem: kleine platvis |
|
slissen
werkw. |
foutieve uitspraak van de letter s
|
|
slissen
werkw. |
foutieve uitspraak van de letter s
|
|
slitten
werkw. Afbreekpatroon: 'slit - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: slitte (verl.tijd ) Verbuigingen: geslit (volt.deelw.) |
het half doorstansen van een materiaal techniek
Voorbeeld: `zelfklevende stickers slitten waardoor deze naderhand makkelijk uit een vel te halen zijn.` Synoniem: doorsnijden van de toplaag tot halverwege de rugdrager |
|
in het slop raken
|
(verslechteren) `De onderhandelingen dreigen in het slop te raken.` Synoniem: vastlopen
|
|
sloddervos
zelfst.naamw. |
iemand die op grove wijze onordelijk is
Voorbeeld: `Wat een sloddervos ben je toch! ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de sloeber
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['slubər] Verbuigingen: sloeber|s (meerv.) |
iemand die er slecht aan toe is
Voorbeeld: `De arme sloeber heeft zijn ouders verloren op vijfjarige leeftijd.` Synoniem: stakker |
|
slaan
werkw. Uitspraak: [slan] Verbuigingen: sloeg (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) heftig bewegen met je hand of armen, of (iets) daarmee in een bepaalde toestand brengen
Verbuigingen: heeft geslagen (volt.deelw.) Voorbeelden: `wild om je heen slaan`, `met de deur slaan`, `je armen over elkaar slaan` 2) (iets of iemand) met je hand of ander voorwerp hard raken, of (iets of iemand) daarmee in een bepaalde toestand brengen Verbuigingen: heeft geslagen (volt.deelw.) Voorbeelden: `iemand in zijn gezicht slaan`, `je op je knieën slaan van het lachen`, `vuil van je jas slaan`, `een bal over het net slaan`, `bij een vechtpartij iemand tegen de grond slaan` 3) plotseling en snel in genoemde toestand komen Verbuigingen: is geslagen (volt.deelw.) Voorbeelden: `Het paard is op hol geslagen.`, `Het leger sloeg op de vlucht.`, `De auto sloeg over de kop.` 4) door slaan geluid maken Verbuigingen: heeft geslagen (volt.deelw.) Voorbeelden: `De klok slaat negen uur.`, `De regen s |
|
je erdoorheen slaan
|
((een moeilijke situatie) tot het eind toe volhouden)
|
|
de sloep
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [slup] Verbuigingen: sloep|en (meerv.) |
bepaald soort boot, meestal open
Voorbeelden: `Er varen in het weekend tal van sloepen door de grachten.`, `reddingssloep` |
|
de slof
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [slɔf] Verbuigingen: slof|fen (meerv.) |
1) platte pantoffel zonder hiel
2) groot pak met pakjes sigaretten Voorbeeld: `Je mag twee sloffen belastingvrij invoeren.` |
|
het vuur uit je sloffen lopen
|
(erg je best doen (voor iets of iemand))
|
|
op je sloffen
|
(zonder inspanning) `Ze heeft het diploma op haar sloffen gehaald.`
|
|
uit je slof schieten
|
(plotseling erg boos worden) `ZE kan behoorlijk uit haar slof schieten als het haar tegenzit.`
|
|
sloffen
werkw. Uitspraak: ['slɔfə(n)] Verbuigingen: slofte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gesloft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
langzaam lopen zonder je voeten goed op te tillen
Voorbeeld: `Loop normaal en slof niet zo!` Synoniem: sjokken |
|
de slogan
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sloxɑn, 'slogən] Verbuigingen: slogan|s (meerv.) |
kernachtige korte zin, vooral als reclame
Voorbeelden: `een bekende reclameslogan`, `holle slogans` Synoniemen: slagzin, kreet, leus |
|
de slok
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [slɔk] Verbuigingen: slok|ken (meerv.) |
hoeveelheid vloeistof die je in één keer doorslikt
Voorbeeld: `een slok water drinken` Synoniem: teug |
|
Dat scheelt een slok op een borrel.
|
(dat scheelt heel veel)
|
|
opslokken
werkw. Uitspraak: ['ɔpslɔkə(n)] Verbuigingen: slokte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgeslokt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) snel en gretig opeten
Voorbeeld: `Het geitje slokte de sneden brood op alsof hij al dagen niet meer gegeten had.` Synoniem: opschrokken 2) deel doen uitmaken van iets groters Voorbeeld: `Kleine bedrijven worden door de grotere ondernemingen opgeslokt.` Synoniem: overnemen |
|
de slokdarm
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslɔkdɑrm] Verbuigingen: slokdarm|en (meerv.) |
buisvormig lichaamsdeel tussen je keel en je maag
|
|
slinken
werkw. Uitspraak: [ˈslɪŋkə(n)] Verbuigingen: slonk (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is geslonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
kleiner of minder worden
Voorbeelden: `Als je een kunstgebit draagt, slinken je kaken.`, `je voorsprong zien slinken`, `De voorraden slinken snel.` |
|
slopend
bijv.naamw. |
dodelijk uitputtend, geleidelijk de gezondheid ondermijnend
Voorbeeld: `Dat slopende werk wordt nog eens zijn ondergang. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het slopend in de tweede betekenis erin. ` |
|
de sloperij
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [slopə'rɛi] Verbuigingen: sloperij|en (meerv.) |
plaats waar dingen gesloopt worden
Voorbeelden: `autosloperij`, `scheepssloperij` Synoniem: sloop |
|
in het slop raken
|
(verslechteren) `De onderhandelingen dreigen in het slop te raken.` Synoniem: vastlopen
|
|
de sloppenwijk
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['slɔpə(n)wɛik] Verbuigingen: sloppenwijk|en (meerv.) |
armoedige buurt in een stad
Voorbeeld: `opgegroeid zijn in de sloppenwijken van Rio de Janeiro` |
|
slordig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈslɔrdəx] |
1) als iets of iemand niet netjes of zorgvuldig is
Voorbeelden: `er slordig uitzien`, `slordig werk`, `slordig omgaan met je pinpas` Antoniem: verzorgd Synoniem: verward 2) (van een bedrag) ongeveer Voorbeeld: `een slordige duizend euro` |
|
slordigheid
zelfst.naamw. |
het slordig zijn Voorbeeld: `Verwijtbare slordigheid. `
|
|
opslorpen
werkw. Uitspraak: ['ɔpslɔrpə(n)] Verbuigingen: slorpte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgeslorpt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in je opnemen door te zuigen
Voorbeeld: `Als je de champignons afspoelt met water, dan slorpen ze al het vocht op.` |
|
tijd opslorpen
|
(veel tijdbesteding vergen) `De band slorpt al mijn vrije tijd op.`
|
|
het slot
zelfst.naamw. Uitspraak: [slɔt] Verbuigingen: slot|ten (meerv.) |
1) apparaat waarmee je iets kunt afsluiten
Voorbeelden: `de deur op slot doen`, `je fiets op slot zetten`, `hangslot` 2) groot, sterk gebouw met torens Voorbeeld: `slotgracht` Synoniem: kasteel 3) einde Voorbeelden: `Aan het slot van de film gaat de held dood.`, `Tot slot van deze poëzieavond laten we u nog één gedicht horen.` Synoniemen: eind, afloop |
|
achter slot en grendel
|
(in de gevangenis)
|
|
per slot van rekening
|
(als je alles in overweging neemt) `Ik heb de vlinder weer in de tuin gezet, waar hij per slot van rekening ook hoort.` Synoniem: uiteindelijk
|
|
slotbedrijf
zelfst.naamw. |
[toneel] het laatste bedrijf van een toneelstuk Voorbeeld: `Het slotbedrijf is dientengevolge -door den loop der omstandigheden- de eigenlijke 'clou' van het stuk geworden.<ref>blz 94 Het Tooneel: kroniek en kritiek, Volumes 32-34<br>Beijers, 1902</ref> `
|
|
het slotdeel
zelfst.naamw. Uitspraak: ['slɔdel] Verbuigingen: slot|delen (meerv.) |
laatste gedeelte van iets
Voorbeeld: `het slotdeel van een muziekstuk` |
|
sluiten
werkw. Uitspraak: [ˈslœytə(n)] Verbuigingen: sloot (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zorgen dat iets gesloten is
Voorbeelden: `je ogen sluiten`, `de deur sluiten`, `De winkel is gesloten.` Antoniem: openen Synoniem: dichtdoen 2) (een overeenkomst) officieel maken Voorbeelden: `een contract sluiten`, `een huwelijk sluiten` |
|
een vergadering sluiten
|
(een vergadering laten ophouden/beëindigen)
|
|
slotenmaker
zelfst.naamw. |
[beroep] iemand die sloten en sleutels maakt
|
|
de slotfase
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['slɔtfazə] Verbuigingen: slotfase|n, slotfase|s (meerv.) |
laatste stadium van iets
Voorbeelden: `de slotfase van een wedstrijd`, `de slotfase van een oorlog` |
|
het slotnummer
zelfst.naamw. Uitspraak: ['slɔtnʏmər] Verbuigingen: slotnummer|s (meerv.) |
1) laatst onderdeel van een optreden
Voorbeeld: `het slotnummer van een concert` Antoniem: openingsnummer 2) laatste liedje van een muziekalbum Voorbeeld: `het twaalfde liedje op dit album is het slotnummer` |
|
tot de slotsom komen dat...
|
(na nadenken concluderen) `tot de slotsom komen dat het experiment geslaagd is`
|
|
de Slovaak
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [slo'vak] Verbuigingen: Slo|vaken (meerv.) de Slovaak|se zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [slo'vak|sə] Verbuigingen: Slovaakse|n (meerv.) |
iemand met de Slovaakse nationaliteit
Synoniem: Slowaak |
|
Slovaaks
bijv.naamw. Uitspraak: [slo'vaks] |
als iets of iemand uit Slovakije komt of met Slovakije te maken heeft
Voorbeeld: `de Slovaakse Republiek` Synoniem: Slowaak |
|
de Sloveen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [slo'ven] Verbuigingen: Slo|venen (meerv.) de Sloveen|se zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [slo'ven|sə] Verbuigingen: Sloveense|n (meerv.) |
iemand met de Sloveense nationaliteit
|
|
Sloveens
bijv.naamw. Uitspraak: [slo'vens] |
als iets of iemand uit Slovenië komt of met Slovenië te maken heeft
Voorbeeld: `de Sloveense Rivièra` |
|
Sloveense
zelfst.naamw. |
[demoniem] een inwoonster van Slovenië, of een vrouw afkomstig uit Slovenië
|
|
sloven
werkw. Uitspraak: [ˈslovə(n)] Verbuigingen: sloofde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesloofd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
lange tijd erg hard en zonder rust werken
Synoniem: zwoegen |
|
Slovenië
zelfst.naamw. |
[land] een land in Centraal-Europa Voorbeeld: `Het inwonertal van Slovenië is redelijk hoog. `
|
|
Slovio
zelfst.naamw. |
[taal] een internationale hulptaal die in 2001 gelanceerd is en die bedoeld om als tweede taal te dienen voor sprekers van Slavische talen
|
|
de Slowaak
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [slo'wak] Verbuigingen: Slo|waken (meerv.) de Slowaak|se zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [slo'wak|sə] Verbuigingen: Slowaakse|n (meerv.) |
iemand met de Slowaakse nationaliteit
Synoniem: Slovaak |
|
Slowaaks
bijv.naamw. Uitspraak: [slo'waks] |
als iets of iemand uit Slowakije komt of met Slowakije te maken heeft
Voorbeeld: `Bratislava is de Slowaakse hoofdstad.` Synoniem: Slovaaks |
|
slowen
werkw. Afbreekpatroon: 'slo - wen Herkomst: «Engels Verbuigingen: slowde (verl.tijd ) Verbuigingen: geslowd (volt.deelw.) |
dicht tegen elkaar aan dansen op langzame muziek vrije tijd
Voorbeeld: `slowen met je eerste vriendje op het schoolfeest` |
|
de sluier
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslœyjər] Verbuigingen: sluier|s (meerv.) |
dunne doek waarmee vrouwen een deel hun gezicht bedekken
|
|
sluik
bijv.naamw. Uitspraak: [slœyk] |
(van haar) glad haar zonder krullen of slag
Voorbeeld: `lang sluik haar tot op je schouders hebben` |
|
het sluikwerk
zelfst.naamw. Uitspraak: ['slœykwɛrk] |
illegale arbeid waarover je geen belasting betaalt
Voorbeeld: `een boete krijgen als ze je betrappen op sluikwerk` Antoniem: witwerk Synoniem: zwartwerk |
|
de sluimer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['slœymər] |
keer dat je sluimert
Voorbeeld: `uit je sluimer ontwaken` |
|
in sluimerstand(van computers)
|
(als je computer nog niet volledig uitgeschakeld is maar wel minder energie verbruikt)
|
|
sluimeren
werkw. Uitspraak: ['slœymərə(n)] Verbuigingen: sluimerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesluimerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) niet diep of onvast slapen
Voorbeeld: `'s avonds in de zetel voor de televisie sluimeren` 2) aanwezig zijn zonder dat je het weet of ziet Voorbeeld: `een ziekte die sluimert zonder zichtbare symptomen` Synoniem: schuilen |
|
wegsluipen
werkw. |
ongemerkt en behoedzaam weggaan
Voorbeeld: `De gevangene trachtte weg te sluipen, maar werd daarbij betrapt. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het wegsluipen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
sluipen
werkw. Uitspraak: [ˈslœypə(n)] Verbuigingen: sloop (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is geslopen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
voorzichtig lopen zodat niemand het merkt
Voorbeeld: `De kat sluipt naar de vogel in de tuin.` |
|
sluipenderwijs
bijwoord |
al sluipend, op een sluipende manier Voorbeeld: `Het softdrugsbeleid wordt sluipenderwijs strenger. `
|
|
sluipmoordenaar
zelfst.naamw. |
iemand die zijn/haar slachtoffer besluipt om hem/haar te vermoorden Voorbeeld: `Deze president werd het slachtoffer van een sluipmoordenaar. `
|
|
de sluiproute
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['slœyprutə] Verbuigingen: sluiproute|s (meerv.) |
geheel van (binnen)wegen die je volgt om files en druk verkeer te vermijden
Voorbeeld: `een sluiproute uitstippelen om snel op je werk te geraken` |
|
sluipen
werkw. Uitspraak: [ˈslœypə(n)] Verbuigingen: sloop (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is geslopen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
voorzichtig lopen zodat niemand het merkt
Voorbeeld: `De kat sluipt naar de vogel in de tuin.` |
|
het sluipverkeer
zelfst.naamw. Uitspraak: ['slœypfərker] |
geheel van bestuurders die ervoor kiezen een sluiproute te volgen
Voorbeeld: `sluipverkeer tegengaan omdat het voor overlast zorgt` |
|
de sluis
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [slœys] Verbuigingen: sluizen (meerv.) |
met deuren afsluitbaar gedeelte tussen wateren met een verschillende hoogte
|
|
sluizen
werkw. Uitspraak: ['slœyzə(n)] Verbuigingen: sluisde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesluisd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van schepen) door een schutsluis laten varen en daardoor tot een hoger of een lager peil brengen
Voorbeeld: `het duurt een tijdje om een schip te sluizen` Synoniem: schutten 2) (geldbedragen) op een louche manier overmaken financieel Voorbeeld: `gestolen geld sluizen naar een buitenlandse rekening` |
|
sluisdeur
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] het bewegende deel van de sluis. Voorbeeld: `De sluisdeur gaat open bij gelijke waterstand aan beide zijden. `
|
|
sluishoofd
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] de constructie aan het begin en het einde van een schutsluis en bevat de sluisdeuren. Voorbeeld: `Het sluishoofd werd na de doorvaart van het schip gesloten. `
|
|
de sluiswachter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslœyswaxtər] Verbuigingen: sluiswachter|s (meerv.) |
iemand die als beroep een of meer sluizen bedient
|
|
aaneensluiten
werkw. |
dicht tegen elkaar aankomen
dicht met elkaar verbinden |
|
aansluiten
werkw. Uitspraak: [ˈanslœytə(n)] Verbuigingen: sloot aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) dicht achter elkaar komen of gaan staan
Voorbeelden: `De volgende stoptrein sluit goed aan op deze sneltrein.`, `in de rij voor het loket aansluiten` 2) (iets) verbinden met een systeem waardoor het werkt Voorbeelden: `een verwarmingsketel aansluiten op de waterleiding`, `een computer aansluiten op een netwerk` |
|
aaneensluiten
werkw. |
dicht tegen elkaar aankomen
dicht met elkaar verbinden |
|
afsluiten
werkw. Uitspraak: [ˈɑfslœytə(n)] Verbuigingen: sloot af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zorgen dat iets of iemand niet in, uit of door iets kan gaan
Voorbeelden: `een jampot luchtdicht afsluiten`, `een weg afsluiten`, `een gebouw afsluiten` Synoniem: dichtdoen 2) zorgen dat iets niet meer werkt technisch Voorbeelden: `een computerprogramma afsluiten`, `de stroom afsluiten` 3) officieel regelen Voorbeeld: `een hypotheek afsluiten` 4) een einde maken aan Voorbeeld: `het zomerseizoen afsluiten |
|
buitensluiten
werkw. Uitspraak: ['bœytə(n)slœytə(n)] Verbuigingen: sloot buiten (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft buitengesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) door af te sluiten verhinderen binnen te komen
Voorbeeld: `Ik wist niet dat jullie nog in de tuin waren en heb jullie per ongeluk buitengesloten.` 2) (iemand) niet toelaten, niet mee laten doen Voorbeeld: `Een hele bevolkingsgroep werd buitengesloten.` Synoniemen: boycotten, weren |
|
insluiten
werkw. Uitspraak: ['ɪnslœytə(n)] Verbuigingen: sloot in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) toevoegen (in of aan iets)
Voorbeelden: `een video insluiten in je powerpointpresentatie`, `Ingesloten bij deze brief vind je drie bijlagen.` Synoniem: opnemen 2) gevangen zetten Voorbeeld: `illegale werknemers insluiten voor onderzoek door de vreemdelingenpolitie` Synoniem: opsluiten 3) rondom omgeven Voorbeeld: `Het dorp is ingesloten door water tijdens de overstromingen.` Synoniem: omringen |
|
kortsluiten
werkw. Uitspraak: ['kɔrtslœytə(n)] Verbuigingen: sloot kort (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft kortgesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
bespreken of overleggen met (andere betrokkenen)
Voorbeelden: `Bij problemen onmiddellijk kortsluiten, dat is altijd het beste.`, `We zullen dit even kortsluiten met de thuiszorg, dan kan uw moeder volgende week weer naar huis.` |
|
opsluiten
werkw. Uitspraak: [ˈɔpslœytə(n)] Verbuigingen: sloot op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) in een afgesloten ruimte laten blijven
Voorbeeld: `De honden zaten al weken opgesloten in een veel te klein hok.` |
|
uitsluiten
werkw. Uitspraak: ['œytslœytə(n)] Verbuigingen: sloot uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iemand) niet toelaten tot (iets)
Voorbeelden: `leidinggevenden uitsluiten van een bijeenkomst voor uitvoerend medewerkers`, `een speler uitsluiten van deelname aan de komende wedstrijden wegens wangedrag` Synoniem: weren (1) 2) denken dat iets onmogelijk is Voorbeelden: `Ik sluit uit dat hij vanavond nog komt, maar ik sluit niet uit dat hij alsnog morgen hier zal zijn.`, `Het is/valt niet uit te sluiten dat we een boete krijgen voor te hard rijden.` |
|
de mogelijkheid uitsluiten dat...
|
(denken dat die mogelijkheid er niet is) `De politie sluit de mogelijkheid uit dat ze nog in leven is.`
|
|
Het één sluit het ander niet uit.
|
(het een maakt het ander niet onmogelijk; beide zijn mogelijk)
|
|
sluiten
werkw. Uitspraak: [ˈslœytə(n)] Verbuigingen: sloot (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesloten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zorgen dat iets gesloten is
Voorbeelden: `je ogen sluiten`, `de deur sluiten`, `De winkel is gesloten.` Antoniem: openen Synoniem: dichtdoen 2) (een overeenkomst) officieel maken Voorbeelden: `een contract sluiten`, `een huwelijk sluiten` |
|
een vergadering sluiten
|
(een vergadering laten ophouden/beëindigen)
|
|
sluitend
bijv.naamw. Uitspraak: ['slœytənt] |
zo dat het maar op één manier begrepen kan worden
Voorbeeld: `Er is geen sluitend bewijs dat hij de moordenaar is.` Synoniem: waterdicht (2) |
|
sluiter
zelfst.naamw. |
een element van een fotocamera dat voorkomt dat er licht op de film (en soms ook bij CCD) valt buiten de belichtingstijd van een foto
Voorbeeld: `Doordat de sluiter bleef hangen is de foto mislukt. ` iemand die sluit |
|
sluitfluit
zelfst.naamw. |
het signaal dat in sommige treinen bij alle deuren klinkt voordat deze automatisch door de conducteur worden gesloten Voorbeeld: `Terwijl de sluitfluit ging, sprong hij de trein in, nog net voordat de deuren sloten. `
|
|
de sluiting
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈslœytiŋ] Verbuigingen: sluiting|en (meerv.) |
1) het sluiten of gesloten worden, of keer dat dat gebeurt
Voorbeelden: `de sluiting van een gebouw`, `Tijdens de sluiting van de vergadering werd iedereen bedankt.`, `mijnsluiting` 2) waarmee je iets sluit Voorbeelden: `de sluiting van je broek`, `ritssluiting` |
|
de sluitpost
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['slœytpɔst] Verbuigingen: sluitpost|en (meerv.) |
iets met een lage prioriteit dat als laatste behandeld wordt en waarvoor niet veel geld overblijft
Voorbeeld: `de sluitpost in een begroting` |
|
sluizen
werkw. Uitspraak: ['slœyzə(n)] Verbuigingen: sluisde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesluisd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van schepen) door een schutsluis laten varen en daardoor tot een hoger of een lager peil brengen
Voorbeeld: `het duurt een tijdje om een schip te sluizen` Synoniem: schutten 2) (geldbedragen) op een louche manier overmaken financieel Voorbeeld: `gestolen geld sluizen naar een buitenlandse rekening` |
|
de slungel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈslʏŋəl] Verbuigingen: slungel|s (meerv.) |
lange en magere jongen
|
|
slungelig
bijv.naamw. Uitspraak: ['slʏŋələx] |
als je er als een slungel uitziet
Voorbeelden: `een slungelige puber`, `slungelig lopen` |
|
de slurf
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [slʏrf] Verbuigingen: slurven (meerv.) |
1) lange neus van een olifant
Voorbeeld: `Hij raapte met die grote slurf een pinda op.` 2) verbinding tussen een pier op een vliegveld en een vliegtuig luchtvaart Voorbeeld: `door de slurf naar de aankomsthal lopen` |
|
slurfdieren
zelfst.naamw. |
De slurfdieren of olifantachtigen (Proboscidea) zijn de orde van zoogdieren waartoe mastodonten, mammoeten en olifanten behoren. Voorbeeld: `.... slurfdieren. `
|
|
slurpen
werkw. Uitspraak: [ˈslʏrpə(n)] Verbuigingen: slurpte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geslurpt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een vloeistof) met geluid opzuigen en drinken
|
|
slurptaks
zelfst.naamw. |
heffing op auto's die veel brandstof verbruiken
|
|
de slurf
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [slʏrf] Verbuigingen: slurven (meerv.) |
1) lange neus van een olifant
Voorbeeld: `Hij raapte met die grote slurf een pinda op.` 2) verbinding tussen een pier op een vliegveld en een vliegtuig luchtvaart Voorbeeld: `door de slurf naar de aankomsthal lopen` |
|
sluw
bijv.naamw. Uitspraak: [slyw] |
slim en gemeen
Synoniem: leep |
|
smaadschrift
zelfst.naamw. |
pamflet waarin iemand of iets op smadelijke wijze wordt aangevallen
|
|
de smaak
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [smak] Verbuigingen: smaken (meerv.) |
1) zintuig waarmee je kunt proeven
Voorbeeld: `Als je niets meer ruikt, neemt je smaak ook sterk af.` 2) wat je proeft Voorbeelden: `een lekkere smaak`, `jam in verschillende smaken`, `frisdrank met vruchtensmaak` 3) voorkeur van iemand persoonlijk Voorbeelden: `Smaken verschillen.`, `Naar mijn smaak is het beter dat...` 4) gevoel voor wat mooi is Voorbeeld: `Zij heeft smaak en draagt altijd elegante kleren.` |
|
de smaak te pakken krijgen
|
((iets) leuk gaan vinden en ermee doorgaan)
|
|
in de smaak vallen
|
(gewaardeerd worden) `Mijn nieuwe jurk viel in de smaak bij mijn partner.`
|
|
de smaakmaker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['smakmakər] Verbuigingen: smaakmaker|s (meerv.) |
1) dat wat je toevoegd aan je gerecht om het meer smaak te geven
Voorbeeld: `zout en peper als smaakmakers voor je soep` 2) iemand die als voorbeeld dient voor andere personen Voorbeeld: `de smaakmaker van een voetbalploeg` |
|
de smaakstof
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['smakstɔf] Verbuigingen: smaakstof|fen (meerv.) |
substantie die je aan iets toevoegt om het meer smaak te geven
Voorbeeld: `snoepjes met natuurlijke kleur- en smaakstoffen` |
|
smaken
werkw. Uitspraak: [ˈsmakə(n)] Verbuigingen: smaakte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) genoemde smaak (2) hebben
Voorbeelden: `lekker smaken`, `De wijn smaakt naar de kurk.` |
|
Dit smaakt naar meer.
|
(dit bevalt erg goed)
|
|
Het smaakt me niet.
|
(ik vind het niet lekker)
|
|
smaakvol
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsmakfɔl] |
waaruit gevoel voor wat mooi is blijkt
Voorbeeld: `een smaakvol ingericht huis` Synoniem: stijlvol |
|
smalen
werkw. |
blijk geven van minachting Voorbeeld: `Hij smaalt alleen maar als je erover begint. `
|
|
smachten
werkw. Uitspraak: ['smɑxtə(n)] Verbuigingen: smachtte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmacht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
steeds zwakker worden en uiteindelijk omkomen
Voorbeeld: `smachten van dorst in de woestijn` |
|
smachten
werkw. Uitspraak: ['smɑxtə(n)] Verbuigingen: smachtte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmacht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
steeds zwakker worden en uiteindelijk omkomen
Voorbeeld: `smachten van dorst in de woestijn` |
|
smachten naar
werkw. Uitspraak: [ˈsmɑxtə(n) nar] Verbuigingen: smachtte naar (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmacht naar (volt.deelw.) |
heel erg sterk verlangen naar
Voorbeelden: `naar water smachten als je hevige dorst hebt`, `De veehandelaren smachten naar de opheffing van het vervoersverbod.` Synoniemen: hunkeren naar, snakken naar |
|
smachtend
bijv.naamw. Uitspraak: ['smɑxtənt] |
met een sterk verlangen naar iets
Voorbeeld: `je minnaar een smachtende blik toewerpen` |
|
smachten
werkw. Uitspraak: ['smɑxtə(n)] Verbuigingen: smachtte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmacht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
steeds zwakker worden en uiteindelijk omkomen
Voorbeeld: `smachten van dorst in de woestijn` |
|
smadelijk
bijv.naamw. Uitspraak: ['smadələk] |
wat beledigend of vernederend is
Voorbeelden: `een smadelijke nederlaag leiden in een oorlog`, `smadelijke opmerkingen over iemand maken` |
|
de smak
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [smɑk] Verbuigingen: smak|ken (meerv.) |
1) harde slag of klap
Voorbeeld: `met een harde smak tegen de grond gaan` Synoniem: klap 2) grote hoeveelheid Voorbeeld: `een smak geld in één keer uitgeven` |
|
smakelijk
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsmakələk] |
1) (van voedsel) goed smakend
Voorbeeld: `een smakelijke maaltijd` Synoniem: lekker 2) levendig en vrolijk Voorbeelden: `smakelijk lachen om een grap`, `een smakelijk verteld verhaal` |
|
Eet smakelijk./Smakelijk eten.
|
(dat zeg je tegen elkaar aan het begin van een maaltijd)
|
|
smakeloos
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsmakəlos] |
1) met weinig smaak (2)
Voorbeeld: `smakeloze soep` Synoniem: flauw 2) zonder smaak (4) en niet netjes Voorbeeld: `smakeloze grappen` Synoniem: ongepast |
|
smaken
werkw. Uitspraak: [ˈsmakə(n)] Verbuigingen: smaakte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) genoemde smaak (2) hebben
Voorbeelden: `lekker smaken`, `De wijn smaakt naar de kurk.` |
|
Dit smaakt naar meer.
|
(dit bevalt erg goed)
|
|
Het smaakt me niet.
|
(ik vind het niet lekker)
|
|
smakken
werkw. Uitspraak: [ˈsmɑkə(n)] Verbuigingen: smakte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) met veel geluid eten
Voorbeeld: `Zit niet zo te smakken.` 2) hard vallen of hard gooien Voorbeelden: `Hij smakte met zijn fiets tegen de grond.`, `je schoenen in de hoek smakken` |
|
smakken
werkw. Uitspraak: [ˈsmɑkə(n)] Verbuigingen: smakte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) met veel geluid eten
Voorbeeld: `Zit niet zo te smakken.` 2) hard vallen of hard gooien Voorbeelden: `Hij smakte met zijn fiets tegen de grond.`, `je schoenen in de hoek smakken` |
|
smartelijk
bijv.naamw. |
lijden veroorzakend
Voorbeeld: `De smartelijke dood van de geliefde vorstin zou nog lang de gemoederen in beweging houden. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het smartelijk in de tweede betekenis erin. ` |
|
smal
bijv.naamw. Uitspraak: [smɑl] |
met een kleine afstand tussen de lange kanten
Voorbeeld: `een smalle weg` Antoniem: breed |
|
smaldeel
zelfst.naamw. |
zelfstandig opererend onderdeel van een grotere groep
Voorbeeld: `Hij is de aanvoerder van het liberale smaldeel in de Nederlandse politiek. ` [scheepvaart] [militair] gedeelte van een oorlogsvloot Voorbeeld: `Vandaag vertrok een marine-eenheid ter aflossing van de wacht van het Nederlandse smaldeel dat in de Golf opereert. ` |
|
smalen
werkw. |
blijk geven van minachting Voorbeeld: `Hij smaalt alleen maar als je erover begint. `
|
|
smalend
bijv.naamw. |
minachting tonend Voorbeeld: `Zijn smalende opmerking werd hem niet in dank afgenomen. `
|
|
smalletjes
bijv.naamw. |
'alleen als naamwoordelijk deel': enigszins smal, mager Voorbeeld: `Wat ziet hij er smalletjes uit, hij is toch niet ziek?
|
|
smaragd
zelfst.naamw. |
[n] [mineraal] een variëteit van beril die geldt als de edelste steen uit de berylgroep met chemische formule Be<small>3</small>Al<small>2</small>(SiO<small>3</small>)<small>6</small>,
[m] een edelsteen bestaande uit het mineraal [1] Bron: Wikiwoordenboek - smaragd. |
|
smaragden
bijv.naamw. |
van smaragd vervaardigd Voorbeeld: `Zij droeg een prachtige smaragden hanger. `
|
|
I smaragdgroen
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur groen met RAL-nummer 6001.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het smaragdgroen? |
|
II smaragdgroen
bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur groen, met RAL-nummer 6001.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een smaragdgroene auto. ` |
|
de smart
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [smɑrt] Verbuigingen: smart|en (meerv.) |
1) groot verdriet
Voorbeeld: `Tijden van grote vreugde en diepe smart wisselden elkaar af.` Synoniem: verdriet |
|
met smart
|
(met groot ongeduld en verlangen) `met smart op iemand wachten`
|
|
smartelijk
bijv.naamw. |
lijden veroorzakend
Voorbeeld: `De smartelijke dood van de geliefde vorstin zou nog lang de gemoederen in beweging houden. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het smartelijk in de tweede betekenis erin. ` |
|
smarten
werkw. |
[scheepvaart] met (geteerd) zeildoek bekleden.<ref>[vLennep]</ref> Voorbeeld: `De stagen worden gekleed, getrenst en gesmart. `
|
|
het smartengeld
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsmɑrtə(n)xɛlt] |
bedrag dat je krijgt als je schade is toegebracht die niet hersteld kan worden
Voorbeeld: `Smartengeld uitkeren aan de nabestaanden.` |
|
smarting
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] een op een stag of want aangebrachte omwikkeling van oud touwmateriaal, om de slijtage te verminderen die optreedt door het steeds langs elkaar schuren van zeilen of touwen Voorbeeld: `Bij wijze van smarting is om de staalkabels van het want een kunststof kous aangebracht. `
|
|
de smartlap
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsmɑrtlɑp] Verbuigingen: smartlap|pen (meerv.) |
sentimenteel lied over tragische gebeurtenissen in het leven
Synoniem: levenslied |
|
de smartphone
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['smɑ:rtfon] Verbuigingen: smartphone|s (meerv.) |
mobiele telefoon met een groot aantal mogelijkheden die overeenkomen met die van een computer
Voorbeeld: `een smartphone met applicaties om je mails mee te lezen, op het internet te surfen, muziek te beluisteren, de krant te lezen etc.` |
|
smarten
werkw. |
[scheepvaart] met (geteerd) zeildoek bekleden.<ref>[vLennep]</ref> Voorbeeld: `De stagen worden gekleed, getrenst en gesmart. `
|
|
de smash
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [smɛʃ] Verbuigingen: smash|es (meerv.) |
krachtige slag tegen een hoge bal zodat recht naar beneden valt aan de andere kant van het net sport
Voorbeeld: `een smash bij volleybal, badminton en tennis` |
|
smashen
werkw. Afbreekpatroon: 'sma - shen Herkomst: «Engels Verbuigingen: smashte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesmasht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
de bal hard en in een schuine neerwaartse lijn op de helft van de tegenstander slaan sportsport
Voorbeeld: `Smashen is om blessures bij niet getrainde sporters te voorkomen verboden.` |
|
smeden
werkw. Uitspraak: [ˈsmedə(n)] Verbuigingen: smeedde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmeed (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (gloeiend metaal) met een hamer in een bepaalde vorm brengen technisch
Voorbeeld: `een sierlijk tuinhek laten smeden` 2) bedenken Voorbeeld: `wilde plannen smeden` |
|
smederij
zelfst.naamw. |
atelier, werkplaats van een smid, smidse
|
|
smeden
werkw. Uitspraak: [ˈsmedə(n)] Verbuigingen: smeedde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmeed (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (gloeiend metaal) met een hamer in een bepaalde vorm brengen technisch
Voorbeeld: `een sierlijk tuinhek laten smeden` 2) bedenken Voorbeeld: `wilde plannen smeden` |
|
smeedijzer
zelfst.naamw. |
is ijzer dat wordt gemaakt door het te smeden
|
|
smeken
werkw. Uitspraak: [ˈsmekə(n)] Verbuigingen: smeekte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmeekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in een afhankelijke positie dringend vragen (om iets)
Voorbeeld: `om hulp smeken` |
|
aansmeren
werkw. |
met iets besmeren
|
|
insmeren
werkw. Uitspraak: ['ɪnsmerə(n)] Verbuigingen: smeerde in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingesmeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
wrijvend aanbrengen op (iets)
Voorbeeld: `je huid insmeren met zonnebrandcrème als je op het strand zit` Synoniem: inwrijven |
|
uitsmeren over
|
(verdelen over) `U koopt de auto nu en de betaling wordt over drie jaar uitgesmeerd.`
|
|
breed uitsmeren
|
(veel aandacht geven) `Geweldpleging, inbraken en aanslagen worden breed uitgesmeerd in de media.`
|
|
smeerbaar
bijv.naamw. Uitspraak: ['smerbar] |
wat je kunt smeren
Voorbeelden: `smeerbare geitenkaas`, `smeerbare boter` Synoniem: dikvloeibaar |
|
aansmeren
werkw. |
met iets besmeren
|
|
smeren
werkw. Uitspraak: [ˈsmerə(n)] Verbuigingen: smeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets vets) uitspreiden over (iets)
Voorbeelden: `boter op je brood smeren`, `crème op je gezicht smeren` 2) olie of vet doen op (iets) waardoor het goed werkt Voorbeelden: `een slot smeren`, `smeerolie` |
|
'm smeren
|
(snel weggaan) `Na het feest ben ik 'm snel gesmeerd.` Synoniem: vluchten
|
|
het smeergeld
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsmerxɛlt] |
geld dat je aan iemand geeft om hem of haar iets te laten doen dat niet mag
Voorbeeld: `smeergeld aannemen` Synoniem: steekpenningen |
|
smeerkaas
zelfst.naamw. |
een zacht soort kaas dat uitgesmeerd kan worden op bijvoorbeeld brood Voorbeeld: `Ik doe vaak smeerkaas op m'n brood. `
|
|
de smeerlap
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsmerlɑp] Verbuigingen: smeerlap|pen (meerv.) |
1) iemand die vuil is of vieze dingen doet
Voorbeelden: `Je zit onder de vlekken. Je bent een smeerlap.`, `Hij kijkt stiekem naar blote vrouwen, de smeerlap!` Synoniemen: viezerik, smeerpoets 2) iemand die gemene streken uithaalt Voorbeeld: `De smeerlap laat haar met alle schulden zitten.` |
|
het smeermiddel
zelfst.naamw. Uitspraak: ['smermɪdəl] Verbuigingen: smeermiddel|en (meerv.) |
dat wat je gebruikt om iets te smeren (2)
Voorbeeld: `olie is een voorbeeld van een vloeibaar smeermiddel` |
|
de smeerolie
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['smeroli] |
olie die je als smeermiddel gebruikt
Voorbeeld: `Motorolie is smeerolie om de motor van je auto te smeren.` |
|
de smeerpoets
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['smerputs] Verbuigingen: smeerpoets|en (meerv.) |
iemand die vies of vuil is
Voorbeelden: `een verhaaltje over Piet de smeerpoets die zich niet wilde wassen`, `Wat een vieze vingers, smeerpoets die je bent!` Synoniemen: vuilik, smeerlap |
|
het smeersel
zelfst.naamw. Uitspraak: ['smersəl] Verbuigingen: smeersel|s (meerv.) |
zalf of crème die je ergens opsmeert
Voorbeeld: `een smeersel tegen zonnebrand` |
|
smeren
werkw. Uitspraak: [ˈsmerə(n)] Verbuigingen: smeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets vets) uitspreiden over (iets)
Voorbeelden: `boter op je brood smeren`, `crème op je gezicht smeren` 2) olie of vet doen op (iets) waardoor het goed werkt Voorbeelden: `een slot smeren`, `smeerolie` |
|
'm smeren
|
(snel weggaan) `Na het feest ben ik 'm snel gesmeerd.` Synoniem: vluchten
|
|
smeken
werkw. Uitspraak: [ˈsmekə(n)] Verbuigingen: smeekte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmeekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in een afhankelijke positie dringend vragen (om iets)
Voorbeeld: `om hulp smeken` |
|
omsmelten
werkw. |
door smelten en weer laten stollen een andere vorm geven
Voorbeeld: `De bronzen kerkklokken werden in de oorlog omgesmolten om er wapens van te maken. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het omsmelten in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
samensmelten
werkw. Uitspraak: ['samə(n)smɛltə(n)] Verbuigingen: smolt samen (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) een geheel worden
Verbuigingen: is samengesmolten (volt.deelw.) Voorbeeld: `verschillende muziekgenres die samensmelten tot een nieuw genre` Synoniem: fuseren 2) samenvoegen door te smelten Verbuigingen: heeft samengesmolten (verl.tijd ) Voorbeeld: `Laat de boter en de chocolade op een zacht vuurtje samensmelten en voeg daarna de room toe.` |
|
smelten
werkw. Uitspraak: [ˈsmɛltə(n)] Verbuigingen: smolt (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft, is gesmolten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
door warmte vloeibaar worden of maken
Voorbeelden: `Het ijs smelt.`, `chocola smelten voor een saus` |
|
de smeltkroes
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsmɛltkrus] Verbuigingen: smelt|kroezen (meerv.) |
plaats waar zeer verschillende dingen zich vermengen tot een geheel
Voorbeeld: `Die stad is een smeltkroes van culturen.` |
|
het smeltpunt
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsmɛltpʏnt] Verbuigingen: smeltpunt|en (meerv.) |
temperatuur waarop een vaste stof vloeibaar wordt
Voorbeeld: `Het smeltpunt van ijs is nul graden Celsius.` |
|
smeltwarmte
zelfst.naamw. |
[natuurkunde] de hoeveelheid warmte die opgenomen wordt bij het smelten van een kristallijne vaste stof
|
|
smeltwater
zelfst.naamw. |
[geologie] water dat afkomstig is van gesmolten sneeuw of ijs Voorbeeld: `De vulkaanuitbarsting onder de gletsjer veroorzaakte een vloed aan smeltwater. `
|
|
smeren
werkw. Uitspraak: [ˈsmerə(n)] Verbuigingen: smeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets vets) uitspreiden over (iets)
Voorbeelden: `boter op je brood smeren`, `crème op je gezicht smeren` 2) olie of vet doen op (iets) waardoor het goed werkt Voorbeelden: `een slot smeren`, `smeerolie` |
|
'm smeren
|
(snel weggaan) `Na het feest ben ik 'm snel gesmeerd.` Synoniem: vluchten
|
|
smerig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsmerəx] |
1) als iets of iemand erg vuil of vies is
Voorbeelden: `Na de reparatie van mijn auto was mijn broek erg smerig.`, `Dat smaakt smerig.` Synoniemen: goor, ranzig, vuil 2) als iemand gemeen is, of als iets daar blijk van geeft Voorbeeld: `smerige streken uithalen` Synoniem: gemeen 3) zeer onbehoorlijk Voorbeeld: `smerige taal uitslaan` Synoniem: schunnig |
|
de smeris
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['smerɪs] Verbuigingen: smeris|sen (meerv.) |
iemand die bij de politie werkt informeel
Voorbeeld: `We moeten ervandoor, de smerissen komen eraan!` Synoniem: politieagent |
|
de smet
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [smɛt] |
1) vuil stukje op een oppervlak
Voorbeeld: `smetvrees` Synoniem: vlek (1) 2) iets dat je goede naam of eer aantast Voorbeelden: `een smet op zijn naam/blazoen`, `Als bekend werd dat hij homo is, zou dat een smet werpen op carrière.` Synoniem: blaam |
|
smetteloos
bijv.naamw. Uitspraak: ['smɛtəlos] |
zonder vlekken
Voorbeelden: `een smetteloos wit hemd`, `een smetteloze reputatie` Synoniem: vlekkeloos |
|
de smetvrees
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['smɛtfres] |
grote vrees voor besmetting die bijvoorbeeld dwangmatig handenwassen tot gevolg heeft
|
|
smeuïg
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsmøjəx] |
1) (van iets eetbaars) lekker zacht en een beetje vet
Voorbeeld: `smeuïge aardappelpuree` Antoniem: droog 2) (van een verhaal) levendig en vrolijk Voorbeeld: `een smeuïg verhaal` Synoniemen: smakelijk, sappig |
|
smeulen
werkw. Uitspraak: [ˈsmølə(n)] Verbuigingen: smeulde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmeuld (volt.deelw.) |
(van vuur) zachtjes en zonder vlammen branden
|
|
de smid
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [smɪt] Verbuigingen: smeden (meerv.) |
iemand die als beroep metalen smeedt (1)
Voorbeelden: `edelsmid`, `hoefsmid` |
|
smidse
zelfst.naamw. |
atelier, werkplaats van een smid
|
|
de smiecht
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [smixt] Verbuigingen: smiecht|en (meerv.) |
iemand die gemeen is of smerige streken uithaalt
Voorbeeld: `Die smiecht wil ik nooit meer zien!` Synoniem: smeerlap |
|
smijten
werkw. Uitspraak: [ˈsmɛitə(n)] Verbuigingen: smeet (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmeten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
hard gooien
Voorbeeld: `je spullen op tafel smijten` |
|
met de deur smijten
|
(de deur met een klap dichtdoen (omdat je boos bent))
|
|
eruit smijten
|
((iemand) je huis uit zetten)
|
|
eruit smijten
|
((iemand) ontslaan)
|
|
smilen
werkw. Afbreekpatroon: 'smi - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: smilede (verl.tijd ) Verbuigingen: gesmiled (volt.deelw.) |
glimlachen mens en samenleving
Voorbeeld: `hij loopt de hele dag te smilen in de dierentuin` |
|
smirten
werkw. Afbreekpatroon: 'smir - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: smirtte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesmirt (volt.deelw.) |
flirten met iemand die buiten staat te roken, omdat hij of zij binnen niet mag roken
Voorbeeld: `bij de ingang van het café stonden enkele dames te smirten met de bezoekers` Synoniem: verleidelijk paffen |
|
smoel
zelfst.naamw. |
[vulgair] aangezicht Voorbeeld: `"Ik sla je op je smoel!" dreigde hij. `
|
|
de smoes
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [smus] Verbuigingen: smoezen (meerv.) |
wat je verzint om iets niet te hoeven doen of uit te leggen
Voorbeelden: `Iedere keer heeft ze weer een smoes om niet te hoeven afwassen.`, `een smoes verzinnen om eronderuit te komen`, `proberen met een smoesje langs de bewaking te komen`, `kutsmoes` Synoniemen: uitvlucht, voorwendsel |
|
smoesjes verkopen
|
(steeds smoezen vertellen)
|
|
smoezelig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsmuzələx] |
een beetje vuil, met vlekken
Voorbeeld: `Mijn jurk is smoezelig. Ik zal hem wassen.` Synoniem: groezelig |
|
binnensmokkelen
werkw. |
goederen een gebied in smokkelen Voorbeeld: `Elk jaar wordt er weer veel verboden vuurwerk Nederland binnengesmokkeld. `
|
|
smokkelen
werkw. Uitspraak: [ˈsmɔkələ(n)] Verbuigingen: smokkelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmokkeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets) illegaal en in het geheim over de grens brengen
Voorbeeld: `drugs smokkelen` 2) (iets) opzettelijk net niet helemaal goed doen Voorbeeld: `Dat papier past net niet. Je moet maar een beetje smokkelen.` |
|
smelten
werkw. Uitspraak: [ˈsmɛltə(n)] Verbuigingen: smolt (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft, is gesmolten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
door warmte vloeibaar worden of maken
Voorbeelden: `Het ijs smelt.`, `chocola smelten voor een saus` |
|
de smook
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [smok] |
dikke, vette rook of damp
Voorbeeld: `smookwolk` Synoniem: walm |
|
smoor
zelfst.naamw. |
'de ~ in hebben': ergens boos over zijn Voorbeeld: `Hij had daar flink de smoor over in. `
|
|
smoren
werkw. Uitspraak: [ˈsmorə(n)] Verbuigingen: smoorde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
2) (voedsel) in een afgesloten pan met wat vocht en vet langzaam gaar laten worden
Voorbeeld: `vlees smoren` Synoniem: laten sudderen |
|
1)
niet in de wieg gesmoord zijn |
(een hoge leeftijd hebben)
|
|
smoorheet
bijv.naamw. Uitspraak: ['smorhet] |
heel erg warm
Voorbeeld: `een smoorhete zomerdag` Synoniem: snikheet |
|
smoorspoel
zelfst.naamw. |
[elektrotechniek] elektrische spoel meestal gebruikt om gelijkstroom door te laten en wisselstroom te onderdrukken
|
|
smoorverliefd
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsmorvərlift] |
heel erg verliefd
Voorbeeld: `Ze kennen elkaar nog maar net en zijn smoorverliefd.` |
|
smoothen
werkw. Afbreekpatroon: 'smoo - then Herkomst: «Engels Verbuigingen: smoothte/smoothde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesmootht/gesmoothd (volt.deelw.) |
glad maken, verzachten
Voorbeeld: `een ruig stuk land smoothen om het daarna te bewerken` |
|
smoren
werkw. Uitspraak: [ˈsmorə(n)] Verbuigingen: smoorde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(voedsel) in een afgesloten pan met wat vocht en vet langzaam gaar laten worden
Voorbeeld: `vlees smoren` Synoniem: laten sudderen |
|
niet in de wieg gesmoord zijn
|
(een hoge leeftijd hebben)
|
|
de smos
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [smɔs] Verbuigingen: smos|sen (meerv.) |
broodje belegd met mayonaise, sla, schijfjes tomaat en ei
Voorbeelden: `een smos met kaas en/of ham`, `Een smos kaas zonder mayonaise, alstublieft.` |
|
sms'en
werkw. Uitspraak: [ɛsɛm'ɛsə(n)] Verbuigingen: sms'te (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ge-sms't (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een kort berichtje in je mobiele telefoon tikken en versturen
|
|
doormailen
werkw. Afbreekpatroon: 'door - mai - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: mailde door (verl.tijd ) Verbuigingen: doorgemaild (volt.deelw.) |
iets via e-mail doorsturen computer
Voorbeeld: `Zal ik het even doormailen? Dit is echt iets voor jou.` |
|
het sms'je
zelfst.naamw. Uitspraak: [ɛsɛm'ɛʃə] Verbuigingen: sms'je|s (meerv.) |
kort berichtje dat je in je mobiele telefoon tikt en verstuurt
Voorbeeld: `een sms'je naar een vriendin sturen om haar te feliciteren met haar verjaardag` |
|
opsmukken
werkw. |
zorgen dat iets of iemand er mooier uitziet
Voorbeeld: `Het terrein achter het Koetshuis wordt netjes opgesmukt. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het opsmukken in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
smullen
werkw. Uitspraak: [ˈsmʏlə(n)] Verbuigingen: smulde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesmuld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
erg genieten van lekker eten
Voorbeelden: `De soep was voortreffelijk. Ik heb gesmuld.`, `Ik heb gesmuld van de pasta.` |
|
de smulpaap
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['smʏlpap] Verbuigingen: smul|papen (meerv.) |
iemand die graag, veel en vaak eet
Voorbeeld: `Hij is een echte smulpaap en dat zie je ook aan hem. Hij weegt honderd kilo!` Synoniem: lekkerbek |
|
smulpartij
zelfst.naamw. |
heerlijke maaltijd
|
|
de snaar
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [snar] Verbuigingen: snaren (meerv.) |
1) elk van de gespannen draden op bepaalde muziekinstrumenten muziek
Voorbeeld: `de snaren van een viool` 2) elk van de gespannen draden op een tennisracket sport Voorbeeld: `nieuwe snaren op je racket laten zetten` |
|
een gevoelige snaar raken
|
((iets) zeggen dat bij iemand gevoelig overkomt)
|
|
het snaarinstrument
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsnarɪnstrymɛnt] Verbuigingen: snaarinstrument|en (meerv.) |
muziekinstrument dat geluid maakt als je de snaren in beweging brengt muziek
Voorbeeld: `Een viool, altviool, cello en bas zijn snaarinstrumenten.` |
|
snaarklinker
zelfst.naamw. |
[muziekinstrument] een verzamelnaam voor muziekinstrumenten die een toon voortbrengen door een trillende snaar
|
|
de snabbel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['snɑbəl] Verbuigingen: snabbel|s (meerv.) |
werk dat je naast je eigenlijke beroep doet om wat bij te verdienen
Voorbeeld: `een leerkracht die als snabbel bijles geeft aan kinderen` Synoniem: schnabbel |
|
de snack
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [snɛk, snɑk] Verbuigingen: snack|s (meerv.) |
klein hartig gerechtje
Voorbeeld: `Bitterballen en kroketten zijn snacks.` |
|
de snackbar
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsnɛgbɑ:r, 'snɑgbɑr] Verbuigingen: snackbar|s (meerv.) |
winkeltje waar je snacks kunt kopen en opeten
Voorbeeld: `naar de snackbar gaan als je geen zin hebt om eten te koken` |
|
snacken
werkw. Afbreekpatroon: 'snac - ken Herkomst: «Engels Verbuigingen: snackte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesnackt (volt.deelw.) |
(minder gezonde) tussendoortjes eten voedsel
Voorbeeld: `even snacken in de pauze ` |
|
snailmailen
werkw. Afbreekpatroon: 'snail - mai - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: snailmailde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesnailmaild (volt.deelw.) |
per post versturen
Voorbeeld: `een formulier uitprinten en vervolgens met een kopie van het rijbewijs of paspoort snailmailen naar de KvK` |
|
snakken
werkw. |
in ademnood naar lucht happen
Voorbeeld: `Na die lange duik kwam zij snakkend boven. ` heftig naar iets verlangen, veelal na ontbering ervan Voorbeeld: `Na weken regen en wijdverbreide wateroverlast snakte heel Nederland naar een droge dag met zonneschijn. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het snakken in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
snakken naar
werkw. Uitspraak: [ˈsnɑkə(n) nar] Verbuigingen: snakte naar (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnakt naar (volt.deelw.) |
heftig verlangen naar
Voorbeeld: `De strandexploitanten snakken naar mooi zomerweer.` Synoniem: smachten naar |
|
snappen
werkw. Uitspraak: [ˈsnɑpə(n)] Verbuigingen: snapte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) begrijpen
Voorbeeld: `Ik begin het probleem nu te snappen.` Synoniem: vatten 2) (iemand) zien als die iets doet wat verboden is Voorbeeld: `In het centrum werd een man met drie pakjes heroïne gesnapt.` Synoniem: betrappen |
|
er geen bal/geen snars/geen lor van snappen
|
(er helemaal niets van begrijpen)
|
|
het snapshot
zelfst.naamw. Uitspraak: ['snɛpʃɔt] Verbuigingen: snapshot|s (meerv.) |
momentopname of snel gemaakte foto van iets of iemand
Voorbeelden: `een snapshot van je computerscherm maken`, `met je fototoestel enkele snapshots maken` Synoniem: kiekje |
|
de snaar
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [snar] Verbuigingen: snaren (meerv.) |
1) elk van de gespannen draden op bepaalde muziekinstrumenten muziek
Voorbeeld: `de snaren van een viool` 2) elk van de gespannen draden op een tennisracket sport Voorbeeld: `nieuwe snaren op je racket laten zetten` |
|
een gevoelige snaar raken
|
((iets) zeggen dat bij iemand gevoelig overkomt)
|
|
de snater
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['snatər] Verbuigingen: snater|s (meerv.) |
mond van een mens informeel
Voorbeeld: `Hou je snater!` Synoniemen: bek (2), snavel |
|
snateren
werkw. Uitspraak: [ˈsnatərə(n)] Verbuigingen: snaterde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnaterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van een eend) geluid maken
Voorbeeld: `snaterende eendjes in de vijver` Synoniem: kwaken 2) hard en druk praten informeel Voorbeeld: `Zitten jullie niet zo te snateren.` |
|
de snauw
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [snɑu] Verbuigingen: snauw|en (meerv.) |
keer dat je boos en kortaf praat (tegen iemand)
Voorbeeld: `een snauw van iemand krijgen` Synoniem: kat (3) |
|
afsnauwen
werkw. Uitspraak: ['ɑfsnɑuwə(n)] Verbuigingen: snauwde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgesnauwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) boos en kortaf toespreken
Voorbeeld: `je kinderen afsnauwen omdat ze vervelend zijn` |
|
toesnauwen
werkw. Uitspraak: ['tusnɑuwə(n)] Verbuigingen: snauwde toe (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft toegesnauwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
boos en kortaf praten of roepen (tegen iemand)
Voorbeeld: `Je buurjongen toesnauwen omdat hij een bal tegen je ruit geschopt heeft.` Synoniem: snauwen |
|
afsnauwen
werkw. Uitspraak: ['ɑfsnɑuwə(n)] Verbuigingen: snauwde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgesnauwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) boos en kortaf toespreken
Voorbeeld: `je kinderen afsnauwen omdat ze vervelend zijn` |
|
snauwen
werkw. Uitspraak: [ˈsnɑuwə(n)] Verbuigingen: snauwde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnauwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
boos en kortaf praten (tegen iemand)
Voorbeeld: `Ze snauwde tegen me dat ik een rotvent ben.` |
|
de snavel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsnavəl] Verbuigingen: snavel|s (meerv.) |
1) bek van een vogel
Voorbeeld: `een grote, gele snavel` 2) mond informeel Voorbeeld: `Houd je snavel!` Synoniem: snater |
|
I sneb
zelfst.naamw. |
snavel
|
|
II sneb
zelfst.naamw. |
aftekening op de neus, neustop en/of lippen van een paard
|
|
de snee
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sne] Verbuigingen: snee|ën (meerv.) |
1) langwerpige wond door iets scherps
Voorbeeld: `Ik heb een snee in mijn vinger gekregen bij het uien snijden.` Synoniem: snijwond 2) afgesneden plak Voorbeelden: `een dikke snee brood`, `een snee kaas` |
|
de snee
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sne] Verbuigingen: snee|ën (meerv.) |
1) langwerpige wond door iets scherps
Voorbeeld: `Ik heb een snee in mijn vinger gekregen bij het uien snijden.` Synoniem: snijwond 2) afgesneden plak Voorbeelden: `een dikke snee brood`, `een snee kaas` |
|
sneven
werkw. Uitspraak: ['snevə(n)] Verbuigingen: sneefde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gesneefd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
doodgaan in een strijd
Voorbeeld: `Hij was een van de weinige soldaten die het bloedbad overleefd hebben. De rest is gesneefd.` Synoniemen: sneuvelen (1), omkomen, sterven |
|
sneer
zelfst.naamw. |
een minachtende, vernederende opmerking Voorbeeld: `Hij kreeg een sneer omdat hij het niet goed gedaan had. `
|
|
sneetje
zelfst.naamw. |
[-dimt-]
dunne afgeneden plak, gewoonlijk van brood Voorbeeld: `Wil je één sneetje of twee? ` |
|
de sneeuw
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [snew] |
stukjes ijs die in witte vlokken in de winter uit de lucht komen vallen
Voorbeelden: `Er is vannacht 10 centimeter sneeuw gevallen.`, `een dik pak sneeuw`, `sneeuwpop` |
|
natte sneeuw
|
(smeltende sneeuw die regen wordt)
|
|
ondersneeuwen
werkw. |
bedolven raken met sneeuw
Voorbeeld: `Onze auto sneeuwde zo volledig onder dat we hem nauwelijks meer herkenden. ` in figuurlijke zin bedolven raken Voorbeeld: `"Ja, dat zouden we doen, maar dat is met al die rapporten volledig ondergesneeuwd.". ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de sneeuwbal
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsnewbɑl] Verbuigingen: sneeuwbal|len (meerv.) |
tot een bal samengedrukte hoeveelheid sneeuw
Voorbeeld: `sneeuwballen gooien naar voorbijrijdende auto's` |
|
sneeuwbaleffect
zelfst.naamw. |
een gedurig vergrotende uitwerking
|
|
sneeuwbestendig
bijv.naamw. |
geschikt gemaakt om te blijven functioneren in de sneeuw
Voorbeeld: `Is het niet beter dit wat sneeuwbestendiger te maken? ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het sneeuwbestendig in de tweede betekenis erin. ` |
|
sneeuwblind
bijv.naamw. |
verblind door de hevige schittering van de sneeuw
|
|
sneeuwbril
zelfst.naamw. |
speciale bril ter voorkoming van sneeuwblindheid
|
|
sneeuwbui
zelfst.naamw. |
een bui sneeuw
|
|
sneeuwen
werkw. Uitspraak: [ˈsnewə(n)] Verbuigingen: sneeuwde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesneeuwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
het uit de lucht komen van sneeuw
Voorbeeld: `Het sneeuwt al een uur.` |
|
sneeuwgans
zelfst.naamw. |
[dierkunde] [vogels] [species|Chen caerulescens] is een gans van het hoge noorden van Noordoost-Siberië, Alaska, Canada en Groenland, waar hij broedt op de toendra ten noorden van de boomgrens. Gewoonlijk overwintert hij aan de Atlantische kust van de VS of in Texas
|
|
sneeuwgeit
zelfst.naamw. |
[dierkunde] [species|Oreamnos americanus] [species|Oreamus americanus] is een groot hoefdier uit de Rocky Mountains. Ondanks zijn naam is hij nauwer verwant aan de gems dan aan de geit. Om die reden wordt hij soms ook sneeuwgems genoemd
|
|
sneeuwhoen
zelfst.naamw. |
[dierkunde] [vogels] [species|Lagopus mutus] patrijsachtige hoendervogel uit koude streken, die in de zomer een bruinig en in de winter wit verenkleed heeft
|
|
de sneeuwhut
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['snewhʏt] Verbuigingen: sneeuwhut|ten (meerv.) |
lage, ronde woning van sneeuwblokken
Voorbeeld: `Eskimo's wonen in sneeuwhutten.` Synoniem: iglo |
|
de sneeuwjacht
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['snewjɑxt] |
sneeuwstorm met krachtige windvlagen
Voorbeeld: `een sneeuwjacht met windkracht zes of zeven` |
|
de sneeuwketting
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['snewkɛtɪŋ] Verbuigingen: sneeuwketting|en (meerv.) |
ketting die je rond de banden van je auto doet bij hevige sneeuwval om slippen te voorkomen
Voorbeeld: `een verkeersbord dat je verplicht sneeuwkettingen te gebruiken` |
|
het sneeuwklokje
zelfst.naamw. Uitspraak: ['snewklɔkjə] Verbuigingen: sneeuwklokje|s (meerv.) |
plant uit de narcissenfamilie met een wit bloempje die in de winter al bloeit
Voorbeeld: `sneeuwklokjes in je tuin hebben` |
|
sneeuwlaag
zelfst.naamw. |
laag sneeuw die de grond bedekt
|
|
de sneeuwman
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['snewmɑn] Verbuigingen: sneeuwman|nen (meerv.) |
figuur die je met sneeuw maakt
Voorbeeld: `een sneeuwman met een wortel als neus en twee steentjes als ogen` Synoniem: sneeuwpop |
|
sneeuwmeter
zelfst.naamw. |
een toestel dat de hoeveelheid gevallen sneeuw (d.i. vaste neerslag) meet Voorbeeld: `De sneeuwmeter functioneerde niet goed. `
|
|
sneeuwpanter
zelfst.naamw. |
[dierkunde] 'Unica unica', een katachtig zoogdier dat leeft in China, Rusland, Mongolië, Nepal, Bhutan en Afghanistan
|
|
de sneeuwpop
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['snewpɔp] Verbuigingen: sneeuwpop|pen (meerv.) |
figuur die je met sneeuw maakt
Voorbeeld: `Alle kinderen in de straat doen hun best om de mooiste sneeuwpop te maken.` Synoniem: sneeuwman |
|
sneeuwschuiver
zelfst.naamw. |
een apparaat met een steel en een blad waarmee scheeuw verschoven kan worden
Voorbeeld: `Er licht nu weer zo veel sneeuw in de tuin dat ik de sneeuwschuiver maar weer pak. ` een voertuig dat is uitgerust met een mechaniek waarmee het sneeuw kan verplaatsen Voorbeeld: `Vanwege de hevige sneeuwval worden er op veel plekken in het land sneeuwschuivers ingezet om de wegen begaanbaar te houden. ` een mechaniek waarmee een voertuig uitgerust kan worden zodat het er sneeuw mee kan schuiven Voorbeeld: `Bevestig de sneeuwschuiver aan je vrachtwagen, anders kom je vannacht vast te zitten. ` |
|
sneeuwscooter
zelfst.naamw. |
motorvoertuig waarmee men zich over sneeuw en ijs kan voortbewegen
|
|
de sneeuwstorm
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['snewstɔrm] Verbuigingen: sneeuwstorm|en (meerv.) |
hevige sneeuwval met krachtige windstoten
Voorbeeld: `met je auto vastzitten in een sneeuwstorm` |
|
sneeuwsurfen
werkw. Afbreekpatroon: 'sneeuw - sur - fen Herkomst: «Engels Verbuigingen: sneeuwsurfte/ sneeuwsurfde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesneeuwsurft/ gesneeuwsurfd (volt.deelw.) |
over sneeuw surfen sport
Voorbeeld: `alleen sneeuwsurfen op de veilige pistes ` |
|
sneeuwen
werkw. Uitspraak: [ˈsnewə(n)] Verbuigingen: sneeuwde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesneeuwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
het uit de lucht komen van sneeuw
Voorbeeld: `Het sneeuwt al een uur.` |
|
sneeuwuil
zelfst.naamw. |
[vogels] [species|Bubo scandiacus]; een witte toendra-uil
|
|
de sneeuwvlok
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsnewvlɔk] Verbuigingen: sneeuwvlok|ken (meerv.) |
stukjes ijs met veel lucht die aan elkaar vast één vlok van sneeuw vormen
Voorbeeld: `De sneeuwvlokken dwarrelen naar beneden.` |
|
I sneeuwwit
zelfst.naamw. |
[kleur] zo wit als sneeuw
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het sneeuwwit? |
|
`
II sneeuwwit bijv.naamw. |
[kleur] de kleur sneeuwwit] hebbend, zo wit als sneeuw
Voorbeeld: `Hij rijdt in een sneeuwwitte auto. ` |
|
sneeuwwitje
zelfst.naamw. |
een drank gemaakt door bier met frisdrank te mengen
Voorbeeld: `Wil je een biertje of een sneeuwwitje? ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
snel
bijv.naamw. Uitspraak: [snɛl] |
1) die of dat weinig tijd nodig heeft of een hoog tempo heeft
Voorbeelden: `snelle service bieden`, `zo snel mogelijk reageren op een oproep`, `snel van begrip zijn`, `snel boos worden` Antoniemen: langzaam, traag, zacht, , Synoniemen: vlug, spoedig, hard 2) modern, modieus en met lef Voorbeeld: `een coole snelle jongen` |
|
toesnellen
werkw. Uitspraak: ['tusnɛlə(n)] Verbuigingen: snelde toe (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft toegesneld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
snel naar iemand of iets lopen
Voorbeelden: `Alle journalisten snelden toe om foto's te kunnen nemen.`, `toesnellen om een bejaarde vrouw weer overeind te helpen` |
|
sneldaten
werkw. Afbreekpatroon: 'snel - da - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: sneldatete (verl.tijd ) Verbuigingen: gesneldatet (volt.deelw.) |
korte kennismakingen achter elkaar hebben met het doel een partner te vinden
Voorbeeld: `sneldaten om iemand te ontmoeten met wie je vaker wilt afspreken` Synoniem: speeddaten |
|
snellen
werkw. Uitspraak: [ˈsnɛlə(n)] Verbuigingen: snelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gesneld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van iemand) snel gaan
Voorbeelden: `naar je baby snellen als die begint te huilen`, `iemand te hulp snellen` Synoniem: ijlen (2) |
|
de snelheid
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsnɛlheit] Verbuigingen: snel|heden (meerv.) |
mate waarin je vooruitkomt in een bepaalde tijd;
hoe snel je vooruitgaat Voorbeelden: `De auto reed met een snelheid van 120 kilometer per uur.`, `Bij de snelheidscontrole door de politie zijn snelheden gemeten van boven de 200 kilometer.` |
|
de snelheidsbeperking
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['snɛlhɛitsbəpɛrkɪŋ] Verbuigingen: snelheidsbeperking|en (meerv.) |
maximale snelheid die je op een bepaalde plaats mag rijden
Voorbeeld: `een snelheidsbeperking van 30 kilomter per uur in de buurt van scholen` |
|
de snelheidsovertreding
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['snɛlhɛitsovərtredɪŋ] Verbuigingen: snelheidsovertreding|en (meerv.) |
keer dat je sneller rijdt dan je mag
Voorbeeld: `een boete krijgen als je een snelheidsovertreding begaat` |
|
de snelkoppeling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['snɛlkɔpəlɪŋ] Verbuigingen: snelkoppeling|en (meerv.) |
pictogram op het bureaublad van je computer om een bestand snel te openen door erop te klikken computers
Voorbeeld: `een snelkoppeling maken van een tekstdocument` |
|
de sneltoets
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['snɛltuts] Verbuigingen: sneltoets|en (meerv.) |
knop of een combinatie van knoppen die je indrukt om snel een bestand te openen of een functie te activeren computers
Voorbeeld: `met de sneltoets CTRL + S kun je een tekstbestand opslaan` |
|
de sneltram
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['snɛltrɛm, 'snɛltrɑm] Verbuigingen: sneltram|s (meerv.) |
tram die bij minder haltes stopt en sneller gaat dan een gewone tram
Voorbeelden: `de Utrechtse sneltram`, `de sneltram nemen` |
|
de sneltrein
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsnɛltrɛin] Verbuigingen: sneltrein|en (meerv.) |
trein die op een traject alleen bij grote stations stopt
Voorbeeld: `De sneltrein van Leiden naar Den Haag stopt niet in Voorschoten.` Antoniem: stoptrein |
|
het snelverkeer
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsnɛlvərker] |
alle voertuigen met een motor die boven een bepaalde snelheid kunnen rijden
Voorbeelden: `De brug is van 10 tot 15 mei gesloten voor al het snelverkeer.`, `Een brommer is geen snelverkeer.` Antoniem: langzaam verkeer |
|
de snelweg
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsnɛlwɛx] Verbuigingen: snelweg|en (meerv.) |
autoweg voor snelverkeer, met voor elke richting aparte rijbanen
digitale snelweg (internet) |
|
sneer
zelfst.naamw. |
een minachtende, vernederende opmerking Voorbeeld: `Hij kreeg een sneer omdat hij het niet goed gedaan had. `
|
|
snerken
werkw. Verbuigingen: snerkte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesnerkt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zachtjes koken Voeding
Voorbeelden: `Daarna voegt men boter toe, die men eerst heeft laten snerken. `, `Iets zachtjes en pruttelend laten koken noemt men in bepaalde regio's ook wel snerken.` Synoniemen: braden, schroeien, pruttelen, sissen, snerpen |
|
de snert
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [snɛrt] |
erwtensoep
|
|
sneu
bijv.naamw. Uitspraak: [snø] |
als iets iemand teleurstelt
Voorbeeld: `Krijg je die baan niet? Dat is sneu voor je.` Synoniemen: teleurstellend, jammer |
|
sneuvelen
werkw. Uitspraak: [ˈsnøvələ(n)] Verbuigingen: sneuvelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gesneuveld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) doodgaan in een strijd
Voorbeeld: `Er zijn honderden soldaten gesneuveld bij de aanval op de stad.` Synoniemen: omkomen, sterven 2) kapotgaan of verdwijnen Voorbeelden: `Mijn glazen vaas is gesneuveld.`, `Het extreme weer doet alle records sneuvelen.`, `Bij de fusie van die bedrijven zullen honderd banen sneuvelen.` |
|
sneven
werkw. Uitspraak: ['snevə(n)] Verbuigingen: sneefde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gesneefd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
doodgaan in een strijd
Voorbeeld: `Hij was een van de weinige soldaten die het bloedbad overleefd hebben. De rest is gesneefd.` Synoniemen: sneuvelen (1), omkomen, sterven |
|
snibbig
bijv.naamw. Uitspraak: ['snɪbəx] |
(van mensen of uitingen) onaardig en een beetje agressief
Voorbeelden: `een snibbig antwoord geven`, `een snibbige tante` Synoniemen: bits, vinnig, kattig |
|
snierken
werkw. |
bloedstollend krijsen
Voorbeeld: `Sommige kleuters snierken dat je nekharen ervan overeind gaan staan. ` boven een vuurtje roosteren Voorbeeld: `Regelmatig bracht ik kleine lapjes gepikt vlees en andere levensbehoeften mee. Ik verborg dat in m'n tjawat (lendedoekje) tussen m'n bovenbenen. Wanneer ik bij m'n kongsi kwam zei ik: "Het is weer klote zooi". 's Avonds zaten we dan boven een vuurtje lekker te "snierken".<ref>[http://www.veteranen-online.nl/wom/japan8.htm |Adrie Kannegieter. Japans krijgsgevangene 1943.]</ref> ` [vulgair] een man met de hand bevredigen tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het snierken in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
I sniffen
werkw. Afbreekpatroon: 'snif - fen Verbuigingen: snifte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesnift (volt.deelw.) |
snotteren, zachtjes huilen, zachtjes snuiven en huilen tegelijk mens
Voorbeeld: `na het slechte nieuws zat ze in een hoekje te sniffen` |
|
IIa sniffen
werkw. Afbreekpatroon: 'snif - fen Herkomst: «Engels Verbuigingen: sniffte/snifte (verl.tijd ) IIb sniffen werkw. Afbreekpatroon: 'snif - fen Herkomst: «Engels Verbuigingen: sniffte/snifte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesnifft/gesnift (volt.deelw.) |
het afluisteren van netwerk verkeer computer
Voorbeeld: `zorgen dat het wachtwoord niet te sniffen is op een netwerk als je inlogt` Synoniem: het mee- of afluisteren van dataverkeer |
|
snijden
werkw. Uitspraak: [ˈsnɛidə(n)] Verbuigingen: sneed (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesneden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) een snee (1) maken (in iets), of (iets) in stukken delen met een mes of ander scherp voorwerp
Voorbeelden: `je in je vinger snijden als je een appel schilt`, `brood snijden`, `de cake in plakken snijden` te snijden zijn (heel hevig zijn) `De rook is te snijden.` 2) (met een vervoermiddel) plotseling van opzij voor iemand anders gaan rijden Voorbeeld: `iemand snijden, waardoor hij moet remmen` 3) (van lijnen) op één punt door elkaar heen gaan Voorbeeld: `Waar de lijnen elkaar snijden, zijn vraag en aanbod in evenwicht.` Synoniem: kruisen |
|
doorsnijden
werkw. |
in twee losse stukken snijden.
Voorbeeld: `Hij pakte een mes en sneed het touwtje door. ` dwars door een bepaald gebied voeren. Voorbeeld: `De I70 doorsnijdt de Verenigde Staten van kust tot kust. ` |
|
fijnsnijden
werkw. Uitspraak: [ˈfɛinsnɛidə(n)] Verbuigingen: sneed fijn (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft fijngesneden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in hele kleine stukjes snijden
Voorbeeld: `Snij de uien fijn en doe ze daarna in de pan.` |
|
insnijden
werkw. Uitspraak: ['ɪnsnɛidə(n)] Verbuigingen: sneed in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingesneden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een snee maken in (iets)
Voorbeelden: `brooddeeg insnijden voor je het gaat bakken`, `een gezwel insnijden en het vocht eruit laten lopen` |
|
de snijbloem
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['snɛiblum] Verbuigingen: snijbloem|en (meerv.) |
afgesneden bloem die je gebruikt om in een vaas te zetten
Voorbeeld: `Rozen en tulpen zijn bekende voorbeelden van snijbloemen.` |
|
de snijboon
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['snɛibon] Verbuigingen: snij|bonen (meerv.) |
langwerpige peulvrucht die je eerst in stukjes snijdt voordat je hem kookt
Voorbeelden: `stoksnijboon`, `snijbonen klaarmaken voor bij het avondeten` |
|
snijbiet
zelfst.naamw. |
[groente], [plantkunde] [species|Beta vulgaris] 'var.cicla', een bladgewas waarvan de bladeren of de badstelen als groente worden gegeten
|
|
aansnijden
werkw. Uitspraak: ['ansnɛidə(n)] Verbuigingen: sneed aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangesneden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) het eerste stuk afsnijden
Voorbeeld: `een cake aansnijden` 2) ter sprake brengen Voorbeeld: `een onderwerp aansnijden` Synoniemen: aan de orde stellen, aankaarten |
|
snijolie
zelfst.naamw. |
[gereedschap] een in de metaalbewerking toegepast smeer- en koelmiddel bij verspanende bewerkingen zoals schroefdraadsnijden, boren, frezen, draaien enz Voorbeeld: `Bij gebruik van snijolie verloopt het draadtappen gladjes en de tap zal minder snel breken. `
|
|
de snijplank
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['snɛiplɑŋk] Verbuigingen: snijplank|en (meerv.) |
onderlegger van hout of kunststof die je gebruikt om dingen op te snijden
Voorbeelden: `tomaten, komkommers, uien, paprika's snijden op een snijplank`, `een houten snijplank om brood op te snijden` |
|
het snijpunt
zelfst.naamw. Uitspraak: ['snɛipʏnt] Verbuigingen: snijpunt|en (meerv.) |
plaats waar twee dingen elkaar kruisen of snijden
Voorbeelden: `het snijpunt van twee cirkels`, `het snijpunt van twee visies` |
|
de snijwond
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['snɛiwɔnt] Verbuigingen: snijwond|en (meerv.) |
langwerpige wond die je oploopt als je je aan een scherp voorwerp snijdt
Voorbeeld: `een diepe snijwond die gehecht moet worden` Synoniem: snee |
|
I snik
zelfst.naamw. |
een geluid dat men voortbrengt bij verdriet of pijn
Voorbeeld: `Hij verried zijn verdriet met een enkele snik. |
|
II snik
bijv.naamw. |
'niet goed ~ zijn' waanzinnig zijn
Voorbeeld: `Ik zie je toch dat die niet goed snik was? ` |
|
snikheet
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsnɪkhet] |
heel erg heet
Voorbeeld: `een snikhete zomer` Synoniem: smoorheet |
|
snikkel
zelfst.naamw. |
[informeel] het geslachtsdeel van de man, de penis Voorbeeld: `Veel mannen scheppen op over hun snikkel. `
|
|
snikken
werkw. Uitspraak: [ˈsnɪkə(n)] Verbuigingen: snikte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnikt (volt.deelw.) |
huilen
Voorbeelden: `zitten snikken van verdriet`, `'Ik heb me bezeerd' snikte ze.` |
|
snip
zelfst.naamw. |
[vogels] een steltloper uit de familie [species|Scolopacidae]
[informeel] een briefje van honderd gulden |
|
de snipper
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsnɪpər] Verbuigingen: snipper|s (meerv.) |
stukje (van iets)
Voorbeeld: `Er liggen snippers papier op de grond.` |
|
de snipperdag
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsnɪpərdɑx] Verbuigingen: snipperdag|en (meerv.) |
vrije dag buiten je vakantie, die van je vakantietegoed wordt afgetrokken
Voorbeeld: `een snipperdag opnemen` Synoniem: verlofdag |
|
snipperen
werkw. Uitspraak: ['snɪpərə(n)] Verbuigingen: snipperde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnipperd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) snippers maken van iets
Voorbeeld: `een ui snipperen` 2) een snipperdag nemen Voorbeeld: `regelmatig snipperen om uit te rusten en iets leuks te gaan doen` |
|
de snipper
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsnɪpər] Verbuigingen: snipper|s (meerv.) |
stukje (van iets)
Voorbeeld: `Er liggen snippers papier op de grond.` |
|
de snit
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [snɪt] Verbuigingen: snit|ten (meerv.) |
het snijden of manier waarop iets gesneden is
Voorbeelden: `de snit van een kledingstuk`, `haarsnit` |
|
de snob
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [snɔp] Verbuigingen: snob|s (meerv.) |
iemand die doet alsof hij belangstelling heeft voor cultuur enz. om belangrijk te willen lijken
Voorbeeld: `snobs niet kunnen uitstaan omdat die uit de hoogte doen` |
|
snobistisch
bijv.naamw. Uitspraak: [snoˈbɪstis] |
als je doet alsof je belangstelling hebt voor cultuur enz. omdat je daardoor belangrijk wilt lijken
Voorbeeld: `Kaviaar eten is voor de echte liefhebber niet snobistisch.` |
|
snoeven
werkw. Uitspraak: ['snuvə(n)] Verbuigingen: snoefde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnoefd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
over iets van jezelf praten en daarbij overdrijven over wat er goed aan is
Voorbeeld: `snoeven met je nieuwe, peperdure auto` Synoniem: opscheppen (1) |
|
snoeien
werkw. Uitspraak: [ˈsnujə(n)] Verbuigingen: snoeide (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnoeid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
takken van een boom of struik afsnijden
|
|
snoeihard
bijv.naamw. Uitspraak: ['snujhɑrt] |
heel erg hard of luid
Voorbeelden: `de bal snoeihard in het doel schoppen`, `snoeiharde muziek` Synoniemen: loeihard, keihard |
|
de snoeischaar
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['snujsxar] Verbuigingen: snoei|scharen (meerv.) |
gereedschap dat lijkt op een schaar en dat je gebruikt om te snoeien
Voorbeeld: `voor je papa een elektrische snoeischaar kopen voor vaderdag` |
|
de snoek
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [snuk] Verbuigingen: snoek|en (meerv.) |
vis die in zoet water leeft en andere dieren opeet
|
|
de snoekbaars
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['snugbars] Verbuigingen: snoek|baarzen (meerv.) |
zoetwatervis die net zoals een snoek een langwerpig lichaam en een puntige kop heeft
Voorbeeld: `een snoekbaars van honderdtwintig centimeter lang` Synoniem: zander |
|
de (m)/het snoep
zelfst.naamw. Uitspraak: [snup] |
zoetigheid die je eet om het lekkere, niet tegen de honger
Voorbeeld: `een rolletje snoep` Synoniem: snoepgoed |
|
snoepen
werkw. Uitspraak: [ˈsnupə(n)] Verbuigingen: snoepte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnoept (volt.deelw.) |
snoep eten
Voorbeelden: `Snoepen is slecht voor je gebit en voor je gewicht.`, `snoepen uit de koektrommel`, `snoepen van de taart`, `bonbons snoepen` |
|
het snoepgoed
zelfst.naamw. Uitspraak: ['snupxut] |
zoetigheid die je eet om het lekkere, niet tegen de honger
Voorbeeld: `de afdeling in de supermarkt waar het snoepgoed ligt` Synoniem: snoep |
|
het snoepje
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsnupjə] Verbuigingen: snoepje|s (meerv.) |
stukje snoep
Voorbeeld: `Wil je een snoepje?` |
|
het snoer
zelfst.naamw. Uitspraak: [snur] Verbuigingen: snoer|en (meerv.) |
1) dunne kabel waar elektrische stroom doorheen kan gaan
Voorbeeld: `het snoer van je computer` 2) ketting als sieraad Voorbeelden: `parelsnoer`, `een snoer met glazen kralen` |
|
aansnoeren
werkw. |
vaster snoeren Voorbeeld: `Het korset kan aangesnoerd worden met een vetersluiting. `
|
|
aansnoeren
werkw. |
vaster snoeren Voorbeeld: `Het korset kan aangesnoerd worden met een vetersluiting. `
|
|
de mond snoeren
|
(zorgen dat (iemand) niet meer praat) Synoniem: (iemand) het zwijgen opleggen
|
|
de snoet
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [snut] Verbuigingen: snoet|en (meerv.) |
1) bek en neus van een dier
Voorbeeld: `Een hond die verkouden is, heeft een vochtige snoet.` Synoniem: snuit (1) 2) gezicht Voorbeeld: `niet kunnen weerstaan aan haar lieve snoet` Synoniem: snuit (2) |
|
snoeven
werkw. Uitspraak: ['snuvə(n)] Verbuigingen: snoefde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnoefd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
over iets van jezelf praten en daarbij overdrijven over wat er goed aan is
Voorbeeld: `snoeven met je nieuwe, peperdure auto` Synoniem: opscheppen (1) |
|
snoezig
bijv.naamw. Uitspraak: ['snuzəx] |
vertederend lief
Voorbeeld: `een snoezige puppy` Synoniemen: schattig, enig |
|
de snok
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [snɔk] Verbuigingen: snok|ken (enkelv.) |
1) keer dat je hard trekt
Voorbeeld: `een snok geven aan de leiband als je hond niet naast je wil lopen` Synoniem: ruk 2) wat je voelt als er een elektrische stroom door je lichaam gaat Voorbeeld: `een snok krijgen als je een lampje vervangt met natte handen` Synoniem: schok (2) 3) keer dat een wielrenner sneller begint te fietsen om zijn tegenstanders in te halen sport Voorbeeld: `er een snok aan geven` |
|
snokken
werkw. Uitspraak: ['snɔkə(n)] Verbuigingen: snokte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnokt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) schokkende of trekkende bewegingen maken
Voorbeeld: `Bij het paardrijden mag je niet te hard snokken aan de teugels.` Synoniem: schokken 2) masturberen Voorbeeld: `al op jonge leeftijd beginnen met snokken` Synoniem: rukken |
|
snoodaard
zelfst.naamw. |
[formeel] iemand met slechte bedoelingen Voorbeeld: `Pas op voor hem, hij is een echte snoodaard! `
|
|
het snooker
zelfst.naamw. Uitspraak: ['snukər] |
Engels biljartspel met een biljarttafel met zes zakken waar de ballen in een bepaalde volgorde in moeten
Voorbeeld: `Snooker speel je met twee personen of twee groepen.` |
|
snookeren
werkw. Uitspraak: ['snukərə(n)] Verbuigingen: snookerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnookerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
snooker spelen
Voorbeeld: `een café waar je kunt snookeren` |
|
snood
bijv.naamw. Uitspraak: [snot] |
als iets of iemand onaangenaam of ongunstig is
Voorbeelden: `snode plannen beramen`, `een snode daad` Synoniem: slecht (2) |
|
snoozen
werkw. Verbuigingen: snoozede (verl.tijd ) Verbuigingen: gesnoozed (volt.deelw.) |
uitslapen, langzaam wakker worden, de wekker met tussenpozen laten afgaan vrije tijd
Voorbeeld: `Waarom je wekker vroeger zetten en snoozen als je gewoon langer zou kunnen slapen zonder die te gebruiken?` |
|
de snor
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [snɔr] Verbuigingen: snor|ren (meerv.) |
1) niet weggeschoren haar tussen de mond en de neus van een man
Voorbeeld: `hangsnor` |
|
je snor drukken
|
(proberen iets niet te hoeven doen) `Toen ik zag wat er allemaal te doen was, heb ik mijn snor gedrukt.`
|
|
snor zitten
|
(in orde zijn) `Kunnen we hem vertrouwen? Ja, dat zit wel snor.`
|
|
opsnorren
werkw. Afbreekpatroon: 'op - snor - ren Verbuigingen: snorde op (verl.tijd ) Verbuigingen: heeft opgesnord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
nazoeken;
opscharrelen; opduikelen Voorbeeld: `Het is lang geleden dat ik dat boekje heb gezien, ik zal het weer eens opsnorren.` |
|
snorren
werkw. |
een snorrend geluid produceren
Voorbeeld: `Het toestel snorde zachtjes. ` zich snorrend voortbewegen Voorbeeld: `Hij kwam om de hoek gesnord. ` zich op een snorfiets voortbewegen Voorbeeld: `Ik ben maar naar huis gesnord. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het snorren in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de snorder
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['snɔrdər] Verbuigingen: snorder|s (meerv.) |
taxichauffeur die illegaal mensen rondrijdt of de auto van zo iemand
Voorbeelden: `Een snorder die betrapt wordt, krijgt een geldboete.`, `legale taxi's tegenover snorders` |
|
de snorfiets
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsnɔrfits] Verbuigingen: snorfiets|en (meerv.) |
fiets met een motortje, waardoor je maximaal 20 kilometer per uur kunt rijden
|
|
de snorkel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['snɔrkəl] Verbuigingen: snorkel|s (meerv.) |
pijp met een mondstuk om onder water te kunnen ademhalen
Voorbeeld: `Om te snorkelen heb je een snorkel, een duikbril en zwemvliezen nodig.` |
|
snorkelen
werkw. Uitspraak: ['snɔrkələ(n)] Verbuigingen: snorkelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnorkeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met een snorkel, een duikbril en zwemvliezen (onder water) zwemmen
Voorbeeld: `Op vakantie ga ik altijd snorkelen in de zee.` |
|
de (m)/het snot
zelfst.naamw. Uitspraak: [snɔt] |
1) slijm dat uit je neus loopt als je verkouden bent
Voorbeeld: `grote klodders snot` |
|
voor Piet Snot
|
(zonder toegevoegde waarde) `er voor Piet Snot bij staan` Synoniem: nutteloos
|
|
snotneus
zelfst.naamw. |
jonge onverlaat, iemamd die nog niet meetelt Voorbeeld: `Ik laat mij door die snotneus de les niet lezen. `
|
|
de snotolf
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['snɔtɔlf] Verbuigingen: snot|olven (meerv.) |
roofvis die in zeewater leeft en die tot zestig centimeter lang kan worden
Voorbeeld: `een snotolf van tien kilogram` |
|
snotteren
werkw. Uitspraak: ['snɔtərə(n)] Verbuigingen: snotterde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnotterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) je neus de hele tijd ophalen in plaats van hem te snuiten
Voorbeeld: `Als ik je een zakdoek geef, stop je dan eindelijk met snotteren?` 2) tranen laten stromen en sniffen omdat je verdrietig bent Voorbeeld: `snotteren om je overleden kat` Synoniemen: huilen, schreien |
|
het snowboard
zelfst.naamw. Uitspraak: ['snobɔ:rd, 'snobɔrt] Verbuigingen: snowboard|s (meerv.) |
plank waarmee je op sneeuw kunt glijden
Voorbeeld: `een snowboard kopen of huren` |
|
snowboarden
werkw. Uitspraak: ['snobɔ:rdə(n)] Verbuigingen: snowboardde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnowboard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
op een snowboard van een berg met sneeuw naar beneden glijden
Voorbeeld: `Wat doe je het liefst: skiën of snowboarden?` |
|
het snowboard
zelfst.naamw. Uitspraak: ['snobɔ:rd, 'snobɔrt] Verbuigingen: snowboard|s (meerv.) |
plank waarmee je op sneeuw kunt glijden
Voorbeeld: `een snowboard kopen of huren` |
|
rondsnuffelen
werkw. Uitspraak: ['rɔntsnʏfələ(n)] Verbuigingen: snuffelde rond (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft rondgesnuffeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(snuffelend) rondlopen of doorzoeken uit nieuwsgierigheid
Voorbeelden: `rondsnuffelen In de kamer van je zus`, `een hond die overal rondsnuffelt` Synoniem: rondneuzen |
|
snuffelen
werkw. Uitspraak: [ˈsnʏfələ(n)] Verbuigingen: snuffelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnuffeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van dieren) aandachtig ruiken
Voorbeeld: `De hond snuffelde aan mijn jas.` 2) rondkijken of je iets ziet wat je zou willen hebben Voorbeeld: `snuffelen in de bakken met lager geprijsde kleren` Synoniemen: grasduinen, rondneuzen |
|
het snufje
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsnʏfjə] Verbuigingen: snufje|s (meerv.) |
1) klein beetje
Voorbeelden: `een snufje zout in de saus doen`, `een modehuis met een snufje kunst` 2) iets dat nieuw is Voorbeeld: `technologische snufjes` Synoniemen: nieuwigheid, noviteit, gadget |
|
snugger
bijv.naamw. Uitspraak: ['snʏxər] |
als je snel iets begrijpt, of als iets daar blijk van geeft
Voorbeeld: `iemand die niet erg snugger overkomt` Synoniemen: slim, intelligent, pienter |
|
opsnuiven
werkw. Uitspraak: ['ɔpsnœyvə(n)] Verbuigingen: snoof op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgesnoven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iets gewaarworden en op je laten inwerken
Voorbeelden: `de geur van wafels opsnuiven`, `de kerstsfeer opsnuiven`, `cultuur opsnuiven` |
|
snuiven
werkw. Uitspraak: [ˈsnœyvə(n)] Verbuigingen: snoof (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnoven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) duidelijk hoorbaar door je neus ademen
Voorbeeld: `De paarden snoven onrustig.` 2) (drugs) innemen via je neus Voorbeeld: `coke snuiven` |
|
de snuisterij
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [snœystə'rɛi] Verbuigingen: snuisterij|en (meerv.) |
klein voorwerp van weinig waarde
Voorbeeld: `toeristische winkeltjes waar je snuisterijen kunt kopen` Synoniem: snufje |
|
de snuit
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [snœyt] Verbuigingen: snuit|en (meerv.) |
1) bek en neus van een dier
Voorbeelden: `de snuit van een varken`, `De hond rook met zijn natte snuit aan mijn broek.` Synoniem: snoet 2) gezicht Voorbeeld: `een vrolijke snuit` Synoniem: snoet |
|
snuiten
werkw. Uitspraak: [ˈsnœytə(n)] Verbuigingen: snoot (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
snot uit (je neus) persen
Voorbeeld: `je neus snuiten` |
|
snurken
werkw. Uitspraak: [ˈsnʏrkə(n)] Verbuigingen: snurkte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesnurkt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
tijdens je slaap harde geluiden maken met je keel of neus
Voorbeeld: `iedere nacht liggen snurken en daardoor je partner uit de slaap houden` Synoniem: ronken |
|
I so
afkorting |
1) Speciaal Onderwijs onderwijs
2) Behoudens weglatingen |
|
II so
zelfst.naamw. |
1) Koreaanse traditionele bamboefluit muziek
Synoniem: tanso 2) de 5e toon in het toonladdersysteem (do re mi fa so la si do) muziek |
|
de soa
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsowa] Verbuigingen: soa|'s (meerv.) |
seksueel overdraagbare aandoening
Synoniem: geslachtsziekte |
|
de soap
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sop] Verbuigingen: soap|s (meerv.) |
lange tv-serie over een groep mensen met veel sentimentele toestanden
|
|
Sobei
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die in Indonesië gesproken wordt Voorbeeld: `Het Sobei is een uitstervende taal. `
|
|
sober
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsobər] |
als je niet meer hebt dan nodig is, of als iets daar blijk van geeft
Voorbeeld: `een sober leven leiden` Antoniem: overdadig Synoniem: eenvoudig |
|
socceren
werkw. Afbreekpatroon: 'soc - ce - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: soccerde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesoccerd (volt.deelw.) |
voetballen sport
Voorbeeld: `Nederlanders voetballen, Engelsen footballen, Amerikanen socceren.` |
|
sociaal
bijv.naamw. Uitspraak: [soˈʃal] |
1) die of dat verband houdt met de samenleving
Voorbeelden: `sociale hervormingen doorvoeren`, `Tot de sociale media behoren sociale netwerksites zoals Facebook en Twitter, fora, weblogs etc.` Synoniem: maatschappelijk 2) als je gevoel hebt voor wat anderen willen of denken Voorbeeld: `je sociaal gedragen` Antoniem: asociaal |
|
sociaal plan
|
(plan voor hoe je mensen behandelt bij massaal ontslag)
|
|
sociaal werk
|
(het helpen van mensen met maatschappelijke en financiële problemen)
|
|
de sociaal-democratie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [soʃaldemokra(t)'si] |
politieke beweging die de democratie als middel ziet om tot het socialisme te komen
Voorbeeld: `de ondergang van de sociaal-democratie` |
|
sociaal-democratisch
bijv.naamw. Uitspraak: [soʃaldemo'kratis] |
wat betrekking heeft op de sociaal-democratie
Voorbeeld: `een sociaal-democratische partij` |
|
sociaal-economisch
bijv.naamw. Uitspraak: [soʃaleko'nomis] |
wat betrekking heeft op zowel het sociale als het economische aspect van iets
Voorbeelden: `Ik studeer sociaal-economische wetenschappen aan de universiteit van Antwerpen.`, `de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen` |
|
de sociaaldemocraat
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [so'ʃaldemokrat] Verbuigingen: sociaal-demo|craten (meerv.) |
voorstander van de sociaaldemocratie
Voorbeelden: `een sociaaldemocraat zijn`, `Partij van de Europese Sociaaldemocraten` |
|
sociabel
bijv.naamw. Uitspraak: [so'ʃabəl] |
als iemand of iets een heel prettige indruk maakt
Voorbeeld: `een sociabel meisje` Synoniem: gezellig (2) |
|
de sociabiliteit
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [soʃabili'tɛit] |
mate waarin je sociabel bent
Voorbeeld: `iemand beoordelen op zijn sociabiliteit, overtuigingskracht en stressbestendigheid` |
|
socialiseren
werkw. Uitspraak: [soʃali'zerə(n)] Verbuigingen: socialiseerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesocialiseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
wennen aan menselijk gezelschap
Voorbeeld: `goed gesocialiseerde pups ` |
|
het socialisme
zelfst.naamw. Uitspraak: [soʃaˈlɪsmə] |
maatschappelijk systeem dat gebaseerd is op gelijkheid, sociale rechtvaardigheid en solidariteit, met een eerlijke verdeling van macht en goederen en een sterke rol van de staat poliek
Antoniemen: kapitalisme, liberalisme, |
|
de socialist
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [soʃa'lɪst] Verbuigingen: socialist|en (meerv.) de socialist|e zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [soʃa'lɪst|ə] Verbuigingen: socialiste|s (meerv.) |
voorstander van het socialisme
Voorbeelden: `socialisten versus liberalen`, `bij de verkiezingen stemmen op de socialisten` |
|
socialistisch
bijv.naamw. Uitspraak: [soʃa'lɪstis] |
wat betrekking heeft op het socialisme
Voorbeelden: `de ABVV is de Belgische socialistische vakbond`, `een socialistische partij` |
|
socializen
werkw. Afbreekpatroon: 'so - cia - li - zen Herkomst: «Engels Verbuigingen: socializede (verl.tijd ) Verbuigingen: gesocialized (volt.deelw.) |
informeel communiceren mens
Voorbeeld: `met je vrienden socializen in een restaurant` Synoniem: persoonlijke contacten onderhouden |
|
sociëteit
zelfst.naamw. |
een gezelligheidsvereniging
Voorbeeld: `Veel mensen gaan graag naar een sociëteit toe. ` een gebouw of lokaal waarin een sociëteit bijeenkomsten houdt een genootschap |
|
sociniaan
zelfst.naamw. |
een aanhanger van het socinianisme
|
|
de sociologie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [soʃolo'xi] |
wetenschap of leer die gericht is op de menselijke samenleving en alles wat daarmee in verbinding staat
Voorbeelden: `bedrijfssociologie`, `cultuursociologie` |
|
socioloog
zelfst.naamw. |
wetenschapper die de mens in zijn relatie tot anderen bestudeert sociologie
Voorbeeld: `Émile Durkheim kan als de eerste socioloog in Europa worden gezien, hij heeft zich vooral beziggehouden met het probleem van de sociale cohesie.` |
|
sodawater
zelfst.naamw. |
water waarin soda is opgelost.
|
|
op je sodemieter krijgen
|
(een berisping krijgen)
|
|
geen sodemieter
|
(niets) `Dat interesseert me geen sodemieter!`
|
|
als de sodemieter vertrekken
|
(onmiddellijk, heel snel vertrekken)
|
|
sodomiet
zelfst.naamw. |
[scheldwoord] iemand die anale seks bedrijft Voorbeeld: `Al die sodomieten gaan toch naar de hel! `
|
|
Soedan
zelfst.naamw. |
[land] land in Noordoost Afrika, officieel de Republiek Sudan
|
|
Ia de Soedanees
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [suda'nes] Verbuigingen: Soeda|nezen (meerv.) Ib de Soeda|nese zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [suda'|nesə] Verbuigingen: Soedanese|n (meerv.) |
iemand die afkomstig is uit Soedan of die de Soedanese nationaliteit heeft
Voorbeeld: `tijdens je reis verliefd worden op een Soedanees` |
|
II Soedanees
bijv.naamw. Uitspraak: [suda'nes] |
wat betrekking heeft op Soedan of de inwoners
Voorbeeld: `de Soedanese grens` |
|
soelaas bieden
|
(zorgen dat iets minder erg wordt) `De lagere belasting biedt geen soelaas voor het bedrijfsleven.` Synoniem: verlichting geven, helpen
|
|
Soemerisch
zelfst.naamw. |
[taal] een dode taal die in Mesopotamië werd gesproken
|
|
de soenniet
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [su'nit] Verbuigingen: soenniet|en (meerv.) |
aanhanger van een van de twee geloofsrichtingen binnen de islam
Voorbeeld: `Bij het overlijden van de profeet Mohammed in 632, ontstonden er twee groepen in de islam: de soennieten en de sjiieten.` Antoniem: sjiiet |
|
de soep
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sup] Verbuigingen: soep|en (meerv.) |
1) vloeibaar voedsel van vlees, groente of vis die gekookt is in water met allerlei ingrediënten
Voorbeelden: `soep trekken van rundvlees`, `tomatensoep met balletjes`, `vissoep`, `kippensoep` |
|
Dat is linke soep.
|
(dat is riskant)
|
|
Dat is niet veel soeps.
|
(dat stelt weinig voor)
|
|
je auto in de soep rijden
|
(zo ergens tegenaan botsen dat de auto niet meer gerepareerd kan worden)
|
|
soepel
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsupəl] |
1) als je iets makkelijk kunt buigen of bewegen
Voorbeelden: `soepele spieren`, `schoenen van soepel leer` Antoniemen: stijf, stug, Synoniem: buigzaam 2) als iets makkelijk gebeurt Voorbeeld: `een soepele afschaffing van de hypotheekrenteaftrek` 3) als iemand zich makkelijk aanpast aan anderen of de situatie, of als iets daar blijk van geeft Voorbeelden: `je soepel opstellen`, `een soepele toepassing van de regels` Synoniem: flexibel |
|
soepterrine
zelfst.naamw. |
een geglazuurde schaal om soep of stoofpot uit te serveren Voorbeeld: `De soepterrine was zoek, dus hebben we maar een grote pan gebruikt. `
|
|
soes
zelfst.naamw. |
[f]/[m] luchtig, hol gebak, vaak gevuld met slagroom|(slag)room
[m] een slaperige toestand |
|
soesa
zelfst.naamw. |
zorgen, problemen, frustraties Voorbeeld: `Ach, wat een soesa... Ik heb nooit zooveel soesa gekend, Oerip...' - De stille kracht, L. Couperus. `
|
|
soeverein
bijv.naamw. Uitspraak: [suvə'rɛin] |
die of dat de meeste macht heeft
Voorbeelden: `een soevereine staat`, `soevereine vorsten` |
|
de soevereiniteit
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [suvərɛini'tɛit] |
hoogste macht en onafhankelijkheid
Voorbeelden: `soevereiniteitsrecht`, `staatssoevereiniteit`, `volkssoevereiniteit` |
|
soezen
werkw. Uitspraak: ['suzə(n)] Verbuigingen: soesde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesoesd (volt.deelw.) |
suf zijn en bijna in slaap vallen
Voorbeeld: `in bad soezen` Synoniem: suffen |
|
soezerig
bijv.naamw. Uitspraak: ['suzərəx] |
als je je suf, slaperig voelt
Voorbeeld: `soezerig worden als je teveel wijn drinkt` Synoniem: suf |
|
de sof
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɔf] |
gebeurtenis waarbij de dingen niet gaan zoals je wilt dat ze gaan
Voorbeeld: `Het fietstochtje was een sof door het slechte weer.` Synoniemen: tegenvaller, tegenslag, pech |
|
sofa
zelfst.naamw. |
een gestoffeerde zitbank met een rugleuning Voorbeeld: `Het kind had per ongeluk cola over de gloednieuwe sofa gegooid. `
|
|
sofasurfen
werkw. Afbreekpatroon: 'so -fa - sur - fen Herkomst: «Engels Verbuigingen: sofasurfte/ sofasurfde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesofasurft/ gesofasurfd (volt.deelw.) |
op vakantie gratis overnachten bij mensen die je niet kent vrije tijd
Voorbeeld: `sofasurfen om voordelig kennis te maken met nieuwe mensen en culturen` Synoniem: couchsurfing |
|
het sofisme
zelfst.naamw. Uitspraak: [so'fɪsmə] Verbuigingen: sofisme|n (meerv.) |
reden of redenering die juist lijkt te zijn maar dat niet is
Voorbeeld: `een sofisme tegenover een redenering die klopt` Synoniemen: drogreden, schijnreden |
|
I het softbal
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sɔf(t)bɑl] |
balsport die lijkt op honkbal maar met een grotere bal en een kleiner veld
Voorbeeld: `Softbal is een sport die door zowel mannen als vrouwen gespeeld wordt.` |
|
II de softbal
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sɔf(t)bɑl] Verbuigingen: softbal|len (meerv.) |
bal die je gebruikt om softbal te spelen
Voorbeeld: `met een slaghout tegen een softbal slaan` |
|
softballen
werkw. Afbreekpatroon: 'soft - bal - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: softbalde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesoftbald (volt.deelw.) |
softbal spelen sport
Voorbeeld: `Om te kunnen softballen is in eerste instantie een pet en een handschoen voldoende.` Synoniem: soort honkbal maar met zachte bal |
|
de softdrug
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsɔfdrʏ:g, 'sɔfdrʏ:k] Verbuigingen: softdrug|s (meerv.) |
licht verdovende drug, waaraan je niet lichamelijk verslaafd raakt
|
|
I soften
werkw. Afbreekpatroon: 'sof - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: softte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesoft (volt.deelw.) |
digitale foto fotografie
Voorbeeld: `soften als het fotomodel pukkeltjes heeft` Synoniem: vervagen |
|
II soften
werkw. Afbreekpatroon: 'sof - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: softte (verl.tijd ) |
positief communiceren, flirten mens
Voorbeeld: `soften is de afkorting van smile (glimlach), open posture (open houding), forward lean (voorover leunen), touch (aanraken), eye contact (oogcontact) en nod (knikken)` |
|
softsellen
werkw. Afbreekpatroon: 'soft - sel - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: softsellde/softselde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesoftselld/gesoftseld (volt.deelw.) |
zonder agressieve verkoopmanieren iets verkopen handel
Voorbeeld: `softsellen past bij het vriendelijke imago van het bedrijf` |
|
de software
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsɔf(t)wɛːr] |
programmatuur voor een computer
Antoniem: hardware Synoniem: programmatuur |
|
het softwarepakket
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsɔf(t)wɛːrpɑkɛt] Verbuigingen: softwarepakket|ten (meerv.) |
verzameling programmatuur voor je computer
Voorbeeld: `een softwarepakket om je computer te beveiligen tegen spam en virussen` |
|
sog
werkw. |
[dierkunde|afr] zeug
|
|
Sogdisch
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die in Sogdië gesproken wordt Voorbeeld: `Het Sogdisch is een vrijwel uitgestorven taal. `
|
|
soggen
werkw. |
bezig zijn met andere zaken dan studie (studie ontwijkend gedrag) Voorbeeld: `Ik was de hele middag aan het soggen. `
|
|
soigneren
werkw. Uitspraak: [swɑ'ɲerə(n)] Verbuigingen: soigneerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesoigneerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
veel zorg besteden aan of met veel zorg behandelen
Voorbeelden: `je laten soigneren in een kuuroord`, `je liefje soigneren` |
|
de soja
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['soja] |
plant die uit Zuidoost-Azië afkomstig is en die vooral gebruikt wordt in de voedingsindustrie
Voorbeelden: `sojaboon`, `sojasaus`, `sojamelk` |
|
de sojaboon
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sojabon] Verbuigingen: soja|bonen (meerv.) |
boon van de sojaplant
Voorbeelden: `Chinese sojabonen uit de wok`, `Veel sojabonen worden als varkensvoer gebruikt.` |
|
de sojamelk
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sojamɛlk] |
drank die van sojabonen gemaakt is
Voorbeeld: `Onder druk van de zuivellobby heeft de EU bepaald dat sojamelk niet zo mag worden genoemd. Producenten moeten op hun verpakkingen 'sojadrink' zetten.` |
|
de sok
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɔk] Verbuigingen: sokken (meerv.) |
kledingstuk voor je voet en het onderste deel van je onderbeen
|
|
van de sokken rijden
|
((iemand) ondersteboven rijden) `Ik ben op mijn fiets van de sokken gereden door een passerende auto.`
|
|
de sokkel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsɔkəl] Verbuigingen: sokkels (meerv.) |
voorwerp waar een beeld op staat
Synoniem: voetstuk |
|
sokpop
zelfst.naamw. |
een uit een sok gemaakte handpop
een gebruikersaccount die (in het geniep) gebruikt wordt door iemand als alternatief voor zijn normale gebruikersaccount |
|
I sol
zelfst.naamw. |
een colloïdale oplossing.
Voorbeeld: `Een goudsol bevat gouddeeltjes ter grootte van enige nanometers. ` [muziek] een bepaalde muzieknoot tussen fa en la ('metonymie') zonneschijn [astronomie|spa] zon [numismatiek|spa] munteenheid in Peru, in gebruik tot 1985 |
|
II sol
bijv.naamw. |
[politiek|tur] links, progressief
[politiek|tur] links [sport|tur] boksen linkse [astronomie|swe] zon |
|
het solarium
zelfst.naamw. Uitspraak: [so'larijʏm] Verbuigingen: sola|ria, solarium|s (meerv.) |
toestel met felle lampen waarop je kunt liggen om bruin te worden
Voorbeeld: `een solarium kopen voor thuis` Synoniem: zonnebank |
|
de soldaat
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɔlˈdat] Verbuigingen: soldaten (meerv.) |
1) iemand die in het leger zit
Voorbeeld: `Hij is nooit soldaat geweest.` Synoniem: militair |
|
soldaat maken
|
((iets) helemaal opeten of opdrinken) `een fles wijn soldaat maken`
|
|
de soldeerbout
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɔl'derbɑut] Verbuigingen: soldeerbout|en (meerv.) |
apparaat om mee te solderen
|
|
solderen
werkw. Uitspraak: [sɔlˈderə(n)] Verbuigingen: soldeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesoldeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(twee stukken metaal) aan elkaar vastmaken met een heet gesmolten stukje metaal dat afkoelt
Voorbeeld: `twee metalen draadjes aan elkaar solderen met een soldeerbout` |
|
solden
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsɔldə(n)] |
seizoenopruiming
Voorbeeld: `Wanneer vallen de solden precies?` Synoniem: uitverkoop |
|
I sol
zelfst.naamw. |
een colloïdale oplossing.
Voorbeeld: `Een goudsol bevat gouddeeltjes ter grootte van enige nanometers. ` [muziek] een bepaalde muzieknoot tussen fa en la ('metonymie') zonneschijn [astronomie|spa] zon [numismatiek|spa] munteenheid in Peru, in gebruik tot 1985 |
|
II sol
bijv.naamw. |
[politiek|tur] links, progressief
[politiek|tur] links [sport|tur] boksen linkse [astronomie|swe] zon |
|
solidair
bijv.naamw. Uitspraak: [soliˈdɛːr] |
als je iets of iemand wilt steunen omdat je je daarmee verbonden voelt
Voorbeelden: `je solidair verklaren met een actie`, `Vrouwen moeten onderling meer solidair zijn.` |
|
de solidariteit
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [solidariˈtɛit] |
gevoel van solidair zijn
Voorbeeld: `als vrijwilliger in een verpleeghuis werken uit solidariteit met je medemens` |
|
de solidariteitsheffing
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [solidari'tɛitshɛfɪŋ] |
extra belasting op de hogere en modale inkomens ten behoeve van de minima
Voorbeeld: `Een verplichte solidariteitsheffing wordt beschouwd als negatief loon waarover geen premie werknemersverzekeringen is verschuldigd.` |
|
solide
bijv.naamw. Uitspraak: [soˈlidə] |
1) als iets stevig en sterk is
Voorbeeld: `een solide fiets` Synoniem: degelijk 2) als iets of iemand betrouwbaar is Voorbeelden: `Die werknemer is plichtsgetrouw, ijverig en solide.`, `solide, kwalitatief hoogstaande diensten aanbieden` |
|
de solist
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [soˈlɪst] Verbuigingen: solisten (meerv.) de soliste zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [soˈlɪstə] Verbuigingen: solisten, solistes (meerv.) |
1) iemand met de hoofdrol in een muziek- of dansvoorstelling theater
Voorbeeld: `de soliste in een pianoconcert van Mozart` 2) iemand die graag zelfstandig handelt Voorbeeld: `We zoeken voor onze afdeling een teamspeler, geen solist.` Synoniem: individualist |
|
solitair
bijv.naamw. Uitspraak: [soli'tɛ:r] |
alleen of afzonderlijk levend
Voorbeelden: `Solitaire bijen doen alles alleen: een nest maken, voedsel zoeken enz.`, `een solitaire levenswijze` |
|
sollen met
werkw. Uitspraak: [ˈsɔlə(n) mɛt] Verbuigingen: solde met (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesold met (volt.deelw.) |
niet omgaan met (iets of iemand) zoals het hoort
Voorbeelden: `sollen met asielzoekers`, `sollen met de wet`, `Ik laat niet met me sollen.` Synoniem: onbehoorlijk omspringen met |
|
de sollicitant
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɔlisiˈtɑnt] Verbuigingen: sollicitanten (meerv.) de sollicitante zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɔlisiˈtɑntə] Verbuigingen: sollicitanten, sollicitantes (meerv.) |
iemand die een aangeboden baan wil hebben
Voorbeeld: `Op de advertentie hebben vijf sollicitanten gereageerd.` |
|
de sollicitatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɔlisiˈta(t)si] Verbuigingen: sollicitaties (meerv.) |
verzoek om een baan te krijgen
Voorbeeld: `Ik heb nu vier sollicitaties lopen.` |
|
open sollicitatie
|
(verzoek om een baan die niet is aangeboden)
|
|
de sollicitatiebrief
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɔlisi'ta(t)sibrif] Verbuigingen: sollicitatie|brieven (meerv.) |
brief die je schrijft om te solliciteren naar een baan
Voorbeeld: `een sollicitatiebrief met je cv naar een bedrijf sturen` |
|
sollicitatieclub
zelfst.naamw. |
een aantal mensen die gezamenlijk een sollicitatietraining volgen Voorbeeld: `Hoe laat was je afspraak met de sollicitatieclub? `
|
|
sollicitatiecommissie
zelfst.naamw. |
een commissie die een sollicitatieprocedure behandelt Voorbeeld: `Van de sollicitatiecommissie kreeg hij te horen of bij de baan gekregen had. `
|
|
sollicitatiecommissie
zelfst.naamw. |
een commissie die een sollicitatieprocedure behandelt Voorbeeld: `Van de sollicitatiecommissie kreeg hij te horen of bij de baan gekregen had. `
|
|
sollicitatieformulier
zelfst.naamw. |
een formulier dat iemand invult bij het solliciteren naar een baan Voorbeeld: `Tot zijn schrik was hij het sollicitatieformulier kwijtgeraakt. `
|
|
het sollicitatiegesprek
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɔlisi'ta(t)sixəsprɛk] Verbuigingen: sollicitatiegesprek|ken (meerv.) |
gesprek waarin je gegevens uitwisselt met een sollicitatiecommissie
Voorbeeld: `in een sollicitatiegesprek duidelijk laten weten wat je kunt en wilt en je laten informeren over de baan en het bedrijf` |
|
sollicitatieplicht
zelfst.naamw. |
de plicht om te solliciteren als men een sociale uitkering ontvangt Voorbeeld: `Hij had echter wel een sollicitatieplicht. `
|
|
sollicitatieprocedure
zelfst.naamw. |
een procedure omtrent de sollicitatie Voorbeeld: `De sollicitatieprocedure werd door de commissie opgesteld. `
|
|
de sollicitatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɔlisiˈta(t)si] Verbuigingen: sollicitaties (meerv.) |
verzoek om een baan te krijgen
Voorbeeld: `Ik heb nu vier sollicitaties lopen.` |
|
open sollicitatie
|
(verzoek om een baan die niet is aangeboden)
|
|
solliciteren
werkw. Uitspraak: [sɔlisiˈterə(n)] Verbuigingen: solliciteerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesolliciteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
proberen een baan te krijgen
Voorbeeld: `solliciteren naar de functie van programmeur bij een bedrijf` |
|
I de solo
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsolo] Verbuigingen: 's (meerv.) |
stuk muziek dat iemand van een groep in zijn eentje speelt
Voorbeelden: `gitaarsolo`, `een solo spelen in een jazzband` |
|
II solo
bijwoord Uitspraak: [ˈsolo] |
alleen
Voorbeelden: `een stuk voor fluit solo`, `solozeilen` Synoniem: uitsluitend |
|
solstitium
zelfst.naamw. |
[astronomie]de gebeurtenis waarbij het dagelijks toenemen van de zonshoogte bij het bereiken van een keerkring stopt, en overgaat in een afnemende zonshoogte Voorbeeld: `Het solstitium trekt altijd veel toeristen naar Stonehenge. `
|
|
de solvabiliteit
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɔlvabili'tɛit] |
mate waarin een bedrijf of instelling in staat is om aan financiële verplichtingen te voldoen
Voorbeeld: `De pensioenwet eist van de pensioenfondsen een toereikende solvabiliteit.` |
|
de som
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sɔm] Verbuigingen: sommen (meerv.) |
1) bedrag
Voorbeelden: `een flinke som geld`, `de som van 25.000 euro betalen voor een auto` 2) resultaat van een optelling van getallen Voorbeeld: `De som van 10 plus 15 plus 5 is 30.` Synoniem: totaal 3) opdracht voor of in de rekenles Voorbeeld: `als huiswerk vier sommen moeten maken` |
|
opsommen
werkw. Uitspraak: [ˈɔpsɔmə(n)] Verbuigingen: somde op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgesomd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in een volgorde zeggen
Voorbeeld: `Kun jij alle lidstaten van de EU opsommen?` Synoniem: opnoemen |
|
Somali
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die vooral wordt gesproken in Somalië
|
|
Somalië
zelfst.naamw. |
[land] een land in Oost-Afrika, officieel de Somalische Republiek
|
|
de Somaliër
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [so'malijər] Verbuigingen: Somaliër|s (meerv.) de Soma|lische zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [so'ma|lisə] Verbuigingen: Somalischen (meerv.) |
iemand met de Somalische nationaliteit
|
|
I het Somalisch
zelfst.naamw. Uitspraak: [so'malis] |
Somalische taal
|
|
II Somalisch
bijv.naamw. Uitspraak: [so'malis] |
als iets of iemand uit Somalië komt of met Somalië te maken heeft
|
|
Somalische
zelfst.naamw. |
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Somalië, of een vrouw afkomstig uit Somalië
|
|
somatisch
bijv.naamw. Uitspraak: [so'matis] |
lichamelijk medisch
Voorbeeld: `somatische klachten` Antoniem: psychisch |
|
somatotrofine
zelfst.naamw. |
[medisch] een groeihormoon Voorbeeld: `Wie weet wat somatotrofine is? `
|
|
somber
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsɔmbər] |
1) als je een beetje verdrietig en pessimistisch bent
Voorbeelden: `Ik heb vandaag een sombere bui.`, `je toekomst somber inzien` Antoniem: opgewekt Synoniem: down 2) als iets je somber (1) maakt, ook wel omdat het donker is Voorbeelden: `somber weer`, `sombere donkere kleuren zoals bruin en zwart`, `een somber vooruitzicht` Synoniem: naargeestig |
|
de sombrero
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɔm'brero] Verbuigingen: sombrero|'s (meerv.) |
Mexicaanse hoed met een brede rand
|
|
sommeren
werkw. Uitspraak: [sɔ'merə(n)] Verbuigingen: sommeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesommeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) serieus aansporen om iets te doen dat moet
Voorbeeld: `Vakbonden sommeren het bedrijf tot naleving van de cao.` |
|
de som
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sɔm] Verbuigingen: sommen (meerv.) |
1) bedrag
Voorbeelden: `een flinke som geld`, `de som van 25.000 euro betalen voor een auto` 2) resultaat van een optelling van getallen Voorbeeld: `De som van 10 plus 15 plus 5 is 30.` Synoniem: totaal 3) opdracht voor of in de rekenles Voorbeeld: `als huiswerk vier sommen moeten maken` |
|
sommige
pronoun Uitspraak: [ˈsɔməxə] |
een niet erg groot aantal
Voorbeeld: `Sommige partijen zijn het niet eens met het wetsontwerp.` Antoniem: alle Synoniem: enige |
|
somnambulisme
zelfst.naamw. |
[medisch] slaapwandelen
|
|
sommige
pronoun Uitspraak: [ˈsɔməxə] |
een niet erg groot aantal
Voorbeeld: `Sommige partijen zijn het niet eens met het wetsontwerp.` Antoniem: alle Synoniem: enige |
|
somnambulisme
zelfst.naamw. |
[medisch] slaapwandelen
|
|
somnolentie
zelfst.naamw. |
[medisch] slaperigheid
|
|
soms
bijwoord Uitspraak: [sɔms] |
1) op sommige momenten of in sommige gevallen
Voorbeeld: `Ik ga soms op dinsdag naar de sauna, maar lang niet altijd.` Antoniem: vaak Synoniemen: af en toe, zo nu en dan 2) <in een zin met een vraag of met een voorwaarde> misschien (2) Voorbeelden: `Is dat werk soms te zwaar?`, `Als je soms naar de slager gaat, neem dan een worst voor me mee.` |
|
de sonate
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [so'natə] Verbuigingen: sonate|n, sonate|s (meerv.) |
muziekstuk voor één of een paar instrumenten muziek
Voorbeelden: `sonate voor fluit solo`, `sonate voor fluit, klarinet en piano` |
|
de sonde
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sɔndə] Verbuigingen: sonde|s (meerv.) |
1) buisje in je lichaam om stoffen toe te dienen medisch
Voorbeelden: `sondevoeding geven via een sonde in de neus`, `maagsonde` 2) onbemand ruimtevaartuig Voorbeeld: `Sondes draaien niet in een baan om de aarde, maar gaan naar verder gelegen doelen om onderzoek te doen.` Synoniem: ruimtesonde |
|
sonderen
werkw. Uitspraak: [sɔn'derə(n)] Verbuigingen: sondeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesondeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) een sonde inbrengen in (een lichaamsdeel) medisch
Voorbeeld: `de blaas sonderen` 2) peilingen doen om de bodem te onderzoeken Voorbeelden: `een maaiveld sonderen om na te gaan of er klei, veen of zand onder zit`, `de zeebodem sonderen` |
|
het songfestival
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sɔŋfɛstivɑl] Verbuigingen: songfestival|s (meerv.) |
wedstrijd tussen mensen die een liedje zingen
Voorbeeld: `Bij een jaarlijks internationaal songfestival heeft Nederland al jaren geen prijs meer behaald.` |
|
de songtekst
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sɔŋtɛkst] Verbuigingen: songtekst|en (meerv.) |
tekst van een lied
Voorbeeld: `een website met alle songteksten van de Rolling Stones` |
|
sonjabakkeren
werkw. |
[voeding] het volgen van een dieet van diëtiste Sonja Bakker Voorbeeld: `Er werd fanatiek gesonjabakkerd. `
|
|
het sonnet
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɔ'nɛt] Verbuigingen: sonnet|ten (meerv.) |
gedicht van veertien regels met een vastgelegde vorm literatuur
Voorbeeld: `sonnetten van P.C. Hooft` Synoniem: klinkdicht |
|
Sonsorolees
zelfst.naamw. |
[taal] de taal die naast het Engels op de Palauaanse eilanden Sonsorol, Fanah, Pulo Anna en Merir, en in de Noordelijke Marianen wordt gesproken; Sonsorolees heeft de dialecten Sonsorol en Pulo Anna en is één van de 13 Trukische talen; Sonsorolees heeft 600 sprekers
|
|
I het soort
zelfst.naamw. Uitspraak: [sort] Verbuigingen: soorten (meerv.) |
1) groep mensen of dingen die gemeenschappelijke kenmerken hebben
Voorbeelden: `Ik ga vaak naar dit soort evenementen.`, `In zijn soort is dit een goede fiets.` Synoniem: categorie 2) iets dat op het genoemde lijkt maar het niet is Voorbeeld: `Een scooter is een soort kleine motor.` |
|
Soort zoekt soort.
|
(mensen die op elkaar lijken zoeken elkaar steeds op)
|
|
ons soort mensen
|
(mensen zoals wij)
|
|
II de soort
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sort] Verbuigingen: soorten (meerv.) |
groep planten of dieren die op elkaar lijken en die zich kunnen voortplanten biologie
Voorbeeld: `In Afrika leven twee soorten olifanten.` |
|
soortgelijk
bijv.naamw. Uitspraak: ['sortxəlɛik, sortxə'lɛik] |
die of dat erop lijkt of er iets gemeenschappelijks mee heeft
Voorbeelden: `arbeidsvoorwaarden en soortgelijke bepalingen`, `aardbeien, frambozen en soortgelijke vruchten` Synoniemen: dergelijk, overeenkomstig, vergelijkbaar |
|
het sop
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɔp] |
1) mengsel van water en zeep
Voorbeeld: `de vuile borden in het sop doen` |
|
met hetzelfde sop overgoten zijn
|
(ongeveer dezelfde (slechte) eigenschappen hebben) `John is met hetzelfde sop overgoten als zijn vader.`
|
|
her ruime sop
|
(de zee)
|
|
soporatief
bijv.naamw. |
[medisch] soporeus, met betrekking tot diepe slaap, bewusteloosheid
|
|
soortgelijk
bijv.naamw. Uitspraak: ['sortxəlɛik, sortxə'lɛik] |
die of dat erop lijkt of er iets gemeenschappelijks mee heeft
Voorbeelden: `arbeidsvoorwaarden en soortgelijke bepalingen`, `aardbeien, frambozen en soortgelijke vruchten` Synoniemen: dergelijk, overeenkomstig, vergelijkbaar |
|
soppen
werkw. |
voedsel in een drank dopen
Voorbeeld: `Hij zat een beschuitje in zijn koffie te soppen. ` met sop schoonmaken Voorbeeld: `Ik heb de hele vrijdag besteed aan het grondig soppen van m'n huis. ` (bij het kaartspel tachtigen) moedwillig een hoge kaart niet spelen Voorbeeld: `Er wordt weer eens flink gesopt. ` geslachtsgemeenschap hebben |
|
de sopraan
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [soˈpran] Verbuigingen: sopranen (meerv.) |
&
& & iemand die zingt met een hoge stem muziek Voorbeeld: `jongenssopraarn` |
|
sopraanblokfluit
zelfst.naamw. |
[muziekinstrument] een eenvoudig houten blaasinstrument dat recht voor de mond wordt bespeeld Voorbeeld: `De toonomvang van een sopraanblokfluit omvat z'n twee octaven, de laagste toon is een cˈˈ. `
|
|
de sorbet
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsɔrbɛt] Verbuigingen: sorbets (meerv.) |
coupe met ijs, vruchten, vruchtensap en slagroom
Voorbeeld: `op een terrasje een sorbet eten` |
|
het sorbetijs
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsɔrbɛtɛis] |
ijs van vruchten en suiker, zonder room of melk
Voorbeeld: `een dessert van verschillende soorten sorbetijs` |
|
Sorbisch
zelfst.naamw. |
[taal] een groep Slavische talen die wordt gesproken in het oosten van Saksen en het zuidoosten van Brandenburg
|
|
de sorghum
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sɔrxʏm] |
graan met een kleine korrel
Synoniem: gierst |
|
sorry
tussenwerpsel Uitspraak: [ˈsɔri] |
je zegt dit als je je verontschuldigt
neem me niet kwalijk Voorbeeld: `Ik merk dat ik op uw tenen getrapt heb. Sorry.` Synoniem: pardon |
|
sorteren
werkw. Uitspraak: [sɔrˈterə(n)] Verbuigingen: sorteerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesorteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) uitzoeken en bij elkaar leggen wat bij elkaar hoort
Voorbeeld: `de post sorteren op naam en in de postvakken doen` Synoniem: ordenen |
|
effect sorteren
|
(succes hebben) `Die maatregel heeft effect gesorteerd.`
|
|
voorsorteren
werkw. Uitspraak: ['vorsɔrterə(n)] Verbuigingen: sorteerde voor (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft voorgesorteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) op voorhand uitzoeken en bij elkaar leggen wat bij elkaar hoort
Voorbeeld: `afval voorsorteren in verschillende containers` 2) op de rijstrook gaan rijden die overeenkomt met de richting die je uitgaat bij het volgende kruispunt Voorbeeld: `Grote pijlen op de weg duiden aan dat je moet voorsorteren.` |
|
de sortering
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɔr'terɪŋ] Verbuigingen: sortering|en (meerv.) |
1) keer dat je (iets) sorteert
Voorbeeld: `scheiding en sortering van afval` 2) gevarieerde hoeveelheid van producten Voorbeeld: `Deze zaak heeft een ruime sortering moderne en klassiek sieraden.` Synoniem: assortiment |
|
sos
zelfst.naamw. |
Vlaanderen, [pejoratief] socialist
[voeding|msa] saus [voeding|pol] saus [voeding|ron] saus [voeding|ron] jus |
|
de sou
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [su] Verbuigingen: sou|s (meerv.) |
Franse stuiver geschiedenis
|
|
geen sou
|
(niets) `Ik geef geen sou om dat zogenaamde onderzoek.`
|
|
souche
zelfst.naamw. |
strookje van geldswaardige of andere papieren dat voor controle achterblijft in het boekje waaruit men het papier heeft genomen
|
|
de soufflé
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [su'fle] Verbuigingen: soufflés (meerv.) |
ovengerecht dat met opgeklopt eiwit luchtig gemaakt is culinair
Voorbeelden: `soufflé met aardbeien en frambozen`, `kaassoufflé`, `De gefrituurde kaassoufflé die je in de snackbar koopt, is geen soufflé.` |
|
souffleren
werkw. Uitspraak: [suflerə(n)] Verbuigingen: gesouffleerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesouffleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
2) (iemand iets) vooraf zeggen
Voorbeelden: `politici souffleren wat ze aan de orde moeten stellen`, `Mijn vader belde en mijn moeder zat op de achtergrond te souffleren wat ik moest zeggen.` Synoniem: influisteren 3) een soufflé maken (van iets) culinair Voorbeeld: `een kruidig mengsel van ingrediënten in de oven souffleren` |
|
de souffleur
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [su'flør] Verbuigingen: souffleur|s (meerv.) de souf|fleuse zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [su|'fløsə] Verbuigingen: souffleuse|s (meerv.) |
iemand die zachtjes teksten voorzegt voor toneelspelers, ook als beroep theater
|
|
de sound
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɑunt] Verbuigingen: sound|s (meerv.) |
geheel van kenmerkende muzikale eigenschappen van een popgroep of stroming binnen de popmuziek muziek
|
|
soundchecken
werkw. Afbreekpatroon: 'sound - chec - ken Herkomst: «Engels Verbuigingen: soundcheckte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesoundcheckt (volt.deelw.) |
de geluidsweergave controleren muziek
Voorbeeld: `vlak voor het optreden nog even soundchecken met de band` |
|
soundmixen
werkw. Afbreekpatroon: 'sound - mixen Herkomst: «Engels Verbuigingen: soundmixte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesoundmixt (volt.deelw.) |
met een muziekband liedjes meezingen muziek
Voorbeeld: `soundmixen bij Hennie Huisman in de televisieshow` |
|
opsouperen
werkw. Uitspraak: ['ɔpsuperə(n)] Verbuigingen: soupeerde op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgesoupeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iets opmaken of opgebruiken
Voorbeelden: `geld opsouperen`, `alle reserves opsouperen` |
|
souperen
werkw. Uitspraak: [superə(n)] Verbuigingen: soupeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesoupeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
laat in de avond een feestelijke maaltijd gebruiken
|
|
het souper
zelfst.naamw. Uitspraak: [supe] Verbuigingen: souper|s (meerv.) |
feestelijke maaltijd laat in de avond
Voorbeeld: `een soupertje geven op oudejaarsavond` |
|
inserten
werkw. Afbreekpatroon: in - 'ser - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: insertte (verl.tijd ) Verbuigingen: geïnsert (volt.deelw.) |
tussenvoegen computer
Voorbeeld: `een tabel inserten` Synoniem: invoegen |
|
sourcen
werkw. Afbreekpatroon: 'sour - cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: sourcete (verl.tijd ) Verbuigingen: gesourcet (volt.deelw.) |
het vinden van een goede leverancier voor een bepaald product handel
Voorbeeld: `duurzame leveranciers sourcen met het oog op de langere termijn` Synoniem: Selecteren van toeleveranciers |
|
insourcen
werkw. Afbreekpatroon: 'in - sour - cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: sourcete in (verl.tijd ) Verbuigingen: ingesourcet (volt.deelw.) |
overdracht van een uitbestede functie aan een interne afdeling van een bedrijf arbeid
Voorbeeld: `voortaan de salarisadministratie insourcen ` |
|
de sousafoon
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [suzɑ'fon] Verbuigingen: sousafoon|s, sousa|fonen (meerv.) |
zeer groot koperblaasinstrument met een grote hoorn boven je hoofd muziek
Voorbeeld: `tijdens het lopen of marcheren een sousafoon bespelen` Synoniem: ringbas |
|
de souteneur
zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: sou - te - 'neur Herkomst: «Frans |
man die prostituees voor zich laat werken
Voorbeeld: `De hoer gaf al haar verdiende geld aan de souteneur, van wie ze afhankelijk was.` Synoniem: pooier |
|
het souterrain
zelfst.naamw. Uitspraak: [sutəˈrɛ̃] Verbuigingen: souterrains (meerv.) |
verdieping onder de benedenverdieping, half onder de grond
|
|
het souvenir
zelfst.naamw. Uitspraak: [suvəˈnir] Verbuigingen: souvenirs (meerv.) |
voorwerp dat je aan iets herinnert
Voorbeelden: `een stukje marmer mee naar huis nemen als souvenir aan je vakantie`, `souvenirwinkel` Synoniemen: aandenken, herinnering |
|
sowieso
bijwoord Uitspraak: [sowiˈzo] |
in ieder geval
Voorbeeld: `Hij komt sowieso, ook als het openbaar vervoer staakt.` Synoniemen: hoe dan ook, überhaupt |
|
I de spaak
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spak] Verbuigingen: spaken (meerv.) |
dunne metalen staaf van het midden van een wiel naar de buitenkant
Voorbeeld: `de spaken van je fiets` |
|
spaak lopen
|
(verkeerd gaan) `De onderhandelingen zijn spaak gelopen.` Synoniem: misgaan
|
|
spaakbeen
zelfst.naamw. |
[anatomie] een van de twee beenderen van de onderarm
|
|
spaander
zelfst.naamw. |
langwerpig stukje hout dat bij het hakken afvalt Voorbeeld: `Rondom het houtblok bedekten spaanders de vloer. `
|
|
spaander
zelfst.naamw. |
langwerpig stukje hout dat bij het hakken afvalt Voorbeeld: `Rondom het houtblok bedekten spaanders de vloer. `
|
|
I het Spaans
zelfst.naamw. Uitspraak: [spans] |
taal die in Spanje en Latijns-Amerika gesproken wordt
Voorbeeld: `Spaans leren` |
|
II Spaans
bijv.naamw. Uitspraak: [spans] |
als iets of iemand uit Spanje komt of met Spanje te maken heeft
Voorbeelden: `de Spaanse cultuur`, `Spaanse sinaasappelen` |
|
I Spaanse
zelfst.naamw. |
[demoniem] een inwoonster van Spanje, of een vrouw afkomstig uit Spanje
|
|
II Spaanse
bijv.naamw. |
stellende trap verbogen vorm van Spaans
|
|
uitsparen
werkw. Uitspraak: ['œytsparə(n)] Verbuigingen: spaarde uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgespaard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
niet gebruiken
Voorbeelden: `geld uitsparen door een goedkopere auto te kopen dan je van plan was`, `ruimte uitsparen in je boekenkast door je boeken te digitaliseren en de gedrukte exemplaren weg te geven` Synoniem: besparen |
|
sparen
werkw. Uitspraak: [ˈsparə(n)] Verbuigingen: spaarde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespaard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (geld) niet uitgeven en bewaren voor later
Voorbeeld: `elke maand 100 euro sparen` 2) zuinig zijn met of voorzichtig omgaan met (iets of iemand) Voorbeelden: `met een spaarlamp stroom sparen`, `je krachten sparen`, `iemand sparen en met rust laten, omdat hij problemen heeft` 3) verzamelen Voorbeelden: `Spaart u zegeltjes?`, `bierviltjes sparen` |
|
het spaargeld
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsparxɛlt] Verbuigingen: spaargelden (meerv.) |
geld dat je niet uitgeeft en bewaart voor later
Voorbeelden: `je spaargeld op een bankrekening zetten`, `van je spaargeld een cursus betalen` |
|
de spaarkaart
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsparkart] Verbuigingen: spaarkaarten (meerv.) |
kaart waarop je zegeltjes plakt waarvoor je iets (goedkoper) kunt krijgen als je er genoeg hebt
Voorbeeld: `voor een volle spaarkaart 3 euro krijgen` |
|
de spaarlamp
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsparlɑmp] Verbuigingen: spaarlampen (meerv.) |
elektrische lamp die verhoudingsgewijs weinig stroom nodig heeft
Voorbeeld: `Spaarlampen zijn goed voor het milieu.` |
|
de spaarpot
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsparpɔt] Verbuigingen: spaarpotten (meerv.) |
voorwerp waarin je contant spaargeld bewaart
Voorbeeld: `Dit stenen varkentje is een spaarpot: er zit een gleuf in.` |
|
de spaarrekening
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sparekənɪŋ] Verbuigingen: spaarrekening|en (meerv.) |
rekening bij een bank die bedoeld is om geld te sparen
Voorbeeld: `Op een spaarrekening krijg je vaak meer rente dan op een betaalrekening.` |
|
sparen
werkw. Uitspraak: [ˈsparə(n)] Verbuigingen: spaarde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespaard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (geld) niet uitgeven en bewaren voor later
Voorbeeld: `elke maand 100 euro sparen` 2) zuinig zijn met of voorzichtig omgaan met (iets of iemand) Voorbeelden: `met een spaarlamp stroom sparen`, `je krachten sparen`, `iemand sparen en met rust laten, omdat hij problemen heeft` 3) verzamelen Voorbeelden: `Spaart u zegeltjes?`, `bierviltjes sparen` |
|
spaarwezen
zelfst.naamw. |
het totale aandeel van spaarders die op een bepaalde manier hun geld besteden
|
|
spaarzaam
bijv.naamw. Uitspraak: ['sparzam] |
1) als je weinig van iets verbruikt
Voorbeelden: `spaarzaam zijn met stroom`, `spaarzaam zijn met woorden` Synoniem: zuinig 2) als je weinig geld uitgeeft Voorbeelden: `De crisis maakt de Nederlanders spaarzaam; dat zijn ze anders niet zo erg.`, `spaarzaam leven` Synoniem: zuinig |
|
spaarzaam gekleed zijn
|
(weinig kleren dragen)
|
|
spacen
werkw. Afbreekpatroon: 'spa - cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: spacete (verl.tijd ) Verbuigingen: gespacet (volt.deelw.) |
zich hemels voelen na het gebruik van verdovende middelen
Voorbeeld: `spacen na het gebruik van wiet en hasj` |
|
de spade
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spadə] |
stuk gereedschap waarmee je kunt graven
Voorbeeld: `een spade gebruiken bij het spitten` Synoniemen: schep, schop |
|
de eerste spade in de grond steken
|
(officieel beginnen met de bouw) `De wethouder zal de eerste spade in de grond steken.`
|
|
de spagaat
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [spa'xat] Verbuigingen: spa|gaten (meerv.) |
1) gymnastische houding waarbij je ene been plat en gestrekt naar voren steekt en je andere been plat en gestrekt naar achteren sport
Voorbeeld: `een spagaat maken` 2) lastige positie waarin je te maken hebt met tegenstrijdige dingen Voorbeeld: `Managers zitten in een spagaat tussen hun werknemers en de doelen van de organisatie.` |
|
de spaghetti
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [spɑ'gɛti, spɑ'xɛti] |
pasta (2) in de vorm van lange dunne slierten
Voorbeeld: `spaghetti met tomatensaus en kaas` |
|
I de spaak
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spak] Verbuigingen: spaken (meerv.) |
dunne metalen staaf van het midden van een wiel naar de buitenkant
Voorbeeld: `de spaken van je fiets` |
|
spaak lopen
|
(verkeerd gaan) `De onderhandelingen zijn spaak gelopen.` Synoniem: misgaan
|
|
spalierboom
zelfst.naamw. |
een boom waarvan de groei door opbinding op een latwerk in een bepaalde vorm gedrongen wordt Voorbeeld: `De linde wordt vaak als spalierboom gebruikt. `
|
|
de spam
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [spɛm] |
ongewenste e-mail(s) internet
Voorbeeld: `alles doen om te voorkomen dat je te veel spam krijgt` Synoniem: junkmail |
|
spammen
werkw. Afbreekpatroon: 'spam - men Herkomst: «Engels Verbuigingen: spamde (verl.tijd ) Verbuigingen: gespamd (volt.deelw.) |
versturen van ongewenste post (spam) naar een groot aantal e-mailadressen computer
Voorbeeld: `spammen is niet toegestaan op dat discussieplatform` |
|
het spamfilter
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spɛmfɪltər] Verbuigingen: spamfilter|s (meerv.) |
software die probeert ongewenste e-mails te herkennen en te verwijderen
|
|
spammen
werkw. Afbreekpatroon: 'spam - men Herkomst: «Engels Verbuigingen: spamde (verl.tijd ) Verbuigingen: gespamd (volt.deelw.) |
versturen van ongewenste post (spam) naar een groot aantal e-mailadressen computer
Voorbeeld: `spammen is niet toegestaan op dat discussieplatform` |
|
(een juridische zaak) beginnen
() |
`een proces aanspannen tegen een bedrijf wegens discriminatie`
|
|
zich inspannen
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈɪnspɑnə(n)] Verbuigingen: spande zich in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich ingespannen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
alles doen wat je kunt om een doel te bereiken
Voorbeelden: `De directeur heeft zich erg ingespannen voor de uitbreiding van het museum.`, `je tot het uiterste inspannen` |
|
samenspannen
werkw. Uitspraak: [ˈsamə(n)spɑnə(n)] Verbuigingen: spande samen (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft samengespannen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
stiekem samenwerken
Voorbeeld: `Ze wist zeker dat de gemeente en de woningbouwvereniging tegen haar samenspanden.` |
|
voorspan
zelfst.naamw. |
wat geheel vooraan voor een wagen gespannen is, meestal de twee voorste paarden van een vierspan Voorbeeld: `Het voorspan werd gewisseld. `
|
|
spannen
werkw. Uitspraak: [ˈspɑnə(n)] Verbuigingen: spande (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespannen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van kleren) erg nauw zitten
Voorbeeld: `Je broek spant op je billen.` 2) (iets) strak trekken Voorbeelden: `een snaar spannen`, `je spieren spannen` |
|
Het spant erom.
|
(het is erg onzeker of iets net wel goed gaat of net niet)
|
|
hand-en-spandiensten
|
(simpele werkzaamheden) `Mijn oude moeder logeert hier en verricht wat hand-en-spandiensten in huis.`
|
|
het spandoek
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspɑnduk] Verbuigingen: spandoeken (meerv.) |
doek met een slogan erop
Voorbeeld: `Tijdens de demonstratie droegen veel mensen spandoeken.` |
|
het spandoek
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspɑnduk] Verbuigingen: spandoeken (meerv.) |
doek met een slogan erop
Voorbeeld: `Tijdens de demonstratie droegen veel mensen spandoeken.` |
|
Spanjaard
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spɑɲart] Verbuigingen: Spanjaard|en (meerv.) Spaanse zelfst.naamw. Uitspraak: ['spansə] Verbuigingen: Spaanse|s (meerv.) |
iemand met de Spaanse nationaliteit
|
|
Spanje
zelfst.naamw. |
[land] een land in het zuidwesten van Europa op het Iberisch Schiereiland met als officiële naam: Reino de España
|
|
de specificatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [spesifi'ka(t)si] Verbuigingen: specificatie|s, specifica|tiën (meerv.) |
opsomming van de afzonderlijke onderdelen van een geheel
Voorbeeld: `een rekening met een specificatie van de gebruikte materialen en de verrichte werkzaamheden` |
|
specificeren
werkw. Uitspraak: [spesifi'serə(n)] Verbuigingen: specificeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespecificeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
afzonderlijke onderdelen van een geheel opsommen
Voorbeeld: `een totaalbedrag specificeren` |
|
I specifiek
bijv.naamw. Uitspraak: [spesiˈfik] |
als iets kenmerkend is voor (iets)
Voorbeelden: `specifieke eigenschappen van water waardoor je je er gemakkelijk in beweegt`, `De droge lucht is specifiek voor deze streek.` Synoniem: karakteristiek |
|
II specifiek
bijwoord Uitspraak: [spesiˈfik] |
in het bijzonder
Voorbeeld: `producten die specifiek op jongeren gericht zijn` Synoniem: speciaal |
|
het specimen
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spesimɛ(n)] Verbuigingen: specimen|s, speci|mina (meerv.) |
voorbeeld
Voorbeeld: `Op een specimen van een postzegel is 'specimen' gedrukt om het niet te kunnen gebruiken voor post.` |
|
spectaculair
bijv.naamw. Uitspraak: [spɛktakyˈlɛːr] |
als iets verbazing opwekt en indruk maakt
Voorbeelden: `een spectaculair boek`, `een spectaculair optreden`, `een spectaculair verlies lijden` Synoniemen: opzienbarend, geweldig |
|
het spectrum
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspɛktrʏm] Verbuigingen: spectra, spectrums (meerv.) |
1) alle kleuren van een regenboog
Voorbeeld: `het spectrum zichtbaar maken met een prisma` 2) groep verschillende dingen Voorbeeld: `een bedrijf met een breed spectrum aan producten` Synoniem: verscheidenheid |
|
I speciaal
bijv.naamw. Uitspraak: [speˈʃal] |
als iets zo is dat het een bepaald doel dient
Voorbeelden: `een speciaal team van de politie voor het onderzoek naar de moord`, `bami speciaal` Synoniem: bijzonder |
|
speciale aanbieding
|
(iets dat korte tijd goedkoop aangeboden wordt) `in de supermarkt altijd de speciale aanbiedingen kopen`
|
|
II speciaal
bijwoord Uitspraak: [speˈʃal] |
in het bijzonder
Voorbeelden: `een online winkel die zich speciaal richt op vijftigplussers`, `Hier zijn speciaal voor gehandicapten extra parkeerplaatsen gemaakt.` Synoniemen: vooral, met name, specifiek |
|
de specht
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [spɛxt] Verbuigingen: spechten (meerv.) |
vogelsoort met een scherpe snavel, waarmee hij insecten uit een boomschors pikt
Voorbeeld: `bonte specht` |
|
de special
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈspɛʃəl] Verbuigingen: specials (meerv.) |
nummer van een krant of tijdschrift of een radio- of tv-programma over een bepaald onderwerp
Voorbeelden: `kerstspecial`, `een tv-special over kindsoldaten` Synoniem: themanummer |
|
zich specialiseren
reflexief werkw. Uitspraak: [speʃali'zerə(n)] Verbuigingen: specialiseerde zich (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich gespecialiseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
erg veel kennis opdoen over een specifiek onderwerp of onderdeel van een groter vakgebied
Voorbeelden: `je specialiseren in de moderne architectuur`, `Ziekenhuizen en universiteiten moeten zich specialiseren en een beperkter aanbod van diensten leveren.` |
|
het specialisme
zelfst.naamw. Uitspraak: [speʃaˈlɪsmə] Verbuigingen: specialismen (meerv.) |
afzonderlijk onderdeel van een groter vakgebied
Voorbeeld: `Interne geneeskunde is een specialisme binnen de geneeskunde.` |
|
de specialist
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [speʃaˈlɪst] Verbuigingen: specialisten (meerv.) de specialiste zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [speʃaˈlɪstə] Verbuigingen: specialistn (meerv.) |
1) iemand die veel kennis van een bepaald onderwerp heeft
Voorbeeld: `Binnen ons bedrijf is zij de specialist op het gebied van personeelszaken.` Antoniem: generalist Synoniemen: expert, deskundige 2) arts die veel kennis heeft van een bepaald specialisme medisch Voorbeeld: `door je dokter naar de specialist gestuurd worden wegens je hartklachten` |
|
de specialiteit
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [speʃaliˈtɛit] Verbuigingen: specialiteiten (meerv.) |
vaardigheid of product waar je je speciaal mee bezighoudt en waar je goed in bent
Voorbeeld: `De specialiteit van dit restaurant is de bereiding van visgerechten.` |
|
species
zelfst.naamw. |
[biologie] soort, diersoort, plantensoort
[biologie|eng] soort, diersoort, plantensoort. |
|
spectraallijn
zelfst.naamw. |
[natuurkunde] donkere of juist lichte lijn in het spectrum van licht dat door een voorwerp wordt uitgezonden, waaruit de aanwezigheid van een bepaald element in dat voorwerp afgeleid wordt.
|
|
het spectrum
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspɛktrʏm] Verbuigingen: spectra, spectrums (meerv.) |
1) alle kleuren van een regenboog
Voorbeeld: `het spectrum zichtbaar maken met een prisma` 2) groep verschillende dingen Voorbeeld: `een bedrijf met een breed spectrum aan producten` Synoniem: verscheidenheid |
|
spatten
werkw. Uitspraak: [ˈspɑtə(n)] Verbuigingen: spatte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gespat (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van vloeistoffen) met kleine beetjes vallen (op iets)
Voorbeelden: `De boter spatte op mijn schort.`, `De regen spatte tegen de ramen.` |
|
spawnen
werkw. Afbreekpatroon: 'spaw - nen Herkomst: «Engels Verbuigingen: spawnde (verl.tijd ) Verbuigingen: gespawnd (volt.deelw.) |
het plotseling ontstaan of verschijnen van iets of iemand in een computerspel computer
Voorbeeld: `figuren die plotseling spawnen in een computerspel` |
|
de speaker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spikər] Verbuigingen: speaker|s (meerv.) |
1) doos waar elektrisch versterkt geluid uit komt
Voorbeeld: `een geluidsinstallatie met twee speakers` Synoniem: luidspreker |
|
native speaker
|
(moedertaalspreker)
|
|
spearfishen
werkw. Afbreekpatroon: 'spear - fis - hen Herkomst: «Engels Verbuigingen: spearfishte (verl.tijd ) Verbuigingen: gespearfisht (volt.deelw.) |
vissen met een speer vrije tijd
Voorbeeld: `met een harpoen spearfishen om je eigen eten te vergaren` |
|
de specerij
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [spesəˈrɛi] Verbuigingen: specerijen (meerv.) |
deel van een (tropische) plant dat smaak en geur geeft aan eten
|
|
spationaut
zelfst.naamw. |
Franse ruimtevaarder.
|
|
de spatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈspa(t)si] Verbuigingen: spaties (meerv.) |
lege plaats in tekst waar een letter of teken had kunnen staan
Voorbeeld: `Tussen twee woorden staat een spatie.` |
|
de spatiebalk
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spa(t)sibɑlk] Verbuigingen: spatiebalk|en (meerv.) |
langwerpige toets op je toetsenbord waarmee je een spatie maakt
|
|
de spatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈspa(t)si] Verbuigingen: spaties (meerv.) |
lege plaats in tekst waar een letter of teken had kunnen staan
Voorbeeld: `Tussen twee woorden staat een spatie.` |
|
spatelen
werkw. |
[voeding] het voorzichtig door elkaar scheppen van twee of meer producten met behulp van een spatel Voorbeeld: `Een kleingesneden banaan en drie eetlepels gemalen kokos door het beslag spatelen. `
|
|
het spatbord
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspɑdbɔrt] Verbuigingen: spatborden (meerv.) |
deel van een voertuig boven een wiel dat spatten opvangt
Voorbeeld: `Een terreinfiets heeft geen spatborden.` |
|
de spatader
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɑtadər] Verbuigingen: spatader|en (meerv.) |
dik blijvende en goed zichtbare ader, vooral in je been
Voorbeeld: `last hebben van spataderen` |
|
tegenspartelen
werkw. |
weerstand bieden door wilde bewegingen te maken
|
|
spartaans
bijv.naamw. Uitspraak: [spɑr'tans] |
streng, zwaar en sober
Voorbeelden: `een spartaanse training`, `een spartaanse opvoeding gehad hebben` |
|
spartelen
werkw. Uitspraak: [ˈspɑrtələ(n)] Verbuigingen: spartelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesparteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
je wild bewegen
Voorbeelden: `De vis spartelt heen en weer aan de haak van de hengel.`, `De kinderen spartelen in het zwembad.` |
|
sparren
werkw. Uitspraak: ['spɛrə(n), 'spɑrə(n)] Verbuigingen: sparde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespard (volt.deelw.) |
(bij vechtsporten) als training vechten tegen een tegenstander sport
Voorbeeld: `Studenten kunnen tijdens de uitwisseling een beetje sparren met toekomstige collega's.` |
|
de sparringpartner
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɛrɪŋpɑrtnər, 'spɑrɪŋpɑrtnər] Verbuigingen: sparringpartner|s (meerv.) |
partner om mee te oefenen bij het sparren sport
|
|
spartelen
werkw. Uitspraak: [ˈspɑrtələ(n)] Verbuigingen: spartelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesparteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
je wild bewegen
Voorbeelden: `De vis spartelt heen en weer aan de haak van de hengel.`, `De kinderen spartelen in het zwembad.` |
|
het spasme
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spɑsmə] Verbuigingen: spasme|s, spasme|n (meerv.) |
onwillekeurige, krampachtige samentrekking van spieren medisch
Voorbeeld: `spasme in een ooglid` |
|
het spasme
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spɑsmə] Verbuigingen: spasme|s, spasme|n (meerv.) |
onwillekeurige, krampachtige samentrekking van spieren medisch
Voorbeeld: `spasme in een ooglid` |
|
spasmodermie
zelfst.naamw. |
[medisch] het verschijnsel waarbij de huidspieren samentrekken en de haren gaan rechtstaan als reactie op bepaalde situaties zoals kou of schrik
|
|
spasmodisch
bijv.naamw. |
[medisch] met betrekking tot kramp
|
|
spasmolyticum
zelfst.naamw. |
[medisch] krampstillend middel
|
|
spasticiteit
zelfst.naamw. |
[medisch] verhoogde spierspanning, continue kramp
|
|
spastisch
bijv.naamw. |
[medisch] krampachtig
|
|
de spat
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spɑt] Verbuigingen: spatten (meerv.) |
klein beetje (van een vloeistof) dat op of van iets komt, of de vlek die doordoor ontstaat
Voorbeelden: `Er valt geen spat regen.`, `Je hebt allemaal spatten op je jas.`, `vetspat` Synoniem: druppel |
|
geen spat
|
(helemaal niets) `geen spat veranderd zijn`
|
|
uiteenspatten
werkw. |
explosief in vele kleine stukken of druppels uit elkaar vliegen
Voorbeeld: `De zeepbel spatte plotseling uiteen. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het uiteenspatten in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de spatader
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɑtadər] Verbuigingen: spatader|en (meerv.) |
dik blijvende en goed zichtbare ader, vooral in je been
Voorbeeld: `last hebben van spataderen` |
|
sparen
werkw. Uitspraak: [ˈsparə(n)] Verbuigingen: spaarde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespaard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (geld) niet uitgeven en bewaren voor later
Voorbeeld: `elke maand 100 euro sparen` 2) zuinig zijn met of voorzichtig omgaan met (iets of iemand) Voorbeelden: `met een spaarlamp stroom sparen`, `je krachten sparen`, `iemand sparen en met rust laten, omdat hij problemen heeft` 3) verzamelen Voorbeelden: `Spaart u zegeltjes?`, `bierviltjes sparen` |
|
sparren
werkw. Uitspraak: ['spɛrə(n), 'spɑrə(n)] Verbuigingen: sparde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespard (volt.deelw.) |
(bij vechtsporten) als training vechten tegen een tegenstander sport
Voorbeeld: `Studenten kunnen tijdens de uitwisseling een beetje sparren met toekomstige collega's.` |
|
de spar
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spɑr] Verbuigingen: spar|ren (meerv.) |
naaldboom die als kerstboom gebruikt wordt
Voorbeeld: `De spar groeit in het wild, maar wordt ook gekweekt, onder meer voor de kerstbomen.` |
|
het spanningsveld
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spɑnɪŋsfɛlt] Verbuigingen: spanningsveld|en (meerv.) |
gespannen sfeer of situatie
Voorbeelden: `Door een verschil van opvatting is er een spanningsveld tussen vader en dochter.`, `een spanningsveld tussen lokale en nationale belangen` |
|
spanningsbron
zelfst.naamw. |
[elektrotechniek] een ideale spanningsbron is een schakeling die een elektrische spanning afgeeft waarvan de grootte onafhankelijk is van de belasting
|
|
de spanning
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈspɑnɪŋ] Verbuigingen: spanningen (meerv.) |
1) toestand dat jij of andere mensen onrustig of zenuwachtig zijn over iets
Voorbeelden: `in spanning zitten over de uitslag van een examen`, `De spanningen in de wereld zijn hoog opgelopen.`, `met spanning afwachten hoe iets afloopt` Synoniem: stress 2) elektrische stroom electriciteit Voorbeeld: `Er staat spanning op deze draad.` 3) druk van een gas (op iets) Voorbeeld: `je autobanden op spanning brengen, zodat ze niet te zacht zijn` |
|
spannend
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈspɑnənt] |
als iets je volledige aandacht vraagt en je een beetje opwindt
Voorbeelden: `een spannende wedstrijd`, `een spannende film` |
|
spannen
werkw. Uitspraak: [ˈspɑnə(n)] Verbuigingen: spande (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespannen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van kleren) erg nauw zitten
Voorbeeld: `Je broek spant op je billen.` 2) (iets) strak trekken Voorbeelden: `een snaar spannen`, `je spieren spannen` |
|
Het spant erom.
|
(het is erg onzeker of iets net wel goed gaat of net niet)
|
|
het spectrum
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspɛktrʏm] Verbuigingen: spectra, spectrums (meerv.) |
1) alle kleuren van een regenboog
Voorbeeld: `het spectrum zichtbaar maken met een prisma` 2) groep verschillende dingen Voorbeeld: `een bedrijf met een breed spectrum aan producten` Synoniem: verscheidenheid |
|
de (m)/het speculaas
zelfst.naamw. Uitspraak: [spekyˈlas] |
harde en platte gekruide koek
Voorbeelden: `Rond sinterklaas wordt in Nederland veel speculaas gegeten.`, `gevulde speculaas`, `amandelspeculaasjes` |
|
de speculatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [speky'la(t)si] Verbuigingen: speculatie|s (meerv.) |
1) poging om veel geld te verdienen door te speculeren (2) financieel
Voorbeeld: `speculeren met aandelen` 2) het bedenken van iets dat misschien waar is of misschien gebeurt Voorbeelden: `De bron van die ziekte leggen bij vlees is pure speculatie.`, `De aanhoudende geruchten leiden tot speculaties.` |
|
speculatief
bijv.naamw. Uitspraak: [spekyla'tif] |
1) als je veel geld wilt verdienen met speculeren (2) financieel
Voorbeelden: `speculatief gedrag`, `speculatieve beleggers` 2) gebaseerd op een veronderstelling, niet op feiten Voorbeeld: `De oorzaak van het vliegtuigongeluk is nog steeds speculatief.` Synoniem: onzeker |
|
de (m)/het speculaas
zelfst.naamw. Uitspraak: [spekyˈlas] |
harde en platte gekruide koek
Voorbeelden: `Rond sinterklaas wordt in Nederland veel speculaas gegeten.`, `gevulde speculaas`, `amandelspeculaasjes` |
|
speculeren
werkw. Uitspraak: [spekyˈlerə(n)] Verbuigingen: speculeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespeculeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) dingen bedenken die misschien waar zijn of misschien gebeuren
Voorbeeld: `Je kunt er eindeloos over speculeren, maar de tijd zal het leren.` 2) proberen veel geld te verdienen door dingen te kopen als je denkt dat ze meer waard worden financieel Voorbeelden: `op de beurs speculeren in aandelen en effecten`, `speculeren met onroerend goed` |
|
speculeren op
werkw. Uitspraak: [spekyˈlerə(n) ɔp] Verbuigingen: speculeerde op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespeculeerd op (volt.deelw.) |
verwachten dat iets zal gebeuren en daarnaar handelen
Voorbeeld: `De beleggers speculeren op een hoger bod op dat bedrijf.` Synoniem: gokken op |
|
de speech
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [spi:tʃ] Verbuigingen: speech|es (meerv.) |
samenhangend toespraak waarmee je je richt tot een bepaald publiek
Voorbeelden: `een speech schrijven voor de minister`, `een speech houden/geven` Synoniemen: toespraak, rede |
|
speechen
werkw. Afbreekpatroon: 'spee - chen Herkomst: «Engels Verbuigingen: speechte (verl.tijd ) Verbuigingen: gespeecht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een speech houden, een kleine toespraak houden
Voorbeeld: `aan tafel speechen voor het bruidspaar voordat het diner aanvangt` |
|
speeddaten
werkw. Afbreekpatroon: 'speed - da - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: speeddatete (verl.tijd ) Verbuigingen: gespeeddatet (volt.deelw.) |
korte ontmoetingen achter elkaar hebben om een partner te vinden mens
Voorbeeld: `tijdens het speeddaten heeft hij de ware ontmoet` Synoniem: sneldaten |
|
speeddialen
werkw. Afbreekpatroon: 'speed- dia - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: speeddialde (verl.tijd ) Verbuigingen: gespeeddiald (volt.deelw.) |
de sneltoets gebruiken van bijvoorbeeld een telefoon of toetsenbord computer
Voorbeelden: `in noodgevallen speeddialen met de alarmlijn`, `speeddialen met de controltoetsen` |
|
speedsurfen
werkw. Afbreekpatroon: 'speed - sur - fen Herkomst: «Engels Verbuigingen: speedsurfte/ speedsurfde (verl.tijd ) Verbuigingen: gespeedsurft/ gespeedsurfd (volt.deelw.) |
surfen met hoge snelheid sport
Voorbeeld: `Veel wind en enigszins vlak water zijn ideale omstandigheden om te speedsurfen.` |
|
het speedway
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spi:dwe] |
onderdeel van de motorsport waarbij met lichte motoren zonder remmen en versnellingen op een baan gereden wordt sport
Voorbeeld: `Speedway is in Nederland en België niet zo populair.` |
|
het speeksel
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspeksəl] |
vocht in je mond
Synoniem: spuug |
|
I afspelen
werkw. Uitspraak: [ˈɑfspelə(n)] Verbuigingen: speelde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een informatiedrager) zo instellen dat geluid of beelden te horen of te zien zijn
Voorbeelden: `een cd afspelen`, `een video afspelen` |
|
II zich afspelen
reflexief werkw. Uitspraak: ['ɑfspelə(n)] Verbuigingen: speelde zich af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich afgespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
gebeuren
Voorbeeld: `Het is onduidelijk wat zich bij die rellen heeft afgespeeld.` |
|
doorspelen
werkw. Uitspraak: [ˈdorspelə(n)] Verbuigingen: speelde door (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft doorgespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) doorgaan met spelen
Voorbeeld: `De voetballers speelden nog tien minuten door.` Synoniem: ophouden 2) hier en daar een stukje spelen van (een muziekstuk) muziek Voorbeeld: `Zij speelde het pianostuk door om er een indruk van te krijgen.` 3) zorgen dat iemand iets krijgt Voorbeelden: `de bal doorspelen aan/naar een clubgenoot`, `vertrouwelijke gegevens doorspelen aan de pers` Synoniem: toespelen |
|
inspelen
werkw. Uitspraak: [ˈɪnspelə(n)] Verbuigingen: speelde in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
als voorbereiding op een wedstrijd je sport beoefenen sport
Voorbeeld: `een kwartiertje inspelen` |
|
goed op elkaar ingespeeld zijn
|
(goed kunnen samenwerken) `Mijn collega en ik hebben een duobaan en we zijn goed op elkaar ingespeeld.`
|
|
klaarspelen
werkw. Uitspraak: [ˈklarspelə(n)] Verbuigingen: speelde klaar (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft klaargespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zorgen dat (iets positiefs of negatiefs) lukt
Voorbeelden: `Zij speelde het klaar het probleem op te lossen.`, `Hij heeft het klaargespeeld om het computersysteem plat te leggen.` Synoniem: voor elkaar krijgen |
|
kwijtspelen
werkw. |
door ongelukkig of onverstandig handelen verliezen
Voorbeeld: `Hij speelde daarmee zijn waardevolste bezit kwijt. ` ('Vlaanderen') kwijtraken |
|
meespelen
werkw. Uitspraak: ['mespelə(n)] Verbuigingen: speelde mee (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft meegespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) samen met anderen spelen
Voorbeeld: `een keer meespelen in een ander team` 2) ook een beetje belangrijk zijn Voorbeeld: `Ze is de jongste, maar dat ze een meisje is speelde ook mee.` |
|
naspelen
werkw. Uitspraak: ['naspelə(n)] Verbuigingen: speelde na (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft nagespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
als spel nadoen
Voorbeelden: `De kinderen hebben nog maanden na de voorstelling allerlei scènes uit de musical nagespeeld.`, `Hier wordt elk jaar een grote veldslag nagespeeld met honderden figuranten.` |
|
opspelen
werkw. Uitspraak: ['ɔpspelə(n)] Verbuigingen: speelde op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (een kaart) op tafel leggen in een kaartspel
Voorbeeld: `Nu moet je een kaart van dezelfde kleur opspelen.` 2) hinderlijk merkbaar zijn Voorbeelden: `opspelen van hormonen`, `Haar enkelblessure speelt weer op.` |
|
I overspelen
werkw. Uitspraak: ['ovərspelə(n)] Verbuigingen: speelde over (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft overgespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (bij teamsport) de bal aan medespelers toespelen
Voorbeeld: `Voor jonge pupillen is overspelen het moeilijkste wat er is.` 2) opnieuw spelen Voorbeeld: `Foute beoordeling van de lijnrechter; de rally wordt overgespeeld.` |
|
je hand overspelen
|
(door zelfoverschatting te veel risico nemen (en daarvan de negatieve gevolgen ondervinden)) `uit je ambt gezet worden omdat je je hand hebt overspeeld`
|
|
toespelen
werkw. Uitspraak: ['tuspelə(n)] Verbuigingen: speelde toe (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft toegespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iemand iets) geven zonder dat anderen het merken
Voorbeeld: `iemand stiekem geld toespelen` 2) (de bal) naar een andere speler schoppen of gooien sport Synoniem: doorspelen |
|
pianospelen
werkw. |
muziek maken met een piano Voorbeeld: `Hij speelt piano vanaf zijn achtste. `
|
|
toneelspelen
werkw. Uitspraak: [to'nelspelə(n)] Verbuigingen: speelde toneel (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft toneelgespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) een toneelstuk opvoeren, meestal met anderen
Voorbeeld: `een cursus toneelspelen volgen` Synoniem: acteren 2) doen alsof Voorbeeld: `Ik dacht dat hij van me hield, maar hij heeft al die tijd toneelgespeeld.` Synoniem: doen alsof |
|
uitspelen
werkw. Uitspraak: ['œytspelə(n)] Verbuigingen: speelde uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) tot het einde spelen
Voorbeeld: `de wedstrijd niet kunnen uitspelen door een blessure` 2) (speelkaart) op tafel leggen games |
|
je troeven uitspelen
|
() Synoniem: je sterke kanten benutten
|
|
je laatste troef uitspelen
|
(je laatste mogelijkheid gebruiken)
|
|
voorspelen
werkw. |
ten aanhoren van anderen een muziekstuk spelen Voorbeeld: `Ik moest gisteren voor mijn leraar die moeilijke sonate voorspelen. ` Voorbeeld: `Het zinde hem niet wat hij kreeg voorgespeeld. `
|
|
het speelbord
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspelbɔrt] Verbuigingen: speelbord|en (meerv.) |
bord waarop een spel gespeeld wordt
Voorbeeld: `Bij dammen en schaken gebruik je een speelbord.` |
|
spelen
werkw. Uitspraak: [ˈspelə(n)] Verbuigingen: speelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) bezig zijn met een spel of sport
Voorbeelden: `met zand spelen`, `De kinderen zaten lief te spelen.`, `een spelletje schaak spelen` 2) muziek maken of uitvoeren, of dat kunnen doen Voorbeelden: `een pianosonate spelen`, `De violist speelt vals.`, `Ik speel hobo.` 3) (iemand) voorstellen op toneel of in een film, of een voorstelling maken Voorbeelden: `Zij speelt de gravin.`, `de hoofdrol spelen`, `in een film spelen` |
|
de speelfilm
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈspelfɪlm] Verbuigingen: speelfilms (meerv.) |
film met acteurs
Antoniem: tekenfilm |
|
het speelgoed
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspelxut] |
alles wat bedoeld is voor kinderen om te spelen
Voorbeelden: `Je moet aan het eind van de middag je speelgoed opruimen.`, `speelgoedbeest`, `speelgoedwinkel` |
|
speelgoedsoldaatje
zelfst.naamw. |
tinnen soldaatje, afbeelding van een soldaat meest in tin uitgevoerd die gebruikt wordt in het naspelen van veldslagen
|
|
de speelhelft
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈspelhɛlft] Verbuigingen: speelhelft|en (meerv.) |
1) helft van het speelveld sport
Voorbeeld: `een bal naar de andere speelhelft schoppen` 2) helft van de duur van een wedstrijd Voorbeeld: `in de tweede speelhelft nog een doelpunt scoren` |
|
de speelkaart
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈspelkart] Verbuigingen: speelkaarten (meerv.) |
elke kaart van een kaartspel
Synoniem: kaart |
|
speelman
zelfst.naamw. |
[middeleeuwen], [cultuur], [muziek], [verouderd] een in het Zuid-Frankrijk van weleer, langs kastelen en vorstenhoven rondreizend kunstenaar, musicus, zanger van liederen en voordrager van gedichten, balladen e.d.
Voorbeeld: `De onbekende speelman maakte met z'n voordracht een diepe indruk op de gasten. ` [cultuur], [muziek], [verouderd] een langs herbergen, jaarmarkten rondtrekkend artiest, muzikant, zanger van liedjes en komediant Voorbeeld: `Met z'n grappen en vrolijke wijsjes bracht de speelman het publiek in een uitgelaten stemming. ` |
|
de speelplaats
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈspelplats] Verbuigingen: speelplaatsen (meerv.) |
stuk grond bedoeld voor kinderen om buiten te spelen
|
|
de speelruimte
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈspelrœymtə] Verbuigingen: speelruimtes (meerv.) |
1) plaats om te spelen
Voorbeeld: `De gemeente moet zorgen voor voldoende speelruimte voor kinderen.` 2) tijd tussen gebeurtenissen Voorbeeld: `We zijn vroeg, dus we hebben nog wat speelruimte voor de vergadering begint.` Synoniem: speling 3) toestand dat je een beetje mag afwijken van een afspraak of regel Voorbeeld: `Het ministerie wil de scholen meer speelruimte geven bij de besteding van hun budget.` |
|
speels
bijv.naamw. Uitspraak: [spels] |
1) als iemand graag speelt
Voorbeeld: `een speelse hond` 2) als iets losjes, ongedwongen is Voorbeeld: `een speels ingericht huis` Antoniem: stijf |
|
met speels gemak
|
(met groot gemak) Synoniem: makkelijk
|
|
de speelsheid
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['spelshɛit] |
1) eigenschap of situatie dat je speels (1) bent
Voorbeeld: `de speelsheid van jonge hondjes` 2) eigenschap of situatie dat iets of iemand speels (2) is Voorbeeld: `gedichten met een zekere speelsheid` |
|
spelen
werkw. Uitspraak: [ˈspelə(n)] Verbuigingen: speelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) bezig zijn met een spel of sport
Voorbeelden: `met zand spelen`, `De kinderen zaten lief te spelen.`, `een spelletje schaak spelen` 2) muziek maken of uitvoeren, of dat kunnen doen Voorbeelden: `een pianosonate spelen`, `De violist speelt vals.`, `Ik speel hobo.` 3) (iemand) voorstellen op toneel of in een film, of een voorstelling maken Voorbeelden: `Zij speelt de gravin.`, `de hoofdrol spelen`, `in een film spelen` |
|
speeltafel
zelfst.naamw. |
[meubel] een meubelstuk om te gebruiken als tafel bij één of ander spel
Voorbeeld: `In het casino was het druk, geen speeltafel was onbezet. ` [muziekinstrument] het geheel van toetsen, pedalen, en andere bedieningsorganen van een muziekinstrument, vooral van een orgel Voorbeeld: `De orgelbouwer zal ons vandaag uitleg geven over de mogelijkheden van een moderne speeltafel voor ons orgel. ` |
|
het speeltje
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spelcə] Verbuigingen: speeltje|s (meerv.) |
iets dat dient om mee te spelen, ook voor volwassenen
Voorbeelden: `een speeltje voor de kinderen als je een lange autorit hebt`, `Hij heeft weer een nieuw speeltje: een motorfiets met drie wielen.`, `sekspeeltje` |
|
het speeltoestel
zelfst.naamw. Uitspraak: ['speltustɛl] Verbuigingen: speeltoestel|len (meerv.) |
groot speelgoed voor kinderen
Voorbeeld: `Glijbanen, klimrekken en schommels zijn speeltoestellen.` |
|
de speeltuin
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈspeltœyn] Verbuigingen: speeltuinen (meerv.) |
stuk grond met groot speelgoed voor kinderen
Voorbeeld: `in de speeltuin van de glijbaan glijden en in een rek klimmen` |
|
het speelveld
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spelvɛlt] Verbuigingen: speelveld|en (meerv.) |
1) terrein dat afgebakend en ingericht is voor een bepaalde sport sport
Voorbeeld: `Bij voetbal is het voetbalveld het speelveld, bij tennis de tennisbaan.` 2) domein waarop iets of iemand activiteiten verricht of kansen krijgt Voorbeelden: `Gedwongen huizenverkopen zijn het speelveld van handelaren.`, `streven naar een gelijk speelveld voor alle partijen in de financiële markt` |
|
het speelveld
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spelvɛlt] Verbuigingen: speelveld|en (meerv.) |
1) terrein dat afgebakend en ingericht is voor een bepaalde sport sport
Voorbeeld: `Bij voetbal is het voetbalveld het speelveld, bij tennis de tennisbaan.` 2) domein waarop iets of iemand activiteiten verricht of kansen krijgt Voorbeelden: `Gedwongen huizenverkopen zijn het speelveld van handelaren.`, `streven naar een gelijk speelveld voor alle partijen in de financiële markt` |
|
speelwerk
zelfst.naamw. |
[muziekinstrument] [techniek] een (elektro-) mechanisch aangedreven constructie waarmee men muziekinstrumenten kan laten spelen Voorbeeld: `Het speelwerk van het carillon wordt binnenkort vervangen door een computergestuurd apparaat. `
|
|
de speen
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spen] Verbuigingen: spenen (meerv.) |
1) elk van de uitsteeksels op de borst van een zoogdier waar bij de vrouwtjes melk uit kan komen anatomie
Voorbeeld: `een ontstoken speen` 2) zacht voorwerp met een gaatje in de vorm van een tepel van een vrouwenborst Voorbeelden: `een flesje melk met een speen voor de baby`, `fopspeen` |
|
het speenkruid
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spenkrœyt] |
lage plant met gele bloemen
Voorbeeld: `Bij mooi weer gaan de bloemen van speenkruid helemaal open, bij slecht weer blijven ze dicht.` |
|
speenvarken
zelfst.naamw. |
[zoogdieren] een big dat nog gezoogd wordt
|
|
de speer
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sper] Verbuigingen: speren (meerv.) |
lange stok met een scherpe punt, als wapen
|
|
de/het speerpunt
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsperpʏnt] Verbuigingen: speerpunten (meerv.) |
onderdeel van beleid waar extra aandacht voor is
Voorbeelden: `met twintig collega's werken aan het speerpunt 'veiligheid op straat'`, `De omruilactie is de speerpunt van de nieuwe marketingstrategie.` |
|
speerwerpen
werkw. Uitspraak: ['sperwɛrpə(n)] |
onderdeel van atletiek waarbij je een speer zo ver mogelijk moet werpen sport
|
|
de speerwerper
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sperwɛrpər] Verbuigingen: speerwerper|s (meerv.) de speerwerp|ster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sperwɛrp|stər] Verbuigingen: speerwerpster|s (meerv.) |
iemand die de sport speerwerpen beoefent sport
|
|
speet
werkw. |
derde persoon enkelvoud verleden tijd van spijten
|
|
het spek
zelfst.naamw. Uitspraak: [spɛk] |
laag van stevig vet onder de huid van dieren zoals een varken, of zoals dat bij de slager te koop is
Voorbeelden: `gerookt spek op je brood eten`, `vet spek uitbakken` |
|
voor spek en bonen
|
(zonder toegevoegde waarde) `voor spek en bonen meedoen aan een spel` Synoniem: nutteloos
|
|
spekglad
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈspɛkxlɑt] |
uiterst glad
Voorbeeld: `Als het ijzelt zijn de wegen spekglad.` Synoniem: spiegelglad |
|
spekje
zelfst.naamw. |
stukje spek zoals dat in de keuken gebruikt wordt om uit te bakken of in een stuk vlees te steken
Voorbeeld: `Deze salade bevat spekjes en kleine tomaatjes. ` een bepaald soort sponzig suikergoed |
|
spekken
werkw. Uitspraak: ['spɛkə(n)] Verbuigingen: spekte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
royaal vullen of aanvullen met geld informeel
Voorbeelden: `door een veiling de clubkas spekken`, `Nepcollectanten spekken hun eigen portemonnee.` |
|
de spekkoper
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɛkopər] Verbuigingen: spekkoper|s (meerv.) |
iemand die goede zaken doet of gedaan heeft
Voorbeelden: `Wij hebben ons huis heel goedkoop kunnen kopen. Onze makelaar noemde ons spekkopers.`, `De schatkist lijkt spekkoper te zijn bij het verlenen van staatssteun aan banken en verzekeraars.` |
|
speklaag
zelfst.naamw. |
[bouwkunde] een lichte band van natuur- of baksteen ter afwisseling in metselwerk van baksteen Voorbeeld: `De speklagen gaven het huis een sprekend karakter. `
|
|
spekken
werkw. Uitspraak: ['spɛkə(n)] Verbuigingen: spekte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
royaal vullen of aanvullen met geld informeel
Voorbeelden: `door een veiling de clubkas spekken`, `Nepcollectanten spekken hun eigen portemonnee.` |
|
het spektakel
zelfst.naamw. Uitspraak: [spɛkˈtakəl] Verbuigingen: spektakels (meerv.) |
evenement waar indrukwekkende dingen gebeuren en te zien zijn
Voorbeeld: `Het vuurwerkfestival belooft weer een spektakel te worden.` |
|
de spekzool
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɛksol] |
dikke gelige zool van rubber
Voorbeeld: `schoenen met spekzolen dragen` |
|
het spel
zelfst.naamw. Uitspraak: [spɛl] |
1) activiteit die je leuk vindt in je vrije tijd, ook met anderen samen en dan vaak als wedstrijd
Verbuigingen: spelen (meerv.) Voorbeelden: `Verstoppertje is een leuk spel.`, `in het weekend spelletjes doen met je vrienden` 2) wat je nodig hebt voor een spel (1) Verbuigingen: spellen (meerv.) Voorbeelden: `bordspel`, `computerspel`, `Op internet worden heel veel spellen aangeboden.` |
|
hoog spel spelen
|
(iets doen dat riskant is)
|
|
in het spel zijn
|
(als factor aanwezig zijn)
|
|
vrij spel hebben
|
(ongehinderd kunnen doen wat je wilt)
|
|
op het spel zetten
|
((iets) riskeren) `je relatie op het spel zetten door overspel`
|
|
het spelbederf
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spɛlbədɛrf] |
onsportief gedrag waarmee je het spel verstoort sport
Voorbeeld: `Bij spelbederf overtreed je niet echt de regels, maar je maakt er wel misbruik van in je eigen voordeel.` |
|
de spelbreker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈspɛlbrekər] Verbuigingen: spelbrekers (meerv.) de spelbreekster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈspɛlbrekstər] Verbuigingen: spelbreksters (meerv.) |
iets of iemand die een gebeurtenis of plan bederft
Voorbeelden: `Het slechte weer was de grote spelbreker op de kermis.`, `De onrust op de hypotheekmarkt was weer de spelbreker op de beurs.` |
|
spelcomputer
zelfst.naamw. |
een computersysteem dat specifiek gemaakt is om spellen op te spelen
|
|
de speld
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spɛlt] Verbuigingen: spelden (meerv.) |
1) klein dun staafje met een punt en aan de andere kant een verbreding
Voorbeeld: `de zoom van je broek met spelden vastzetten om die makkelijker te kunnen naaien` 2) sieraad dat je met een speld (1) op je kleding vastmaakt Voorbeeld: `een gouden speld` Synoniem: sierspeld |
|
Je kunt een speld horen vallen.
|
(het is heel stil)
|
|
naar een speld in een hooiberg zoeken
|
(iets zoeken dat niet te vinden is) Synoniem: zinloos werk doen
|
|
Er is geen speld tussen te krijgen.
|
(het klopt helemaal)
|
|
opspelden
werkw. |
een voorwerp, vaak een ereteken, middels een speld op een kledingstuk aanbrengen
Voorbeeld: `Hij kreeg een mededaille opgespeld voor zijn dappere daad. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het opspelden in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
vastspelden
werkw. |
met een of meer spelden vastmaken Voorbeeld: `Met een broche speldde ze haar hoofddoek vast op haar schouder. `
|
|
spelden
werkw. Uitspraak: ['spɛldə(n)] Verbuigingen: speldde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met een speld vastmaken
Voorbeelden: `een zoom in een jurk spelden en daarna stikken`, `een medaille op de borst van een militair spelden` |
|
(iemand iets) op de mouw spelden
|
((iemand iets) laten geloven dat niet waar is) Synoniem: wijsmaken
|
|
de speldenprik
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɛldə(n)prɪk] Verbuigingen: speldenprik|ken (meerv.) |
1) gevoel dat je geprikt wordt door een speld, of gevoel dat daarop lijkt
Voorbeeld: `een soort van speldenprikken in je benen voelen` 2) opmerking of handeling die een beetje hatelijk is Voorbeeld: `Hij was wel vriendelijk maar gaf toch wel wat speldenprikjes over mijn uiterlijk.` Synoniem: stekeligheid |
|
spelen
werkw. Uitspraak: [ˈspelə(n)] Verbuigingen: speelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespeeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) bezig zijn met een spel of sport
Voorbeelden: `met zand spelen`, `De kinderen zaten lief te spelen.`, `een spelletje schaak spelen` 2) muziek maken of uitvoeren, of dat kunnen doen Voorbeelden: `een pianosonate spelen`, `De violist speelt vals.`, `Ik speel hobo.` 3) (iemand) voorstellen op toneel of in een film, of een voorstelling maken Voorbeelden: `Zij speelt de gravin.`, `de hoofdrol spelen`, `in een film spelen` |
|
spelenderwijs
bijwoord |
in de vorm van een spel gedaan Voorbeeld: `Zo leren ze spelenderwijs een nieuwe taal. `
|
|
de speleologie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [spelejolo'xi] |
wetenschap die zich bezighoudt met onderzoek van grotten
|
|
speleoloog
zelfst.naamw. Uitspraak: [spelejo'lox] Verbuigingen: speleo|logen (meerv.) de speleo|loge zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [spelejo|'loxə] Verbuigingen: speleologe|n, speleologe|s (meerv.) |
deskundige op het gebied van de speleologie
Voorbeeld: `Speleologen doen vaak gevaarlijk werk, zoals onderaardse rivieren volgen.` |
|
de speler
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈspelər] Verbuigingen: spelers (meerv.) de speelster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈspelstər] Verbuigingen: spelers (meerv.) |
1) iemand die een spel doet
Voorbeeld: `een spel voor vier spelers` 2) iemand die aan een sport doet in een team Voorbeeld: `de spelers van een voetbalclub` 3) iemand die muziek maakt Voorbeeld: `de spelers van een strijkkwartet` 4) iemand die toneel speelt Voorbeeld: `Na de voorstelling kregen de spelers op het podium een luid applaus.` 5) apparaat dat iets laat horen of zien Voorbeelden: `dvd-speler`, `mp3-speler` |
|
de spelersgroep
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spelərsxrup] Verbuigingen: spelersgroep|en (meerv.) |
alle spelers binnen een team sport
Voorbeeld: `De spelersgroep kan bij iedere wedstrijd rekenen op de steun van hun supporters.` Synoniem: team |
|
de spelfout
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɛlfɑut] Verbuigingen: spelfout|en (meerv.) |
fout in de spelling (van een woord)
Voorbeeld: `Deze tekst zit vol spelfouten, die allemaal gecorrigeerd moeten worden.` |
|
de spelfout
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɛlfɑut] Verbuigingen: spelfout|en (meerv.) |
fout in de spelling (van een woord)
Voorbeeld: `Deze tekst zit vol spelfouten, die allemaal gecorrigeerd moeten worden.` |
|
de spelhervatting
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['spɛlhɛrvɑtɪŋ] Verbuigingen: spelhervatting|en (meerv.) |
hernieuwd begin van het actieve spel na een stilstand sport
Voorbeeld: `Bij de verschillende spelhervattingen moet het team slimmer reageren om te kunnen winnen.` |
|
de speling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈspelɪŋ] Verbuigingen: spelingen (meerv.) |
1) kleine ruimte tussen dingen waardoor onbedoeld beweging mogelijk is
Voorbeeld: `speling in het achterwiel van je auto` 2) tijd tussen gebeurtenissen Voorbeeld: `De volgende trein komt pas over een half uur, dus we hebben nog wat speling.` Synoniem: speelruimte 3) toestand dat je een beetje mag afwijken van een afspraak of regel Voorbeeld: `In de nieuwe spellingregels zit minder speling dan vroeger.` Synoniem: speelruimte |
|
een speling van de natuur
|
(een afwijkend verschijnsel in de natuur)
|
|
het spelinzicht
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spɛlɪnzɪxt] |
toestand dat je de actuele toestand van het spel begrijpt en ernaar handelt sport
Voorbeeld: `de voetbaljeugd trainen op techniek en spelinzicht` |
|
spellen
werkw. Uitspraak: [ˈspɛlə(n)] Verbuigingen: spelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(de letters van een woord) in de juiste volgorde elk afzonderlijk opnoemen of schrijven
Voorbeelden: `Hoe spel je dat woord?`, `De namen van de deelnemers foutloos spellen.` |
|
een spelletje (met iemand) spelen
|
((iemand) oneerlijk behandelen) `Ik dacht dat hij verliefd op me was, maar ik ben door hem belazerd; hij heeft een spelletje met me gespeeld.`
|
|
de spelling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈspɛlɪŋ] Verbuigingen: spellingen (meerv.) |
manier waarop je een woord moet schrijven
Synoniem: schrijfwijze |
|
spellingalfabet
zelfst.naamw. |
[spellingsalfabet] een set van spelwoorden waarmee elke letter van het alfabet van een gegeven taal mondeling kan worden gespeld Voorbeeld: `Het spellingalfabet voor het Nederlandse taalgebied begint met: Anna, Bernard, Cornelis. `
|
|
de spellingchecker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɛlɪŋtʃɛkər] Verbuigingen: spellingchecker|s (meerv.) |
computerprogramma dat automatisch fouten in de spelling vindt
Voorbeeld: `je tekst door de spellingchecker laten controleren op spelfouten` |
|
de spelling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈspɛlɪŋ] Verbuigingen: spellingen (meerv.) |
manier waarop je een woord moet schrijven
Synoniem: schrijfwijze |
|
spellingsalfabet
zelfst.naamw. |
[spellingsalfabet] een set van spelwoorden waarmee elke letter van het alfabet van een gegeven taal mondeling kan worden gespeld Voorbeeld: `Het spellingsalfabet voor het Nederlandse taalgebied begint met: Anna, Bernard, Cornelis. `
|
|
spellingswijziging
zelfst.naamw. |
een verandering in de spellingsregels of de officiële spelling van individuele woorden Voorbeeld: `In Nederland worden zo nu en dan spellingswijzigingen doorgevoerd om de spelling niet te veel met de veranderende uitspraak te laten conflicteren. `
|
|
de spellingwoordenlijst
zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: `spel - ling - woor - den - lijst Verbuigingen: spellingwoordenlijsten (meerv.) |
lijst met correct gespelde woorden
|
|
de spelmaker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɛlmakər] Verbuigingen: spelmaker|s (meerv.) de spel|maakster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['spɛl|makstər] Verbuigingen: spelmaak|sters (meerv.) |
iemand uit het team die het spel van zijn of haar club domineert sport
Voorbeeld: `De voetbalclub wil af van zijn spelmaker vanwege de slechte resultaten.` Synoniemen: spelverdeler, spelverdeelster |
|
de spelonderbreking
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['spɛlɔndərbrekɪŋ] Verbuigingen: spelonderbreking|en (meerv.) |
moment dat de wedstrijd tijdelijk wordt gestopt sport
Voorbeeld: `een spelonderbreking als gevolg van een overtreding` |
|
de spelonk
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spe'lɔnk] Verbuigingen: spelonk|en (meerv.) |
donkere holle ruimte in een berg
Voorbeeld: `je in een spelonk verborgen houden voor de politie` Synoniem: grot |
|
de spelregel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈspɛlrexəl] Verbuigingen: spelregels (meerv.) |
regel voor het spelen van een spel of sport
|
|
spelt
zelfst.naamw. |
[graan] een grove tarwesoort
|
|
de spelverdeler
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɛlvərdelər] Verbuigingen: spelverdeler|s (meerv.) de spelver|deelster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['spɛlvər|delstər] Verbuigingen: spelverdeelster|s (meerv.) |
iemand uit het team die het spel van zijn of haar club domineert sport
Synoniemen: spelmaker, spelmaakster |
|
de spelvorm
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɛlvɔrm] Verbuigingen: spelvorm|en (meerv.) |
1) manier waarop een spel gespeeld of een sport beoefend kan worden
Voorbeeld: `De golfsport kent veel verschillende spelvormen.` 2) iets dat de vorm van een spel heeft Voorbeeld: `geschiedenis in spelvorm` |
|
spelwoord
zelfst.naamw. |
[spellingsalfabet] een bekend en duidelijk verstaanbaar woord, met een passende beginletter, waarmee men bij het mondeling spellen een letter aanduidt Voorbeeld: `"Anna" is het Nederlandse spelwoord voor de letter "a". `
|
|
spenden
werkw. Afbreekpatroon: 'spen - den Herkomst: «Engels Verbuigingen: spendde (verl.tijd ) Verbuigingen: gespend (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
geld uitgeven, kwistig met geld omgaan economie
Voorbeeld: `elke week geld spenden op de Kalverstraat` |
|
spenderen
werkw. Uitspraak: [spɛn'derə(n)] Verbuigingen: spendeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespendeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
geven of uitgeven aan (iets)
Voorbeelden: `veel geld spenderen aan je hobby`, `te veel aandacht spenderen aan details` Synoniem: besteden |
|
spenden
werkw. Afbreekpatroon: 'spen - den Herkomst: «Engels Verbuigingen: spendde (verl.tijd ) Verbuigingen: gespend (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
geld uitgeven, kwistig met geld omgaan economie
Voorbeeld: `elke week geld spenden op de Kalverstraat` |
|
de sperzieboon
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈspɛrzibon] Verbuigingen: sperziebonen (meerv.) |
langwerpige groene boon die je kunt eten
Synoniem: prinsessenboon |
|
de speer
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sper] Verbuigingen: speren (meerv.) |
lange stok met een scherpe punt, als wapen
|
|
het sperma
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspɛrma] |
soort slijm met zaadcellen van een man of mannetjesdier
Voorbeeld: `spermadonor` Synoniem: zaad |
|
de spermabank
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɛrmabɑŋk] Verbuigingen: spermabank|en (meerv.) |
instelling die sperma conserveert voor kunstmatige bevruchting van vrouwen
|
|
de spermadonor
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɛrmadonɔr] |
man die sperma afgeeft voor mensen die geen kinderen kunnen krijgen
Voorbeelden: `spermadonor zijn voor een bevriend lesbisch paar`, `als spermadonor je zaad lozen bij een spermabank` Synoniem: zaaddonor |
|
spermatogenese
zelfst.naamw. |
[medisch] vorming van zaadcellen
|
|
spermicide
zelfst.naamw. |
[medisch] stof die zaadcellen doodt
|
|
het spervuur
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spɛrvyr] |
onophoudelijke reeks schoten na elkaar
Voorbeeld: `een spervuur aan raketten afvuren op de vijand` |
|
een spervuur aan/van (iets)
(heel veel (van iets) na elkaar) |
`De spreker kreeg een spervuur aan vragen op zich af.`
|
|
de sperwer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɛrwər] Verbuigingen: sperwer|s (meerv.) |
snelle kleine grijze roofvogel
Voorbeeld: `Bij sperwers zijn de mannetjes bijzonder veel kleiner dan de vrouwtjes.` |
|
sperwergrasmus
zelfst.naamw. |
[vogels] 'Sylvia nisoria', een zangvogel uit de familie van zangers 'Syviidae'
|
|
sperwergrasmus
zelfst.naamw. |
[vogels] 'Sylvia nisoria', een zangvogel uit de familie van zangers 'Syviidae'
|
|
de sperwer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɛrwər] Verbuigingen: sperwer|s (meerv.) |
snelle kleine grijze roofvogel
Voorbeeld: `Bij sperwers zijn de mannetjes bijzonder veel kleiner dan de vrouwtjes.` |
|
de sperzieboon
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈspɛrzibon] Verbuigingen: sperziebonen (meerv.) |
langwerpige groene boon die je kunt eten
Synoniem: prinsessenboon |
|
de spetter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɛtər] Verbuigingen: spetter|s (meerv.) |
1) klein beetje (van een vloeistof) dat op of van iets komt, of de vlek die doordoor ontstaat
Voorbeelden: `Ik voel een spetter regen.`, `na het verven verfspetters van je gezicht afhalen` Synoniem: spat 2) knappe aantrekkelijke man of vrouw informeel Voorbeeld: `Zij is blond, knap, aantrekkelijk en uitdagend, gewoonweg een spetter.` Synoniem: stuk |
|
spetteren
werkw. Uitspraak: [spɛtərə(n)] Verbuigingen: spetterde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespetterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van vloeistoffen) met kleine beetjes vallen of (vloeistof) doen vallen
Voorbeelden: `Het spettert een beetje, maar regenen doet het nog niet.`, `Bij het braden spettert de boter de pan uit.`, `De kleuter spettert er vrolijk op los in zijn kinderbadje.` Synoniem: spatten |
|
de spetter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɛtər] Verbuigingen: spetter|s (meerv.) |
1) klein beetje (van een vloeistof) dat op of van iets komt, of de vlek die doordoor ontstaat
Voorbeelden: `Ik voel een spetter regen.`, `na het verven verfspetters van je gezicht afhalen` Synoniem: spat 2) knappe aantrekkelijke man of vrouw informeel Voorbeeld: `Zij is blond, knap, aantrekkelijk en uitdagend, gewoonweg een spetter.` Synoniem: stuk |
|
naspeuren
werkw. |
nauwkeurig onderzoeken
|
|
speurbij
zelfst.naamw. |
[imkerij] de bijen die op zoek gaan naar een geschikte plek voor het zermende volk om zich te vestigen Voorbeeld: `Meestal gaat zo’n eerste zwerm vrij dicht bij de kast aan een tak hangen, in afwachting van het moment dat de speurbijen komen melden dat ze ergens een geschikte woning hebben gevonden. `
|
|
de speurder
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spørdər] Verbuigingen: speurder|s (meerv.) |
iemand die intensief naar (iets of iemand) zoekt
Voorbeelden: `de speurder naar het ontvoerde meisje`, `Mijn hond is getraind als speurder naar drugs.` |
|
speuren naar
werkw. Uitspraak: ['spørənar] Verbuigingen: speurde naar (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespeurd naar (volt.deelw.) |
intensief naar (iets of iemand) zoeken
Voorbeeld: `speuren naar het financiële vermogen van criminelen` |
|
de speurhond
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spørhɔnt] Verbuigingen: speurhond|en (meerv.) |
hond die getraind is om naar iets specifieks te zoeken
Voorbeeld: `speurhonden op het vliegveld om drugs op te sporen` |
|
de speurtocht
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈspørtɔxt] Verbuigingen: speurtochten (meerv.) |
tocht waarbij je iets of iemand moet zoeken als tijdverdrijf
|
|
Spica
zelfst.naamw. |
[astronomie] een meervoudige, heldere ster in het sterrenbeeld "Maagd" Voorbeeld: `Spica wordt ook wel aangeduid als α Vir. `
|
|
spichtig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈspɪxtəx] |
dun in verhouding tot je lengte
Voorbeeld: `een spichtig ventje` Synoniem: mager |
|
spideren
werkw. Afbreekpatroon: 'spi - de - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: spiderde (verl.tijd ) Verbuigingen: gespiderd (volt.deelw.) |
het in kaart brengen van een site door het volgen van link tot link en de gevonden informatie toevoegen aan de database van de zoekmachines. computer
Voorbeeld: `zij spideren tienduizenden sites` Synoniem: crawlen, indexeren |
|
spiebaan
zelfst.naamw. |
is een uitsparing in b.v. een as en/of naaf om een spie in te leggen, om zo een beweging van een as over te brengen op een andere
|
|
de spiegel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈspixəl] Verbuigingen: spiegels (meerv.) |
voorwerp van glas waarin je jezelf kunt zien
Voorbeeld: `in de spiegel kijken om je haar te kammen` |
|
iemand een spiegel voorhouden
|
(iemand het verkeerde van zijn of haar gedrag duidelijk maken)
|
|
voorspiegelen
werkw. Uitspraak: ['vorspixələ(n)] Verbuigingen: spiegelde voor (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft voorgespiegeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
laten geloven dat wat iemand graag wil zal gebeuren
Voorbeeld: `De kiezers een aantal dingen voorspiegelen zodat ze op jou stemmen.` |
|
het spiegelbeeld
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspixəlbelt] Verbuigingen: spiegelbeelden (meerv.) |
weerkaatsing (van iets of iemand) in een spiegel of spiegelend oppervlak
Voorbeeld: `In het water was het spiegelbeeld van de huizen te zien.` |
|
spiegelen
werkw. Uitspraak: [ˈspixələ(n)] Verbuigingen: spiegelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespiegeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) het effect van een spiegel hebben
Voorbeeld: `De lak van de auto spiegelt.` 2) (artikelen) in het schap van een winkel vooraan zetten Voorbeeld: `Als je niet achter de kassa zit, moet je vakken vullen of spiegelen.` |
|
zich spiegelen aan
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈspixələ(n) an] Verbuigingen: spiegelde zich aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich gespiegeld aan (volt.deelw.) |
(iemand) als voorbeeld nemen
Voorbeeld: `Ik spiegel me aan mijn trainer.` |
|
spiegelglad
bijv.naamw. Uitspraak: ['spixəlxlɑt] |
uiterst glad
Voorbeeld: `Er is ijzel gevallen. De stoepen en straten zijn spiegelglad.` Synoniem: spekglad |
|
de spiegel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈspixəl] Verbuigingen: spiegels (meerv.) |
voorwerp van glas waarin je jezelf kunt zien
Voorbeeld: `in de spiegel kijken om je haar te kammen` |
|
iemand een spiegel voorhouden
|
(iemand het verkeerde van zijn of haar gedrag duidelijk maken)
|
|
spiegelen
werkw. Uitspraak: [ˈspixələ(n)] Verbuigingen: spiegelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespiegeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) het effect van een spiegel hebben
Voorbeeld: `De lak van de auto spiegelt.` 2) (artikelen) in het schap van een winkel vooraan zetten Voorbeeld: `Als je niet achter de kassa zit, moet je vakken vullen of spiegelen.` |
|
spieken
werkw. Uitspraak: [ˈspikə(n)] Verbuigingen: spiekte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespiekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
stiekem kijken hoe een ander iets doet
Voorbeeld: `bij het maken van een proefwerk spieken bij de jongen die naast je zit` Synoniem: afkijken |
|
de spier
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spir] Verbuigingen: spieren (meerv.) |
lichaamsdeel waardoor je je kunt bewegen en kracht hebt
Voorbeelden: `Ik kan niet lopen door een verrekte spier in mijn been.`, `bij het sporten je spieren weer helemaal soepel maken` |
|
geen spier vertrekken
|
(je blik en gezicht niet veranderen) `Ze zei de lelijkste dingen tegen hem, maar hij vertrok geen spier.`
|
|
spierballen
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spirbɑlə(n)] |
dikke bolle bovenarmen door sterk ontwikkelde samengetrokken spieren
Voorbeeld: `bodybuilders met enorme spierballen` |
|
de spierballentaal
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spirbɑlə(n)tal] |
uitlatingen die duidelijk en daadkrachtig (moeten) overkomen
Voorbeeld: `Spierballentaal van politici klinkt misschien wel goed, maar de werkelijkheid is genuanceerder.` Synoniem: gespierde taal |
|
spiering
zelfst.naamw. |
[vissen] 'Osmerus eperlanus', een klein zilverwit visje dat voorkomt in zowel zoet- als zoutwater Voorbeeld: `Hij heeft spieringen in zijn aquarium. `
|
|
spierkracht
zelfst.naamw. |
de kracht die met inspanning van de spieren te ontwikkelen is Voorbeeld: `Dat standbeeld werd met veel spierkracht op de sokkel gezet. `
|
|
spiernaakt
bijv.naamw. Uitspraak: ['spirnakt] |
helemaal bloot
Voorbeelden: `De verwarde man loopt spiernaakt op straat.`, `een nudistenstrand met spiernaakte mensen` Synoniem: poedelnaakt |
|
de spierpijn
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈspirpɛin] Verbuigingen: spierpijnen (meerv.) |
pijn in één of meer spieren
Voorbeeld: `spierpijn hebben van de lange fietstocht` |
|
spierwit
bijv.naamw. |
bijzonder bleek
Voorbeeld: `Hij werd spierwit van de schrik. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` |
|
de spies
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spis] Verbuigingen: spiezen (meerv.) |
metalen pen om stukjes vlees en groente te roosteren
|
|
spietsen
werkw. Uitspraak: ['spitsə(n)] Verbuigingen: spietste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespietst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
aan een spies rijgen of met een spies doorboren
Voorbeelden: `stukjes vlees en groenten spietsen voor de barbecue`, `Door een ongelukkige val is de man op het tuinhek gespietst en raakte hij zwaargewond.` |
|
spijbelen
werkw. Uitspraak: [ˈspɛibələ(n)] Verbuigingen: spijbelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespijbeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zonder toestemming wegblijven van school of iets anders waar je heen moet
Voorbeeld: `Het was zo mooi weer, we hebben gespijbeld van school.` |
|
spijgat
zelfst.naamw. |
[scheepvaart], [verouderd] een afvoeropening waardoor water vanaf het dek overboord kan stromen
|
|
de spijker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈspɛikər] Verbuigingen: spijkers (meerv.) |
metalen staafje met een platte bovenkant om ergens in te slaan met een hamer
Voorbeeld: `een spijker in de muur slaan om er een schilderij aan op te hangen` Synoniem: nagel (2) |
|
de spijkerband
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɛikərbɑnt] Verbuigingen: spijkerband|en (meerv.) |
auto- of motorband met metalen punten
Voorbeeld: `spijkerbanden gebruiken als het erg glad is door ijzel of sneeuw` Synoniem: spike (2) |
|
de spijkerbroek
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈspɛikərbruk] Verbuigingen: spijkerbroeken (meerv.) |
stevige broek van blauwe katoen
Voorbeeld: `Spijkerbroeken zien er bij iedere nieuwe mode weer een beetje anders uit.` Synoniem: jeans |
|
spijkeren
werkw. |
bevestigen door middel van spijkers
Voorbeeld: `Het was niet kant-en-klaar, dus hij moest het helemaal zelf in elkaar spijkeren. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de spijker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈspɛikər] Verbuigingen: spijkers (meerv.) |
metalen staafje met een platte bovenkant om ergens in te slaan met een hamer
Voorbeeld: `een spijker in de muur slaan om er een schilderij aan op te hangen` Synoniem: nagel (2) |
|
spijkerschrift
zelfst.naamw. |
een schriftsysteem gebaseerd op tekens gemaakt door een schrijfstift in zachte klei in te drukken Voorbeeld: `Het spijkerschrift van Sumer en Akkad is het oudste schriftstelsel op aarde. `
|
|
de spijl
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spɛil] Verbuigingen: spijlen (meerv.) |
verticale staaf (van een hek)
|
|
spijsbrok
zelfst.naamw. |
[biologie] een hoeveelheid halfverteerd voedsel onderweg van of naar de maag Voorbeeld: `Koeien herkauwen spijsbrokken die eerst enige tijd in de pens gefermenteerd zijn. `
|
|
de spijskaart
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɛiskart] Verbuigingen: spijskaart|en (meerv.) |
lijst met gerechten waaruit je kunt kiezen in een restaurant
Voorbeelden: `een keuze maken uit de spijskaart`, `Dit eethuis heeft een beperkte spijskaart die ook nog het hele jaar hetzelfde is.` Synoniemen: menukaart, kaart, menu |
|
de spijsolie
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɛisoli] Verbuigingen: spijso|liën (meerv.) |
olie die geschikt is voor consumptie
Voorbeeld: `Slaolie, zonnebloemolie en olijfolie zijn spijsoliën.` |
|
de spijsvertering
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈspɛisfərterɪŋ] |
proces waarbij je eten in je ingewanden wordt omgezet in nuttige stoffen voor je lichaam
|
|
de spijt
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spɛit] |
gevoel dat je (iets) niet had moeten doen
Voorbeelden: `Ik heb er spijt van dat ik tegen je gelogen heb.`, `Tot mijn spijt kan ik vanavond niet komen.` |
|
spijt hebben als haren op je hoofd
|
(heel veel spijt hebben)
|
|
spijten
werkw. Uitspraak: [ˈspɛitə(n)] Verbuigingen: speet (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespeten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
spijt voelen
Voorbeeld: `Het spijt me dat ik niet bij de prijsuitreiking kan zijn.` |
|
de spil
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spɪl] Verbuigingen: spillen (meerv.) |
iemand die een centrale rol heeft
Voorbeeld: `De spil in de miljoenenfraude is een Amsterdamse makelaar.` |
|
spijtig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈspɛitəx] |
als iets je spijt geeft of je teleurstelt
Voorbeelden: `Het is heel spijtig dat ik je niet kon helpen.`, `Spijtig dat het net begon te regenen toen we gingen fietsen.` Synoniemen: jammer, betreurenswaardig |
|
de spijtoptant
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɛitɔptɑnt, spɛitɔp'tɑnt] Verbuigingen: spijtoptant|en (meerv.) de spijtoptant|e zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['spɛitɔptɑnt|ə] Verbuigingen: spijtoptante|n, spijtoptante|s (meerv.) |
iemand die spijt heeft van een eerder genomen besluit
Voorbeeld: `Er zijn weer familieleden van een spijtoptant van de maffia vermoord.` |
|
spikes
zelfst.naamw. Uitspraak: [spajks] |
1) sportschoenen met metalen punten op de zolen sport
Voorbeeld: `spikes voor het sprinten` 2) auto- of motorbanden met metalen punten Voorbeeld: `winterbanden met spikes` Synoniem: spijkerbanden 3) sieraden en andere kledingattributen met metalen punten Voorbeelden: `met de spikes op je kleding stoer of afschrikwekkend over willen komen`, `Spikes zijn gewild in de punk-, de metal- en de gothicsubculturen.` |
|
de spikkel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɪkəl] Verbuigingen: spikkel|s (meerv.) |
klein rondje
Voorbeeld: `een blauwe jurk met witte spikkels` Synoniem: stip |
|
spiksplinternieuw
bijv.naamw. Uitspraak: ['spɪksplɪntərniw] |
nog helemaal nieuw
Voorbeeld: `tijdens je eerste rit een deuk krijgen in je spiksplinternieuwe auto` Synoniem: gloednieuw |
|
de spil
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spɪl] Verbuigingen: spillen (meerv.) |
iemand die een centrale rol heeft
Voorbeeld: `De spil in de miljoenenfraude is een Amsterdamse makelaar.` |
|
spimmen
werkw. Afbreekpatroon: 'spim - men Herkomst: «Engels Verbuigingen: spimde (verl.tijd ) Verbuigingen: gespimd (volt.deelw.) |
ongewenste reclame versturen via chatsites computer
Voorbeeld: `via instant messaging junkreclame spimmen (spammen + im'en = spimmen)` Synoniem: spammen via msn |
|
de spin
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [spɪn] Verbuigingen: spin|nen (meerv.) |
diertje met acht poten dat een web maakt
Voorbeeld: `bang voor spinnen zijn` |
|
de spin in het web
|
(iemand die een centrale rol heeft)
|
|
de spin-off
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spɪn'ɔf] Verbuigingen: spin-off|s (meerv.) |
(van iets) afgeleid product of afgeleide toepassing
Voorbeeld: `Dit biotechnologiebedrijf is een spin-off van de universiteit.` |
|
spinaal
bijv.naamw. |
[medisch] met betrekking tot de wervelkolom
|
|
de spinazie
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spiˈnazi] |
groente van groene bladeren
|
|
I spinde
zelfst.naamw. |
een voorraadkast, een provisiekast
Voorbeeld: `Leg je het brood in de spinde? |
|
II spinde
werkw. |
onvoltooid verleden tijd enkelvoud van spinnen snorren
|
|
spindel
zelfst.naamw. |
een klos waarop de katoen- of vlasdraad wordt gewonden.
Voorbeeld: `Zij was bezig met het winden van draad aan een spindel. ` [techniek] een as, meestal met cd's en dvd's. Voorbeeld: `In de techniek wordt vaak een spindel gebruikt om cd's en dvd's in op te bergen. ` |
|
spinet
zelfst.naamw. |
[muziekinstrument] een toetsinstrument waarbij de schuin op het klavier geplaatste snaren, zoals bij een klavecimbel worden getokkeld Voorbeeld: `De klavecimbelpartij wordt vanavond op een spinet uitgevoerd. `
|
|
spinnen
werkw. Uitspraak: [ˈspɪnə(n)] |
Toon alle vervoegingen
1) (van katten) een zacht brommend geluid maken Verbuigingen: spon (verl.tijd enkelv.) heeft gesponnen (volt.deelw.) Voorbeeld: `De poes lag in het zonnetje te spinnen.` 2) draden maken door haren of vezels in elkaar te draaien Verbuigingen: spon (verl.tijd enkelv.) heeft gesponnen (volt.deelw.) Voorbeelden: `wol spinnen`, `De spin heeft een web gesponnen in de struik.` 3) tegelijk met anderen in een fitnesscentrum fietsen op een hometrainer onder leiding van een trainer sport Verbuigingen: spinde (enkelv.) heeft gespind (volt.deelw.) |
|
spinnenkobbe
zelfst.naamw. |
'Arachinida', spinachtig dier met acht poten dat met speciale klieren een web maakt, waarin prooien worden gevangen
|
|
spinnenorchis
zelfst.naamw. |
[plantkunde] De spinnenorchis [species|Ophrys sphegodes] , synoniem: [species|Ophrys aranifera] is een Europese orchidee.
|
|
uitspoken
werkw. Uitspraak: ['œytspokə(n)] Verbuigingen: spookte uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgespookt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets) doen wat misschien niet mag informeel
Voorbeelden: `Wat wetenschappers op congressen al niet uitspoken!`, `niet weten wat je kinderen uitspoken op internet` Synoniemen: uithalen (1), uitvreten |
|
spookachtig
bijv.naamw. Uitspraak: ['spokɑxtəx] |
die of dat heel erg eng is
Voorbeeld: `een macabere, bijna spookachtige verkeerstragedie` Synoniem: griezelig |
|
de spookrijder
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈspokrɛidər] Verbuigingen: spookrijder|s (meerv.) |
automobilist die op een snelweg in de verkeerde richting rijdt
Voorbeeld: `Op de A4 is een spookrijder tegen een vrachtwagen gebotst.` |
|
spookschip
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] een legendarisch schip dat zonder bemanning eeuwig blijft rondvaren Voorbeeld: `De Vliegende Hollander is een spookschip dat in de buurt van Kaap de Goede Hoop rond zou varen. `
|
|
spoken
werkw. Uitspraak: ['spɔkə(n)] Verbuigingen: spookte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespookt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) er zijn spoken
Voorbeeld: `Het spookt in het spookhuis op de kermis.` 2) (van gedachten of gevoelens) steeds maar terugkomen Voorbeeld: `De beelden van het ongeluk bleven maar door haar hoofd spoken.` 3) doelloos rondgaan Voorbeeld: `Mijn zoon kan niet slapen en spookt door het huis.` Synoniem: ronddwalen |
|
het spookt
|
(het is heel erg slecht weer) `Op zee spookt het: harde wind, hoge golven, slagregen, onweer.`
|
|
het spookverhaal
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spokvərhal] Verbuigingen: spookver|halen (meerv.) |
griezelig verhaal waarin spoken voorkomen
Voorbeeld: `een bloedstollend eng spookverhaal` |
|
spookverhalen
|
(overdreven verontrustende berichten) `Hoewel we allerlei spookverhalen hadden gehoord, was het er 's nachts helemaal niet koud.`
|
|
spoolen
werkw. Afbreekpatroon: 'spoo - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: spoolde (verl.tijd ) Verbuigingen: gespoold (volt.deelw.) |
het tijdelijk opvangen van gegevens om deze later naar randapperatuur te versturen computer
Voorbeeld: `er wordt mogelijk een extra dialoogvenster weergegeven totdat het spoolen is voltooid ` Synoniem: Het opslaan van afdrukgegevens in een printerbuffer |
|
het spoor
zelfst.naamw. Uitspraak: [spor] Verbuigingen: sporen (meerv.) |
1) stel ijzeren staven waarop een trein of tram rijdt
Voorbeelden: `spoorbrug`, `spoorverbinding`, `goederenvervoer per spoor` Synoniemen: spoorbaan, spoorweg 2) deel van een perron in een station Voorbeeld: `Onze trein vertrekt van spoor 3.` 3) iets waaruit blijkt dat iets of iemand op een bepaalde plaats geweest is Voorbeelden: `geurspoor`, `In het zand waren sporen van vogels te zien.` |
|
op het spoor komen
|
(beginnen te weten waar (iets of iemand) is)
|
|
het spoor bijster zijn
|
(niet meer weten hoe je verder moet of wat je moet doen)
|
|
aansporen
werkw. Uitspraak: [ˈansporə(n)] Verbuigingen: spoorde aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangespoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
aanmoedigen (iets te doen)
Voorbeelden: `iemand tot beter gedrag aansporen`, `iemand aansporen geld te geven voor een goed doel` Synoniemen: stimuleren, aanzetten tot |
|
het spook
zelfst.naamw. Uitspraak: [spok] Verbuigingen: spoken (meerv.) |
geest van een dode
Voorbeeld: `Spoken worden wel afgebeeld door een laken met ogen.` Synoniemen: schim, geest |
|
spoken zien
|
(bang zijn voor gevaren die niet bestaan)
|
|
spoofen
werkw. Afbreekpatroon: 'spoo - fen Herkomst: «Engels Verbuigingen: spoofte (verl.tijd ) Verbuigingen: gespooft (volt.deelw.) |
een alias gebruiken op internet computer
Voorbeeld: `spoofen is beter als je gaat chatten op een datingsite, iedereen spooft om de privacy te waarborgen` Synoniem: een andere (anonieme) naam gebruiken |
|
de spons
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spɔns] Verbuigingen: sponzen (meerv.) |
zacht voorwerp dat veel vloeistof opneemt
Voorbeeld: `met een spons en zeem je ramen schoonmaken` |
|
spontaniteit
zelfst.naamw. |
het uit eigen aandrang en zonder nadere overweging handelen; het onvoorbedacht geschieden, tot uiting komen: de spontaniteit van die reactie
Voorbeeld: `De winnaar slaakte een vreugdekreet uit spontaniteit. ` [thermodynamica] de hoedanigheid van het gebeuren zonder moedwillig ingrijpen van de mens in de vorm van toevoeging van energie Voorbeeld: `Een voorwaarde voor spontaniteit is dat de vrije enthalpie vermindert. ` |
|
spontaan
bijv.naamw. Uitspraak: [spɔnˈtan] |
als je iets meteen, zonder lang nadenken zegt of doet, of als iets daar blijk van geeft
Voorbeelden: `spontaan reageren`, `spontaan hulp bieden`, `Zij is een open en spontane vrouw.` |
|
de spons
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spɔns] Verbuigingen: sponzen (meerv.) |
zacht voorwerp dat veel vloeistof opneemt
Voorbeeld: `met een spons en zeem je ramen schoonmaken` |
|
sponsoren
werkw. Uitspraak: [ˈspɔnsɔrə(n)] Verbuigingen: sponsorde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesponsord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets) als sponsor met geld steunen
Voorbeeld: `De jaarmarkt werd gesponsord door de lokale winkeliers.` |
|
de sponsor
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈspɔnsɔr] Verbuigingen: sponsor|s, sponsor|en (meerv.) |
instelling of persoon die geld geeft om iets te steunen
Voorbeeld: `Een grote bank werd in het programmaboekje vermeld als sponsor van het evenement.` |
|
de sponshanddoek
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɔnshɑnduk] Verbuigingen: sponshanddoek|en (meerv.) |
badhanddoek
Voorbeeld: `gepersonaliseerde sponshanddoeken cadeau krijgen` |
|
de sponning
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɔnɪŋ] Verbuigingen: sponning|en (meerv.) |
gleuf waarin iets past
Voorbeeld: `een ruit uit de sponning halen` |
|
spondylitis
zelfst.naamw. |
[medisch] wervelontsteking
|
|
spoken
werkw. Uitspraak: ['spɔkə(n)] Verbuigingen: spookte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespookt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) er zijn spoken
Voorbeeld: `Het spookt in het spookhuis op de kermis.` 2) (van gedachten of gevoelens) steeds maar terugkomen Voorbeeld: `De beelden van het ongeluk bleven maar door haar hoofd spoken.` 3) doelloos rondgaan Voorbeeld: `Mijn zoon kan niet slapen en spookt door het huis.` Synoniem: ronddwalen |
|
het spookt
|
(het is heel erg slecht weer) `Op zee spookt het: harde wind, hoge golven, slagregen, onweer.`
|
|
spoilen
werkw. Afbreekpatroon: 'spoi - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: spoilde (verl.tijd ) Verbuigingen: gespoild (volt.deelw.) |
(te veel) verwennen mens
Voorbeeld: `de kinderen spoilen met dure cadeaus` Synoniem: bederven, verpesten |
|
de spoiler
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɔjlər] Verbuigingen: spoiler|s (meerv.) |
stuk materiaal om de luchtstroming gunstiger te maken
Voorbeelden: `spoilers voor auto's en voor vliegtuigen`, `je auto optuigen met een spoiler` |
|
spoelworm
zelfst.naamw. |
[dierkunde] [species|Ascaris lumbricoides] is soort rondworm uit de familie [species|Ascarididae]. Deze familie bevat een groot aantal parasitaire rondwormen die leven in gewervelde dieren. De spoelworm is daar één van, het is een vrij grote rondworm, met een draad- of buisvormig lichaam, die bij mensen voorkomt en de aandoening ascariasis veroorzaakt
|
|
spoelwater
zelfst.naamw. |
water waarmee of waarin men gespoeld heeft.
|
|
spoelen
werkw. Uitspraak: [ˈspulə(n)] Verbuigingen: spoelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespoeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met een vloeistof schoonmaken of verwijderen
Voorbeelden: `je mond spoelen met een middel tegen slechte adem`, `vuil water door de wc spoelen` |
|
spoelkeuken
zelfst.naamw. |
een vertrek aangebouwd aan de eigenlijke keuken dat voor afwas handelingen gebruikt wordt
|
|
aanspoelen
werkw. Uitspraak: ['anspulə(n)] Verbuigingen: spoelde aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is aangespoeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
Voorbeeld:
`Er is olie aangespoeld op het strand.` |
|
wegspoelen
werkw. Uitspraak: ['wɛxspulə(n)] Verbuigingen: spoelde weg (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft weggespoeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
laten verdwijnen met een grote hoeveelheid vloeistof
Voorbeelden: `De vloedgolf had bijna heel het eiland weggespoeld.`, `de vieze smaak wegspoelen met een glas cola` |
|
uitspoelen
werkw. Uitspraak: ['œytspulə(n)] Verbuigingen: spoelde uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgespoeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets) reinigen door het in vloeistof te spoelen
Voorbeeld: `je badpak na het zwemmen uitspoelen in water` |
|
doorspoelen
werkw. Uitspraak: ['dorspulə(n)] Verbuigingen: spoelde door (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft doorgespoeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets) schoonmaken door er een vloeistof doorheen te laten gaan
Voorbeelden: `de wc doorspoelen`, `de waterleiding doorspoelen` Synoniem: schoonspoelen 2) (iets) door iets heen weg laten stromen Voorbeelden: `Als je papieren handdoekjes doorspoelt door het toilet, krijg je verstopping.`, `een tablet in je mond doorspoelen met water` Synoniem: wegspoelen 3) (een film- of geluidsopname) sneller afspelen Voorbeeld: `de bandrecorder doorspoelen naar het einde` |
|
afspoelen
werkw. |
een opgewonden draad of band van een klos afwentelen
Voorbeeld: `Ik heb het hele garen afgespoeld en opnieuw opgewonden. ` iets oppervlakkig reinigen door het onder stromend water te houden Voorbeeld: `Ik heb de kopjes even afgespoeld. ` '~ van' door stromend water van zijn plek gehaald worden Voorbeeld: `Ik had dat niet opgeborgen en nu het van het dek afgespoeld. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het afspoelen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
aanspoelen
werkw. Uitspraak: ['anspulə(n)] Verbuigingen: spoelde aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is aangespoeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
Voorbeeld:
`Er is olie aangespoeld op het strand.` |
|
de spoel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spul] Verbuigingen: spoel|en (meerv.) |
1) klos die omwonden is met stroom geleidende draad electriciteit
Voorbeeld: `Spoelen zitten in elektrische apparaten.` 2) klos om een film of geluidsband omheen te winden Voorbeeld: `een 8mm, 16mm, of super 8 film op spoel hebben liggen` 3) onderdeel van een weefgetouw Voorbeeld: `Bij het weven wordt garen op een spoel heen en weer geschoten.` Synoniem: schietspoel |
|
de spoedzitting
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sputsɪtɪŋ] Verbuigingen: spoedzitting|en (meerv.) |
vergadering op heel korte termijn omdat er een dringende aanleiding voor is
Voorbeelden: `een spoedzitting van de VN-veiligheidsraad eisen`, `in spoedzitting bijeenkomen` |
|
spoedshalve
bijwoord |
wegens spoed, vanwege de noodzaak tot haast Voorbeeld: `Spoedshalve werd niet een besluit van het voltallige bestuur afgewacht. `
|
|
spoedig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈspudəx] |
in korte tijd
Voorbeeld: `U moet zich zo spoedig mogelijk melden.` Synoniemen: snel, gauw |
|
het spoedgeval
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsputxəvɑl] Verbuigingen: spoedgeval|len (meerv.) |
geval dat spoed vereist
Voorbeeld: `Mijn operatie is uitgesteld omdat er een spoedgeval was.` |
|
de spoed
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sput] |
snelle handeling
Voorbeelden: `met spoed naar het ziekenhuis gebracht worden`, `spoedeisende hulp` Synoniem: haast |
|
splitten
werkw. Afbreekpatroon: 'split - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: splitte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesplit (volt.deelw.) |
scheiden mens
Voorbeeld: `niet splitten vanwege de kinderen` Synoniem: uit elkaar gaan |
|
splitsen
werkw. Uitspraak: [ˈsplɪtsə(n)] Verbuigingen: splitste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesplitst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in stukken verdelen
Voorbeeld: `Dit grote huis is gesplitst in vier appartementen.` |
|
zich afsplitsen
reflexief werkw. Uitspraak: ['ɑfsplɪtsə(n)] Verbuigingen: splitste zich af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich afgesplitst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van wegen) bij een splitsing van wegen afbuigen of uit elkaar gaan
Voorbeelden: `een splitsing waar een pad zich afsplitst`, `Hier splitsen de wegen naar Den Haag en Rotterdam zich af.` Synoniemen: zich splitsen, afbuigen 2) uit een groter geheel weggaan Voorbeelden: `tegengaan dat een deel van de partij zich afsplitst`, `een automerk dat zich wil afsplitsen van het moederconcern` Synoniem: afscheiden |
|
de splitsing
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsplɪtsɪŋ] Verbuigingen: splitsing|en (meerv.) |
1) keer dat iets gesplitst wordt
Voorbeeld: `de splitsing van een bedrijf` 2) plaats waar een weg zich in twee wegen splitst Voorbeeld: `Bij de splitsing ga je rechts af.` |
|
uitsplitsen
werkw. Uitspraak: ['œytsplɪtsə(n)] Verbuigingen: splitste uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgesplitst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in onderdelen verdelen
Voorbeelden: `je mail uitsplitsen over verschillende accounts`, `kosten uitsplitsen in rubrieken` |
|
opsplitsen
werkw. Uitspraak: ['ɔpsplɪtsə(n)] Verbuigingen: splitste op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgesplitst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in één of meerdere stukken opdelen
Voorbeeld: `Er zijn voor- en tegenstanders van het voorstel om België op te splitsen.` |
|
zich afsplitsen
reflexief werkw. Uitspraak: ['ɑfsplɪtsə(n)] Verbuigingen: splitste zich af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich afgesplitst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van wegen) bij een splitsing van wegen afbuigen of uit elkaar gaan
Voorbeelden: `een splitsing waar een pad zich afsplitst`, `Hier splitsen de wegen naar Den Haag en Rotterdam zich af.` Synoniemen: zich splitsen, afbuigen 2) uit een groter geheel weggaan Voorbeelden: `tegengaan dat een deel van de partij zich afsplitst`, `een automerk dat zich wil afsplitsen van het moederconcern` Synoniem: afscheiden |
|
I de/het split
zelfst.naamw. Uitspraak: [splɪt] Verbuigingen: split|ten (meerv.) |
langwerpige uitsnijding
Voorbeeld: `een rok met (een) split` |
|
II de split
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [splɪt] Verbuigingen: split|ten (meerv.) |
gymnastische houding waarbij je benen helemaal naar opzij gestrekt zijn sport
Voorbeeld: `Een split maken is vrij moeilijk.` |
|
III het split
zelfst.naamw. Uitspraak: [splɪt] |
gebroken natuursteen
Voorbeeld: `Het paadje in je tuin bedekken met Ardenner split.` |
|
de splinter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsplɪntər] Verbuigingen: splinters (meerv.) |
klein afgebroken stukje (van iets)
Voorbeeld: `bij het zagen van hout een splinter in je vinger krijgen` |
|
splinternieuw
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsplɪntərniw] |
nog helemaal nieuw
Voorbeeld: `een splinternieuwe auto` Synoniem: gloednieuw |
|
splijtzwam
zelfst.naamw. |
figuurlijk: veroorzaker van onenigheid, twistpunt Voorbeeld: `Het migratieprobleem belooft een Europese splijtzwam te worden. `
|
|
splijten
werkw. Uitspraak: [ˈsplɛitə(n)] Verbuigingen: spleet (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) &
& & in langwerpige stukken uit elkaar vallen Verbuigingen: is gespleten (volt.deelw.) Voorbeeld: `Het hout is gespleten.` 2) & & & (iets) in stukken breken Verbuigingen: heeft gespleten (volt.deelw.) Voorbeeld: `een machine om hout voor de open haard te splijten` |
|
spleeteruptie
zelfst.naamw. |
[geologie] een vulkanische uitbarsting waarbij magma over een langgerekte spleet in de aardkorst het oppervlak bereikt Voorbeeld: `Spleeterupties zijn zowel op IJsland als op Hawaï waargenomen. `
|
|
de spleet
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [splet] Verbuigingen: spleten (meerv.) |
smalle langwerpige opening
Voorbeeld: `Er zit een spleet in de houten schutting.` Synoniem: kier |
|
splashen
werkw. Afbreekpatroon: 'splas - hen Herkomst: «Engels Verbuigingen: splashte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesplasht (volt.deelw.) |
plonzen, spetteren vrije tijd
Voorbeeld: `splashen in het zwembad` |
|
spitten
werkw. Uitspraak: [ˈspɪtə(n)] Verbuigingen: spitte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespit (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(grond) met een spade om en om scheppen
Voorbeeld: `de tuin spitten` |
|
spitsvondig
bijv.naamw. Uitspraak: [spɪtsˈfɔndəx] |
als je een helder verstand hebt, of als iets daar blijk van geeft
Synoniemen: spits (2), scherpzinnig, slim |
|
het spitsuur
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspɪtsyr] Verbuigingen: spitsuren (meerv.) |
erg drukke tijd in het verkeer
Voorbeeld: `buiten het spitsuur reizen, omdat je anders moet staan in de trein` Synoniem: spits |
|
je oren spitsen
|
(scherp gaan luisteren) `Toen ik mijn naam hoorde vallen spitste ik mijn oren.`
|
|
de spitsstrook
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɪtstrok] Verbuigingen: spits|stroken (meerv.) |
vluchtstrook die in het spitsuur gebruikt wordt als rijbaan
|
|
de spitsmuis
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɪtsmœys] Verbuigingen: spits|muizen (meerv.) |
muis met een spitse snuit en korte poten
|
|
I de spits
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spɪts] Verbuigingen: spitsen (meerv.) |
1) erg drukke tijd in het verkeer
Voorbeelden: `In de spits zijn er veel files.`, `ochtendspits`, `avondspits` Synoniem: spitsuur 2) puntig uiteinde Voorbeeld: `de spits van een kerktoren` 3) voetballer die vooraan in het veld speelt sport Voorbeeld: `een aanvallend spelende spits` Synoniem: voorhoedespeler |
|
op de spits drijven
|
(te lang met (iets) doorgaan waardoor het erger wordt dan het is) `Je moet het conflict niet op de spits drijven.`
|
|
de/het spits afbijten
|
(als eerste persoon iets doen)
|
|
I het spit
zelfst.naamw. Uitspraak: [spɪt] Verbuigingen: spitten, speten (meerv.) |
metalen staaf om vlees te roosteren
Voorbeeld: `kip aan het spit` |
|
II de/het spit
zelfst.naamw. Uitspraak: [spɪt] |
plotselinge heftige pijn onder in je rug medisch
|
|
spirocheten
zelfst.naamw. |
[biologie] een fylogenetisch rijk binnen het domein der bacteriën waarvan alle bekende leden heterotroof zijn Voorbeeld: `Alle spirocheten hebben de vorm van een helix. `
|
|
spiritueel
bijv.naamw. Uitspraak: [spirity'wel] |
gericht op het geestelijke
Voorbeeld: `spirituele teksten` Antoniem: materieel |
|
de spiritualiteit
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [spiritywali'tɛit] |
iets dat op het geestelijke gericht is
Voorbeelden: `een centrum voor spiritualiteit op een stille plek in de stad`, `verhalen, gedichten en spreuken op het gebied van spiritualiteit en mystiek`, `Vrij zijn van het materiële is het kenmerk van ware spiritualiteit.` |
|
de spirit
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɪrɪt] |
enthousiasme
Voorbeeld: `met veel spirit een speech houden` Synoniem: geestdrift |
|
de spirea
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [spi'reja] Verbuigingen: spirea|'s (meerv.) |
plant met veel crèmekleurige of donkerroze bloemen
|
|
het spiraaltje
zelfst.naamw. Uitspraak: [spi'ralcə] Verbuigingen: spiraaltje|s (meerv.) |
voorbehoedmiddel dat in de baarmoeder wordt ingebracht
|
|
spiraallijn
zelfst.naamw. |
[wiskunde] oplopende lijn op een cilindervlak, die alle beschrijvende lijnen onder dezelfde hoek snijdt, schroeflijn
|
|
de spiraal
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spiˈral] Verbuigingen: spiralen (meerv.) |
1) onderdeel van je bed met gevlochten metalen draden waarop het matras ligt
Voorbeeld: `Zet die doorgezakte spiraal maar bij het grofvuil.` 2) lijn die in een punt begint en in steeds wijdere cirkels eromheen draait Voorbeeld: `een spiraal tekenen` 3) steeds toenemend verschijnsel Voorbeeld: `een spiraal van geweld` |
|
spionnetje
zelfst.naamw. |
een spiegeltje aan een vensterraam om te zien wie er heeft gebeld, of wat er in de straat gebeurt Voorbeeld: `Voordat oma de deur op de beganegrond met het touw opentrekt, kijkt zij eerst even in het spionnetje om te zien of het wel vertrouwd is. `
Bron: Wikiwoordenboek - spionnetje. |
|
de spion
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [spiˈjɔn] Verbuigingen: spionnen (meerv.) |
iemand die in het geheim informatie over een ander verzamelt, vooral over een vijandige staat
|
|
spioneren
werkw. Uitspraak: [spijoˈnerə(n)] Verbuigingen: spioneerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespioneerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in het geheim informatie over een ander verzamelen, vooral over een vijandige staat
|
|
het spinnenweb
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspɪnə(n)wɛp] Verbuigingen: spinnenwebben (meerv.) |
fijn netwerk dat een spin maakt om insecten te vangen
|
|
de spion
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [spiˈjɔn] Verbuigingen: spionnen (meerv.) |
iemand die in het geheim informatie over een ander verzamelt, vooral over een vijandige staat
|
|
spionage
zelfst.naamw. |
de handeling van het spioneren Voorbeeld: `Het bedrijf liet spionage uitvoeren. `
|
|
spioneren
werkw. Uitspraak: [spijoˈnerə(n)] Verbuigingen: spioneerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespioneerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in het geheim informatie over een ander verzamelen, vooral over een vijandige staat
|
|
nasporen
werkw. |
[verouderd] achter mens, dier of voertuig aangaan door het volgen van dezelfde, bekende route
Voorbeeld: `We nemen een trein later en sporen jullie na. ` het trachten te achterhalen welke weg een mens, dier of voertuig is gegaan, het natrekken van het verloop van gebeurtenissen of het vaststellen van feiten Voorbeeld: `Hij is spoort nu de Canadese tak van de familie na. ` |
|
opsporen
werkw. Uitspraak: ['ɔpsporə(n)] Verbuigingen: spoorde op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgespoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iemand of iets proberen te vinden
Voorbeelden: `vermiste kinderen opsporen`, `een lek opsporen`, `kanker opsporen` |
|
de spoorbaan
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sporban] Verbuigingen: spoor|banen (meerv.) |
stel ijzeren staven waarop een trein of tram rijdt transport
Voorbeeld: `miniatuurspoorbaan` Synoniemen: spoor (1), spoorweg |
|
spoorbomen
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsporbomə(n)] |
slagbomen bij een kruising tussen een weg en een spoorlijn
Voorbeeld: `Als er een trein komt, gaan de spoorbomen automatisch dicht.` |
|
aansporen
werkw. Uitspraak: [ˈansporə(n)] Verbuigingen: spoorde aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangespoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
aanmoedigen (iets te doen)
Voorbeelden: `iemand tot beter gedrag aansporen`, `iemand aansporen geld te geven voor een goed doel` Synoniemen: stimuleren, aanzetten tot |
|
sporen
werkw. Uitspraak: ['sporə(n)] Verbuigingen: spoorde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) met de trein reizen transport
Voorbeeld: `iedere dag naar je werk sporen en ook weer terug naar huis` 2) goed zijn, of in overeenstemming zijn (met iets anders) Voorbeelden: `De waarnemingen sporen met de veronderstellingen.`, `Het bouwen van een nieuwe kolencentrale spoort niet met een verantwoord milieubeleid.` Synoniem: kloppen (3) |
|
niet helemaal sporen informeel
|
((van iemand) geestelijk niet helemaal normaal zijn) `Deze man spoort niet helemaal, of misschien wel helemaal niet.`
|
|
de spoorlijn
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsporlɛin] Verbuigingen: spoorlijn|en (meerv.) |
verbinding per trein (tussen twee plaatsen), of de spoorweg zelf
Voorbeelden: `de spoorlijn Leiden - Utrecht`, `de aanleg van een nieuwe spoorlijn` Synoniem: spoorverbinding |
|
spoorloos
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsporlos] |
zonder een spoor (3) achter te laten
Voorbeeld: `spoorloos verdwenen zijn |
|
spoorslags
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsporslɑxs] |
direct en in haast
Voorbeeld: `na een aardbeving in je vakantieland spoorslags naar huis terugkeren` |
|
sporen
werkw. Uitspraak: ['sporə(n)] Verbuigingen: spoorde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) met de trein reizen transport
Voorbeeld: `iedere dag naar je werk sporen en ook weer terug naar huis` 2) goed zijn, of in overeenstemming zijn (met iets anders) Voorbeelden: `De waarnemingen sporen met de veronderstellingen.`, `Het bouwen van een nieuwe kolencentrale spoort niet met een verantwoord milieubeleid.` Synoniem: kloppen (3) |
|
niet helemaal sporen informeel
|
((van iemand) geestelijk niet helemaal normaal zijn) `Deze man spoort niet helemaal, of misschien wel helemaal niet.`
|
|
de spoorverbinding
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sporvərbɪndɪŋ] Verbuigingen: spoorverbinding|en (meerv.) |
verbinding per trein (tussen twee plaatsen), of de spoorweg zelf
Voorbeelden: `de spoorverbinding Schiphol - Amsterdam - Almere - Lelystad`, `De spoorverbinding tussen Emmen en Zwolle is grotendeels enkelspoor.` Synoniem: spoorlijn |
|
de spoorweg
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsporwɛx] Verbuigingen: spoorweg|en (meerv.) |
rails met toebehoren waarover een trein rijdt
Synoniemen: spoorbaan, spoorlijn, spoor (1) |
|
spoorwegmaatschappij
zelfst.naamw. |
een maatschappij die een spoorweg gebruikt voor vervoersdoeleinden Voorbeeld: `Die spoorwegmaatschappij is laatst failliet gegaan door torenhoge schulden. `
|
|
spoorwegovergang
zelfst.naamw. |
gelijkvloerse kruising tussen een verkeersweg en een spoorweg.
|
|
sporadisch
bijv.naamw. Uitspraak: [spoˈradis] |
als iets bijna nooit voorkomt
Voorbeelden: `een sporadisch verschijnsel`, `Ik heb een goede computer die sporadisch problemen geeft.` Synoniem: zelden |
|
de sport
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spɔrt] Verbuigingen: sport|en (meerv.) |
1) lichamelijke activiteit voor je plezier of als beroep
Voorbeelden: `Zwemmen, voetballen, schaatsen en wielrennen zijn verschillende sporten.`, `aan sport doen`, `een denksport, zoals schaken`, `wedstrijdsport`, `teamsport` 2) horizontale lat van een ladder Voorbeeld: `een ladder met zeven sporten` Synoniem: trede |
|
sportadept
zelfst.naamw. Afbreekpatroon: 'sport - a- dept Verbuigingen: sportadepten (meerv.) |
fanatieke sportbeoefenaar;
sportaanhanger; supporter sport Voorbeeld: `Iedere sportadept weet het logo van de wereldberoemde baseballclub te herkennen.` |
|
de sportclub
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɔrtklʏp] Verbuigingen: sportclub|s (meerv.) |
vereniging met leden die aan een bepaalde sport doen
Voorbeeld: `sportclubs voor gehandicapten` Synoniem: sportvereniging |
|
sportcomplex
zelfst.naamw. |
[sport], geheel van terreinen, gebouwen en voorzieningen voor verschillende takken van sport.
|
|
de sportdag
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɔrdɑx] Verbuigingen: sport|dagen (meerv.) |
dag waarop mensen die normaal iets anders doen samen aan sport doen
Voorbeeld: `Onze school heeft morgen een sportdag.` |
|
sportdrank
zelfst.naamw. |
[sport], drank die men na het sporten drinkt om snel water en mineralen aan te vullen.
|
|
sporten
werkw. Uitspraak: [ˈspɔrtə(n)] Verbuigingen: sportte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesport (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
aan sport (1) doen
Voorbeeld: `Ik heb vandaag een uur gesport.` |
|
de sporter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɔrtər] Verbuigingen: sporter|s (meerv.) de sport|ster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['spɔrt|stər] Verbuigingen: sportster|s (meerv.) |
iemand die heel vaak of als beroep een sport (1) beoefent
|
|
de sportfiets
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɔrtfits] Verbuigingen: sportfiets|en (meerv.) |
lichte sportieve fiets
Voorbeeld: `Sportfietsen zijn ideaal voor zowel algemeen gebruik als voor sportieve doeleinden.` |
|
sportgeneeskunde
zelfst.naamw. |
[sport], tak van de geneeskunde die zich met sport bezighoudt.
|
|
de sporthal
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɔrthɑl] Verbuigingen: sporthal|len (meerv.) |
zeer grote overdekte ruimte voor binnensporten
Voorbeeld: `de gemeentelijke sporthal` |
|
het sporthart
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spɔrthɑrt] |
vergroot hart door jarenlang (top)sport en intensief trainen
Voorbeeld: `bij een keuring horen dat je een sporthart hebt` |
|
sporthemd
zelfst.naamw. |
gekleurd hemd met liggende vaste boord.
|
|
sportief
bijv.naamw. Uitspraak: [spɔrˈtif] |
1) als iets met sport te maken heeft
Voorbeelden: `sportieve prestaties`, `In het resort is ook op sportief gebied van alles mogelijk.` 2) als je vaak aan sport doet Voorbeeld: `sportief type, niet-roker` 3) als je niet boos wordt als je verliest of in een slechte positie bent Voorbeeld: `sportief reageren als iemand zegt dat je iets verkeerd gedaan hebt` Antoniem: onsportief Synoniem: fair |
|
sportman
zelfst.naamw. |
iemand die zich toelegt op het bedrijven van sport Voorbeeld: `Hij werd verkozen tot sportman van het jaar. `
|
|
het sportpark
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spɔrtpɑrk] Verbuigingen: sportpark|en (meerv.) |
terrein met gebouwen, velden en andere voorzieningen om aan allerlei sporten te doen
Voorbeeld: `Op dit sportpark zijn accommodaties voor voetbal, hockey, tennis, handbal, korfbal en rugby.` |
|
de sportredactie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['spɔrtrədɑksi] Verbuigingen: sportredactie|s (meerv.) |
redactie die zorgt voor de verslaggeving over sport
Voorbeelden: `de sportredactie van een krant`, `de sportredactie van een radio- of televisieomroep` |
|
sportschoen
zelfst.naamw. |
[sport], Een sportschoen is een schoen die speciaal is gemaakt voor het dragen tijdens sportactiviteiten.
|
|
de sportschool
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɔrtsxol] Verbuigingen: sport|scholen (meerv.) |
gebouw met allerlei apparaten om je conditie te verbeteren
Voorbeeld: `elke week aan fitness doen in de sportschool` |
|
sportster
zelfst.naamw. |
vrouwelijke beoefenaarster van een sport
persoon die uitblinkt in sport |
|
sporten
werkw. Uitspraak: [ˈspɔrtə(n)] Verbuigingen: sportte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesport (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
aan sport (1) doen
Voorbeeld: `Ik heb vandaag een uur gesport.` |
|
sportuitslagen
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spɔrtœytslaxə(n)] |
uitkomsten van sportwedstrijden
Voorbeeld: `een website met sportuitslagen van alle sporten` |
|
het sportveld
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spɔrtfɛlt] Verbuigingen: sportveld|en (meerv.) |
terrein dat ingericht is voor een sport
Voorbeeld: `agressie op het sportveld harder aanpakken` Synoniem: speelveld |
|
de sportvereniging
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['spɔrtfərenəxɪŋ] Verbuigingen: sportvereniging|en (meerv.) |
vereniging met leden die aan een bepaalde sport doen
Voorbeeld: `de Amsterdamse sportverenigingen` Synoniem: sportclub |
|
sportverslaggever
zelfst.naamw. |
[sport], [beroep], Een sportjournalist is een journalist die zich specifiek richt op het onderwerp sport.
|
|
I sportvissen
zelfst.naamw. |
[sport], Sportvissen is het vangen van vissen zonder professioneel aspect
|
|
II sportvissen
werkw. |
vissen voor de sport
|
|
de sportvoorziening
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['spɔrtvorzinɪŋ] Verbuigingen: sportvoorziening|en (meerv.) |
middel of mogelijkheid om te sporten
Voorbeelden: `als gehandicapte een sportvoorziening aanvragen bij de gemeente`, `de stedelijke sportvoorzieningen` |
|
de sportwagen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɔrtwaxə(n)] Verbuigingen: sportwagen|s (meerv.) |
auto met geringe luchtweerstand en krachtige motor
Voorbeeld: `met je viendin lekker hard rijden in een sportwagen` |
|
de sportwedstrijd
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɔrtwɛtstrɛit] Verbuigingen: sportwedstrijd|en (meerv.) |
wedstrijd in een bepaalde tak van sport
Voorbeeld: `Op de sportdag worden allerlei sportwedstrijden gehouden.` |
|
de spot
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [spɔt] Verbuigingen: spot|s (meerv.) |
1) iets waarmee je iets of iemand belachelijk maakt
Voorbeelden: `De leerlingen dreven de spot met hun leraar.`, `Hij is het mikpunt van spot en wordt altijd gepest.` 2) lamp die fel en gericht licht geeft Voorbeeld: `een spotje richten op een foto aan de wand` Synoniem: spotlight 3) korte reclame op de radio of tv Voorbeeld: `reclamespot` |
|
spotgoedkoop
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈspɔtxutkop] |
heel erg goedkoop
|
|
de/het spotlight
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spɔtlajt] Verbuigingen: spotlight|s (meerv.) |
lamp die fel en gericht licht geeft
Voorbeeld: `spotlights in een theater` Synoniem: spot (2) |
|
(iets of iemand) in de spotlight(s) zetten
|
(zorgen dat (iets of iemand) veel aandacht krijgt) `een nieuw product in de spotlight zetten`
|
|
spotlijster
zelfst.naamw. |
[vogels] een vogel behorend tot het Amerikaanse geslacht [species|Mimus]. Voorbeeld: `De spotlijster is bekend van tuinen en parken en valt op door zijn uitbundige zang waarin allerlei andere vogels geïmiteerd worden. `
|
|
de spotprent
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['spɔtprɛnt] Verbuigingen: spotprent|en (meerv.) |
plaatje waarop iets of iemand belachelijk gemaakt wordt
Voorbeeld: `politieke spotprenten` Synoniem: cartoon |
|
de spot
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [spɔt] Verbuigingen: spot|s (meerv.) |
1) iets waarmee je iets of iemand belachelijk maakt
Voorbeelden: `De leerlingen dreven de spot met hun leraar.`, `Hij is het mikpunt van spot en wordt altijd gepest.` 2) lamp die fel en gericht licht geeft Voorbeeld: `een spotje richten op een foto aan de wand` Synoniem: spotlight 3) korte reclame op de radio of tv Voorbeeld: `reclamespot` |
|
spotten
werkw. Uitspraak: [ˈspɔtə(n)] Verbuigingen: spotte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespot (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) de belangrijkheid van iets of iemand belachelijk maken
Voorbeeld: `op spottende toon iets zeggen` 2) vaststellen waar (van iets of iemand) is door waarneming Voorbeelden: `vliegtuigen spotten`, `Ze spotte hem onmiddellijk zodra hij het plein op liep.` Synoniem: opmerken |
|
spotten met
werkw. Uitspraak: [ˈspɔtə(n) mɛt] Verbuigingen: spotte met (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespot met (volt.deelw.) |
(iets of iemand) belachelijk maken
Voorbeelden: `spotten met een rare gewoonte van iemand`, `Daar moet je niet mee spotten.` Synoniem: voor gek zetten |
|
spottend
werkw. |
onvoltooid deelwoord van spotten
|
|
spotting
zelfst.naamw. |
[medisch] doorbraakbloeding
|
|
de spotvogel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['spɔtfoxəl] Verbuigingen: spotvogel|s (meerv.) |
kleine geelgroenige zangvogel
Voorbeeld: `De spotvogel komt voor in open loofbos, parken en tuinen.` |
|
spouwen
werkw. |
[verouderd] in lengterichting verdelen, splitsen, splijten Voorbeeld: `Wordende ten dien eijnde de gemelte vrijel<sup>n</sup>, ende oock allen anderen, wie het soude mogen wesen voornamentlijck wel expresselijck mede gelast haere geesels (sommige van gespouwen rottangen, ende ander van touwe met cnoppen aen de eijnde gemaeckt) wegh te doen op peune van 6 realen boeten daersse na de affcundige deses door den fiscus in ijmants huijs sullen bevonden worden.<ref>Actum in't Fort de Goede Hoope, Adij 6<sup>en</sup> Augustij, A<sup>o</sup> 1658. Was geteijckent, Jan van Riebeeck</ref> `
|
|
spouwmuur
zelfst.naamw. |
een dubbele muur met ruimte ertussen Voorbeeld: `Een spouwmuur zorgt voor goede isolatie. `
|
|
de spraak
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sprak] |
eigenschap dat je kunt spreken
Synoniem: spraakvermogen |
|
spraakgebrek
zelfst.naamw. |
een spreekstoornis
|
|
de spraakherkenning
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sprakhɛrkɛnɪŋ] |
het verstaan (1) van gesproken taal, vooral door een computer
Voorbeeld: `De klantenservice maakt gebruik van automatische spraakherkenning.` |
|
de spraakkunst
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sprakʏnst] Verbuigingen: spraakkunst|en (meerv.) |
regels van een taal voor het maken van groepen van woorden en van zinnen, of boek met die regels
Voorbeeld: `Nederlandse spraakkunst` Synoniem: grammatica |
|
spraakleer
zelfst.naamw. |
een stelsel van regelmatigheden die optreden in een taal Voorbeeld: `Kinderen leren een taal zonder zich bewust te zijn van enige spraakleer. `
|
|
spraakmakend
bijv.naamw. Uitspraak: [sprakˈmakənt] |
als veel mensen over (iets of iemand) praten
Voorbeeld: `een spraakmakend interview met de koningin` Synoniem: opzienbarend |
|
het spraakvermogen
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sprakfərmoxə(n)] |
eigenschap dat je kunt spreken
Voorbeeld: `door verlamming je spraakvermogen verliezen` Synoniem: spraak |
|
spraakzaam
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈspraksam] |
als je veel en graag praat
Voorbeeld: `Je bent niet erg spraakzaam vandaag.` Antoniem: zwijgzaam |
|
ter sprake brengen
|
(gaan praten over (iets of iemand))
|
|
er is sprake van
|
(het gaat om (iets)) `Hier moet sprake zijn van politieke spelletjes.` Synoniem: er is (iets) aan de hand
|
|
Geen sprake van!
|
(je zegt dit als je iets verbiedt)
|
|
sprakeloos
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsprakəlos] |
als je even niets kunt zeggen door verbazing
|
|
sprankelen
werkw. Uitspraak: [ˈsprɑŋkələ(n)] Verbuigingen: sprankelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesprankeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
erg levendig zijn
Voorbeelden: `Stukken van ambtenaren sprankelen niet.`, `een sprankelende show` |
|
sprankje
zelfst.naamw. |
opflikkering, vonkje Voorbeeld: `Dat gaf hem weer een sprankje hoop.
|
|
spray
zelfst.naamw. |
[medisch] nevel
|
|
sprayen
werkw. Afbreekpatroon: 'spray - en Herkomst: «Engels Verbuigingen: sprayde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesprayd (volt.deelw.) |
vernevelen, spuiten met een spuitbus
Voorbeeld: `bij nare geurtjes in het toilet even sprayen met de luchtverfrisser` Synoniem: sproeien |
|
de spreadsheet
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sprɛ:tʃit] Verbuigingen: spreadsheet|s (meerv.) |
computerprogramma waarin je gegevens kunt vastleggen in kolommen en rijen computers
Voorbeeld: `een spreadsheet gebruiken voor de boekhouding` Synoniem: rekenblad |
|
spreadsheeten
werkw. Afbreekpatroon: 'spread - shee - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: spreadsheette (verl.tijd ) Verbuigingen: gespreadsheet (volt.deelw.) |
werken met spreadsheets computer
Voorbeeld: `spreadsheeten om grafieken op je beeldscherm weer te geven ` Synoniem: rekenkundige bewerkingen uitvoeren op de pc. |
|
de spreadsheet
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sprɛ:tʃit] Verbuigingen: spreadsheet|s (meerv.) |
computerprogramma waarin je gegevens kunt vastleggen in kolommen en rijen computers
Voorbeeld: `een spreadsheet gebruiken voor de boekhouding` Synoniem: rekenblad |
|
aanspreken
werkw. Uitspraak: [ˈansprekə(n)] Verbuigingen: sprak aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) beginnen te praten tegen (iemand)
Voorbeeld: `De automobilist sprak me aan en vroeg waar de garage was.` 2) zo zijn dat iemand het mooi of aangenaam vindt Voorbeeld: `Dit sieraad spreekt me erg aan.` Synoniemen: bevallen, aanstaan 3) (een reserve) gaan gebruiken Voorbeeld: `je spaargeld aanspreken` |
|
afspreken
werkw. Uitspraak: [ˈɑfsprekə(n)] Verbuigingen: sprak af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een afspraak maken
Voorbeelden: `afspreken om op een terrasje iets te gaan drinken`, `met je ouders afspreken dat je vanavond om elf uur thuis bent` Synoniem: overeenkomen |
|
inspreken
werkw. Uitspraak: [ˈɪnsprekə(n)] Verbuigingen: sprak in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iets zeggen tegen een apparaat dat je woorden opneemt
Voorbeelden: `het antwoordapparaat van je telefoon inspreken om te laten weten dat je er niet bent`, `na de piep een boodschap inspreken om je afwezige vriend te laten weten waarvoor je belt` |
|
kwaadspreken
werkw. Uitspraak: ['kwatsprekə(n)] Verbuigingen: sprak kwaad (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft kwaadgesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
opzettelijk leugens vertellen over iemand waardoor hij of zij onbetrouwbaar of gemeen lijkt
|
|
rechtspreken
werkw. Uitspraak: ['rɛx(t)sprekə(n)] Verbuigingen: sprak recht (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft rechtgesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
oordelen op basis van recht en wet
Voorbeeld: `Een Surinaamse rechtbank zal rechtspreken over Desi Bouterse.` |
|
tegenspreken
werkw. Uitspraak: [ˈtexə(n)sprekə(n)] Verbuigingen: sprak tegen (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft tegengesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zich met woorden ergens tegen verzetten
Voorbeeld: `Spreek me niet tegen!` 2) zeggen dat iets niet waar of juist is Voorbeeld: `een gerucht tegenspreken` |
|
elkaar tegenspreken
|
(niet kloppen met (elkaar)) `De opiniepeilingen spreken elkaar tegen.` Antoniem: matchen
|
|
toespreken
werkw. Uitspraak: [ˈtusprekə(n)] Verbuigingen: sprak toe (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft toegesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
je bij het spreken tot iemand richten
Voorbeelden: `tijdens de bruiloft het bruidspaar toespreken`, `iemand vermanend/bestraffend toespreken` Synoniem: het woord richten tot |
|
zich uitspreken
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈœytsprekə(n)] Verbuigingen: sprak uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) in klanken weergeven
Voorbeeld: `Hoe spreek je dat woord uit?` 2) in woorden zeggen Voorbeeld: `je dankbaarheid uitspreken` |
|
zich niet uitspreken over de gevolgen van die actie
|
(niets zeggen, geen mening geven over de gevolgen van die actie)
|
|
vrijspreken
werkw. Uitspraak: ['vrɛisprekə(n)] Verbuigingen: sprak vrij (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft vrijgesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(door een rechter) zeggen dat iemand onschuldig is juridisch
|
|
de spreekbeurt
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈspregbørt] Verbuigingen: spreekbeurt|en (meerv.) |
keer dat je voor publiek praat over een bepaald onderwerp
Voorbeeld: `een spreekbeurt houden op school over pesten` |
|
de spreekbuis
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈspregbœys] Verbuigingen: spreek|buizen (meerv.) |
iemand die de mening van een groep mensen vertelt
Voorbeeld: `Hij is de spreekbuis van de milieubeweging.` |
|
het spreekgestoelte
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sprekxəstultə] Verbuigingen: spreekgestoelte|n (meerv.) |
meubelstuk op een podium of in een zaal waarachter een spreker kan staan
Synoniem: katheder |
|
de spreekkamer
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsprekamər] Verbuigingen: spreekkamer|s (meerv.) |
kamer waar je met je dokter praat of waar de tandarts je behandelt
Voorbeeld: `in de wachtkamer wachten tot je naar de spreekkamer kunt gaan` |
|
het spreekkoor
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sprekor] Verbuigingen: spreek|koren (meerv.) |
1) groep mensen die samen een tekst uitroepen
Voorbeeld: `De demonstranten vormden spreekkoren.` 2) tekst die door een groep gezamenlijk wordt uitgeroepen Voorbeeld: `kwetsende en discriminerende spreekkoren bij voetbalwedstrijden` |
|
spreken
werkw. Uitspraak: [ˈsprekə(n)] Verbuigingen: sprak (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesproken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) woorden zeggen
Voorbeeld: `De penningmeester zal in de vergadering spreken over de financiële situatie.` Antoniem: zwijgen Synoniem: praten 2) een gesprek hebben met (iemand) Voorbeeld: `We spreken elkaar morgen.` 3) (een taal) beheersen Voorbeeld: `Zij spreekt goed Frans.` |
|
Dat spreekt vanzelf/voor zich
|
(dat is zo duidelijk dat je er niet over hoeft te praten) Synoniem: dat is logisch
|
|
Dat spreekt boekdelen.
|
(dat is veelzeggend) `Ze zei niets, maar haar gezicht sprak boekdelen.` Synoniem:
|
|
niet te spreken zijn over
|
(ontevreden zijn over (iets of iemand))
|
|
de spreektaal
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsprektal] |
taal die je praat
Voorbeeld: `Sommige woorden kun je alleen in spreektaal gebruiken.` Antoniem: schrijftaal |
|
de spreektijd
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sprektɛit] Verbuigingen: spreektijd|en (meerv.) |
tijd die je in het openbaar, achter elkaar mag spreken
Voorbeelden: `twintig minuten spreektijd hebben op een congres`, `Elke deelnemer aan het debat krijgt twee keer drie minuten spreektijd.` |
|
de spreektrant
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sprektrɑnt] |
manier van spreken
Voorbeeld: `een geïmproviseerde, spontane spreektrant` |
|
het spreekuur
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsprekyr] Verbuigingen: spreek|uren (meerv.) |
tijd dat je zonder afspraak naar de dokter kunt gaan
Voorbeeld: `Mijn dokter houdt elke dag spreekuur van half acht tot negen uur.` |
|
het spreekwoord
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsprekwort] Verbuigingen: spreekwoord|en (meerv.) |
korte en krachtige vaste uitdrukking met een algemene waarheid of wijsheid
Voorbeeld: `Een bekend spreekwoord is "de laatste loodjes wegen het zwaarst" en dat betekent dat het laatste gedeelte van iets het moeilijkst is.` |
|
spreekwoordelijk
bijv.naamw. Uitspraak: [sprekˈwordələk] |
als door het gebruik een deel van een uitdrukking wordt verwezen naar de algemene bekendheid van een verschijnsel
Voorbeeld: `de spreekwoordelijke laatste loodjes` |
|
de spreeuw
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sprew] Verbuigingen: spreeuw|en (meerv.) |
zwarte vogel met stippen
|
|
de sprei
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sprɛi] Verbuigingen: sprei|en (meerv.) |
doek die je over je bed heen legt
|
|
spreiden
werkw. Uitspraak: [ˈsprɛidə(n)] Verbuigingen: spreidde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespreid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets) verdelen (in de tijd of over mensen of een gebied)
Voorbeelden: `een betaling spreiden in de tijd`, `de verantwoordelijkheid spreiden over drie bestuurders`, `De bank wil functies spreiden over Amsterdam en Brussel.` 2) uit elkaar en naar buiten toe bewegen Voorbeelden: `je armen spreiden`, `De vogel spreidde zijn vleugels.` |
|
sprekend
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsprekənt] |
als iets in gunstige zin opvalt
Voorbeelden: `sprekende ogen`, `sprekende kleuren`, `een sprekende gelijkenis`, `Die zussen lijken sprekend op elkaar.` |
|
de spreker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sprekər] Verbuigingen: spreker|s (meerv.) de spreekster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sprekstər] Verbuigingen: spreekster|s (meerv.) |
iemand die voor publiek spreekt (1)
|
|
sprenkelen
werkw. |
een vloeistof druppelsgewijs over iets verspreiden
Voorbeeld: `He bloed van het offer werd over het altaar gesprenkeld. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het sprenkelen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de spreuk
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sprøk] Verbuigingen: spreuk|en (meerv.) |
kernachtige korte tekst met een algemene wijsheid of vermaning
Voorbeeld: `tegeltjes met spreuken` |
|
afspringen
werkw. Uitspraak: ['ɑfsprɪŋə(n)] Verbuigingen: sprong af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is afgesprongen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) springend (van iets) afgaan
Voorbeelden: `van een berg afspringen`, `bij een steiger van de boot afspringen` 2) niet meer doorgaan Voorbeelden: `De onderhandelingen zijn afgesprongen.`, `De verkoop van ons huis is afgesprongen op de prijs.` Synoniemen: afketsen, stoppen, afgebroken worden |
|
bijspringen
werkw. Uitspraak: ['bɛisprɪŋə(n)] Verbuigingen: sprong bij (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft, is bijgesprongen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
helpen met het oplossen van een concreet probleem, bijvoorbeeld door een deel van een bedrag betalen
Voorbeelden: `financieel bijspringen`, `Hij had zelf niet genoeg geld, maar zijn familie is bijgesprongen.` Synoniem: helpen |
|
inspringen
werkw. Uitspraak: [ˈɪnsprɪŋə(n)] Verbuigingen: sprong in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is ingesprongen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iemand) plotseling vervangen
Voorbeeld: `Toen de kok ziek werd is zijn zus, die ook kok is, meteen voor hem ingesprongen.` 2) (van tekst) rechts van de kantlijn beginnen Voorbeeld: `inspringen bij het begin van een alinea` |
|
opspringen
werkw. |
in de hoogte springen Voorbeeld: `Hij sprong op van vreugde toen hij hoorde dat hij de lottoprijs van 14 miljoen euro gewonnen had. `
|
|
uitspringen
werkw. |
naar buiten, vooruitsteken.
|
|
spring-in-`t-veld
zelfst.naamw. |
levendig en beweeglijk kind algemeen
Voorbeeld: `Marieke is toch zo'n heerlijke spring in 't veld, altijd in de weer in de zandbak of op de schommel.` |
|
springbok
zelfst.naamw. |
[dierkunde] 'Antidorcas marsupialis', een aan de gazelle verwante antilope, leeft in Zuid-Afrika
|
|
springen
werkw. Uitspraak: [ˈsprɪŋə(n)] Verbuigingen: sprong (verl.tijd )Toon alle vervoegingen |
2) plotseling in genoemde toestand komen
Voorbeeld: `Het stoplicht springt op rood.` 3) plotseling en met een hard geluid kapotgaan Voorbeeld: `De ramen zijn door de hitte van de brand gesprongen.` |
|
in het oog springen
|
(opvallen)
|
|
eruit springen
|
(opvallen) `Die jongen springt er door zijn lengte echt uit.`
|
|
springend gen
zelfst.naamw. |
[biologie] een DNA-segment dat zichzelf naar een andere plek in het genoom kan verplaatsen Voorbeeld: `Het springende gen wordt door het hele genoom aangetroffen. `
|
|
springlevend
bijv.naamw. Uitspraak: ['sprɪŋlevənt] |
die of dat nog volop bestaat
Voorbeelden: `Ondanks geruchten blijkt de vermiste vrouw nog springlevend.`, `springlevend erfgoed` Antoniem: morsdood |
|
het springpaard
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sprɪŋpart] Verbuigingen: springpaard|en (meerv.) |
paard om over hindernissen te springen sport
Voorbeeld: `met je springpaard een parcours afleggen` |
|
het springpaard
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sprɪŋpart] Verbuigingen: springpaard|en (meerv.) |
paard om over hindernissen te springen sport
Voorbeeld: `met je springpaard een parcours afleggen` |
|
de springplank
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sprɪŋplɑnk] Verbuigingen: springplank|en (meerv.) |
1) verende plank om je af te zetten voor een sprong sport
Voorbeeld: `de springplank in het gymnastieklokaal` 2) middel om naar een hoger niveau te komen Voorbeeld: `Deze baan is voor mij een springplank voor een hogere functie.` |
|
de springschans
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sprɪŋsxɑns] Verbuigingen: springschans|en (meerv.) |
stellage met een steile sneeuwhelling voor het skispringen sport
Synoniem: schans |
|
de springstof
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsprɪŋstɔf] Verbuigingen: springstof|fen (meerv.) |
vaste stof die kan ontploffen
Voorbeeld: `met springstof een gebouw opblazen` Synoniem: explosief |
|
de springveer
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sprɪŋver] Verbuigingen: spring|veren (meerv.) |
metalen draad die in een spiraal is gewonden die kan uitrekken en weer terugspringen
Voorbeeld: `matrassen met springveren` Synoniem: veer |
|
de sprinkhaan
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sprɪŋkhan] Verbuigingen: sprink|hanen (meerv.) |
groen insect met lange achterpoten dat heel goed kan springen
Voorbeeld: `Sprinkhanen vreten alles kaal.` |
|
magere sprinkhaan
|
(mager persoon) `na de vakantie niet bepaald als magere sprinkhanen thuiskomen`
|
|
sprinkhanenplaag
zelfst.naamw. |
het optreden van een grote zwerm sprinkhanen die alles opvreten Voorbeeld: `De sprinkhanenplaag heeft voor een misoogst gezorgd. `
|
|
de sprinklerinstallatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsprɪŋklərɪnstɑla(t)si] Verbuigingen: sprinklerinstallatie|s (meerv.) |
apparaat dat automatisch water sproeit als er brand is
Voorbeeld: `Toen hij onder de sprinklerinstallatie een sigaret opstak, kreeg hij plotseling water op zijn hoofd.` |
|
de sprint
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sprɪnt] Verbuigingen: sprint|en, sprint|s (meerv.) |
1) snelheidswedstrijd over een korte afstand aflegt sport
Voorbeelden: `Ze won het Nederlands kampioenschap sprint.`, `massasprint` 2) korte periode dat je heel hard loopt of fietst Voorbeelden: `eindsprint`, `De wielrenner won de etappe door een sprint in de laatste minuten.`, `Ik nam een sprint en haalde nog net de bus.` |
|
een sprintje trekken
|
(een korte afstand heel snel afleggen) Synoniem: sprinten
|
|
sprinten
werkw. Uitspraak: [ˈsprɪntə(n)] Verbuigingen: sprintte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gesprint (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
kort heel hard rennen of fietsen
Synoniem: spurten |
|
de sprinter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sprɪntər] Verbuigingen: sprinter|s (meerv.) |
1) sporter op de korte baan sport
Voorbeeld: `De sprinter zet zijn schaatsloopbaan voort bij een ander team.` 2) eenvoudige stoptrein Voorbeeld: `In nieuwe sprinters komen vooralsnog geen toiletten.` |
|
de sprits
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sprɪts] Verbuigingen: sprits|en (meerv.) |
rechthoekig stuk koek met golfjes bovenop
Voorbeeld: `botersprits` |
|
sproeien
werkw. Uitspraak: [ˈsprujə(n)] Verbuigingen: sproeide (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesproeid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een vloeistof) in straaltjes of druppeltjes verspreiden
Voorbeeld: `de tuin sproeien als het lang niet geregend heeft` |
|
de sproeier
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sprujər] Verbuigingen: sproeier|s (meerv.) |
1) apparaat om een vloeistof in straaltjes of druppeltjes te verspreiden
Voorbeeld: `tuinsproeier` 2) dop met kleine gaatjes Voorbeeld: `een verstelbare sproeier afstellen` Synoniem: sproeikop |
|
de sproeikop
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sprujkɔp] Verbuigingen: sproeikop|pen (meerv.) |
dop met kleine gaatjes
Voorbeeld: `de sproeikop van de tuinslang` Synoniem: sproeier |
|
sproeien
werkw. Uitspraak: [ˈsprujə(n)] Verbuigingen: sproeide (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesproeid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een vloeistof) in straaltjes of druppeltjes verspreiden
Voorbeeld: `de tuin sproeien als het lang niet geregend heeft` |
|
sproet
zelfst.naamw. |
een bruin vlekje op de huid dat veroorzaakt wordt door ultraviolet licht Voorbeeld: `Zij had veel sproeten in haar gezicht. `
|
|
sproeten
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsprutə(n)] |
bruine vlekjes op je huid
Voorbeeld: `Hij heeft een gezicht vol sproeten.` |
|
sprokkelen
werkw. Uitspraak: [sprɔkələ(n)] Verbuigingen: sprokkelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesprokkeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (afgevallen hout) verzamelen
Voorbeelden: `bijzondere stukjes hout sprokkelen om sieraden te maken`, `bandhout sprokkelen` 2) in kleine beetjes verzamelen Voorbeelden: `studiepunten bij elkaar sprokkelen`, `parkeergeld sprokkelen` |
|
de sprong
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sprɔŋ] Verbuigingen: sprong|en (meerv.) |
keer dat je springt (1)
Voorbeeld: `een hoge sprong` |
|
een sprong in het duister
|
(daad waarvan je de gevolgen niet weet) `Nu een besluit nemen is een sprong in het duister.`
|
|
een grote sprong maken
|
(in korte tijd sterk vooruitgaan) `Als we nog één grote sprong maken zijn we onze concurrenten de baas.`
|
|
springen
werkw. Uitspraak: [ˈsprɪŋə(n)] Verbuigingen: sprong (verl.tijd )Toon alle vervoegingen |
1) je met je benen tegelijk omhoog bewegen
Voorbeeld: `over een hek springen` 2) plotseling in genoemde toestand komen Voorbeeld: `Het stoplicht springt op rood.` 3) plotseling en met een hard geluid kapotgaan Voorbeeld: `De ramen zijn door de hitte van de brand gesprongen.` |
|
in het oog springen
|
(opvallen)
|
|
eruit springen
|
(opvallen) `Die jongen springt er door zijn lengte echt uit.`
|
|
spronglaag
zelfst.naamw. |
[aardrijkskunde] een overgang tussen twee lagen water met verschillende temperatuur en dichtheid. Voorbeeld: `De spronglaag in de zee lag op grote diepte. `
|
|
het sprookje
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsprokjə] Verbuigingen: sprookje|s (meerv.) |
1) oud verhaal met personen en dingen die in het echte leven niet bestaan
Voorbeelden: `&&&In sprookjes komen heksen en reuzen voor.`, `de sprookjes van Grimm`, `sprookjesfiguren` 2) iets dat zo mooi of goed is dat het bijna niet echt is Voorbeeld: `Het uitzicht op zee met al die lichtjes is een sprookje.` |
|
Dat klinkt als een sprookje.
|
(dat is zo mooi dat het bijna niet waar kan zijn)
|
|
sprookjesachtig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsprokjəsɑxtəx] |
zo mooi als in een sprookje
Voorbeelden: `een feest met een sprookjesachtig karakter`, `sprookjesachtig mooie kleding` |
|
de sprookjesfiguur
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sprokjəsfixyr] Verbuigingen: sprookjesfi|guren (meerv.) |
persoon of wezen in een sprookje (1)
Voorbeeld: `Sneeuwwitje is een sprookjesfiguur.` |
|
sprot
zelfst.naamw. |
[vissen] 'Sprattus sprattus', de kleinste soort vis uit de haringfamilie
|
|
spruiten
werkw. Uitspraak: ['sprœytə(n)] Verbuigingen: sproot (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gesproten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van een plant) uitlopers krijgen
Voorbeeld: `De plant begint te spruiten.` 2) als nageslacht voortkomen (uit iemand) Voorbeeld: `in een stamboom een historische persoon laten spruiten uit een domineesfamilie` Synoniem: afstammen |
|
sprot
zelfst.naamw. |
[vissen] 'Sprattus sprattus', de kleinste soort vis uit de haringfamilie
|
|
de spruit
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sprœyt] Verbuigingen: spruit|en (meerv.) |
1) klein groen kooltje dat je kunt eten
Voorbeelden: `We eten vandaag spruiten.`, `Als je spruitjes te lang kookt gaan ze stinken en smaken ze vies.` 2) uitloper van een plant Voorbeeld: `Grasplanten kunnen heel veel spruiten vormen.` Synoniem: loot 3) klein kind informeel Voorbeeld: `Zij heeft drie jonge spruiten.` |
|
de spruitjeslucht
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sprœytjəslʏxt] |
vieze geur van te lang gekookte spruitjes, vooral als symbool van kleinburgerlijke bekrompenheid
Voorbeeld: `de spruitjeslucht van de christelijke jaren vijftig` |
|
spruw
zelfst.naamw. |
[medisch] een door een infectie met de gist 'Candida albicans' veroorzaakte hardnekkige witte uitslag op de lippen, de tong en het mondslijmvlies
|
|
spugen
werkw. Uitspraak: [ˈspyxə(n)] Verbuigingen: spuugde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespuugd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (spuug) krachtig uit je mond laten gaan
Voorbeeld: `op de grond spugen` Synoniem: spuwen 2) de inhoud van je maag uit je mond laten gaan Voorbeeld: `Na elke voeding spuugt ze een beetje terug.` Synoniemen: overgeven, braken |
|
spuien
werkw. Uitspraak: [ˈspœyjə(n)] Verbuigingen: spuide (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespuid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) water afvoeren door een speciale sluis
Voorbeeld: `Als het veel regent en het binnenwater te hoog wordt, wordt er gespuid.` 2) (iets in je geest) naar buiten brengen Voorbeelden: `je kennis spuien`, `je ergernis spuien` Synoniem: uiten |
|
het spuigat
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spœyxɑt] Verbuigingen: spui|gaten (meerv.) |
gat om water weg te laten lopen
|
|
Het loopt de spuigaten uit.
|
(het wordt te erg, het gaat te ver) `De overlast van hangjongeren loopt de spuigaten uit.`
|
|
de spuit
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [spœyt] Verbuigingen: spuit|en (meerv.) |
voorwerp om een vloeistof krachtig door een kleine opening te persen
Voorbeelden: `brandspuit`, `injectiespuit` |
|
een spuitje geven
|
(een dodelijke injectie geven) `We hebben onze oude kat een spuitje laten geven.` Synoniem: doodmaken
|
|
afspuiten
werkw. Uitspraak: ['ɑfspœytə(n)] Verbuigingen: spoot af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgespoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
door spuiten schoonmaken
Voorbeeld: `je auto afspuiten met water` |
|
inspuiten
werkw. Uitspraak: [ɪn'spœytə(n)] Verbuigingen: spoot in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingespoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met een injectiespuit inbrengen
Voorbeelden: `een medicijn inspuiten in je arm`, `rimpels laten inspuiten met botox` Synoniem: injecteren |
|
opspuiten
werkw. Uitspraak: ['ɔpspœytə(n)] Verbuigingen: spoot op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgespoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) iets spuiten op (iets anders)
Voorbeelden: `het strand opspuiten`, `een taart met slagroom opspuiten` 2) iets in iets anders spuiten Voorbeeld: `je lippen laten opspuiten` |
|
de spuitbus
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈspœydbʏs] Verbuigingen: spuitbus|sen (meerv.) |
busje waarvan de inhoud naar buiten spuit als je op een knopje drukt
Voorbeeld: `een spuitbus met autolak` |
|
spuiten
werkw. Uitspraak: [ˈspœytə(n)] Verbuigingen: spoot (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) (van vloeistoffen) krachtig door een kleine opening gaan
Verbuigingen: is gespoten (volt.deelw.) Voorbeelden: `Het water spoot uit de put de straat op.`, `een spuitende fontein` 2) (een vloeistof) krachtig door een kleine opening persen Verbuigingen: heeft gespoten (volt.deelw.) Voorbeeld: `gif spuiten op de rozen tegen de luizen` 3) drugs met een spuit in je lichaam brengen Verbuigingen: heeft gespoten (volt.deelw.) Voorbeeld: `Als je spuit, moet je altijd oppassen voor infecties.` |
|
spuitgast
zelfst.naamw. |
[beroep] een speciaal opgeleid lid van de brandweer voor het bestrijden van branden
|
|
het spuitwater
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspœytwatər] |
bruisend, koolzuurhoudend water
Antoniem: plat water |
|
het spul
zelfst.naamw. Uitspraak: [spʏl] |
materiaal
Voorbeelden: `Dat spul is goed tegen de hoofdpijn.`, `Die whisky is sterk spul.` Synoniem: goedje |
|
het hele spul
|
(iedereen en alles) `Hij is de baas van het hele spul.`
|
|
spullen
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈspʏlə(n)] |
dingen
Voorbeelden: `na het sporten je spullen opruimen`, `je spullen voor een reis bij elkaar zoeken` |
|
spulletjes
zelfst.naamw. Uitspraak: ['spʏlətjɛs] |
dingetjes
Voorbeelden: `leuke spulletjes voor je nieuwe huis kopen`, `babykleertjes en andere spulletjes voor je baby` |
|
de spurt
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [spʏrt] Verbuigingen: spurts (meerv.) |
1) korte periode dat je heel hard loopt of fietst
Voorbeelden: `winnen door een spurt aan het einde van de wedstrijd`, `door een spurt nog net de trein halen` Synoniem: sprint (2) 2) vrij luxe en snelle trein transport Voorbeeld: `De spurt heeft een instap op perronhoogte en camera's en noodknoppen voor de veiligheid.` |
|
spurten
werkw. Uitspraak: ['spʏrtə(n)] Verbuigingen: spurtte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gespurt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
kort heel hard rennen of fietsen
Voorbeeld: `naar de wc spurten als je diarree hebt` Synoniem: sprinten |
|
sputteren
werkw. Afbreekpatroon: 'sput - te - ren Verbuigingen: sputterde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesputterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
techniek om een dunne laag aan te brengen op een voorwerp techniek
Voorbeeld: `Sputteren wordt onder andere gebruikt om de metaallaag op een chipszak aan te brengen.` Synoniemen: verstuiven, coaten |
|
tegensputteren
werkw. |
al mopperend protesteren
|
|
sputteren
werkw. Afbreekpatroon: 'sput - te - ren Verbuigingen: sputterde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesputterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
techniek om een dunne laag aan te brengen op een voorwerp techniek
Voorbeeld: `Sputteren wordt onder andere gebruikt om de metaallaag op een chipszak aan te brengen.` Synoniemen: verstuiven, coaten |
|
sputum
zelfst.naamw. |
vocht dat in de mond vloeit uit de speekselklieren
|
|
het spuug
zelfst.naamw. Uitspraak: [spyx] |
vocht in je mond
Voorbeeld: `een klodderspuug` Synoniem: speeksel |
|
spugen
werkw. Uitspraak: [ˈspyxə(n)] Verbuigingen: spuugde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespuugd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (spuug) krachtig uit je mond laten gaan
Voorbeeld: `op de grond spugen` Synoniem: spuwen 2) de inhoud van je maag uit je mond laten gaan Voorbeeld: `Na elke voeding spuugt ze een beetje terug.` Synoniemen: overgeven, braken |
|
(iemand of iets) spuugzat zijn
|
(niet meer kunnen verdragen) `Ik ben die vent spuugzat.` Synoniem: genoeg hebben van, beu zijn
|
|
spuwen
werkw. Uitspraak: [ˈspywə(n)] Verbuigingen: spuwde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gespuwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een vloeistof) krachtig uit je mond laten gaan
Voorbeeld: `bloed spuwen` Synoniem: spugen |
|
Sqoleq
zelfst.naamw. |
een dialect van het Atayal dat gesproken wordt in Taiwan
|
|
squat
zelfst.naamw. Herkomst: «Engels |
kniebuiging met extra weerstand (bij het gewichtheffen);
oefening ter versterking van spieren, botten en pezen in het onderlichaam sportgewichtheffen Voorbeeld: `Ook in de atletiek wordt soms de squat gebruikt bij trainingen, vooral bij sprinters en allround atleten.` |
|
squameus
bijv.naamw. |
[medisch] afschilferend (bijv. van huid of oppervlakkige cellaag)
|
|
het squash
zelfst.naamw. Uitspraak: [skwɔʃ] |
spel waarbij twee sporters met een racket een bal tegen een muur slaan sport
|
|
de squashbaan
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['skwɔʃban] Verbuigingen: squash|banen (meerv.) |
gesloten ruimte voor het squashspel
|
|
squashen
werkw. Afbreekpatroon: 'squas - hen Herkomst: «Engels Verbuigingen: squashte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesquasht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
squash spelen sport
Voorbeeld: `al je spieren gebruiken tijdens het squashen` |
|
squat
zelfst.naamw. Herkomst: «Engels |
kniebuiging met extra weerstand (bij het gewichtheffen);
oefening ter versterking van spieren, botten en pezen in het onderlichaam sportgewichtheffen Voorbeeld: `Ook in de atletiek wordt soms de squat gebruikt bij trainingen, vooral bij sprinters en allround atleten.` |
|
squatten
werkw. Afbreekpatroon: 'sqat - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: squatte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesquat (volt.deelw.) |
een (met gewichten) belaste kniebuigoefening uitvoeren sport
Voorbeeld: `squatten met gewichten aan de zijkanten van een stang op je nek ` |
|
squirten
werkw. Afbreekpatroon: 'squir - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: squirtte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesquirt (volt.deelw.) |
ejaculerend klaarkomen (van de vrouw) mens
Voorbeeld: `squirten na stimulatie van de g-spot` Synoniem: spuitend klaarkomen |
|
sr.
afkorting |
senior
Voorbeeld: `de heer Jansen sr.` Antoniem: jr. |
|
het Sranan
zelfst.naamw. Uitspraak: [sra'nɑn] |
taal die door de meeste Surinamers gesproken wordt
Synoniem: Sranantongo |
|
het Sranantongo
zelfst.naamw. Uitspraak: [sranɑn'tɔŋgo] |
taal die door de meeste Surinamers gesproken wordt
Voorbeelden: `Het Sranantongo wordt in het dagelijks leven door bijna alle bevolkingsgroepen gebruikt.`, `Heyt woord Sranantongo is de letterlike vertaling van 'Surinaamse taal', maar Surinamers hebben een hekel aan het woord. Ze gebruiken liever 'Sranan'.` Synoniem: Sranan |
|
Sri Lanka
zelfst.naamw. |
[land] een republiek in Azië gelegen op een eiland ten zuiden van India Voorbeeld: `Hoeveel mensen wonen er in Sri Lanka? `
|
|
de Sri Lankaan
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [srilɑŋ'kan] Verbuigingen: Sri Lan|kanen (meerv.) de SriLankaan|se zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [srilɑŋ'kan|sə] Verbuigingen: Sri Lankaanse|n (meerv.) |
iemand met de Sri Lankaanse nationaliteit
|
|
Sri Lankaans
bijv.naamw. Uitspraak: [srilɑŋ'kans] |
als iets of iemand uit Sri Lanka komt of met Sri Lanka te maken heeft
Voorbeeld: `een Sri Lankaans restaurant in Amsterdam` |
|
Sri Lankaanse
zelfst.naamw. |
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Sri Lanka, of een vrouw afkomstig uit Sri Lanka
|
|
sst
tussenwerpsel Uitspraak: [st] |
je zegt dit als je wilt dat iemand minder of geen geluid maakt
Voorbeeld: `Sst, ik kan de spreker niet verstaan.` |
|
St.
afkorting |
Sint
Voorbeelden: `vakantie houden op St.-Maarten`, `St. Petrus` |
|
sta
werkw. |
eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staan
bij inversie tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staan gebiedende wijs van staan aanvoegende wijs van staan |
|
aanstaan
werkw. Uitspraak: [ˈanstan] Verbuigingen: stond aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zo zijn dat iemand het aangenaam of mooi vindt
Voorbeeld: `Die vakantieplannen staan me wel aan.` Synoniemen: bevallen, aanspreken |
|
achterstaan
werkw. Uitspraak: ['ɑxtərstan] Verbuigingen: stond achter (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft achtergestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
minder punten hebben dan iemand anders sport
Voorbeeld: `Hij staat achter met 2-1 in sets.` Antoniem: voorstaan |
|
afstaan
werkw. Uitspraak: [ˈɑfstan] Verbuigingen: stond af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets van jezelf) geven
Voorbeeld: `als donor een nier afstaan voor een ziek familielid` Antoniem: houden Synoniem: afstand doen van |
|
bekendstaan
werkw. Uitspraak: [bə'kɛntstan] Verbuigingen: stond bekend (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft bekendgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
door veel mensen zo gekend zijn
Voorbeelden: `bekendstaan als activist`, `Het bedrijf stond bekend om zijn service.`, `Het land heeft altijd bekendgestaan om zijn natuur.` |
|
bijstaan
werkw. Uitspraak: [ˈbɛistan] Verbuigingen: stond bij (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft bijgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) helpen, ondersteunen
Voorbeelden: `De hemel sta me bij!`, `hulpbehoevenden bijstaan`, `iemand met raad en daad bijstaan` |
|
het staat me bij dat
|
(ik herinner me dat) `Het staat me niet meer bij of hij een bril draagt.`
|
|
droogstaan
werkw. Uitspraak: ['droxstan] Verbuigingen: stond droog (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft drooggestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) geen water meer hebben
Voorbeelden: `De rivier staat al een maand droog.`, `Je moet de bloemen water geven, ze staan helemaal droog.` 2) (van koeien) geen melk meer geven Voorbeeld: `melkgevende en droogstaande koeien` 3) geen drank meer in je glas hebben Voorbeeld: `Geef me nog wat bier, ik sta droog.` 4) geen sterke drank meer gebruiken Voorbeeld: `alcoholverslaafden die wekenlang droog staan en dan weer stevig te gaan drinken` 5) geen sex hebben Voorbeeld: `na een tijdje droogstaan weer eens lekker willen vrijen` |
|
gelijkstaan
werkw. |
'~ aan' op hetzelfde neerkomen
Voorbeeld: `Dat stond vroeger gelijk aan een doodvonnis. ` [sport] een gelijk aantal punten hebben in een wedstrijd Voorbeeld: `En met dat onverwachte doelpunt stonden de rivalen weer gelijk. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het gelijkstaan in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
gereedstaan
werkw. |
zonder verdere voorbereiding ingezet kunnen worden
Voorbeeld: `Er stonden veel politieagenten gereed om in te grijpen. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het gereedstaan in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
klaarstaan
werkw. Uitspraak: [ˈklarstan] Verbuigingen: stond klaar (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft klaargestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
klaar (1) zijn voor gebruik of om iets te gaan doen
Voorbeelden: `Ik sta klaar om weg te gaan.`, `De glazen staan klaar voor de receptie.` |
|
altijd voor iemand klaarstaan
|
(iemand altijd willen helpen) `Ik heb veel steun aan haar, want ze staat altijd voor me klaar.`
|
|
opstaan
werkw. Uitspraak: [ˈɔpstan] Verbuigingen: stond op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is opgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) gaan staan
Voorbeeld: `opstaan voor een oudere dame in de bus` 2) na nachtrust weer uit bed komen Voorbeeld: `vroeg opstaan` |
|
openstaan
werkw. Uitspraak: ['opə(n)stan] Verbuigingen: stond open (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opengestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) open zijn
Voorbeeld: `Mijn deur staat meestal open omdat het anders te warm is.` 2) vrij, beschikbaar zijn Voorbeeld: `Er staan nog een aantal interessante vacatures open waarop je kunt solliciteren.` |
|
stilstaan
werkw. Uitspraak: ['stɪlstan] Verbuigingen: stond stil (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stilgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
niet (meer) voortgaan
Voorbeeld: `De trein staat stil voor een rood sein.` Antoniem: voortgaan |
|
tegenstaan
werkw. |
gevoelens van aversie oproepen
Voorbeeld: `Wat mij aan hem tegenstaat zal duidelijk zijn. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het tegenstaan in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
terechtstaan
werkw. Uitspraak: [təˈrɛx(t)stan] Verbuigingen: stond terecht (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft terechtgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
als verdachte voor een rechtbank verschijnen
Voorbeeld: `terechtstaan voor diefstal` |
|
toestaan
werkw. Uitspraak: [ˈtustan] Verbuigingen: stond toe (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft toegestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
goed vinden dat iets gebeurt
Voorbeeld: `niet toestaan dat je dochter alleen in het donker over straat gaat` Antoniem: weigeren Synoniem: toelaten |
|
uitstaan
werkw. Uitspraak: ['œytstan] Verbuigingen: stond uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
4) (van geld) tegen rente uitgeleend zijn of geïnvesteerd zijn financieel
Voorbeelden: `uitstaande vorderingen`, `Mijn geld staat uit tegen 4% rente.`, `voor miljoenen euro's hebben uitstaan in zwakke landen` |
|
iemand niet kunnen uitstaan
|
(een erge hekel aan iemand hebben)
|
|
doodsangsten uitstaan
|
(ontzettend bang zijn)
|
|
niets uit te staan hebben met
|
(niets te maken hebben met)
|
|
toestaan
werkw. Uitspraak: [ˈtustan] Verbuigingen: stond toe (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft toegestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
goed vinden dat iets gebeurt
Voorbeeld: `niet toestaan dat je dochter alleen in het donker over straat gaat` Antoniem: weigeren Synoniem: toelaten |
|
vaststaan
werkw. Uitspraak: [ˈvɑstan] Verbuigingen: stond vast (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft vastgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zeker zijn
Voorbeeld: `een vaststaand feit` 2) niet veranderen Voorbeeld: `Mijn besluit staat vast |
|
voorstaan
werkw. Uitspraak: ['vorstan] Verbuigingen: stond voor (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft voorgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) meer punten hebben dan iemand anders sport
Voorbeeld: `Hij staat voor met 2-1 in sets.` Antoniem: achterstaan 2) (iets) willen of bepleiten Voorbeeld: `Hij staat een andere aanpak voor dan zijn voorganger.` |
|
je op iets laten voorstaan
|
(aandacht vragen voor iets waar je trots op bent) `We laten ons graag voorstaan op onze tolerantie.`
|
|
vooropstaan
werkw. Uitspraak: [vor'ɔpstan] Verbuigingen: stond voorop (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft vooropgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
het belangrijkste zijn
Voorbeeld: `De veiligheid van onze medewerkers staat voorop.` |
|
het staat je vrij om
|
(je mag zelf beslissen of, hoe, wanneer je (iets doet)) `Het staat je vrij om op elk moment te stoppen.`
|
|
de sta-in-de-weg
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstaɪndəwɛx] Verbuigingen: sta-in-de-weg|s (meerv.) |
die of dat iets belemmert
Voorbeelden: `Die caravan is een sta-in-de-weg.`, `Regels zijn een sta-in-de-weg voor productie.` Synoniem: hindernis |
|
de staaf
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [staf] Verbuigingen: staven (meerv.) |
langwerpig voorwerp
Voorbeelden: `een hek met houten staven`, `banketstaaf`, `goudstaven` |
|
staven
werkw. Uitspraak: [stavə(n)] Verbuigingen: staafde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestaafd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
van argumenten voorzien
Voorbeeld: `de waarheid van een bewering staven met bewijzen` Synoniem: onderbouwen |
|
staafmixer
zelfst.naamw. |
een mixer bedoeld om voedsel zeer fijn te vermalen
|
|
staken
werkw. Uitspraak: [ˈstakə(n)] Verbuigingen: staakte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) met je collega's een tijdje niet werken om jullie eisen bij je werkgever af te dwingen
Voorbeeld: `De werknemers van de fabriek staken omdat ze meer loon willen hebben.` 2) stoppen met (iets) Voorbeeld: `een onderzoek staken` |
|
het staakt-het-vuren
zelfst.naamw. Uitspraak: [staktətˈfyrə(n)] Verbuigingen: staakt-het-vurens (meerv.) |
het stoppen met een strijd voordat er een officieel bestand is
|
|
het staal
zelfst.naamw. Uitspraak: [stal] |
hard materiaal dat bestaat uit een mengsel van ijzer een koolstof en eventueel andere metalen
Voorbeeld: `een pan van roestvrij staal` |
|
zo hard als staal
|
(erg hard)
|
|
I staalblauw
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur blauw met RAL-nummer 5011.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het staalblauw? |
|
II staalblauw
bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur blauw, met RAL-nummer 5011.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een staalblauwe auto. ` |
|
stalen
bijv.naamw. Uitspraak: ['stalə(n)] |
1) van staal gemaakt
Voorbeeld: `stalen brandtrappen` 2) onaantastbaar |
|
met een stalen gezicht
|
(zonder emoties te tonen) `met een stalen gezicht onzin beweren`
|
|
stalen zenuwen hebben
|
(heel goed kunnen omgaan met stress)
|
|
I staalgrijs
zelfst.naamw. |
[kleur] een variant van de kleur grijs, de kleur grijs die staal heeft
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het staalgrijs? |
|
II staalgrijs
bijv.naamw. |
[kleur] die kleur grijs hebbend
Voorbeeld: `Dat is een grijze auto. ` |
|
staalkaart
zelfst.naamw. Uitspraak: [stalkart] Verbuigingen: staalkaart|en (meerv.) |
representatieve selectie
Voorbeelden: `De publicatie brengt een staalkaart van wat er leeft in de Vlaamse cultuur - en gemeenschapscentra.`, `Het festival toont een staalkaart van de actuele Afrikaanse filmproductie.` |
|
het staaltje
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stalcə] Verbuigingen: staaltje|s (meerv.) |
bewijs van wat je kunt
Voorbeelden: `Dat is een knap staaltje werk.`, `een sterk staaltje van machtspolitiek` |
|
staalwol
zelfst.naamw. |
een uit fijne stalen krulletjes bestaand schuurmiddel Voorbeeld: `Jullie weten vast niet wat staalwol is... `
|
|
staan
werkw. Uitspraak: [stan] Verbuigingen: stond (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van personen) de houding hebben van je voeten op de grond en je hoofd bovenaan
Voorbeelden: `gaan staan om iemand te begroeten`, `in de keuken staan koken` Antoniemen: zitten, liggen, 2) (van dingen) zich ergens (rechtop) bevinden Voorbeelden: `Mijn fiets staat tegen de boom.`, `De borden staan in de kast`, `Ons huis staat naast de supermarkt.`, `Hoeveel letters staan er op deze regel?` 3) in genoemde toestand zijn Voorbeelden: `Het huis staat in brand.`, `De stoplicht staat op groen.` 4) genoemde indruk wekken Voorbeelden: `Die jurk staat je goed.`, `Dat kun je niet doen, dat staat raar.` |
|
Daar staat me iets van bij.
|
(daar herinner ik me iets van)
|
|
laat staan
|
(en zeker niet) `Dat is niet correct, laat staan fraai.`
|
|
laat staan
(en zeker niet) |
`Dat is niet correct, laat staan fraai.`
|
|
staan op
werkw. Uitspraak: [stan ɔp] Verbuigingen: stond op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestaan op (volt.deelw.) |
willen dat (iets) zeker gebeurt
Voorbeeld: `Ik sta erop dat je vanavond voor tien uur thuis bent.` Synoniem: eisen |
|
staan voor
werkw. Uitspraak: [stan vor] Verbuigingen: stond voor (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestaan voor (volt.deelw.) |
het symbool zijn van
Voorbeeld: `De duif staat voor vrede.` Synoniem: symboliseren |
|
staand
bijv.naamw. Uitspraak: [stant] |
1) als iets zich in verticale stand bevindt
Voorbeeld: `een staande lamp` Antoniem: liggend Synoniem: rechtopstaand |
|
staandemastroute
|
(route voor zeilboten met een hoge mast) `Op de staandemastroute hoef je je mast niet te strijken als je bruggen passeert.`
|
|
(iemand) op staande voet ontslaan
|
((iemand) per onmiddellijk ontslaan)
|
|
staande uitdrukking
zelfst.naamw. |
een versteende, onveranderlijke uitdrukking Voorbeeld: `Twee voorbeelden van staande uitdrukkingen zijn "ter attentie van" en "ten opzichte van". `
|
|
de staar
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [star] |
oogziekte waarbij je steeds slechter kunt zien medisch
Voorbeeld: `een staaroperatie om je van je staar af te helpen` |
|
aanstaren
werkw. Uitspraak: ['anstarə(n)] Verbuigingen: staarde aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangestaard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
aankijken met een starende blik
Voorbeeld: `Zit me niet zo aan te staren!` |
|
staren
werkw. Uitspraak: [ˈstarə(n)] Verbuigingen: staarde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestaard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
strak naar één punt kijken en niet echt iets zien
Voorbeeld: `voor je uit zitten staren` |
|
je blindstaren op
|
(je zo sterk concentreren op één onderwerp dat andere aspecten te weinig aandacht krijgen) `Je moet je niet blindstaren op het salaris, maar ook nagaan of je het werk aantrekkelijk vindt.`
|
|
de staart
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [start] Verbuigingen: staart|en (meerv.) |
1) lichaamsdeel onderaan de rug van een dier
Voorbeeld: `een hond met een lange staart` 2) bos samengebonden haar Voorbeeld: `van achteren een staartje hebben` 3) achterste deel van (iets) Voorbeeld: `de staart van een stoet` |
|
staartbeen
zelfst.naamw. |
[anatomie] 'Os Coccygis', het onderste deel van de menselijke wervelkolom
|
|
de staartdeling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stardelɪŋ] Verbuigingen: staartdeling|en (meerv.) |
berekening waarbij je een getal in stapjes deelt door een ander getal wiskunde
Voorbeeld: `Bij een staartdeling noteer je de verschillende stapjes onder elkaar.` |
|
de staartje
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['starcə] Verbuigingen: staartje|s (meerv.) |
kleine hoeveelheid
Voorbeeld: `Er staat nog een staartje wijn.` Synoniem: restje |
|
de staartster
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['startstɛr] Verbuigingen: staartster|ren (meerv.) |
hemellichaam met een staartvormig uiteinde
Synoniem: komeet |
|
de staart
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [start] Verbuigingen: staart|en (meerv.) |
1) lichaamsdeel onderaan de rug van een dier
Voorbeeld: `een hond met een lange staart` 2) bos samengebonden haar Voorbeeld: `van achteren een staartje hebben` 3) achterste deel van (iets) Voorbeeld: `de staart van een stoet` |
|
de staat
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stat] Verbuigingen: staten (meerv.) |
1) hoe iets is
Voorbeeld: `De auto is oud, maar in goede staat.` Synoniem: toestand 2) land Voorbeelden: `de Staat der Nederlanden`, `de Verenigde Staten` Synoniem: natie 3) overzicht of lijst Voorbeeld: `debiteurenstaat` |
|
in alle staten zijn
|
(erg opgewonden zijn)
|
|
in staat zijn tot
|
((iets) kunnen)
|
|
de staathuishoudkunde
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stathœyshɑudkʏndə] |
(studie van) de manier waarop inkomsten en uitgaven van een land functioneren verouderd
Synoniem: economie |
|
de staatkunde
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['statkʏndə] |
wetenschap die zich bezighoudt met hoe je een staat moet besturen poliek
|
|
de staatsbegroting
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['statsbəxrotɪŋ] Verbuigingen: staatsbegroting|en (meerv.) |
plan voor de inkomsten en uitgaven van een staat in een bepaalde periode economie
Voorbeelden: `noodzakelijke bezuinigingen op de staatsbegroting`, `de staatsbegroting voor het komende jaar goedkeuren` |
|
staatsblad
zelfst.naamw. |
officiële publicatie van een staat waarin onder andere nieuwe wetten worden afgekondigd
|
|
de staatsburger
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstatsbʏrxər] Verbuigingen: staatsburgers (meerv.) |
iemand met de nationaliteit van het genoemde land
Voorbeeld: `Nederlands staatsburger` |
|
het staatsburgerschap
zelfst.naamw. Uitspraak: ['statsbʏrxərsxɑp] |
situatie dat je staatsburger bent
Voorbeeld: `na je huwelijk met een Amerikaan het Amerikaanse staatsburgerschap aanvragen en je Nederlandse staatsburgerschap behouden` Synoniem: nationaliteit |
|
Staatscourant
zelfst.naamw. |
een publicatieblad van de Nederlandse overheid met officiële bekendmakingen Voorbeeld: `Het besluit werd de dag na publicatie in de Staatscourant van kracht. `
|
|
de staatsgreep
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstatsxrep] Verbuigingen: staats|grepen (meerv.) |
plotselinge en gewelddadige actie om de macht in een land over te nemen
Voorbeeld: `een staatsgreep plegen` Synoniem: coup |
|
het staatshoofd
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstatshoft] Verbuigingen: staatshoofd|en (meerv.) |
iemand die aan het hoofd van een land staat
Voorbeeld: `De koning is het staatshoofd, maar de minister-president leidt de regering.` |
|
staatsie
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] een bouwsel op het achterschip van een zeilschip, lopend tot de achtersteven, eindigend bij de hekbalk Voorbeeld: `De staatsie is een belangrijk onderdeel van een zeilschip. `
|
|
staatsietjalk
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] tjalk met een staatsie, een bouwsel op het achterschip, lopend tot op de hekbalk
|
|
de staatsinstelling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['statsɪnstɛlɪŋ] Verbuigingen: staatsinstellingen (meerv.) |
instelling die door de staat ingesteld is en bestuurd wordt
Voorbeelden: `De politie is in Nederland een staatsinstelling.`, `Veel staatsinstellingen zijn geprivatiseerd, zoals de psotbezorging.` |
|
de staatskas
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['statskɑs] Verbuigingen: staatskas|sen (meerv.) |
geld van de staat economie
Voorbeeld: `een beroep doen op de staatskas` Synoniem: schatkist (2) |
|
de staatslening
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['statslenɪŋ] Verbuigingen: staatsleningen (meerv.) |
bedrag dat een staat leent van beleggers economie
Voorbeeld: `je inschrijven op een langlopende staatslening` |
|
het staatslot
zelfst.naamw. Uitspraak: ['statslɔt] Verbuigingen: staatslot|en (meerv.) |
lot in de staatsloterij
Voorbeeld: `staatsloten kopen en hopen dat je wat wint` |
|
de staatsloterij
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [statslotə'rɛi] Verbuigingen: staatsloterij|en (meerv.) |
loterij die door de staat georganiseerd wordt
Voorbeelden: `meedoen aan/met/in de staatsloterij`, `de maandelijkse uitslag van de trekking van de staatsloterij` |
|
de staatsmacht
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['statsmɑxt] |
macht die de staat heeft
Voorbeeld: `De verdachte wilde samen met anderen de staatsmacht overnemen.` |
|
de staatsman
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstatsmɑn] Verbuigingen: staatsman|nen, staats|lieden (meerv.) |
bekwaam en invloedrijk politicus
|
|
het staatsrecht
zelfst.naamw. Uitspraak: ['statsrɛxt] |
recht dat regelt hoe de staat in al zijn onderdelen is georganiseerd
Voorbeeld: `hoogleraar staatsrecht` |
|
staatsregeling
zelfst.naamw. |
de grondwet Voorbeeld: `De staatsregeling is een belangrijk iets. `
|
|
de staatssecretaris
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstatsɪkrətarəs] Verbuigingen: staatssecretaris|sen (meerv.) |
lid van de regering dat niet in de ministerraad zit
Voorbeeld: `de staatssecretaris van Onderwijs` Synoniem: onderminister |
|
staatsuitgaven
zelfst.naamw. Uitspraak: ['statsœytxavə(n)] |
al het geld dat de staat uitgeeft in een bepaalde periode economie
Voorbeelden: `aansturen op een beperking van de staatsuitgaven`, `bezuinigen op de staatsuitgaven` |
|
de staatsveiligheid
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [stats'fɛiləxhɛit] |
het veilig zijn van de staat
Voorbeelden: `een gevaar voor de staatsveiligheid vormen`, `Geheime diensten verzamelen inlichtingen over iedereen die een bedreiding kan vormen voor de staatsveiligheid.` |
|
de staatsvorm
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['statsfɔrm] Verbuigingen: staatsvorm|en (meerv.) |
manier waarop het bestuur van een staat is georganiseerd
Voorbeeld: `Voorbeelden van staatsvormen zijn monarchie en republiek.` Synoniemen: staatsinrichting, regeringsvorm |
|
stabiel
bijv.naamw. Uitspraak: [staˈbil] |
1) als iets stevig is
Voorbeelden: `een stabiele constructie`, `De bloembak stond ook niet erg stabiel op die balkonrand.` Antoniem: instabiel Synoniem: wankel 2) als iets niet verandert Voorbeeld: `stabiel zomerweer` Antoniem: instabiel |
|
stabilisatie
zelfst.naamw. |
het vast van waarde maken Voorbeeld: `De stabilisatie van de energietoevoer verliep goed. `
|
|
stabiliseren
werkw. Uitspraak: [stabiliˈzerə(n)] Verbuigingen: stabiliseerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft, is gestabiliseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
stabiel maken of worden
Voorbeelden: `een stabiliserende factor`, `De prijzen zijn gestabiliseerd.` |
|
de stabiliteit
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [stabili'tɛit] |
1) eigenschap of situatie dat iets stevig of sterk is
Voorbeelden: `financiële stabiliteit`, `de stabiliteit van een gebouw`, `mentale stabiliteit` 2) (van een land) situatie dat er geen onrust is Voorbeeld: `Dit Afrikaanse land kent enige jaren stabiliteit en hield vorig jaar democratische verkiezingen.` 3) (van een schip) mate waarin een schip zijn juiste ligging houdt Voorbeeld: `de stabiltiteit van een tanker` |
|
stabilo
zelfst.naamw. |
de vleugel op de staart van een vliegtuig
|
|
de stacaravan
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stakɛrəvɛn] Verbuigingen: stacaravan|s (meerv.) |
caravan die langdurig op één plaats staat
Voorbeeld: `de hele zomer doorbrengen in je stacaravan` |
|
staccato
bijwoord Uitspraak: [stɑ'kato] |
(van noten) kort en niet verbonden met de omringende noten muziek
Voorbeeld: `Deze noten moet je staccato spelen.` |
|
stacken
werkw. Afbreekpatroon: 'stac - ken Herkomst: «Engels Verbuigingen: stackte (verl.tijd ) Verbuigingen: gestackt (volt.deelw.) |
1) het "op elkaar stapelen" van meerdere foto fotografie
Voorbeeld: `meerdere foto's van hetzelfde deel van de sterrenhemel stacken ` Synoniem: diverse fotolagen op elkaar leggen 2) het gebruiken van vetverbranders mens Voorbeeld: `proberen af te vallen door te stacken` |
|
stacken
werkw. Afbreekpatroon: 'stac - ken Herkomst: «Engels Verbuigingen: stackte (verl.tijd ) Verbuigingen: gestackt (volt.deelw.) |
1) het "op elkaar stapelen" van meerdere foto fotografie
Voorbeeld: `meerdere foto's van hetzelfde deel van de sterrenhemel stacken ` Synoniem: diverse fotolagen op elkaar leggen 2) het gebruiken van vetverbranders mens Voorbeeld: `proberen af te vallen door te stacken` |
|
de stad
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stɑt] Verbuigingen: steden (meerv.) |
plaats waar veel menselijke activiteit plaatsvindt, zoals wonen, werken, winkelen, uitgaan
Voorbeelden: `miljoenenstad`, `in de stad wonen`, `de stad Rotterdam` Antoniem: dorp |
|
stad en land aflopen
|
(overal heengaan om iets te vinden)
|
|
stadhouder
zelfst.naamw. |
[geschiedenis] de plaatsvervanger van een afwezige vorst in een leen Voorbeeld: `Het ambt van stadhouder bleef bestaan, ook al werden de noordelijke Nederlanden een republiek. `
|
|
het stadhuis
zelfst.naamw. Uitspraak: [stɑtˈhœys] Verbuigingen: stad|huizen (meerv.) |
kantoor van een gemeente
Synoniemen: gemeentehuis, raadhuis, stadskantoor |
|
het stadium
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstadijʏm] Verbuigingen: sta|dia, stadium|s (meerv.) |
periode in een ontwikkeling
Voorbeelden: `Het eerste stadium van de ziekte kan zonder klachten verlopen.`, `We zijn in het stadium gekomen dat we maatregelen moeten nemen.`, `eindstadium` Synoniem: fase |
|
het stadion
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstadijɔn] Verbuigingen: stadion|s (meerv.) |
groot sportveld met tribunes eromheen
|
|
het stadium
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstadijʏm] Verbuigingen: sta|dia, stadium|s (meerv.) |
periode in een ontwikkeling
Voorbeelden: `Het eerste stadium van de ziekte kan zonder klachten verlopen.`, `We zijn in het stadium gekomen dat we maatregelen moeten nemen.`, `eindstadium` Synoniem: fase |
|
stadjer
zelfst.naamw. |
een inwoner van de stad Groningen Voorbeeld: `Stadjers konden in een referendum hun oordeel geven. `
|
|
stads
bijv.naamw. Uitspraak: [stɑts] |
in, van of als in een stad
Voorbeelden: `een kleine stadse voortuin`, `stadse manieren` Synoniem: steeds |
|
stadsburger
zelfst.naamw. |
een burger van een stad Voorbeeld: `Recentelijk is er een stadsburger om het leven gekomen. `
|
|
de stadsbus
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stɑtsbʏs] Verbuigingen: stadsbus|sen (meerv.) |
bus voor vervoer in de stad
Voorbeeld: `met de stadsbus naar het centrum gaan` Antoniem: streekbus |
|
het stadsdeel
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɑtsdel] Verbuigingen: stads|delen (meerv.) |
gebied dat een bestuurlijk deel van een grote stad is
Voorbeelden: `de Haagse stadsdelen`, `stadsdeel centrum, gemeente Amsterdam` |
|
het stadskantoor
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɑtskɑntor] Verbuigingen: stadskan|toren (meerv.) |
kantoor van een gemeente
Voorbeeld: `je nieuwe paspoort afhalen in het stadskantoor` Synoniemen: stadhuis, raadhuis, gemeentehuis |
|
stadsmuur
zelfst.naamw. |
ommuring van een stad ter verdediging tegen de vijand Voorbeeld: `De stadsmuur werd in de 19e eeuw gesloopt. `
|
|
de stadsredactie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stɑtsrədɑksi] |
afdeling van een krant die het nieuws over de stad verzorgt
Voorbeeld: `de stadsredactie van het Brabants Dagblad` |
|
stadsvernieuwing
zelfst.naamw. |
een vernieuwing van verpauperde stadswijken Voorbeeld: `Er heeft laatst een grote stadsvernieuwing plaatsgevonden. `
|
|
de stadswacht
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stɑtswɑxt] Verbuigingen: stadswacht|en (meerv.) |
iemand die toezicht houdt in de gemeente
Voorbeeld: `Stadswachten werken samen met de politie.` |
|
stadswandeling
zelfst.naamw. |
een wandeling door een stad, meestal met als doel belangrijkste plekken te bezichtigen Voorbeeld: `Omdat het zulk lekker weer was, wilden zij een lange stadswandeling gaan maken. `
|
|
de stadswijk
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stɑtswɛik] Verbuigingen: stads|wijken (meerv.) |
deel van een stad
Voorbeeld: `in een oude stadswijk wonen` |
|
stadwaarts
bijwoord |
in de richting van de stad, naar de stad
|
|
de staf
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɑf] Verbuigingen: staven (meerv.) |
1) groep van leidinggevenden
Voorbeeld: `de staf van een instituut` 2) stok van bepaalde machtige mensen als symbool van hun functie Voorbeelden: `de staf van een bisschop`, `de staf van Sinterklaas`, `toverstaf` |
|
de staffel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɑfəl] Verbuigingen: staffel|s (meerv.) |
1) bepaalde hoeveelheid goederen of diensten in een systeem van kwantumkorting commercie
Voorbeeld: `Hoe meer je koopt, hoe groter de korting per staffel.` 2) bepaalde techniek van aanvallen bij het volleybal sport |
|
staffelen
werkw. |
[economie] rente berekenen met behulp van de staffelmethode
|
|
de staffel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɑfəl] Verbuigingen: staffel|s (meerv.) |
1) bepaalde hoeveelheid goederen of diensten in een systeem van kwantumkorting commercie
Voorbeeld: `Hoe meer je koopt, hoe groter de korting per staffel.` 2) bepaalde techniek van aanvallen bij het volleybal sport |
|
de staffunctie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stɑfʏŋksi] Verbuigingen: staffunctie|s (meerv.) |
functie binnen de groep van leidinggevenden
Voorbeelden: `solliciteren naar een staffunctie`, `als afdelingshoofd een staffunctie hebben` |
|
de staffunctionaris
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɑfʏŋkʃonarɪs] Verbuigingen: staffunctionaris|sen (meerv.) |
iemand met een staffunctie
|
|
de stafylokok
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stafilo'kɔk] Verbuigingen: stafylokok|ken (meerv.) |
bepaalde bacterie medisch
Voorbeelden: `Steenpuisten krijg je door stafylokokken.`, `stafylokokinfectie` |
|
I stag
bijv.naamw. |
('Limburg') stug
|
|
II stag
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] een touw of staalkabel die aan de voor- en/of achterzijde van een mast is gespannen, om hem in de juiste stand te gehouden
Voorbeeld: `De stag wordt op spanning gehouden door spanschroeven. ` |
|
de stage
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstaʒə] Verbuigingen: stage|s (meerv.) |
onderdeel van een opleiding waarin je de praktijk leert
Voorbeelden: `stage lopen in een restaurant`, `drie maanden in Paramaribo zitten voor je stage` |
|
stagen
werkw. Afbreekpatroon: 'sta - gen Herkomst: «Engels Verbuigingen: stagede (verl.tijd ) Verbuigingen: gestaged (volt.deelw.) |
optreden, voor het voetlicht brengen cultuur
Voorbeeld: `stagen in het theater` Synoniem: opvoeren van een toneelvoorstelling |
|
stagediven
werkw. Afbreekpatroon: 'stage - di - ven Herkomst: «Engels Verbuigingen: stagedivede (verl.tijd ) Verbuigingen: gestagedived (volt.deelw.) |
vanaf het podium in het publiek duiken en dan verder op hun handen gedragen worden mens
Voorbeeld: `als de zanger dan ook nog eens gaat stagediven is het feest compleet bij rockconcerten ` |
|
stagen
werkw. Afbreekpatroon: 'sta - gen Herkomst: «Engels Verbuigingen: stagede (verl.tijd ) Verbuigingen: gestaged (volt.deelw.) |
optreden, voor het voetlicht brengen cultuur
Voorbeeld: `stagen in het theater` Synoniem: opvoeren van een toneelvoorstelling |
|
de stageplaats
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['staʒəplats] Verbuigingen: stageplaats|en (meerv.) |
mogelijkheid om stage te lopen
Voorbeelden: `Dit bedrijf heeft vier stageplaatsen.`, `een stageplaats zoeken` |
|
stageren
werkw. Uitspraak: [staʒerə(n)] Verbuigingen: heeft gestageerd (volt.deelw.) |
een stage doen
Synoniem: stage lopen |
|
stagflatie
zelfst.naamw. |
[economie] situatie waarbij tegelijkertijd sprake is van economische stagnatie en van inflatie Voorbeeld: `Vanuit een hoogconjunctuur komt een economie terecht in een fase van stagflatie. `
|
|
de stagiair
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [staˈʒɛːr] Verbuigingen: stagiairs (meerv.) de stagiair|e zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [staˈʒɛːr|ə] Verbuigingen: stagiaire|s (meerv.) |
iemand die stage loopt
|
|
de stagnatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [stɑx'na(t)si] Verbuigingen: stagnatie|s (meerv.) |
toestand dat iets dat beweegt of in ontwikkeling is gestopt is
Voorbeelden: `stagnatie op woningmarkt`, `economische stagnatie` Synoniem: stilstand |
|
stagneren
werkw. Uitspraak: [stɑxˈnerə(n)] Verbuigingen: stagneerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gestagneerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
stil komen te staan
Voorbeeld: `De groei van de biologische landbouw stagneert.` Synoniem: haperen |
|
de stakeholder
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stekhɔldər] Verbuigingen: stakeholder|s (meerv.) |
partij die betrokken is bij een onderneming of bedrijfsproces
Voorbeeld: `Voor een onderneming zijn klanten, leveranciers en aandeelhouders belangrijke stakeholders.` Synoniem: belanghebbende |
|
staken
werkw. Uitspraak: [ˈstakə(n)] Verbuigingen: staakte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestaakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) met je collega's een tijdje niet werken om jullie eisen bij je werkgever af te dwingen
Voorbeeld: `De werknemers van de fabriek staken omdat ze meer loon willen hebben.` 2) stoppen met (iets) Voorbeeld: `een onderzoek staken` |
|
het staketsel
zelfst.naamw. Uitspraak: [sta'kɛtsəl] Verbuigingen: staketsel|s (meerv.) |
houten bouwwerk van palen en latten, vaak bij een havenmond tot ver in zee
Voorbeeld: `staketsels van Vlaamse kuststeden` |
|
de staking
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstakɪŋ] Verbuigingen: staking|en (meerv.) |
keer dat je staakt (1)
Synoniem: werkonderbreking |
|
de stakker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɑkər] Verbuigingen: stakker|s (meerv.) |
iemand die er slecht aan toe is
Voorbeeld: `Ze ligt al drie weken in coma, die stakker.` Synoniemen: zielenpoot, stumper |
|
de stal
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɑl] Verbuigingen: stal|len (meerv.) |
gebouw voor koeien, paarden of andere dieren
Voorbeelden: `In de winter staan de koeien op stal.`, `varkensstal`, `megastallen` |
|
de stal ruiken
|
(aan het einde van iets haast krijgen)
|
|
van stal halen
|
(iets van vroeger weer gebruiken)
|
|
uitstallen
werkw. Uitspraak: ['œytstɑlə(n)] Verbuigingen: stalde uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgestald (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(waren) zo neerleggen dat iedereen ze goed kan zien
Voorbeelden: `je biologische producten uitstallen in je marktkraam`, `kerstartikelen uitstallen in de etalage` |
|
stalactiet
zelfst.naamw. |
hangende druipsteen
|
|
stalagmiet
zelfst.naamw. |
staande druipsteen
|
|
stallen
werkw. Uitspraak: ['stɑlə(n)] Verbuigingen: stalde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestald (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (een dier) op stal zetten
Voorbeeld: `de koeien stallen voor de winter` 2) (iets) ergens wegzetten Voorbeelden: `je fiets stallen in een fietsenstalling`, `je zwarte geld stallen op een Zwitserse bank` Synoniem: parkeren |
|
stalen
bijv.naamw. Uitspraak: ['stalə(n)] |
1) van staal gemaakt
Voorbeeld: `stalen brandtrappen` 2) onaantastbaar |
|
met een stalen gezicht
|
(zonder emoties te tonen) `met een stalen gezicht onzin beweren`
|
|
stalen zenuwen hebben
|
(heel goed kunnen omgaan met stress)
|
|
het stalenboek
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stalə(n)buk] Verbuigingen: stalenboek|en (meerv.) |
boek met monsters (2)
Voorbeeld: `twee stalenboeken met behang` Synoniem: staalboek |
|
stalinist
zelfst.naamw. |
een volgeling van Stalin
een volgeling van de ideologie en regeerwijze van Stalin |
|
stalken
werkw. Uitspraak: [ˈstɑlkə(n)] Verbuigingen: stalkte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestalkt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) op allerlei manieren hinderlijk achtervolgen en ernstig lastig vallen
Voorbeeld: `Hij stalkte haar nadat ze de verkering had uitgemaakt.` |
|
de stalker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɑlkər] Verbuigingen: stalker|s (meerv.) de stalk|ster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [stɑlk|stər] Verbuigingen: stalkster|s (meerv.) |
iemand die iemand anders op allerlei manieren hinderlijk achtervolgt en ernstig lastig valt
|
|
stalken
werkw. Uitspraak: [ˈstɑlkə(n)] Verbuigingen: stalkte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestalkt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) op allerlei manieren hinderlijk achtervolgen en ernstig lastig vallen
Voorbeeld: `Hij stalkte haar nadat ze de verkering had uitgemaakt.` |
|
het stalletje
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɑləcə] Verbuigingen: stalletje|s (meerv.) |
niet-permanent verkooppunt
Voorbeelden: `Op de kerstmarkt stonden veel stalletjes met spullen voor de kerst.`, `bloemenstalletje` Synoniem: kraam |
|
de stalling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstɑlɪŋ] Verbuigingen: stalling|en (meerv.) |
ruimte om voertuigen neer te zetten
Voorbeelden: `fietsenstalling`, `je boot 's winters in de stalling zetten` |
|
stalmeester
zelfst.naamw. |
iemand die toezicht houdt op de paardenstallen
|
|
stallen
werkw. Uitspraak: ['stɑlə(n)] Verbuigingen: stalde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestald (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (een dier) op stal zetten
Voorbeeld: `de koeien stallen voor de winter` 2) (iets) ergens wegzetten Voorbeelden: `je fiets stallen in een fietsenstalling`, `je zwarte geld stallen op een Zwitserse bank` Synoniem: parkeren |
|
de stam
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɑm] Verbuigingen: stam|men (meerv.) |
1) deel van een boom van de grond tot aan de takken
Voorbeeld: `een dikke, bemoste stam` Synoniem: boomstam 2) groep mensen met een eenvoudige samenleving en een eigen cultuur Voorbeelden: `een primitieve stam`, `stamoudste` 3) vorm van een woord zonder de uitgangen van buiging of vervoeging taalkunde Voorbeeld: `De stam van 'rijden' is 'rijd'.` |
|
afstammen
werkw. |
'~ van': een nakomeling zijn van
Voorbeeld: `Koningin Beatrix stamt af van Johan Willem Friso. ` in directe lijn teruggevoerd kunnen worden Voorbeeld: `Het Nederlands stamt af van het West-Germaans. ` |
|
de stamboom
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɑmbom] Verbuigingen: stam|bomen (meerv.) |
schema met de familierelaties van verschillende generaties van één geslacht
|
|
het stamcafé
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɑmkɑfe] Verbuigingen: stamcafé|s (meerv.) |
café waar je altijd naar toe gaat
Voorbeeld: `twee keer per week naar je stamcafé gaan` Synoniem: stamkroeg |
|
de stamcel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stɑmsɛl] Verbuigingen: stamcel|len (meerv.) |
niet-specifieke lichaamscel waaruit zich verschillende specifieke cellen kunnen ontwikkelen
Voorbeelden: `De meeste cellen in het lichaam zijn geen stamcellen.`, `stamcelonderzoek` |
|
afstammen
werkw. |
'~ van': een nakomeling zijn van
Voorbeeld: `Koningin Beatrix stamt af van Johan Willem Friso. ` in directe lijn teruggevoerd kunnen worden Voorbeeld: `Het Nederlands stamt af van het West-Germaans. ` |
|
de stam
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɑm] Verbuigingen: stam|men (meerv.) |
1) deel van een boom van de grond tot aan de takken
Voorbeeld: `een dikke, bemoste stam` Synoniem: boomstam 2) groep mensen met een eenvoudige samenleving en een eigen cultuur Voorbeelden: `een primitieve stam`, `stamoudste` 3) vorm van een woord zonder de uitgangen van buiging of vervoeging taalkunde Voorbeeld: `De stam van 'rijden' is 'rijd'.` |
|
stamelen
werkw. Uitspraak: [ˈstamələ(n)] Verbuigingen: stamelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestameld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met moeite en met onderbrekingen praten of (iets) zeggen
Voorbeeld: `Hij was zo verliefd dat hij alleen maar lieve woordjes kon stamelen.` |
|
de stamgast
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɑmxɑst] Verbuigingen: stamgast|en (meerv.) de stamgast|e zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stɑmxɑst|ə] Verbuigingen: stamgaste|n, stamgaste|s (meerv.) |
iemand die vaste bezoeker is van een horecagelegenheid
Voorbeeld: `stamgast zijn bij het restaurantje om de hoek` |
|
de stamhouder
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɑmhɑudər] Verbuigingen: stamhouder|s (meerv.) |
mannelijke erfgenaam die de familie voortzet
|
|
de stamkroeg
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɑmkrux] Verbuigingen: stamkroeg|en (meerv.) |
kroeg waar je altijd naar toe gaat
Synoniem: stamcafé |
|
stammen uit
werkw. Uitspraak: [ˈstɑmə(n) œyt] Verbuigingen: stamde uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gestamd uit (volt.deelw.) |
(in genoemde tijd) ontstaan of gemaakt zijn
Voorbeelden: `Onze eetgewoontes stammen uit de zeventiende eeuw.`, `Hij stamt uit een geslacht van predikanten.` |
|
aanstampen
werkw. Uitspraak: ['anstɑmpə(n)] Verbuigingen: stampte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangestampt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
door stampen vaster maken
Voorbeeld: `na het poten van planten de grond aanstampen` |
|
stampen
werkw. Uitspraak: [ˈstɑmpə(n)] Verbuigingen: stampte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestampt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) met je voet hard op de grond slaan
Voorbeeld: `Olifanten communiceren door op de grond te stampen.` 2) fijner en kleiner maken door er met een voorwerp op te slaan Voorbeeld: `aardappels stampen voor de zuurkool` 3) hard studeren Voorbeeld: `Ik zit alleen nog maar te stampen voor mijn examen.` |
|
de stamper
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɑmpər] Verbuigingen: stamper|s (meerv.) |
1) vrouwelijk geslachtsdeel van een bloem plantkunde
Voorbeeld: `Een stamper bestaat uit een vruchtbeginsel, stijl en stempel.` 2) middel om iets fijn te stampen Voorbeeld: `aardappelstamper` |
|
de stamppot
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɑmpɔt] Verbuigingen: stamppot|ten (meerv.) |
gerecht van aardappels en groente die door elkaar gestampt (2) zijn
Voorbeelden: `stamppot boerenkool`, `zuurkoolstamppot` |
|
aanstampen
werkw. Uitspraak: ['anstɑmpə(n)] Verbuigingen: stampte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangestampt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
door stampen vaster maken
Voorbeeld: `na het poten van planten de grond aanstampen` |
|
stampvol
bijv.naamw. Uitspraak: ['stɑmpfɔl] |
heel erg vol
Voorbeelden: `Op de kermis is het stampvol.`, `een stadion stampvol mensen`, `een stampvolle zaal` |
|
de stam
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɑm] Verbuigingen: stam|men (meerv.) |
1) deel van een boom van de grond tot aan de takken
Voorbeeld: `een dikke, bemoste stam` Synoniem: boomstam 2) groep mensen met een eenvoudige samenleving en een eigen cultuur Voorbeelden: `een primitieve stam`, `stamoudste` 3) vorm van een woord zonder de uitgangen van buiging of vervoeging taalkunde Voorbeeld: `De stam van 'rijden' is 'rijd'.` |
|
stamtoon
zelfst.naamw. |
[muziek] toon, zonder verhoging of verlaging, van een diatonisch|diatonische toonladder Voorbeeld: `Alle witte toetsen van een klavier zijn stamtonen van de c-majeurtoonladder. `
|
|
I de stand
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɑnt] Verbuigingen: stand|en (meerv.) |
1) hoe iets staat of is
Voorbeelden: `de maanstanden`, `een ventilator met vier standen`, `De stand van de wedstrijd is 3-0.` Synoniem: positie 2) maatschappelijke groepering met een bepaalde sociaaleconomische status sociologie |
|
stand van zaken
|
(toestand zoals die momenteel is)
|
|
gegoede stand
|
(de mensen met veel geld)
|
|
boven je stand leven
|
(meer geld uitgeven dan je verdient)
|
|
op stand wonen
|
(in een deftige buurt wonen)
|
|
in stand houden
|
(ervoor zorgen dat (iets) blijft bestaan)
|
|
tot stand brengen
|
(ervoor zorgen dat (iets) er komt) Synoniem: maken
|
|
II de stand
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stent] Verbuigingen: stand|s (meerv.) |
afgebakende plaats op een beurs of markt om je producten te presenteren
Voorbeeld: `de stand van een boekhandel op een congres` Synoniem: kraam |
|
stand-uppen
werkw. Afbreekpatroon: stand - 'up - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: stand-upte (verl.tijd ) Verbuigingen: gestand-upt (volt.deelw.) |
optreden als stand-up comedian cultuur
Voorbeeld: `Roeltje Auhlo is nu 10 minuten aan het stand-uppen op het Comedy Festival` |
|
I de standaard
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɑndart] Verbuigingen: standaard|en (meerv.) |
1) voorwerp waarop je dingen kunt zetten, hangen of laten steunen
Voorbeelden: `de standaard van je fiets`, `muziekstandaard` 2) wat beoordeeld wordt als juist en gebruikelijk of als regel Voorbeeld: `A4 is een standaard voor briefpapier.` Synoniemen: norm, maatstaf |
|
II standaard
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstɑndart] |
normaal
Voorbeelden: `een standaard bevalling`, `standaardinstellingen` Synoniem: gebruikelijk |
|
standaard-waterstofelektrode
zelfst.naamw. |
Een standaard-waterstofelektrode (SWE) is een referentie-elektrode die bestaat uit een platina-draad in een oplossing van H+-ionen waardoor waterstofgas borrelt.
|
|
standaardafwijking
zelfst.naamw. |
[statistiek] een maat voor de spreiding van een variabele of van een verdeling gedefinieerd als de wortel uit de variantie Voorbeeld: `De standaardafwijking wordt gebruikt om de spreiding - de mate waarin de waarden onderling verschillen - van een verdeling aan te geven. `
|
|
standaarddeviatie
zelfst.naamw. |
[statistiek] een maat voor de spreiding van een variabele of van een verdeling gedefinieerd als de wortel uit de variantie Voorbeeld: `De standaarddeviatie wordt gebruikt om de spreiding - de mate waarin de waarden onderling verschillen - van een verdeling aan te geven. `
|
|
standaarddosis
zelfst.naamw. |
[medisch] gebruikelijke hoeveelheid
|
|
I de standaard
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɑndart] Verbuigingen: standaard|en (meerv.) |
1) voorwerp waarop je dingen kunt zetten, hangen of laten steunen
Voorbeelden: `de standaard van je fiets`, `muziekstandaard` 2) wat beoordeeld wordt als juist en gebruikelijk of als regel Voorbeeld: `A4 is een standaard voor briefpapier.` Synoniemen: norm, maatstaf |
|
II standaard
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstɑndart] |
normaal
Voorbeelden: `een standaard bevalling`, `standaardinstellingen` Synoniem: gebruikelijk |
|
de standaardisatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [stɑndardɪsa(t)si] |
1) het standaardiseren
Voorbeeld: `de standaardisatie van werkprocessen` 2) berekeningsmethode in de statistiek om storende factoren bij een vergelijking op te lossen wiskunde |
|
standaardiseren
werkw. Uitspraak: [stɑndardi'zerə(n)] Verbuigingen: standaardiseerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestandaardiseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets) in overeenstemming brengen met de standaard (2)
Voorbeeld: `verschillende varianten van een product standaardiseren` |
|
het Standaardnederlands
zelfst.naamw. Uitspraak: [stɑndartnedərlɑn(t)s] |
variëtieit van het Nederlands die in het hele taalgebied en in alle situaties bruikbaar is en die geldt als norm voor correct Nederlands
Voorbeeld: `Men zegt wel dat in Haarlem het best Standaardnederlands gesproken wordt.` Synoniemen: algemeen Nederlands, AN |
|
de standaardprijs
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɑndartprɛis] Verbuigingen: standaard|prijzen (meerv.) |
1) normale prijs, zonder korting
Voorbeeld: `De standaardprijs voor dit model zonnenbril is vijftig euro.` 2) vastgestelde prijs ongeacht de werkelijke kosten Voorbeeld: `ter vermindering van de administratieve lasten een standaardprijs voor opleidingskosten hanteren` |
|
I de standaard
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɑndart] Verbuigingen: standaard|en (meerv.) |
1) voorwerp waarop je dingen kunt zetten, hangen of laten steunen
Voorbeelden: `de standaard van je fiets`, `muziekstandaard` 2) wat beoordeeld wordt als juist en gebruikelijk of als regel Voorbeeld: `A4 is een standaard voor briefpapier.` Synoniemen: norm, maatstaf |
|
II standaard
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstɑndart] |
normaal
Voorbeelden: `een standaard bevalling`, `standaardinstellingen` Synoniem: gebruikelijk |
|
de standaardtaal
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stɑndartal] Verbuigingen: standaard|talen (meerv.) |
variëtieit van een taal die in het hele taalgebied en in alle situaties bruikbaar is en die geldt als norm voor correct taalgebruik
Voorbeeld: `De standaardtaal in België is tegenwoordig het Belgisch-Nederlands, niet meer de standaardtaal die in Nederland geldt.` |
|
het standbeeld
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɑndbelt] Verbuigingen: standbeeld|en (meerv.) |
beeld (1) van een bekende persoon dat buiten staat
Voorbeelden: `ruiterstandbeeld`, `Uit waardering voor de vorige burgemeester staat er nu een standbeeld van hem bij het stadhuis.` |
|
I de stand
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɑnt] Verbuigingen: stand|en (meerv.) |
1) hoe iets staat of is
Voorbeelden: `de maanstanden`, `een ventilator met vier standen`, `De stand van de wedstrijd is 3-0.` Synoniem: positie 2) maatschappelijke groepering met een bepaalde sociaaleconomische status sociologie |
|
stand van zaken
|
(toestand zoals die momenteel is)
|
|
gegoede stand
|
(de mensen met veel geld)
|
|
boven je stand leven
|
(meer geld uitgeven dan je verdient)
|
|
op stand wonen
|
(in een deftige buurt wonen)
|
|
in stand houden
|
(ervoor zorgen dat (iets) blijft bestaan)
|
|
tot stand brengen
|
(ervoor zorgen dat (iets) er komt) Synoniem: maken
|
|
II de stand
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stent] Verbuigingen: stand|s (meerv.) |
afgebakende plaats op een beurs of markt om je producten te presenteren
Voorbeeld: `de stand van een boekhandel op een congres` Synoniem: kraam |
|
standhouden
werkw. Uitspraak: ['stɑnthɑudə(n)] Verbuigingen: hield stand (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft standgehouden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) het kunnen volhouden (in een strijd)
Voorbeeld: `De rebellen houden stand tegen het leger.` Antoniem: bezwijken Synoniem: volhouden 2) overeind blijven Voorbeelden: `In de harde storm heeft onze oude boom standgehouden.`, `De euro houdt stand.` Antoniem: omvallen Synoniem: instorten 3) blijven bestaan Voorbeelden: `Het rustige weer houdt stand.`, `een traditie die eeuwen standhield` |
|
de standhouder
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stenthɑudər] Verbuigingen: standhouder|s (meerv.) de standhoud|ster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stenthɑut|stər] Verbuigingen: standhoudster|s (meerv.) |
iemand die een afgebakende plaats heeft op een beurs enz. om zijn of haar producten te presenteren
Voorbeeld: `een kunstbeurs met wel honderd standhouders` |
|
het standje
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɑncə] Verbuigingen: standje|S (meerv.) |
1) keer dat iemand boos wordt toegesproken omdat hij of zij iets verkeerds heeft gedaan
Voorbeeld: `een kind een standje geven` Synoniemen: berisping, uitbrander 2) positie van mensen die seks hebben ten opzichte van elkaar Voorbeelden: `een nieuw standje uitproberen`, `standje 69` |
|
de standplaats
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstɑntplats] Verbuigingen: standplaats|en (meerv.) |
plaats waar iemand of iets staat, verblijft of werkt
Voorbeelden: `een standplaats voor taxi's`, `De marktkoopman heeft een vaste standplaats.`, `De standplaats van onze correspondent in rusland is Moskou.` |
|
het standpunt
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɑntpʏnt] Verbuigingen: standpunt|en (meerv.) |
1) hoe je over iets denkt
Voorbeeld: `Binnen de partij zijn er verschillende standpunten over wie de partijleider moet worden.` Synoniem: mening 2) plaats waar je staat en naar iets kijkt Voorbeeld: `een foto van een kerk nemen vanuit verschillende standpunten` |
|
standrechtelijke executie
|
(executie zonder voorafgaande rechtspleging) `Hij werd opgepakt en dezelfde dag standrechtelijk geëexecuteerd.`
|
|
standvastig
bijv.naamw. Uitspraak: [stɑntˈfɑstəx] |
als je (iets) volhoudt en niet opgeeft
Voorbeeld: `standvastig bij je besluit blijven` |
|
standvastigheid
zelfst.naamw. |
het trouw zijn aan de eigen principes
|
|
standwerker
zelfst.naamw. |
een persoon die op een beursstand spullen probeert te verkopen
Voorbeeld: `standwerker . ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de stang
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stɑŋ] Verbuigingen: stang|en (meerv.) |
1) langwerpig dun metalen voorwerp
Voorbeeld: `op de stang van een herenfiets zitten` |
|
op stang jagen
|
((iemand) boos maken)
|
|
stangen
werkw. Uitspraak: [ˈstɑŋə(n)] Verbuigingen: stangde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestangd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) doelbewust boos maken
Voorbeeld: `Hij zit me altijd te stangen.` Synoniem: pesten |
|
de stank
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɑŋk] |
vieze geur
Voorbeeld: `Er hangt buiten een vieze stank van rottend afval.` |
|
stank voor dank krijgen
|
(niet of onvoldoende gewaardeerd worden voor wat je gedaan hebt)
|
|
stankafsluiter
zelfst.naamw. |
een met water gevuld gebogen stuk buis in de vorm van een zwanenhals die verhindert dat de stank van het riool in huis te ruiken is Voorbeeld: `De wastafel werd voorzien van een nieuwe stankafsluiter, omdat de oude lekte. `
|
|
stansen
werkw. Uitspraak: [stɑnsə(n)] Verbuigingen: stanste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestanst (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
machinaal (figuren) uit een plaat materiaal slaan
Voorbeeld: `stansmachine` |
|
stante pede
bijwoord |
op staande voet, met onmiddellijke ingang Voorbeeld: `Hij werd stante pede de laan uitgestuurd. `
|
|
de stap
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɑp] Verbuigingen: stap|pen (meerv.) |
1) keer dat je bij het lopen je ene voet voor de andere plaatst
Voorbeeld: `Het kindje kon vier stappen lopen en viel dan weer.` Synoniem: voetstap 2) onderdeel van een plan of proces Voorbeelden: `De volgende stap is de afwerking van het product.`, `stappenplan` |
|
grote stappen, gauw thuis
|
(snel en slordig)
|
|
stap voor stap
|
(langzaam en geleidelijk)
|
|
op zijn stappen terugkeren
|
(op zijn schreden terugkeren)
|
|
afstappen
werkw. Uitspraak: ['ɑfstɑpə(n)] Verbuigingen: stapte af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is afgestapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) naar beneden stappen
Voorbeeld: `van je fiets afstappen` Antoniem: opstappen 4) uitstappen (bij een halte) Voorbeeld: `de chauffeur groeten als je afstapt` |
|
op iemand afstappen
|
(naar iemand toelopen) `op een onbekend meisje afstappen`
|
|
afstappen van
|
(niet door laten gaan) `afstappen van een plan` Synoniem: afzien van, laten varen
|
|
instappen
werkw. Uitspraak: [ˈɪnstɑpə(n)] Verbuigingen: stapte in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is ingestapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
te voet binne3ngaan in (een voertuig)
Voorbeelden: `de bus instappen`, `instappen in de boot en wegvaren` |
|
opstappen
werkw. Uitspraak: [ˈɔpstɑpə(n)] Verbuigingen: stapte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is opgestapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) weggaan
Voorbeeld: `Het wordt tijd dat we weer eens opstappen.` Synoniem: vertrekken 2) op een fiets gaan zitten Voorbeeld: `Als ik eenmaal rijd gaat het wel, maar opstappen en afstappen vind ik nog moeilijk.` Antoniem: afstappen |
|
overstappen
werkw. Uitspraak: [ˈovərstɑpə(n)] Verbuigingen: stapte over (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is overgestapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
verder reizen in een ander (openbaar) vervoermiddel
Voorbeeld: `in Den Bosch overstappen op de streekbus` |
|
uitstappen
werkw. Uitspraak: ['œytstɑpə(n)] Verbuigingen: stapte uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is uitgestapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
ergens uit gaan, iets verlaten
Voorbeelden: `Bij het volgende station moet ik uitstappen.`, `de bus uitstappen`, `niet uit de eurozone willen uitstappen` Antoniem: instappen |
|
de stapel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstapəl] Verbuigingen: stapel|s (meerv.) |
hoeveelheid spullen op elkaar
Voorbeeld: `een stapel boeken` |
|
I opstapelen
werkw. Uitspraak: [ˈɔpstapələ(n)] Verbuigingen: stapelde op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgestapeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(dingen) boven op elkaar leggen, een stapel maken van
Voorbeeld: `stenen netjes opstapelen` |
|
II zich opstapelen
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈɔpstapələ(n)] Verbuigingen: stapelde zich op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich opgestapeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
toenemen
Voorbeeld: `De problemen stapelen zich op.` |
|
stapelblok
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] één van de constructies van gestapelde houten blokken waarmee schepen op de wal of in een droogdok worden ondersteund Voorbeeld: `De kraan liet het bootje zakken op enkele eenvoudige stapelblokjes van gekruiste balkjes. `
|
|
stapelen
werkw. Uitspraak: ['stapələ(n)] Verbuigingen: stapelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestapeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (spullen) op elkaar leggen
Voorbeeld: `dozen stapelen` Synoniem: opstapelen 2) aan of bij elkaar voegen Voorbeelden: `functies stapelen`, `opleiding op opleiding stapelen` Synoniem: combineren |
|
stapelgek
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstapəlxɛk] |
heel erg gek
Synoniemen: hartstikke gek, knettergek |
|
stapelgek op
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstapəlxɛk ɔp] |
als je heel erg van (iets of iemand) houdt
Voorbeelden: `Ze is stapelgek op haar vriend.`, `stapelgek op ijs zijn` Synoniem: dol op |
|
stapelhuis
zelfst.naamw. |
België een pakhuis Voorbeeld: `De goederen werden opgeslagen in het stapelhuis. `
|
|
de stapel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstapəl] Verbuigingen: stapel|s (meerv.) |
hoeveelheid spullen op elkaar
Voorbeeld: `een stapel boeken` |
|
stapelen
werkw. Uitspraak: ['stapələ(n)] Verbuigingen: stapelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestapeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (spullen) op elkaar leggen
Voorbeeld: `dozen stapelen` Synoniem: opstapelen 2) aan of bij elkaar voegen Voorbeelden: `functies stapelen`, `opleiding op opleiding stapelen` Synoniem: combineren |
|
stappen
werkw. Uitspraak: [ˈstɑpə(n)] Verbuigingen: stapte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) stappen (1) doen
Verbuigingen: is gestapt (volt.deelw.) Voorbeelden: `Hij is op de fiets gestapt.`, `in de bus stappen` 2) uitgaan, vooral naar kroegen, discotheken e.d. Verbuigingen: heeft gestapt (volt.deelw.) Voorbeeld: `in het weekend met je vriendinnen gaan stappen` |
|
het stappenplan
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɑpə(n)plɑn] Verbuigingen: stappenplan|nen (meerv.) |
plan waarin staat wat je na elkaar en op welk moment moet doen
Voorbeelden: `een stappenplan maken voor een project`, `met een stappenplan op een geordende manier omgaan met fraude` |
|
I stapsgewijs
bijv.naamw. |
in fasen uitgevoerd
Voorbeeld: `Een stapsgewijze invoering daarvan is niet gewenst. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het stapsgewijs in de tweede betekenis erin. ` II stapsgewijs bijwoord in fasen uitgevoerd |
|
stappen
werkw. Uitspraak: [ˈstɑpə(n)] Verbuigingen: stapte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) stappen (1) doen
Verbuigingen: is gestapt (volt.deelw.) Voorbeelden: `Hij is op de fiets gestapt.`, `in de bus stappen` 2) uitgaan, vooral naar kroegen, discotheken e.d. Verbuigingen: heeft gestapt (volt.deelw.) Voorbeeld: `in het weekend met je vriendinnen gaan stappen` |
|
stapvoets
bijwoord Uitspraak: [ˈstɑpfuts] |
(van een voertuig) heel langzaam
Voorbeeld: `De begrafenisauto rijdt stapvoets naar het kerkhof.` |
|
star
bijv.naamw. Uitspraak: [stɑr] |
als iemand weinig buigzaam is en vasthoudt aan zijn of haar regels
Voorbeeld: `een starre manager` Antoniem: flexibel Synoniemen: rechtlijnig, rigide |
|
stare
werkw. |
blijven (staan)
|
|
staren
werkw. Uitspraak: [ˈstarə(n)] Verbuigingen: staarde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestaard (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
strak naar één punt kijken en niet echt iets zien
Voorbeeld: `voor je uit zitten staren` |
|
je blindstaren op
|
(je zo sterk concentreren op één onderwerp dat andere aspecten te weinig aandacht krijgen) `Je moet je niet blindstaren op het salaris, maar ook nagaan of je het werk aantrekkelijk vindt.`
|
|
I starnakel
bijv.naamw. Uitspraak: [stɑr'nakəl] |
heel erg dronken
Voorbeeld: `Een starnakele student is uit het raam van zijn studentenkamer gevallen.` Synoniem: stomdronken |
|
II starnakel
bijwoord Uitspraak: [stɑr'nakəl] |
heel erg
Voorbeelden: `starnakel dronken over de snelweg rijden`, `starnakel bezopen zijn`, `met je motor starnakel hard door de bocht gaan` Synoniem: uiterst |
|
de start
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɑrt] Verbuigingen: start|s (meerv.) |
plaats waar of tijd dat iets begint
Voorbeelden: `aan de start staan en wachten op het startschot`, `De start van het project is in januari.` |
|
valse start
|
(te vroege start)
|
|
van start gaan
|
(beginnen) `De sanering van de bodem kan van start gaan.`
|
|
opstarten
werkw. Uitspraak: ['ɔpstɑrtə(n)] Verbuigingen: startte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgestart (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iets aanzetten of op gang brengen
Voorbeelden: `een computer opstarten`, `een bedrijf opstarten` |
|
de startbaan
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstɑrdban] Verbuigingen: start|banen (meerv.) |
lange strook grond waarop een vliegtuig rijdend snelheid maakt om te kunnen opstijgen luchtvaart
|
|
het startbewijs
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɑrdbəwɛis] Verbuigingen: startbe|wijzen (meerv.) |
bewijs dat je aan een wedstrijd mag meedoen sport
Voorbeeld: `een startbewijs voor de marathon hebben` |
|
het startblok
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɑrdblɔk] Verbuigingen: startblok|ken (meerv.) |
voetsteun om je af te zetten bij het hardlopen sport
|
|
in de startblokken staan
(bijna beginnen) |
`De collectanten staan alweer in de startblokken.`
|
|
in de startblokken staan
|
(bijna beginnen) `De collectanten staan alweer in de startblokken.`
|
|
starten
werkw. Uitspraak: [ˈstɑrtə(n)] Verbuigingen: startte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) beginnen, of (iets) beginnen
Verbuigingen: is, heeft gestart (volt.deelw.) Voorbeelden: `Ik ben gestart met het onderzoek.`, `een bedrijf starten` 2) (van een motor) gaan functioneren, of (een motor) op gang brengen Verbuigingen: is, heeft gestart (volt.deelw.) Voorbeelden: `De auto wil niet starten.`, `Ik heb de motor al gestart.` 3) (van een wedstrijd) beginnen sport Verbuigingen: is gestart (volt.deelw.) Voorbeeld: `De zeiljachten starten over een uur.` |
|
de starter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɑrtər] Verbuigingen: starter|s (meerv.) |
1) iemand die voor het eerst ergens aan begint
Voorbeelden: `starters op de woningmarkt`, `na school als starter op de arbeidsmarkt een baan zoeken` Synoniem: nieuwkomer 2) beginnende ondernemer commercie Voorbeeld: `als starter in aanmerking komen voor de startersaftrek bij de belastingdienst` 3) onderdeel voor het aanzetten van een motor |
|
de startersaftrek
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stɑrtərsɑftrɛk] |
belastingvoordeel voor beginnende ondernemers financieel
Voorbeeld: `als starter bij je belastingaangifte de zelfstandigenaftrek en startersaftrek van je winst afhalen` |
|
de starterswoning
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stɑrtərswonɪŋ] Verbuigingen: starterswoning|en (meerv.) |
betrekkelijk goedkope woning voor mensen die voor het eerst een huis kopen
Voorbeeld: `Starters kunnen moeilijk een betaalbare woning vinden, doordat het aanbod van starterswoningen kleiner is dan de vraag.` |
|
het startgeld
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɑrtxɛlt] Verbuigingen: startgeld|en (meerv.) |
1) geld dat je moet betalen voor deelname aan een wedstrijd sport
Voorbeeld: `Voor deelname aan deze zwemwedstrijden is startgeld verschuldigd.` 2) geld dat je verdient door deelname aan een wedstrijd sport Voorbeeld: `De kampioen van de eredivisie wil het startgeld gebruiken voor de uitbreiding van het stadion.` |
|
startkabel
zelfst.naamw. |
een zware electiciteitskabel die dient om bij panne bij gebrek aan lading in een batterij, deze te verbinden met een geladen batterij en aldus de motor te starten
|
|
de startlijn
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stɑrtlɛin] Verbuigingen: startlijn|en (meerv.) |
streep op de grond of lijn op het water van waaruit de deelnemers starten sport
Voorbeeld: `als wedstrijdzeiler te vroeg over de startlijn varen` Synoniem: startstreep |
|
startmotor
zelfst.naamw. |
[motortechniek] kleine elektromotor die de hoofdmotor in werking moet brengen
|
|
het startnummer
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɑrtnʏmər] Verbuigingen: startnummer|s (meerv.) |
nummer van een deelnemer aan een wedstrijd sport
Voorbeelden: `In de motorsport staat het startnummer op de wedstrijdmotor.`, `een marathonloper met startnummer 433` |
|
de startpagina
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stɑrtpaxina] Verbuigingen: startpagina|'s (meerv.) |
website waarop veel links naar andere sites over een bepaald onderwerp te vinden zijn
Voorbeelden: `een startpagina met alle belangrijke medische sites op een rij`, `de startpagina stamboomonderzoek` Synoniem: portaal |
|
de startplaats
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stɑrtplats] Verbuigingen: startplaats|en (meerv.) |
plaats waar een wedstrijd begint sport
Voorbeeld: `Boven de startplaats hangt een spandoek met 'start'.` |
|
de start
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɑrt] Verbuigingen: start|s (meerv.) |
plaats waar of tijd dat iets begint
Voorbeelden: `aan de start staan en wachten op het startschot`, `De start van het project is in januari.` |
|
valse start
|
(te vroege start)
|
|
van start gaan
|
(beginnen) `De sanering van de bodem kan van start gaan.`
|
|
het startschot
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɑrtsxɔt] Verbuigingen: startschot|en (meerv.) |
pistoolschot dat het moment aangeeft waarop een wedstrijd begint sport
|
|
de startstreep
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stɑrtstrep] Verbuigingen: start|strepen (meerv.) |
streep op de grond of lijn op het water van waaruit de deelnemers starten sport
Voorbeeld: `te vroeg over de startstreep gaan` Synoniem: startlijn |
|
starten
werkw. Uitspraak: [ˈstɑrtə(n)] Verbuigingen: startte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) beginnen, of (iets) beginnen
Verbuigingen: is, heeft gestart (volt.deelw.) Voorbeelden: `Ik ben gestart met het onderzoek.`, `een bedrijf starten` 2) (van een motor) gaan functioneren, of (een motor) op gang brengen Verbuigingen: is, heeft gestart (volt.deelw.) Voorbeelden: `De auto wil niet starten.`, `Ik heb de motor al gestart.` 3) (van een wedstrijd) beginnen sport Verbuigingen: is gestart (volt.deelw.) Voorbeeld: `De zeiljachten starten over een uur.` |
|
stase
zelfst.naamw. |
[medisch] stilstand
|
|
stashen
werkw. Afbreekpatroon: 'stas - hen Herkomst: «Engels Verbuigingen: stashte (verl.tijd ) Verbuigingen: gestasht (volt.deelw.) |
stiekem opslaan computer
Voorbeeld: `iets in het geheim stashen` |
|
statten
werkw. Uitspraak: [stɑtə(n)] Verbuigingen: statte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestat (volt.deelw.) |
de stad ingaan om te winkelen
Voorbeelden: `in je lunchpauze even gaan statten`, `met je vriendin naar Amsterdam gaan om te statten` |
|
het statement
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stetmənt] Verbuigingen: statement|s (meerv.) |
1) (in een programmeertaal) instructie voor de computer computers
2) verklaring dat je iets zult doen Voorbeeld: `een privacy statement van een bedrijf over hoe ze met jouw persoonlijke gegevens omgaan` |
|
de staat
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stat] Verbuigingen: staten (meerv.) |
1) hoe iets is
Voorbeeld: `De auto is oud, maar in goede staat.` Synoniem: toestand 2) land Voorbeelden: `de Staat der Nederlanden`, `de Verenigde Staten` Synoniem: natie 3) overzicht of lijst Voorbeeld: `debiteurenstaat` |
|
in alle staten zijn
|
(erg opgewonden zijn)
|
|
in staat zijn tot
|
((iets) kunnen)
|
|
Statenbijbel
zelfst.naamw. |
de bijbelvertaling in het Nederlands die in opdracht van de Staten-Generaal in 1637 voor het eerst verscheen Voorbeeld: `Hoewel er eerder vertalingen in de landstaal verschenen waren, heeft de Statenbijbel een uitzonderlijk grote invloed op de ontwikkeling van de Nederlandse standaardtaal gehad. `
|
|
het statief
zelfst.naamw. Uitspraak: [sta'tif] Verbuigingen: sta|tieven (meerv.) |
standaard met drie poten (voor een apparaat)
Voorbeeld: `je camera op een statief zetten als je wilt voorkomen dat je foto bewogen is` |
|
het statiegeld
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsta(t)sixɛlt] |
geld dat je betaalt voor een verpakking en dat je weer terugkrijgt als je de verpakking weer inlevert
Voorbeeld: `statiegeldflessen` |
|
statig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstatəx] |
deftig en voornaam
Voorbeeld: `een statig herenhuis` |
|
het station
zelfst.naamw. Uitspraak: [sta(t)sˈjɔn] Verbuigingen: station|s (meerv.) |
1) plaats waar treinen of bussen stoppen en waar je in of uit kunt stappen
Voorbeeld: `het station Den Haag Hollands Spoor` 2) plaats met een praktische of wetenschappelijke bestemming Voorbeeld: `weerstation` |
|
Dat is een gepasseerd station.
|
(dat is voorbij en niet meer relevant)
|
|
de stationcar
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['steʃənkɑ:r] Verbuigingen: stationcar|s (meerv.) |
grote personenauto met achterin relatief veel ruimte voor goederen of personen
Voorbeeld: `een stationcar hebben omdat je een winkel hebt` |
|
stationeren
werkw. Uitspraak: [sta(t)ʃo'nerə(n)] Verbuigingen: stationeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestationeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets of iemand) een standplaats geven
Voorbeelden: `bedrijven die kenniswerkers stationeren aan een technische universiteit`, `een radarsysteem stationeren in een ver buitenland` |
|
statisch
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstatis] |
1) als iets een elektrische spanning heeft zonder dat er stroom loopt
Voorbeelden: `statische elektriciteit`, `Statisch haar gaat rechtop staan en je kunt het bijna niet kammen.` 2) als iets niet in beweging is of niet te veranderen is Voorbeeld: `een statische webpagina` Antoniem: dynamisch |
|
statisticus
zelfst.naamw. Afbreekpatroon: sta - 'tis - ti - cus Herkomst: «Latijn Verbuigingen: Statistici (meerv.) |
persoon die die zich beroepsmatig bezighoudt met statistiek wiskunde
Voorbeelden: `Statistici verzamelen, bewerken, interpreteren en presenteren gegevens.`, `Een statisticus houdt zich bezig met het ontwikkelen en toepassen van wiskundige onderzoeksmethoden.` |
|
de statistiek
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [statɪsˈtik] |
1) wetenschap van het verzamelen, vergelijken en interpreteren van heel veel gegevens
Voorbeeld: `een tentamen statistiek` 2) document waarin onderzoeksgegevens schematisch zijn weergegeven Verbuigingen: statistieken (meerv.) Voorbeelden: `statistieken van de internationale handel`, `Volgens officiële statistieken...` |
|
statistisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sta'tɪstis] |
als iets met statistiek te maken heeft
Voorbeelden: `statistische gegevens gebruiken`, `statistisch significant` |
|
statten
werkw. Uitspraak: [stɑtə(n)] Verbuigingen: statte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestat (volt.deelw.) |
de stad ingaan om te winkelen
Voorbeelden: `in je lunchpauze even gaan statten`, `met je vriendin naar Amsterdam gaan om te statten` |
|
de status
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstatʏs] Verbuigingen: status|sen (meerv.) |
1) prestige in de maatschappij
Voorbeeld: `In Nederland hebben politici een hoge status.` 2) juridische positie juridisch Voorbeeld: `de status van stichting hebben` 3) dossier van een patiënt medisch Voorbeeld: `in de status kijken wat de vorige keer besproken is` |
|
de (m)/het status quo
zelfst.naamw. Uitspraak: [statʏs'kwo] |
toestand waarin iets is
|
|
de status quo handhaven
|
(de politieke toestand doelbewust handhaven) `Het handhaven van de status quo is kenmerkend voor een conservatieve politiek.`
|
|
het statussymbool
zelfst.naamw. Uitspraak: ['statʏsɪmbol] Verbuigingen: statussym|bolen (meerv.) |
iets dat je prestige in de maatschappij laat zien
Voorbeeld: `Die tennisbaan in hun tuin is puur een statussymbool; er wordt nooit op gespeeld.` |
|
statutair
bijv.naamw. Uitspraak: [statytɛ:r] |
volgens de statuten, of met statuten te maken hebbend
Voorbeelden: `statutaire doelstellingen en bepalingen van een stichting`, `een statutaire wijziging` |
|
statuten
zelfst.naamw. Uitspraak: [staˈtytə(n)] |
reglement van een stichting of vereniging waarin het doel en allerlei andere belangrijke zaken zijn vastgelegd
Voorbeeld: `Na de reorganisatie moesten de statuten gewijzigd worden.` |
|
het statuut
zelfst.naamw. Uitspraak: [sta'tyt] Verbuigingen: sta|tuten (meerv.) |
officiële lijst van bepalingen
Synoniem: reglement |
|
statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden
|
(officiële reglement voor het bestuur van het Koninkrijk der Nederlanden als geheel)
|
|
academisch statuut
|
(officiële reglement voor examens en promoties aan universiteiten en hogescholen)
|
|
stavaza
afkorting Afbreekpatroon: sta - va - za |
stand van zaken
Voorbeeld: `Hierbij geef ik even een kort overzicht van de stavaza op dit moment.` Synoniem: StaVaZa |
|
staven
werkw. Uitspraak: [stavə(n)] Verbuigingen: staafde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestaafd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
van argumenten voorzien
Voorbeeld: `de waarheid van een bewering staven met bewijzen` Synoniem: onderbouwen |
|
de stayer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stejər] Verbuigingen: stayer|s (meerv.) |
1) motor(rijder) die voor een wielrenner rijdt om de luchtweerstand te verminderen sport
Synoniem: gangmaakmotor 2) sporter met voorkeur voor de lange afstanden sport |
|
stayeren
werkw. Afbreekpatroon: 'stay - e - ren Herkomst: Engels Verbuigingen: stayerde (verl.tijd ) Verbuigingen: gestayerd (volt.deelw.) |
bij een baanwedstrijd vlak achter de voorganger fietsen sportwielersport
Voorbeeld: `bij een triathlon of duathlon is stayeren niet toegestaan` Synoniem: uit de wind fietsen door achter een andere fietser te gaan rijden |
|
stedenbouwkunde
zelfst.naamw. |
[wetenschap], [techniek] het vakgebied dat onderzoek doet naar wenselijke en mogelijke ontwikkelingen voor bestaande en nieuw in te richten gebieden inc. de openbare ruimte, als onderdeel van de bouwkunde Voorbeeld: `De stedenbouwkunde heeft zich, als generalistische discipline, vanuit de civiele techniek en de architectuur ontwikkeld tot een vakgebied met uiteenlopende rollen in het brede veld van de ruimtelijke ordening.<ref>[http://www.ahk.nl/bouwkunst/opleidingen/stedenbouw/ Academie van Bouwkunst]</ref> `
|
|
Stbl.
afkorting |
Staatsblad, officieel blad met wetten, koninklijke besluiten enz.
Voorbeelden: `Stbl. 1998/121 d.d. 14 februari 1998 (Nevenwerkzaamheden)`, `Stbl. 2009/572 d.d. 15 december 2009 (Klokkenluidersregeling)` |
|
steady state
zelfst.naamw. |
evenwicht tussen verschillende onderdelen, eenheden, groepen van een groter geheel
[medisch] evenwicht tussen inspanning en zuurstofgebruik |
|
steamen
werkw. Afbreekpatroon: 'steam - de Herkomst: «Engels Verbuigingen: steamde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesteamd (volt.deelw.) |
afpersen op een gewelddadige manier mens
Voorbeeld: `een groep jongeren die één jongen steamt om iets gedaan te krijgen` Synoniem: iemand fysiek bedreigen |
|
steatose
zelfst.naamw. |
[medisch] vervetting
|
|
stedelijk
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstedələk] |
die of dat verband houdt met een stad
Voorbeelden: `een stedelijk gymnasium`, `een stedelijk museum`, `regionaal en stedelijk waterbeheer` |
|
de stedeling
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stedəlɪŋ] Verbuigingen: stedeling|en (meerv.) de stedeling|e zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stedəlɪŋ|ə] Verbuigingen: stedelinge|n, stedelinge|s (meerv.) |
inwoner van een stad
|
|
de stad
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stɑt] Verbuigingen: steden (meerv.) |
plaats waar veel menselijke activiteit plaatsvindt, zoals wonen, werken, winkelen, uitgaan
Voorbeelden: `miljoenenstad`, `in de stad wonen`, `de stad Rotterdam` Antoniem: dorp |
|
stad en land aflopen
|
(overal heengaan om iets te vinden)
|
|
stedenbouwkunde
zelfst.naamw. |
[wetenschap], [techniek] het vakgebied dat onderzoek doet naar wenselijke en mogelijke ontwikkelingen voor bestaande en nieuw in te richten gebieden inc. de openbare ruimte, als onderdeel van de bouwkunde Voorbeeld: `De stedenbouwkunde heeft zich, als generalistische discipline, vanuit de civiele techniek en de architectuur ontwikkeld tot een vakgebied met uiteenlopende rollen in het brede veld van de ruimtelijke ordening.<ref>[http://www.ahk.nl/bouwkunst/opleidingen/stedenbouw/ Academie van Bouwkunst]</ref> `
|
|
de stedenbouwkundige
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stedə(n)bɑu'kʏndəxə] Verbuigingen: stedenbouwkundige|n (meerv.) |
deskundige op het gebied van de aanleg en uitbreiding van steden
|
|
de stedentrip
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stedə(n)trɪp] Verbuigingen: stedentrip|s (meerv.) |
korte reis naar een stad als toerist
Voorbeelden: `een stedentrip naar Rome maken`, `een website met stedentrips met verblijf in goede hotels in het centrum van de stad` |
|
stedewaarts
bijwoord |
in de richting van de stad, naar de stad
|
|
steeds
bijwoord Uitspraak: [stets] |
1) elke keer weer
Voorbeeld: `De eisen worden steeds strenger.` Synoniem: telkens opnieuw |
|
nog steeds
|
(tot op dit moment) `'s avonds nog steeds bezig zijn met je werk` Synoniem: nog altijd
|
|
de steeg
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stex] Verbuigingen: stegen (meerv.) |
smal straatje tussen gebouwen
Voorbeeld: `een donker steegje` Synoniem: slop |
|
de steek
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stek] Verbuigingen: steken (meerv.) |
1) keer dat je gestoken (1) wordt
Voorbeeld: `messteek` steek onder water (iets onaardigs dat niet openlijk gezegd wordt) 2) plotselinge korte pijn Voorbeeld: `steken in je zij hebben` 3) hoe een draad door de stof gestoken is Voorbeeld: `siersteek` |
|
een steek laten vallen
|
(een domme fout maken)
|
|
geen steek
|
(helemaal niets) `Ik zie geen steek.`
|
|
in de steek laten
|
((iemand) verlaten en hem of haar in de problemen laten zitten)
|
|
aansteken
werkw. Uitspraak: [ˈanstekə(n)] Verbuigingen: stak aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zorgen dat iets brandt
Voorbeeld: `een kaars aansteken` Synoniem: aandoen 2) een ziekte overbrengen op iemand anders Voorbeeld: `Ik ben nu ook verkouden. Mijn broer heeft me aangestoken.` Synoniem: besmetten |
|
afsteken
werkw. Uitspraak: [ˈɑfstekə(n)] Verbuigingen: stak af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (vuurwerk) aansteken
Voorbeeld: `een vuurpijl afsteken` 2) uitspreken Voorbeeld: `Ik ga geen verhaal afsteken over hoe mooi dat land is.` 3) door een groot verschil duidelijk te zien zijn Voorbeeld: `De kleur van het vliegtuig steekt mooi af tegen de dreigende lucht.` Synoniem: contrasteren |
|
I doorsteken
werkw. Uitspraak: ['dorstekə(n)] Verbuigingen: stak door (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) een kortere weg nemen
Verbuigingen: is doorgestoken (volt.deelw.) Voorbeeld: `via een sluipweg doorsteken naar de snelweg` 2) gaten maken in (iets) Verbuigingen: heeft doorgestoken (volt.deelw.) Voorbeelden: `dijken doorsteken om land onder water te zetten`, `duinen doorsteken om het oorspronkelijke landschap te herstellen` |
|
Het was doorgestoken kaart.
|
(dit zeg je als blijkt dat iets dat toevallig leek vooraf was afgeproken) `De uitslag van het songfestival is doorgestoken kaart.`
|
|
II doorsteken
werkw. Uitspraak: [dor'stekə(n)] Verbuigingen: heeft doorgestoken (volt.deelw.) Verbuigingen: doorstak (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft doorstoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(met een scherp voorwerp) een gat maken in (iets)
Voorbeeld: `iemand met een mes doorsteken` Synoniem: doorboren |
|
insteken
werkw. Uitspraak: ['ɪnstekə(n)] Verbuigingen: stak in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets) ergens in stoppen
Voorbeelden: `een USB-stick insteken in je computer`, `brieven insteken in enveloppen` |
|
achteruit insteken
|
(achteruit rijdend parkeren) `achteruit insteken in een parkeervak`
|
|
insteken, omslaan, doorhalen en af laten gaan
|
(handelingen bij het breien met breinaalden en draad)
|
|
opsteken
werkw. Uitspraak: [ˈɔpstekə(n)] Verbuigingen: stak op (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets) leren
Verbuigingen: heeft opgestoken (volt.deelw.) Voorbeelden: `weinig opsteken tijdens de les`, `iets opsteken van een documentaire` 2) (iets) laten branden Verbuigingen: heeft opgestoken (volt.deelw.) Voorbeeld: `een sigaret opsteken` Synoniem: aansteken 3) (iets) omhoog brengen Verbuigingen: heeft opgestoken (volt.deelw.) Voorbeeld: `Op haar trouwdag droeg ze haar haar hoog opgestoken.` 4) (van wind) beginnen te waaien Verbuigingen: is opgestoken (volt.deelw.) |
|
je licht opsteken bij iemand
|
(iemand vragen om informatie of raad)
|
|
opnieuw de kop opsteken
|
(zich opnieuw voordoen)
|
|
oversteken
werkw. Uitspraak: [ˈovərstekə(n)] Verbuigingen: stak over (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is overgestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
van de ene kant naar de andere kant (van bijvoorbeeld de straat, een rivier) gaan
Voorbeeld: `voorzichtig de straat oversteken` |
|
overhoopsteken
werkw. |
op onbezonnen wijze iemand met een steekwapen of mes ernstig verwonden of doden Voorbeeld: `Bij de rel werd de kroegbaas als eerste overhoopgestoken. `
|
|
uitsteken
werkw. Uitspraak: ['œytstekə(n)] Verbuigingen: stak uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) naar buiten steken ten opzichte van de directe omgeving
Voorbeelden: `een flatgebouw met uitstekende balkons`, `uitstekende jukbeenderen` 2) naar buiten laten steken ten opzichte van de directe omgeving Voorbeelden: `de vlag uitsteken`, `je hand uitsteken om iemand te begroeten`, `je tong uitsteken tegen iemand` 3) door te steken verwijderen Voorbeeld: `planten uitsteken uit de tuin` |
|
geen hand/poot uitsteken
|
(niets (nuttigs) doen) `De VS steekt geen poot uit om de Palestijnse kwestie op te lossen.`
|
|
voorbijsteken
werkw. Uitspraak: [vor'bɛistekə(n)] Verbuigingen: stak voorbij (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft voorbijgestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(wie of wat langzamer gaat) voorbijgaan
Voorbeeld: `De vrachtwagen die voor je rijdt, voorbijsteken.` Synoniemen: voorbijrijden, inhalen |
|
wegsteken
werkw. Uitspraak: ['wɛxstekə(n)] Verbuigingen: stak weg (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft weggestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) iets opbergen
Voorbeeld: `Steek jij de tickets weg, want ik raak altijd alles kwijt.` Synoniem: wegstoppen 2) iets achterhouden, niet vertellen Voorbeeld: `je tatoeage wegsteken voor je ouders` Synoniem: achterhouden |
|
steekhoudend
bijv.naamw. Uitspraak: [stekˈhɑudənt] |
(van een mening of argument) van goede kwaliteit
Voorbeelden: `een steekhoudend argument`, `steekhoudende kritiek` Synoniem: deugdelijk |
|
steekpenning
zelfst.naamw. |
geld betaald om een bevoorrechte behandeling te verkrijgen Voorbeeld: `Het bedrijf wist met steekpenningen bouwopdrachten binnen te halen. ` Voorbeeld: `De ambtenaar wordt verdacht van het aannemen van steekpenningen. `
|
|
steekpenningen
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstekpɛnɪŋə(n)] |
geld dat je aan iemand geeft om hem of haar iets te laten doen dat niet mag
Voorbeeld: `De ambtenaar wordt vervolgd omdat hij steekpenningen heeft aangenomen.` Synoniem: smeergeld |
|
de steekproef
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstekpruf] Verbuigingen: steek|proeven (meerv.) |
onderzoek met een kleine groep met de bedoeling dat de resultaten gelden voor een soortgelijke grote groep
Voorbeeld: `steekproefsgewijs controleren` |
|
steekproefsgewijs
bijwoord |
op de manier van een steekproef Voorbeeld: `De installaties werden steekproefsgewijs geïnspecteerd. `
|
|
de steekproef
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstekpruf] Verbuigingen: steek|proeven (meerv.) |
onderzoek met een kleine groep met de bedoeling dat de resultaten gelden voor een soortgelijke grote groep
Voorbeeld: `steekproefsgewijs controleren` |
|
de steeksleutel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['steksløtəl] Verbuigingen: steeksleutel|s (meerv.) |
gereedschap voor het aan- of losdraaien van moeren en bouten
Voorbeelden: `Een steeksleutel is gemaakt voor een specifieke maat bout of moer.`, `Een verstelbare steeksleutel heet een 'Engelse sleutel'.` |
|
steekspel
zelfst.naamw. |
[geschiedenis], [middeleeuwen], [spel] een spel waarbij twee ridders elkaar met lansen trachtten uit het zadel te werpen
Voorbeeld: `Deelname aan een steekspel was zeker niet zonder risico. ` een strijd tussen twee partijen die trachten elkaar beentje te lichten Voorbeeld: `Dit resulteerde in een langdurig juridisch steekspel. ` |
|
steken
werkw. Uitspraak: [ˈstekə(n)] Verbuigingen: stak (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iemand) met iets scherps verwonden
Voorbeelden: `De man is in zijn rug gestoken met een mes.`, `Ik ben door een wesp gestoken.` 2) erg pijn doen Voorbeeld: `een stekende wond` 3) in genoemde toestand brengen Voorbeelden: `een huis in brand steken`, `je handen in je zakken steken`, `bollen in de grond steken` |
|
de koppen bij elkaar steken
|
(samen overleggen)
|
|
blijven steken
|
(niet verder komen dan) `blijven steken in goede voornemens` Synoniem: vastzitten
|
|
het steekt niet zo nauw
|
(het hoeft niet heel nauwkeurig) `Of je het vlees wat langer of korter laat sudderen, steekt niet zo nauw.`
|
|
de steekvlam
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstekflɑm] Verbuigingen: steekvlam|men (meerv.) |
plotseling omhoog schietende vlam
Voorbeeld: `Een steekvlam bij het vervangen van een gasfles heeft het leven gekost aan een vrouw.` |
|
het steekwoord
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stekwort] Verbuigingen: steekwoord|en (meerv.) |
woord waarmee je een belangrijk onderwerp in je tekst aanduidt
Voorbeeld: `boven je artikel een paar steekwoorden zetten, waardoor lezers het in een database beter kunnen vinden` Synoniem: trefwoord |
|
steekzwaard
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] zwaard in het midden van het zeilschip door de zwaardkast gestoken kan worden om verlijeren van het schip te voorkomen
|
|
de steel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stel] Verbuigingen: stelen (meerv.) |
1) deel van een plant boven de grond waarop de bloem staat
Synoniem: stengel 2) handvat (aan een voorwerp) Voorbeelden: `een koekenpan met een steel`, `steelpan`, `bezemsteel` |
|
de steelpan
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stelpɑn] Verbuigingen: steelpan|nen (meerv.) |
kleine pan met een langwerpig, uitstekend handvat
Voorbeeld: `eieren koken in een steelpan` |
|
stelen
werkw. Uitspraak: [ˈstelə(n)] Verbuigingen: stal (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestolen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iets stiekem wegpakken dat van iemand anders is
Voorbeeld: `Mijn portemonnee is uit mijn zak gestolen.` |
|
I de/het steen
zelfst.naamw. Uitspraak: [sten] |
hard materiaal waaruit een groot deel van de bovenkant van de aardkorst bestaat
Voorbeelden: `Oermensen maakten gereedschappen van steen.`, `natuursteen` |
|
II de steen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sten] Verbuigingen: stenen (meerv.) |
1) stuk van het harde materiaal waaruit een groot deel van de bovenkant van de aardkorst bestaat
Voorbeeld: `Er liggen veel stenen op de weg die van de berg losgeraakt zijn.` 2) onderdeel bij bepaalde spellen Voorbeelden: `dominosteen`, `damsteen` |
|
je steentje bijdragen aan
|
(meewerken aan (iets))
|
|
steen en been klagen
|
(aldoor erg klagen)
|
|
steenarend
zelfst.naamw. |
[vogels] [species|Aquilla chrysaetos], vogel uit de familie der arendachtigen
|
|
steenbok
zelfst.naamw. |
[dierkunde] 'Capra ibex', in gebergte levende geitensoort met lange hoorns
|
|
Steenbokskeerkring
zelfst.naamw. |
[aardrijkskunde],[astronomie] de hoogste breedtegraad van ca. 23,5 ° zuiderbreedte waarboven de zon bij zonnestilstand in het zenit staat Voorbeeld: `De zon beweegt zich tussen de Steenbokskeerkring, de evenaar en de Kreeftskeerkring. `
|
|
steendood
bijv.naamw. Uitspraak: ['stendot] |
morsdood
Voorbeelden: `steendood vallen`, `De formule met zeven partijen in de kabinetsformatie is steendood.` |
|
je steendood vervelen
|
(je heel erg vervelen) `Ik heb zo goed als geen werk meer en vraag me af hoe ik de rest van mijn opzeg ga doorbrengen zonder me steendood te vervelen.`
|
|
steenduif
zelfst.naamw. |
[vogels] 'Columbina talpacoti', een duivensoort die onder andere in Suriname voorkomt Voorbeeld: `We zagen een aantal steenduiven vliegen. `
|
|
steeneik
zelfst.naamw. |
[plantkunde] 'Quercus ilex'; een boom uit de napjesdragersfamilie ('Fagaceae') die voorkomt in Zuid-Europa en het hele jaar groen blijft
|
|
steengoed
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstenxut] |
heel erg goed
Voorbeelden: `steengoede ideeën`, `een steengoede loodgieter` Synoniem: hartstikke goed |
|
I steengrijs
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur grijs met RAL-nummer 7030.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het steengrijs? |
|
II steengrijs
bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur grijs, met RAL-nummer 7030.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een steengrijze auto. ` |
|
steenkolenengels
zelfst.naamw. |
slecht Engels, met slechte uitspraak en slechte grammatica Voorbeeld: `Mijn steenkolenengels is na dertien jaar in Engelstalige landen gewoond te hebben toch een stuk beter geworden. `
|
|
de steenkool
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstenkol] |
zwart materiaal uit de grond dat gebruikt kan worden als brandstof
|
|
het steenslag
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stenslɑx] |
1) gebroken gesteente
Voorbeeld: `Steenslag wordt verwerkt in asfalt.` 2) keer dat losse steenslag (1) omhoog geworpen wordt Voorbeeld: `door steenslag schade hebben in de voorruit van je auto` |
|
de steenuil
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stenœyl] Verbuigingen: steenuil|en (meerv.) |
kleine gedrongen uil met felgele ogen
Voorbeeld: `De steenuil komt in Nederland veel minder vaak voor dan vroeger, maar hij is in Vlaanderen nog talrijk.` |
|
de steenweg
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stenwɛx] Verbuigingen: steen|wegen (meerv.) |
met stenen verharde weg
Voorbeeld: `de Mechelse Steenweg` Synoniem: straatweg |
|
steenwol
zelfst.naamw. |
isolatiemateriaal gemaakt uit diabaas of basalt Voorbeeld: `De steenwol was niet goed aangebracht, zodat er een warmtelek was ontstaan. `
|
|
op een steenworp afstand
|
(dichtbij) `Hij woont op een steenworp afstand hier vandaan` Synoniem: boogscheut
|
|
steeplechasen
werkw. Afbreekpatroon: 'stee - ple - cha- sen Herkomst: «Engels Verbuigingen: steeplechasete (verl.tijd ) Verbuigingen: gesteeplechaset (volt.deelw.) |
hardlopen over een hindernisbaan sport
Voorbeeld: `zo snel mogelijk steeplechasen over diverse balken en een waterbak` |
|
steevast
bijwoord Uitspraak: [ˈstevɑst] |
iedere keer weer
Voorbeeld: `Die instelling houdt steevast na de zomervakantie open huis.` |
|
stijgen
werkw. Uitspraak: [ˈstɛixə(n)] Verbuigingen: steeg (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gestegen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
omhooggaan
Voorbeelden: `De kust stijgt hier.`, `De prijzen zijn alweer gestegen.`, `Huizenkopers hebben een stijgende waardering voor deze wijk.` Antoniem: dalen Synoniem: zakken |
|
steggelen
werkw. Uitspraak: ['stɛxələ(n)] Verbuigingen: steggelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesteggeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een beetje ruzie maken informeel
Voorbeeld: `De kinderen zitten de hele middag al te steggelen.` Synoniem: kibbelen |
|
de steiger
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɛixər] Verbuigingen: steiger|s (meerv.) |
1) houten aanlegplaats voor boten
Voorbeeld: `een houten steiger` 2) stellage voor de bouw of het onderhoud van gebouwen Voorbeeld: `Ons huis staat in de steigers, omdat het helemaal gerestaureerd wordt.` |
|
steigeren
werkw. Uitspraak: [ˈstɛixərə(n)] Verbuigingen: steigerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesteigerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van paarden) rechtop op de achterbenen gaan staan
Voorbeeld: `Toen het paard schrok, ging het steigeren.` 2) (van mensen) woedend protesteren Voorbeeld: `De dreigende belastingverhoging doet de ondernemers steigeren.` Synoniem: op je achterste benen gaan staan |
|
steigerhoutbeits
zelfst.naamw. |
een middel dat het hout van een steiger impregneert en daarmee versterkt en verfraait en versterkt Voorbeeld: ` Steigerhoutbeits bestaat uit grondverf, oplosmiddel, cementresten en pigmenten. `
|
|
steil
bijv.naamw. Uitspraak: [stɛil] |
1) als iets in sterke mate schuin op- of afloopt
Voorbeelden: `een steile helling`, `een steile kust`, `een steile trap` 2) (van haar) recht en glad naar beneden hangend Voorbeeld: `steile piekharen` Antoniem: gekruld |
|
steilorig
bijv.naamw. |
weinig geneigd zich te schikken Voorbeeld: `Zijn steilorige houding hangt me de keel uit! `
|
|
de stek
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɛk] Verbuigingen: stek|ken (meerv.) |
1) stukje plant waaruit een nieuwe plant kan groeien
Voorbeeld: `een stek in het water zetten om wortel te schieten` 2) zelf uitgekozen plek (voor iets) Voorbeeld: `Ik heb een mooie stek om te vissen.` Synoniem: plaats |
|
de stekel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstekəl] Verbuigingen: stekel|s (meerv.) |
puntig uitsteeksel op de huid van bepaalde dieren en planten
Voorbeeld: `Een egel zet zijn stekels op bij gevaar.` |
|
de stekelbaars
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stekəlbars] Verbuigingen: stekel|baarzen (meerv.) |
klein visje met stekeltjes op de rug
Voorbeeld: `De stekelbaars leeft in zoet, brak en zout water.` |
|
de stekelbes
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stekəlbɛs] Verbuigingen: stekelbes|sen (meerv.) |
bes met een zacht stekelig velletje
Voorbeeld: `stekelbessenjam` Synoniem: kruisbes |
|
stekelig
bijv.naamw. |
met stekels bedekt
Voorbeeld: `Dat is wel een erg stekelige plant. ` stekelvrij |
|
de stelling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstɛlɪŋ] Verbuigingen: stelling|en (meerv.) |
1) formulering van een standpunt
Voorbeelden: `het niet eens zijn met de stelling dat de aarde opwarmt`, `de stellingen bij een proefschrift` Synoniem: stellingname 2) staand open rek of open kast Voorbeelden: `magazijnstelling`, `een stelling met wasmiddelen in een winkel` |
|
stelling nemen tegen
|
(partij kiezen tegen (iets)) `De milieubeweging moet stelling nemen tegen de misstanden in de bio-industrie.` Synoniem: zich verzetten tegen
|
|
de stellingname
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stɛlɪŋnamə] Verbuigingen: stellingname|s, stellingname|n (meerv.) |
formulering van een standpunt
Voorbeelden: `een duidelijke stellingname aannemen`, `de stellingname dat de doodstraf overal moet worden afgeschaft` Synoniem: stelling (1) |
|
Stellingwerfs
zelfst.naamw. |
[taal] een Nedersaksische taal die wordt gesproken in het zuidoosten van Friesland en het noorden van Overijssel
|
|
de stelregel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɛlrexəl] Verbuigingen: stelregel|s (meerv.) |
voorschrift dat je volgt
Synoniem: richtlijn |
|
het stelsel
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɛlsəl] Verbuigingen: stelsel|s (meerv.) |
1) het geheel van regels e.d. van een systeem
Voorbeeld: `belastingstelsel` 2) geordend geheel van dingen Voorbeeld: `planetenstelsel` Synoniem: stelsel |
|
stelselmatig
bijv.naamw. Uitspraak: [stɛlsəlˈmatəx] |
telkens weer en volgens een vast patroon
Voorbeeld: `De gevangenen werden stelselmatig gemarteld.` Synoniem: systematisch |
|
de stelt
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stɛlt] Verbuigingen: stelt|en (meerv.) |
elk van de twee lange stokken met horizontale steun voor je voet
Voorbeeld: `op stelten lopen` |
|
de boel op stelten zetten
|
(herrie en onrust veroorzaken)
|
|
steltlopen
werkw. |
op stelten lopen
zich op houten stokken boven de grond voortbewegen Voorbeeld: `Kinderen kunnen zich uitleven met oud-Hollands vermaak als steltlopen, ringsteken en sjoelbakken. ` |
|
steltloper
zelfst.naamw. |
iemand die op stelten loopt
Voorbeeld: `In het circus zijn vaak wel steltlopers te vinden. ` een waadvogel op lange poten Voorbeeld: `Een kluut en een grutto zijn steltloper. ` |
|
de stelling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstɛlɪŋ] Verbuigingen: stelling|en (meerv.) |
1) formulering van een standpunt
Voorbeelden: `het niet eens zijn met de stelling dat de aarde opwarmt`, `de stellingen bij een proefschrift` Synoniem: stellingname 2) staand open rek of open kast Voorbeelden: `magazijnstelling`, `een stelling met wasmiddelen in een winkel` |
|
stelling nemen tegen
|
(partij kiezen tegen (iets)) `De milieubeweging moet stelling nemen tegen de misstanden in de bio-industrie.` Synoniem: zich verzetten tegen
|
|
stelligheid
zelfst.naamw. Afbreekpatroon: stel - lig - heid |
vastberadenheid
Voorbeeld: `Zij probeerde met grote stelligheid de agent ervan te overtuigen dat ze niet door het rode stoplicht had gereden.` Antoniemen: aarzeling, twijfel, Synoniem: beslistheid |
|
stellig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstɛləx] |
als je ergens heel zeker van bent
Voorbeelden: `een stellige uitspraak`, `Zij gelooft stellig dat die verhalen echt gebeurd zijn.` Synoniem: beslist |
|
stellende trap
zelfst.naamw. |
[taalkunde] de vorm die een bijvoeglijk naamwoord heeft als het niet in de vergelijkende trap|vergelijkende of overtreffende trap gebruikt wordt Voorbeeld: `Goed is de stellende trap van beter'. `
|
|
stellen
werkw. Uitspraak: [ˈstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zeggen dat iets zo is
Voorbeeld: `Het dagblad stelde in zijn commentaar dat de partij onjuist gehandeld had.` Synoniem: beweren 2) even als waar aannemen Voorbeeld: `Ze komen niet. Maar stel nu dat ze toch komen, dan hebben we een probleem.` Synoniem: veronderstellen 3) doen Voorbeeld: `vragen stellen` 4) bepalen Voorbeeld: `prioriteiten stellen` Synoniem: vaststellen |
|
veel te stellen hebben met
|
(veel moeten doen voor (iets of iemand))
|
|
het moeten stellen met
|
(het moeten doen met (iets of iemand)) `Moesten we het vroeger stellen met een tweedehands fiets, nu kunnen we ons een sportfiets veroorloven.`
|
|
de stellage
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [stɛˈlaʒə] Verbuigingen: stellage|s (meerv.) |
speciaal voor een bepaald doel gebouwde, tijdelijke constructie
Voorbeeld: `Een bouwvakker is tijdens zijn werk bedolven onder een ingestorte stellage.` |
|
stelen
werkw. Uitspraak: [ˈstelə(n)] Verbuigingen: stal (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestolen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iets stiekem wegpakken dat van iemand anders is
Voorbeeld: `Mijn portemonnee is uit mijn zak gestolen.` |
|
vrijstellen
werkw. Uitspraak: ['vrɛistɛlə(n)] Verbuigingen: stelde vrij (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft vrijgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
officieel verklaren dat iets dat verplicht is niet hoeft
Voorbeelden: `iemand vrijstellen van militaire dienst`, `iemand vrijstellen van het betalen van belastingen` |
|
vooropstellen
werkw. Uitspraak: [vor'ɔpstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde voorop (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft vooropgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
ervan uitgaan dat iets het geval is
Voorbeelden: `Hij mag nog een termijn aanblijven, vooropgesteld dat hij herkozen wordt.`, `Wij stellen voorop dat winst maken een sociale plicht is van de onderneming.`, `vooropstellen dat iemand de waarheid spreekt` |
|
I voorstellen
werkw. Uitspraak: ['vorstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde voor (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft voorgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) een voorstel doen
Voorbeeld: `Ik stel voor om de beslissing tot september uit te stellen.` 2) zeggen hoe iemand heet, wat hij of zij doet enz. Voorbeelden: `Mag ik jullie voorstellen (...)`, `je aan iemand voorstellen` Synoniem: introduceren 3) betekenen of bedoeld zijn als Voorbeeld: `De kleuren zijn prachtig..., maar wat stelt het eigenlijk voor?` 4) op een bepaalde manier weergeven Voorbeeld: `iets schematisch voorstellen` |
|
Het stelt weinig voor.
|
(het is onbelangrijk, weinig waard, niet moeilijk enz.)
|
|
II zich voorstellen
reflexief werkw. Uitspraak: ['vorstɛle(n)] Verbuigingen: stelde zich voor (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich voorgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
bedenken hoe iets is of zal gaan enz.
Voorbeelden: `Hoe stel je je dat eigenlijk voor?`, `Stel je voor dat je kon vliegen!`, `Daar kan ik me niets bij voorstellen.` Synoniemen: zich indenken, verbeelden |
|
vaststellen
werkw. Uitspraak: [ˈvɑstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde vast (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft vastgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
bepalen of merken dat iets op een bepaalde manier is
Voorbeelden: `de prijs vaststellen`, `vaststellen dat hij al is vertrokken` Synoniem: constateren |
|
uitstellen
werkw. Uitspraak: ['œytstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
verschuiven naar een later tijdstip
Voorbeelden: `wegens ziekte je vakantie uitstellen`, `een betaling uitstellen omdat je even krap bij kas zit` |
|
tewerkstellen
werkw. Uitspraak: [tə'wɛrkstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde tewerk (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft tewerkgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iemand ergens) laten werken
Voorbeeld: `gevangenen als dwangarbeiders tewerkstellen in fabrieken` 2) in dienst nemen Voorbeeld: `het bedrijf waar je tewerkgesteld bent` Synoniem: aanwerven |
|
terechtstellen
werkw. Uitspraak: [tə'rɛx(t)stɛlə(n)] Verbuigingen: stelde terecht (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft terechtgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) doden als straf
Voorbeeld: `een terdoodveroordeelde terechtstellen` Synoniem: executeren |
|
tentoonstellen
werkw. Uitspraak: [tɛnˈtonstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde tentoon (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft tentoongesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
dingen zó plaatsen met de bedoeling dat een publiek ze kan bekijken
Voorbeeld: `De archeologische vondsten worden in het museum tentoongesteld.` Synoniem: exposeren |
|
teleurstellen
werkw. Uitspraak: [təˈlørstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde teleur (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft teleurgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
niet zo goed, leuk, mooi zijn als je had verwacht
Voorbeeld: `iemand teleurstellen` Antoniem: tevredenstellen Synoniem: tegenvallen |
|
Je stelt me diep/bitter teleur.
|
(je valt me heel erg tegen)
|
|
samenstellen
werkw. Uitspraak: [ˈsamə(n)stɛlə(n)] Verbuigingen: stelde samen (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft samengesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
tot een geheel maken uit verschillende onderdelen
Voorbeelden: `een team samenstellen`, `De commissie is samengesteld uit vertegenwoordigers van personeel, patiënten, directie en een onafhankelijke voorzitter.` |
|
openstellen
werkw. Uitspraak: ['opə(n)stɛlə(n)] Verbuigingen: stelde open (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opengesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
toegankelijk maken, openen voor anderen
Voorbeelden: `Enkele leegstaande gebouwen zullen opengesteld worden voor de tijdelijke opvang van daklozen.`, `de markt openstellen`, `de handel openstellen`, `de havens openstellen` Synoniem: openzetten |
|
I opstellen
werkw. Uitspraak: [ˈɔpstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) neerzetten
Voorbeeld: `De rekruten moesten zich opstellen in rijen van drie.` Synoniem: plaatsen 2) (een tekst of plan) ontwerpen en opschrijven |
|
verdekt opgesteld
|
(niet onmiddellijk zichtbaar)
|
|
II zich opstellen
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈɔpstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde zich op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich opgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een houding of standpunt kiezen
Voorbeeld: `je kritisch opstellen tegenover je aanstaande schoonvader` |
|
instellen
werkw. Uitspraak: [ˈɪnstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (apparaten) klaarmaken voor gebruik
Voorbeeld: `je wekker instellen op de juiste tijd om af te gaan` 2) zorgen dat iets er komt Voorbeelden: `een onderzoek instellen naar de oorzaak van de ramp`, `een commissie instellen` Synoniem: oprichten |
|
geruststellen
werkw. Uitspraak: [xəˈrʏststɛlə(n)] Verbuigingen: stelde gerust (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gerustgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zorgen dat iemand niet meer ongerust of bang is
Voorbeeld: `je klanten geruststellen door het verkeerde product uit de winkel te halen` |
|
gelijkstellen
werkw. Uitspraak: [xə'lɛikstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde gelijk (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gelijkgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) dezelfde waarde toekennen (aan)
Voorbeeld: `dierenmishandeling gelijkstellen aan de mishandeling van mensen` 2) identiek vinden Voorbeeld: `Je kunt chloordioxide niet gelijkstellen met chloor, want het zijn verschillende stoffen.` |
|
blootstellen
werkw. |
'~ aan' in aanraking doen komen met een besmetting of straling
Voorbeeld: `Hij besefte niet dat hij daarmee blootgesteld werd aan radioactive besmetting. ` [refl] 'zich ~' zichtbaar maken, kwetsbaar opstellen |
|
bijstellen
werkw. Uitspraak: [ˈbɛistɛlə(n)] Verbuigingen: stelde bij (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft bijgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zo veranderen dat het beter werkt of dat het aangepast is aan een nieuwe situatie
Voorbeelden: `de begroting bijstellen`, `een rapport bijstellen`, `je verwachtingen bijstellen` Synoniem: aanpassen |
|
afstellen
werkw. Uitspraak: [ˈɑfstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets) nauwkeurig instellen zodat het goed werkt
Voorbeelden: `de remmen afstellen`, `de verwarming zuiniger afstellen` |
|
I aanstellen
werkw. Uitspraak: [ˈanstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
II zich aanstellen
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈanstɛlə(n)] Verbuigingen: stelde zich aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich aangesteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen overdreven en raar doen Voorbeeld: `Je moet je niet zo aanstellen. Doe maar gewoon.` |
|
het stel
zelfst.naamw. Uitspraak: [stɛl] Verbuigingen: stel|len (meerv.) |
1) bij elkaar horende dingen
Voorbeelden: `op pad gaan met een rugzak en één stel extra kleren`, `peper-en-zoutstel` Synoniem: set 2) twee bij elkaar horende personen Voorbeeld: `Zij zijn sinds de vakantie een stel.` Synoniemen: paar, koppel 3) niet al te groot aantal Voorbeeld: `met een stel vriendinnen gaan kamperen` |
|
stekken
werkw. Uitspraak: ['stɛkə(n)] Verbuigingen: stekte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
uit een stukje plant een nieuwe plant laten groeien
Voorbeeld: `een rozemarijnplant stekken door een tak in water wortels te laten krijgen` |
|
de stekker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɛkər] Verbuigingen: stekker|s (meerv.) |
voorwerp aan een elektrisch snoer, dat je in het stopcontact steekt
|
|
balen als een stekker
|
(vreselijk balen)
|
|
steken in
werkw. Uitspraak: [ˈstekə(n) ɪn] Verbuigingen: stak in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoken in (volt.deelw.) |
(tijd, geld) besteden aan
Voorbeelden: `meer geld steken in hersenonderzoek`, `tijd steken in het bijhouden van je vak` |
|
steken
werkw. Uitspraak: [ˈstekə(n)] Verbuigingen: stak (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iemand) met iets scherps verwonden
Voorbeelden: `De man is in zijn rug gestoken met een mes.`, `Ik ben door een wesp gestoken.` 2) erg pijn doen Voorbeeld: `een stekende wond` 3) in genoemde toestand brengen Voorbeelden: `een huis in brand steken`, `je handen in je zakken steken`, `bollen in de grond steken` |
|
de koppen bij elkaar steken
|
(samen overleggen)
|
|
blijven steken
|
(niet verder komen dan) `blijven steken in goede voornemens` Synoniem: vastzitten
|
|
het steekt niet zo nauw
|
(het hoeft niet heel nauwkeurig) `Of je het vlees wat langer of korter laat sudderen, steekt niet zo nauw.`
|
|
stekelvarken
zelfst.naamw. |
[knaagdier] [species|Hystrix cristata] een 'gewoon stekelvarken' een groot knaagdier met een stekelige vacht
Voorbeeld: `In de dierentuin zijn zeker stekelvarkens te vinden. ` [knaagdier] een knaagdier behorend tot de [species|Erethizontidae] (Nieuwe Wereld) of [species|Hystricidae] (Oude Wereld) |
|
de stem
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stɛm] Verbuigingen: stem|men (meerv.) |
1) geluid dat klinkt bij praten of zingen
Voorbeelden: `een hoge, schelle stem`, `een mooie stem hebben om als sopraan te zingen` Synoniem: stemgeluid 2) partij bij het muziekmaken muziek Voorbeeld: `de tweede stem spelen` 3) je voorkeur bij een stemming (2) of verkiezing Voorbeeld: `je stem uitbrengen op de eerste vrouw op de verkiezingslijst van je favoriete partij` |
|
je stem verheffen
|
(harder gaan praten)
|
|
je stem verheffen tegen
|
(protesteren tegen (iets of iemand))
|
|
De meeste stemmen gelden.
|
(wat de meerderheid wil moet gebeuren)
|
|
De stemmen staken.
|
(er zijn evenveel mensen voor iets als tegen iets)
|
|
afstemmen
werkw. Uitspraak: ['ɑfstɛmə(n)] Verbuigingen: stemde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgestemd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (een muziekinstrument) zuiver laten klinken
Voorbeeld: `Hoe moet je een gitaar afstemmen?` 2) bij een stemming verwerpen Voorbeeld: `een voorstel afstemmen omdat je ertegen bent` Synoniem: wegstemmen 3) nagaan hoe een ander denkt over (iets) Voorbeeld: `Nederland zal het voorstel afstemmen met de Europese lidstaten.` Synoniem: overleggen over |
|
instemmen
werkw. |
het eens zijn
|
|
overeenstemmen
werkw. Uitspraak: [ovə'renstɛmə(n)] Verbuigingen: stemde overeen (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft overeengestemd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
kloppen of gelijkenis vertonen met iets of iemand anders
Voorbeelden: `niet overeenstemmen met de werkelijkheid`, `mijn opvattingen stemmen niet overeen met de jouwe` |
|
toestemmen
werkw. Uitspraak: [ˈtustɛmə(n)] Verbuigingen: stemde toe (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft toegestemd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
toestemming geven
Voorbeeld: `toestemmen in de bouwplannen` Antoniemen: afwijzen, afkeuren, Synoniem: goedkeuren |
|
grif toestemmen
|
(graag toestemmen)
|
|
Wie zwijgt, stemt toe.
|
(als je niets zegt, gaan we ervan uit dat je het ermee eens bent)
|
|
het stembiljet
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɛmbɪljɛt] Verbuigingen: stembiljet|ten (meerv.) |
papieren of elektronisch formulier waarop je aangeeft op wie je stemt (1)
|
|
de stembus
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstɛmbʏs] |
bus waarin je een papieren stembiljet doet
naar de stembus gaan (gaan stemmen (1)) |
|
stembusgang
zelfst.naamw. |
[politiek] het uitbrengen van een stem door de stemgerechtigden Voorbeeld: `Na deze zitting zal het CHS binnen zes maanden na de stembusgang het eindverslag van de verkiezingen presenteren.<ref>[http://www.dbsuriname.com/archief/nat/2010/mei10/20-05-10/Nat_Offici%C3%ABle%20verkiezingsuitslag%20binnen%20twee%20weken%20na%20stembusgang%20.asp Dagblad Suriname 20 mei 2010]</ref> `
|
|
de stembus
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstɛmbʏs] |
bus waarin je een papieren stembiljet doet
naar de stembus gaan (gaan stemmen (1)) |
|
stembuszege
zelfst.naamw. |
overwinning bij verkiezingen
Voorbeeld: `Deze stembuszege kwam geheel onverwacht, omdat de opiniepeilingen een andere uitslag voorspeld hadden. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de stemcomputer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɛmcɔmpjutər] Verbuigingen: stemcomputer|s (meerv.) |
computer die je stem (3) elektronisch registreert en verwerkt
Voorbeeld: `Stemcomputers zijn erg handig maar ze zijn nu weer verboden omdat ze fraudegevoelig zijn.` Synoniem: stemmachine |
|
afstemmen
werkw. Uitspraak: ['ɑfstɛmə(n)] Verbuigingen: stemde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgestemd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (een muziekinstrument) zuiver laten klinken
Voorbeeld: `Hoe moet je een gitaar afstemmen?` 2) bij een stemming verwerpen Voorbeeld: `een voorstel afstemmen omdat je ertegen bent` Synoniem: wegstemmen 3) nagaan hoe een ander denkt over (iets) Voorbeeld: `Nederland zal het voorstel afstemmen met de Europese lidstaten.` Synoniem: overleggen over |
|
stemmen
werkw. Uitspraak: [ˈstɛmə(n)] Verbuigingen: stemde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestemd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) je stem (3) uitbrengen bij een verkiezing of een stemming (2) poliek
Voorbeeld: `gaan stemmen in het stembureau` Synoniem: kiezen 2) zorgen dat (een muziekinstrument) de goede toonhoogte heeft en niet vals klinkt muziek Voorbeelden: `een viool stemmen`, `Voor het concert begint, stemt het orkest.` 3) (iemand) in de genoemde stemming (1) brengen psychologie Voorbeeld: `Dat hij goed geneest, stemt me hoopvol voor de toekomst.` |
|
het stemgeluid
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɛmxəlœyt] Verbuigingen: stemgeluid|en (meerv.) |
klank van je stem
Voorbeelden: `stemgeluiden horen van kinderen op een schoolplein dicht in de buurt`, `Wetenschappers beweren dat vrouwen hun rivalen in de liefde kunnen herkennen aan hun stemgeluid.`, `een zanger met een karakteristiek stemgeluid` Synoniem: stem |
|
de stemgerechtigde
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stɛmxə'rɛxtəxdə] Verbuigingen: stemgerechtigde|n (meerv.) |
iemand die het recht heeft zijn stem (3) uit te brengen bij een verkiezing of een stemming (2)
Voorbeeld: `Alleen stemgerechtigden mogen stemmen.` |
|
stemhamer
zelfst.naamw. |
[muziekinstrument], [gereedschap] een stuk gereedschap waarmee de snaren van bijvoorbeeld een piano worden gestemd Voorbeeld: `Het correct hanteren van de stemhamer is vereist vakmanschap. `
|
|
stemhebbend
bijv.naamw. Uitspraak: [stɛm'hɛbənt] |
1) (van spraakklanken) als de stembanden meetrillen bij het uitspreken taalkunde
Voorbeelden: `De 'd' in 'deur' is een stemhebbende medeklinker.`, `In 'bonen' worden alle spraakklanken stemhebbend uitgesproken.` Antoniem: stemloos 2) als iemand het recht heeft om te stemmen (1) Voorbeelden: `stemhebbende en niet-stemhebbende leden van een vereniging`, `In het bestuur kunnen alleen stemhebbende leden gekozen worden.` Synoniem: stemgerechtigd |
|
stemhokje
zelfst.naamw. |
een hokje waarin men zich af kan zonderen om bij een verkiezing zijn stem uit te brengen Voorbeeld: `Er stond een hele rij voor de stemhokjes. `
|
|
stemkamer
zelfst.naamw. |
[metaalbewerking] een halvormige ruimte in een klokkengieterij waar de klokken gestemd worden Voorbeeld: `Die grote klok is nog in de stemkamer. `
|
|
stemloos
bijv.naamw. Uitspraak: ['stɛmlos] |
1) (van spraakklanken) als de stembanden niet meetrillen bij het uitspreken taalkunde
Voorbeeld: `Medeklinkers die stemloos worden uitgesproken zijn: f, h, k, p en s.` Antoniem: stemhebbend (1) 2) als je weinig of geen stem hebt Voorbeeld: `Ik ben erg verkouden en al vijf dagen stemloos.` |
|
de stemmachine
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stɛmɑʃinə] Verbuigingen: stemmachine|s (meerv.) |
machine die je stem (3) elektronisch registreert en verwerkt
Voorbeeld: `Sinds het afschaffen van de stemmachine komen de uitslagen van de verkiezingen weer erg laat.` Synoniem: stemcomputer |
|
stemmen
werkw. Uitspraak: [ˈstɛmə(n)] Verbuigingen: stemde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestemd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) je stem (3) uitbrengen bij een verkiezing of een stemming (2) poliek
Voorbeeld: `gaan stemmen in het stembureau` Synoniem: kiezen 2) zorgen dat (een muziekinstrument) de goede toonhoogte heeft en niet vals klinkt muziek Voorbeelden: `een viool stemmen`, `Voor het concert begint, stemt het orkest.` 3) (iemand) in de genoemde stemming (1) brengen psychologie Voorbeeld: `Dat hij goed geneest, stemt me hoopvol voor de toekomst.` |
|
de stemmer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɛmər] Verbuigingen: stemmer|s (meerv.) |
1) iemand die als beroep zorgt dat een piano de goede toonhoogte heeft en niet vals klinkt muziek
Voorbeeld: `Onze stemmer komt tweemaal per jaar om de piano te stemmen.` 2) iemand die zijn stem (3) uitbrengt bij een verkiezing of een stemming (2) poliek Voorbeeld: `Stemmers op die partij geven het meest aan goede doelen.` Synoniem: kiezer |
|
stemmig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstɛməx] |
plechtig en ingetogen
Voorbeelden: `Bij een begrafenis is meestal een stemmige sfeer.`, `stemmige kleding` Antoniem: opzichtig |
|
de stemming
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstɛmɪŋ] Verbuigingen: stemming|en (meerv.) |
1) gevoel dat iemand of een groep mensen op dit moment heeft
Voorbeelden: `Ik ben in een uitstekende stemming, want ik heb een vrije dag vandaag.`, `Tijdens het fietstochtje met onze vrienden was de stemming vrolijk en uitgelaten.` Synoniemen: humeur, sfeer 2) keer dat mensen hun stem (3) uitbrengen poliek Voorbeeld: `een voorstel in stemming brengen` |
|
de stemmingmakerij
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [stɛmɪŋmakəˈrɛi] |
het opwekken van een negatieve stemming (1) jegens iets of iemand
Voorbeeld: `Die beschuldigingen zijn onjuist. Het is pure stemmingmakerij.` |
|
de/het stempel
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɛmpəl] Verbuigingen: stempel|s (meerv.) |
voorwerp dat met inkt een tekst of plaatje kan afdrukken, of de tekst of het plaatje zelf
Voorbeelden: `met een stempel 'akkoord' op een verzoekschrift stempelen`, `een stempel in je paspoort krijgen` |
|
je stempel drukken op
|
((iemand) sterk beïnvloeden)
|
|
van de oude stempel
|
((iemand) met conservatieve opvattingen)
|
|
afstempelen
werkw. Uitspraak: ['ɑfstɛmpələ(n)] Verbuigingen: stempelde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgestempeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) een stempel zetten (op iets)
Voorbeeld: `een poststuk afstempelen` 2) financieel minder waard maken financieel Voorbeeld: `een aandeel afstempelen` |
|
stempelen
werkw. Uitspraak: [ˈstɛmpələ(n)] Verbuigingen: stempelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestempeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een stempel zetten op (iets)
Voorbeeld: `formulieren stempelen` |
|
stempen
zelfst.naamw. |
[muziekinstrument] een draaibare stift van een muziekinstrument waaraan de snaar is bevestigd en waarmee de snaar kan worden gestemd Voorbeeld: `Doordat de stempennen te gemakkelijk draaien is de piano al snel weer vals. `
|
|
stemplicht
zelfst.naamw. |
de verplichting om te stemmen
|
|
stempotlood
zelfst.naamw. |
potlood dat bij stemmingen gebruikt wordt om op het stembiljet een hokje te markeren Voorbeeld: `Waarom nu uitgerekend het stempotlood rood is, blijft een kwestie van gissen. `
|
|
het stemrecht
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɛmrɛxt] |
Synoniem:
kiesrecht |
|
actief stemrecht
|
(recht om je stem (3) uit te brengen bij de verkiezingen of bij een stemming (2))
|
|
passief stemrecht
|
(recht om je verkiesbaar te stellen bij verkiezingen)
|
|
stemtoonhoogte
zelfst.naamw. |
[muziek] de bij het stemmen van het orkest of koor te volgen hoogte voor de standaardtoon, meestal de toon a<sup>1</sup> = 440 Hz van de hobo of stemvork
|
|
stemvork
zelfst.naamw. |
[muziek] een stalen U-vormig instrument dat bij aanslaan een onveranderlijke toon voortbrengt Voorbeeld: `Een stemvork brengt een toon voort. `
|
|
de stemwijzer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɛmwɛizər] Verbuigingen: stemwijzer|s (meerv.) |
computerprogramma dat je politieke voorkeur vaststelt en als advies geeft om te stemmen (1)
Voorbeeld: `een stemwijzer raadplegen als je weinig snapt van alle verkiezingsprogramma's` Synoniem: kieskompas |
|
stencilen
werkw. Afbreekpatroon: ` sten - ci - len Herkomst: «Engels Verbuigingen: stencilde (verl.tijd ) Verbuigingen: gestencild (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met een stencilmachine afdrukken maken of vermenigvuldigen arbeid
Voorbeeld: `iedere maand moet de jeugdredactie de schoolkrant stencilen` Synoniem: kopiëren |
|
steng
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] verlengstuk van de mast, boven in de mast te hijsen op een zeilschip
|
|
de stengel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɛŋəl] Verbuigingen: stengel|s (meerv.) |
deel van een plant boven de grond waarop de bloem staat
Voorbeeld: `snijbloemen met lange stelen` Synoniem: steel |
|
steng
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] verlengstuk van de mast, boven in de mast te hijsen op een zeilschip
|
|
stenigen
werkw. Uitspraak: ['stenəxə(n)] Verbuigingen: stenigde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestenigd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) doden door stenen op hem of haar te gooien
Voorbeeld: `Stenigen wordt in sommige landen nog wel gedaan, maar het is niet meer van deze tijd.` |
|
de (m)/het steno
zelfst.naamw. Uitspraak: ['steno] |
speciale schrijfwijze om net zo snel te kunnen schrijven als het spreektempo
Voorbeeld: `een interview vastleggen in steno` Synoniem: stenografie |
|
stenograaf
zelfst.naamw. |
iemand die stenografische verslagen maakt
|
|
de stengel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɛŋəl] Verbuigingen: stengel|s (meerv.) |
deel van een plant boven de grond waarop de bloem staat
Voorbeeld: `snijbloemen met lange stelen` Synoniem: steel |
|
stenigen
werkw. Uitspraak: ['stenəxə(n)] Verbuigingen: stenigde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestenigd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) doden door stenen op hem of haar te gooien
Voorbeeld: `Stenigen wordt in sommige landen nog wel gedaan, maar het is niet meer van deze tijd.` |
|
de (m)/het steno
zelfst.naamw. Uitspraak: ['steno] |
speciale schrijfwijze om net zo snel te kunnen schrijven als het spreektempo
Voorbeeld: `een interview vastleggen in steno` Synoniem: stenografie |
|
stenograaf
zelfst.naamw. |
iemand die stenografische verslagen maakt
|
|
de stenografie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [stenoxra'fi] |
speciale schrijfwijze om net zo snel te kunnen schrijven als het spreektempo
Synoniem: steno |
|
stenose
zelfst.naamw. |
[medisch] vernauwing
|
|
stenotypen
werkw. Afbreekpatroon: 'ste - no - ty - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: stenotypte (verl.tijd ) Verbuigingen: gestenotypt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
stenogrammen opnemen en uittypen arbeid
Voorbeeld: `de secretaresse stenotypte de stukken van de jaarvergadering` Synoniem: snelschrift uitwerken |
|
stenotypist
zelfst.naamw. |
iemand die de opgenomen stenogrammen ook op de schrijfmachine kan uitwerken
|
|
stenotypiste
zelfst.naamw. |
vrouwspersoon die de opgenomen stenogrammen ook op de schrijfmachine kan uitwerken
|
|
de step
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɛp] Verbuigingen: step|s, step|pen (meerv.) |
plank met wieltjes voor en achter en een stuur die je voortbeweegt met je voet
Voorbeeld: `Vroeger was een step kinderspeelgoed, maar niet lang geleden was de step populair bij volwassenen als vervoermiddel binnen de woonplaats.` Synoniem: autoped |
|
steppe
zelfst.naamw. |
grote boomloze vlakte in de zone van het Middellandse Zeeklimaat
|
|
steppen
werkw. Uitspraak: ['stɛpə(n)] Verbuigingen: stepte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
je op een step voortbewegen
Voorbeeld: `van het station naar je werk steppen` |
|
de ster
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɛr] Verbuigingen: ster|ren (meerv.) |
1) hemellichaam dat van de aarde gezien heel klein is en licht geeft
2) schematische afbeelding in de vorm van een ster: een kleine kern met een aantal punten naar buiten 3) iemand die iets heel goed kan en daardoor beroemd is Voorbeelden: `filmster`, `Tal van sterren schitterden op het gala voor het goede doel.`, `geen ster in koken zijn` Synoniem: beroemdheid |
|
de sterren van de hemel...
|
(prachtig...) `de sterren van de hemel zingen`
|
|
driesterrenrestaurant
|
(restaurant met drie sterren als beoordeling van de kwaliteit) `Dit is een eenvoudig hotel: het heeft maar één ster.`
|
|
steradiaal
zelfst.naamw. |
[wiskunde] de SI-eenheid voor ruimtehoek, met symbool "sr"
|
|
de sterappel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɛrɑpəl] Verbuigingen: sterappel|s (meerv.) |
lichtzure rode appel
Voorbeeld: `Als je een sterappel dwars doorsnijdt zie je een stervormig klokhuis.` |
|
de stère
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stɛ:rə] Verbuigingen: stère|s, stère|n (meerv.) |
kubieke meter opgestapeld rondhout
Voorbeelden: `Een stère is voor te stellen als een kubieke meter die volgestapeld is met stamstukken van een meter lengte.`, `boomstammen op 5,50 meter lengte, thuis geleverd, minimum 20 stère` |
|
stereo
bijv.naamw. Uitspraak: ['sterejo] |
(van geluid) door twee kanalen opgenomen en weergegeven
Voorbeeld: `Een stereo-opname klinkt ruimtelijker en min of meer zoals je muziek life hoort.` Antoniem: mono |
|
de stereo-installatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsterejoɪnstɑla(t)si] Verbuigingen: stereo-installatie|s (meerv.) |
afspeelapparatuur voor geluidsdragers (cd's, cassettebandjes) met luidsprekers
|
|
stereo-isomeer
zelfst.naamw. |
[scheikunde] een moleculaire verbinding waarvan de moleculen slechts in hun driedimensionele rangschikking verschillen van die van een sterk verwante verbinding Voorbeeld: `De verbinding CHFClBr komt voor als een paar stereo-isomeren. `
|
|
stereochemie
zelfst.naamw. |
[scheikunde] de tak van de scheikunde die zich bezighoudt met de driedimensionale aard van chemische verbindingen Voorbeeld: `Veranderingen in het polarisatievlak van licht zijn een belangrijk hulpmiddel van de stereochemie. `
|
|
stereotiep
bijv.naamw. Uitspraak: [sterejo'tip] |
die of dat zich steeds op dezelfde manier voordoet
Voorbeelden: `stereotiepe schoonheidsidealen`, `Stereotiep gedrag is steeds dezelfde handelingen herhalen.` Synoniemen: vast, karakteristiek |
|
de stereotype
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sterejo'tipə] Verbuigingen: stereotype|n, stereotype|s (meerv.) |
vast beeld (van iets of iemand) dat niet helemaal met de werkelijkheid klopt
Voorbeelden: `Vrouwen die zich opstellen als leider vallen uit de toon, omdat ze niet voldoen aan het vrouwelijke stereotype.`, `Voor de een is het stereotype van Nederland tulpen, klompen, molens en kaas, voor de ander drugs en de legalisering ervan.` |
|
uitsterven
werkw. Uitspraak: [ˈœytstɛrvə(n)] Verbuigingen: stierf uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is uitgestorven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van planten en dieren) ophouden te bestaan
Voorbeeld: `De Afrikaanse neushoorn dreigt uit te sterven.` |
|
sterfbed
zelfst.naamw. |
het bed waarop men sterft Voorbeeld: `Op zijn sterfbed sprak hij zijn laatste woorden. `
|
|
sterfelijk
bijv.naamw. |
vatbaar voor de dood Voorbeeld: `Alle mensen zijn sterfelijk. `
|
|
het sterfgeval
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɛrfxəvɑl] Verbuigingen: sterfgeval|len (meerv.) |
keer dat iemand doodgaat
Voorbeeld: `binnen een maand twee sterfgevallen in de familie hebben` |
|
het sterfhuis
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɛrfhœys] Verbuigingen: sterf|huizen (meerv.) |
1) huis waar iemand overleden is
Voorbeeld: `Het sterfhuis van Maarten Luther is in Eisleben.` 2) huis waar je als terminaal patiënt heen gaat om te sterven Voorbeeld: `je laatste week doorbrengen in een sterfhuis, waar ze je goed verzorgen` Synoniem: hospice |
|
de sterfhuisconstructie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stɛrfhœyskɔnstrʏksi] Verbuigingen: sterfhuisconstructie|s (meerv.) |
afsplitsing van de winstgevende onderdelen van een bedrijf dat dreigt failliet te gaan economie
|
|
de sterfte
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstɛrftə] |
aantal sterfgevallen
Voorbeelden: `Een ziekte heeft geleid tot een massale sterfte onder konijnen.`, `Zijn er in Nederland regionale verschillen in de totale sterfte?` |
|
sterftecijfer
zelfst.naamw. |
[demografie] een getal dat aangeeft hoeveel sterfgevallen er in een gebied in een bepaalde tijd hebben plaatsgevonden Voorbeeld: `Het sterftecijfer werd tot onder het normale noodsituatieniveau teruggebracht. `
|
|
sterfteoverschot
zelfst.naamw. |
[demografie] het verschijnsel dat in een gebied in een bepaalde periode het aantal sterfgevallen structureel hoger ligt dan het aantal geboorten Voorbeeld: `Gemeenten met een sterfteoverschot. `
|
|
steriel
bijv.naamw. Uitspraak: [steˈril] |
1) als je geen kinderen kunt verwekken of voortbrengen
Voorbeeld: `Door de bestraling is hij steriel geworden.` Synoniem: onvruchtbaar 2) als iets geen stoffen bevat die je ziek kunnen maken Voorbeeld: `een steriele tang` 3) als iets er kaal, saai en ongezellig uit ziet Voorbeeld: `een steriel ingericht kantoor` Synoniem: clean |
|
de sterilisatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [steriliˈza(t)si] Verbuigingen: sterilisatie|s (meerv.) |
1) keer dat iemand onvruchtbaar gemaakt wordt
Voorbeeld: `Toen hij hertrouwde heeft hij zijn sterilisatie ongedaan laten maken.` 2) keer dat iets steriel (2) gemaakt wordt Voorbeeld: `sterilisatie door middel van stoom` |
|
steriliseren
werkw. |
[medisch] Het gericht doden van micro-organismen op een oppervlak totdat de kans dat dergelijke organismen nog levend op het oppervlak aangetroffen worden, kleiner is dan 1 op een miljoen
|
|
steriliteit
zelfst.naamw. |
[medisch] onvruchtbaarheid
|
|
sterk
bijv.naamw. Uitspraak: [stɛrk] |
1) als je veel lichamelijke of geestelijke kracht hebt
Voorbeelden: `sterke armen hebben`, `sterke zenuwen hebben` Antoniem: zwak Synoniem: krachtig 2) als iets fysiek of inhoudelijk stevig of krachtig is Voorbeelden: `een sterke fiets`, `een sterke wind`, `sterke argumenten` 3) flink Voorbeelden: `een sterke stijging van de prijzen`, `sterk afnemen` Synoniemen: hevig, aanzienlijk 4) met een krachtige werking Voorbeelden: `een sterk medicijn`, `sterke koffie`, `sterkedrank` 5) ongeloofwaardig Voorbeeld: `een sterk verhaal` Synoniem: stug |
|
sterk staan
|
(door goede argumenten in een goede positie zijn)
|
|
je sterk maken voor
|
(erg je best doen voor (iets of iemand))
|
|
ik maak me sterk dat...
|
(mij lijkt het waarschijnlijk dat...)
|
|
aansterken
werkw. Uitspraak: ['anstɛrkə(n)] Verbuigingen: sterkte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is aangesterkt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
lichamelijk weer sterker (1) worden
Voorbeeld: `na een operatie weer aansterken` Synoniem: op krachten komen |
|
de sterkte
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstɛrktə] Verbuigingen: sterkte|n, sterkte|s (meerv.) |
1) mate waarin iets krachtig of hevig is
Voorbeeld: `de sterkte van de dijken controleren` 2) < je zegt dit als iemand iets moeilijks moet doen of problemen heeft> Voorbeelden: `Beterschap en sterkte.`, `iemand sterkte wensen` |
|
de sterkte
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstɛrktə] Verbuigingen: sterkte|n, sterkte|s (meerv.) |
1) mate waarin iets krachtig of hevig is
Voorbeeld: `de sterkte van de dijken controleren` 2) < je zegt dit als iemand iets moeilijks moet doen of problemen heeft> Voorbeelden: `Beterschap en sterkte.`, `iemand sterkte wensen` |
|
sterkwater
zelfst.naamw. |
conserveervloeistof voor anatomische preparaten
onzuiver salpeterzuur. |
|
sternetwerk
zelfst.naamw. |
[informatica] is een computernetwerk waarbij elke computer afzonderlijk aan een centraal punt wordt gekoppeld en dus een verbinding heeft. Een sternetwerk heeft een stertopologie, een netwerktopologie die weergegeven kan worden in de vorm van een ster. Deze opzet wordt het meest gebruikt voor computernetwerken
|
|
steroïde
zelfst.naamw. |
[scheikunde], [medisch] een lipide met een karakteristieke koolstofringstructuur die is opgebouwd als een triterpeen (C30). Voorbeeld: `Sommide steroïden vertonen een sterke hormonale werking. `
|
|
de ster
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɛr] Verbuigingen: ster|ren (meerv.) |
1) hemellichaam dat van de aarde gezien heel klein is en licht geeft
2) schematische afbeelding in de vorm van een ster: een kleine kern met een aantal punten naar buiten 3) iemand die iets heel goed kan en daardoor beroemd is Voorbeelden: `filmster`, `Tal van sterren schitterden op het gala voor het goede doel.`, `geen ster in koken zijn` Synoniem: beroemdheid |
|
de sterren van de hemel...
|
(prachtig...) `de sterren van de hemel zingen`
|
|
driesterrenrestaurant
|
(restaurant met drie sterren als beoordeling van de kwaliteit) `Dit is een eenvoudig hotel: het heeft maar één ster.`
|
|
het sterrenbeeld
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɛrə(n)belt] Verbuigingen: sterrenbeeld|en (meerv.) |
groep sterren die aan de hemel een figuur voorstelt
Voorbeeld: `Een voorbeeld van een sterrenbeeld is de Kleine Beer.` |
|
de sterrenkunde
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stɛrə(n)kʏndə] |
wetenschap die de hemellichamen bestudeert
Voorbeeld: `sterrenkunde studeren` Synoniem: astronomie |
|
sterrenkundig
bijv.naamw. |
met betrekking of van de sterrenkunde Voorbeeld: `De sterrenkundige ontwikkelingen gaan erg snel. `
|
|
sterrenkundige
zelfst.naamw. |
[beroep] [astronomie] een wetenschapper die zich bezig houdt met de astronomie of sterrenkunde
|
|
sterrenpoort
zelfst.naamw. |
een denkbeeldig ringvormig toestel dat reizen naar een ander dergelijk toestel op een andere planeet mogelijk maakt Voorbeeld: `Dr. Jackson stapte door de sterrenpoort en kwam terecht op een planeet waar de god Ra over mensen heerste.
|
|
sterrenschip
zelfst.naamw. |
een - vooralsnog hypothetisch - ruimtevaartuig in staat tot interstellair reizen Voorbeeld: `Het sterrenschip "Enterprise" is bekend van de serie "Star Trek". `
|
|
sterrenstelsel
zelfst.naamw. |
[astronomie] een grote verzameling sterren die zich op relatief geringe onderlinge afstand bevinden. Het systeem wordt bij elkaar gehouden door de eigen zwaartekracht Voorbeeld: `De melkweg, ons sterrenstelsel, is bij nacht op een dondere lokatie met het blote oog waarneembaar. `
|
|
sterrenwichelaar
zelfst.naamw. |
een beoefenaar van de pseudo-wetenschap astrologie (sterrenwichelarij)
|
|
sterrenwichelaar
zelfst.naamw. |
een beoefenaar van de pseudo-wetenschap astrologie (sterrenwichelarij)
|
|
sterrenwichelarij
zelfst.naamw. |
[astrologie] is het geloof dat er verband bestaat tussen het lot van mensen en de stand van de hemellichamen Voorbeeld: `Astrologen vinden het woord sterrenwichelarij vaak een raar woord. `
|
|
het sterretje
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɛrəcə] Verbuigingen: sterretje|s (meerv.) |
1) stuk vuurwerk dat kleine schitterende vonken verspreidt
Voorbeeld: `sterretjes afsteken` 2) het teken * in drukwerk of op een toetsenbord Voorbeeld: `Titels met een sterretje zijn niet meer leverbaar.` Synoniem: asterisk |
|
de sterveling
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɛrvəlɪŋ] Verbuigingen: sterveling|en (meerv.) |
mens (als iemand die moet sterven)
Voorbeeld: `In dit verhaal wordt een sterveling verliefd op een godin.` |
|
geen sterveling
|
(niemand)
|
|
een gewone sterveling
|
(een mens als iedereen)
|
|
sterven
werkw. Uitspraak: [ˈstɛrvə(n)] Verbuigingen: stierf (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gestorven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
ophouden met leven
Voorbeeld: `Hij is op vijftigjarige leeftijd gestorven aan kanker.` Synoniemen: overlijden, doodgaan |
|
sterven van
werkw. Uitspraak: [ˈstɛrvə(n) vɑn] Verbuigingen: stierf van (verl.tijd enkelv.) |
1) heel erg veel last hebben van
Voorbeelden: `Ik sterf van de kou.`, `Ik sterf van de dorst.`, `Ik sterf van de jeuk.` Synoniemen: vergaan van, stikken van 2) <dit zeg je als je het vervelend vindt dat er erg veel zijn van dingen of dieren> Voorbeelden: `Het sterft hier van de mieren.`, `Dit rapport sterft van de fouten.` Synoniemen: stikken van, krioelen van |
|
de stethoscoop
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [steto'skop] Verbuigingen: stetho|scopen (meerv.) |
voorwerp waarmee een arts luistert naar geluiden in je lichaam, zoals het kloppen van je hart medisch
|
|
steunen
werkw. Uitspraak: [ˈstønə(n)] Verbuigingen: steunde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesteund (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zorgen dat (iets of iemand) niet valt, of niet vallen door (iets of iemand)
Voorbeelden: `Hij steunde zijn oude moeder bij het oversteken.`, `De kreupele man loopt steunend op zijn krukken door de straat.` 2) (iets of iemand) hulp bieden Voorbeelden: `een goed doel financieel steunen`, `winkeliers fiscaal steunen`, `de kandidatuur van een politicus steunen` Synoniem: ondersteunen 3) een zacht en zuchtend geluid maken Voorbeeld: `Ze steunde dat ze niet meer verder kon lopen.` Synoniem: kreunen |
|
de steunpilaar
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stømpilar] Verbuigingen: steun|pilaren (meerv.) |
iemand die of iets dat veel ondersteuning biedt
Voorbeelden: `Mijn moeder is een belangrijke steunpilaar voor mijn zieke vader.`, `De olie-inkomsten zijn een steunpilaar voor het bewind.` |
|
de steun
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [støn] Verbuigingen: steun|en (meerv.) |
1) voorwerp dat steun geeft
Voorbeelden: `Houten palen dienen als steun voor het verzakte huis.`, `boekensteunen` steun en toeverlaat (persoon op wie je kunt rekenen of bij wie je terecht kunt als je het moeilijk hebt) `Jij bent mijn steun en toeverlaat. Ik zou niet weten wat ik zonder je zou moeten doen.` 2) hulp Voorbeelden: `iemand die problemen heeft tot steun zijn`, `steun geven aan een rampgebied` |
|
steun trekken verouderd
|
(werkloos zijn en een uitkering krijgen)
|
|
steunvlak
zelfst.naamw. |
[natuurkunde] de veelhoek gevormd door verbinding van de verst uiteenliggende punten waarop een lichaam rust Voorbeeld: `Indien het zwaartepunt van een lichaam vertikaal buiten het steunvlak ervan komt te liggen, zal het omvallen. `
|
|
de steur
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stør] |
grote zware vis die gemiddeld wel vijftig jaar wordt
Voorbeeld: `De eitjes van de steur worden als kaviaar gegeten.` |
|
steven
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] voor- of achterstuk van een schip; de ~ wenden een andere koers inslaan.
|
|
stevig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstevəx] |
1) als iets niet gauw kapotgaat
Voorbeeld: `een stevige broek kopen om in de tuin te werken` 2) die of dat nogal groot is Voorbeelden: `een stevige kerel`, `stevige benen hebben door het wielrennen` Synoniemen: fors, flink 3) flink Voorbeelden: `een stevige aanpak van de problemen`, `stevige koersdalingen`, `stevige veranderingen in het beleid willen`, `stevig drinken` Synoniemen: fors, krachtig, in hoge mate |
|
de steward
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈscuwərt] Verbuigingen: steward|s (meerv.) de steward|ess zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [scuwərˈdɛs] Verbuigingen: stewardess|en (meerv.) |
iemand die de passagiers van een vliegtuig of boot bedient en helpt
|
|
aanstichten
werkw. Uitspraak: ['anstɪxtə(n)] Verbuigingen: stichtte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangesticht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
2) aanzetten tot (iets slechts)
Voorbeeld: `het buurland aanstichten tot oorlog` |
|
op aanstichten van
(aangezet door) |
`zijn vriendin vermoord hebben op aanstichten van haar broer`
|
|
op aanstichten van
|
(aangezet door) `zijn vriendin vermoord hebben op aanstichten van haar broer`
|
|
stichten
werkw. Uitspraak: [ˈstɪxtə(n)] Verbuigingen: stichtte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesticht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zorgen dat (iets) er komt
Voorbeelden: `een gezin stichten`, `brand stichten`, `verwarring stichten` Synoniem: laten ontstaan |
|
stichter
zelfst.naamw. |
degene die iets grondvest
|
|
de stichting
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstɪxtɪŋ] Verbuigingen: stichting|en (meerv.) |
instelling met een ideëel doel zonder leden en zonder het doel om winst te maken juridisch
Voorbeeld: `een wetenschappelijke stichting` |
|
aanstichten
werkw. Uitspraak: ['anstɪxtə(n)] Verbuigingen: stichtte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangesticht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets slechts) veroorzaken
Voorbeeld: `onheil aanstichten` 2) aanzetten tot (iets slechts) Voorbeeld: `het buurland aanstichten tot oorlog` |
|
op aanstichten van
|
(aangezet door) `zijn vriendin vermoord hebben op aanstichten van haar broer`
|
|
stichten
werkw. Uitspraak: [ˈstɪxtə(n)] Verbuigingen: stichtte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesticht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zorgen dat (iets) er komt
Voorbeelden: `een gezin stichten`, `brand stichten`, `verwarring stichten` Synoniem: laten ontstaan |
|
stick
zelfst.naamw. |
een slaghout bij (ijs)hockey.
Voorbeeld: `Bij hockey wordt gebruik gemaakt van sticks. ` een USB-stick. Voorbeeld: `Geef me je stickje maar even, dan kan ik de bestanden kopiëren. ` |
|
de sticker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɪkər] Verbuigingen: sticker|s (meerv.) |
plaatje met een achterkant die kleeft
Voorbeeld: `een sticker op je agenda plakken` Synoniem: plakplaatje |
|
stickeren
werkw. Afbreekpatroon: 'stic - ke - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: stickerde (verl.tijd ) Verbuigingen: gestickerd (volt.deelw.) |
iets beplakken met stickers
Voorbeeld: `de moeder is enthousiast met haar kinderen aan het stickeren geslagen` Synoniem: labelen |
|
het stickie
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɪki] Verbuigingen: stickie|s (meerv.) |
sigaret met marihuana of hasj erin informeel
Voorbeeld: `een stickie roken` Synoniem: joint |
|
stick
zelfst.naamw. |
een slaghout bij (ijs)hockey.
Voorbeeld: `Bij hockey wordt gebruik gemaakt van sticks. ` een USB-stick. Voorbeeld: `Geef me je stickje maar even, dan kan ik de bestanden kopiëren. ` |
|
de stiefbroer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stifbrur] Verbuigingen: stiefbroer|s (meerv.) |
zoon van je stiefvader of stiefmoeder uit een eerdere relatie dan die met je eigen ouder
Voorbeeld: `Mijn vader is hertrouwd met een vrouw die twee zoons had, waardoor ik nu twee stiefbroers heb heb.` |
|
de stiefdochter
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stifdɔxtər] Verbuigingen: stiefdochter|s (meerv.) |
dochter van je partner waarvan je zelf geen biologische ouder bent
Voorbeeld: `Mijn man is na het overlijden van zijn vrouw met mij getrouwd en ik heb nu een stiefdochter.` |
|
het stiefkind
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stifkɪnt] Verbuigingen: stiefkind|eren (meerv.) |
kind van je partner waarvan je zelf geen biologische ouder bent
|
|
de stiefmoeder
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stifmudər] Verbuigingen: stiefmoeder|s (meerv.) |
nieuwe mannelijke partner van je vader die niet je eigen moeder is
Voorbeelden: `Mijn vader is hertrouwd en nu wonen we samen met mijn stiefmoeder.`, `Mijn stiefmoeder wil niet dat ik haar zo noem, want dat doet haar aan sprookjes met gemene stiefmoeders denken.` |
|
de stiefvader
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stifadər] Verbuigingen: stiefvader|s (meerv.) |
nieuwe mannelijke partner van je moeder die niet je eigen vader is
Voorbeeld: `Mijn moeder is na de scheiding van mijn vader driemaal hertrouwd, waardoor ik nu een derde stiefvader heb.` |
|
de stiefzoon
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stifzon] Verbuigingen: stief|zonen (meerv.) |
zoon van je partner waarvan je zelf geen biologische ouder bent
|
|
de stiefzuster
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stifsʏstər] Verbuigingen: stiefzuster|s (meerv.) |
dochter van je stiefvader of stiefmoeder uit een eerdere relatie dan die met je eigen ouder
Voorbeeld: `Doordat mijn moeder een nieuwe echtgenoot heeft die al een dochtert had, heb ik nu een stiefzusje.` |
|
I stiekem
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstikəm] |
als iets geheim is en niemand het mag merken
Voorbeelden: `een stiekeme relatie hebben met een getrouwde man`, `Ze doen heel degelijk maar het zijn stiekeme drinkers.` Synoniemen: geheim, heimelijk |
|
II stiekem
bijwoord Uitspraak: [ˈstikəm] |
in het geheim, zonder dat iemand het mag merken
Voorbeeld: `stiekem foto's maken van een naakte filmster` Synoniem: heimelijk |
|
zonder iets te zeggen, in het geheim
|
(minder negatief dan stiekem) Voorbeeld: `De trainer hoopt stiekempjes op het kampioenschap. `
|
|
de stier
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stir] Verbuigingen: stier|en (meerv.) |
mannelijk rund
|
|
balen als een stier
|
(erg balen)
|
|
stierenloop
zelfst.naamw. |
een traditie waar mensen voor loslopende stieren uitrennen door de straat|straten van een dorp of stad
|
|
stierenvechter
zelfst.naamw. |
[beroep] een persoon die in een stierengevecht de stier uitdaagt, bevecht en uiteindelijk doodt Voorbeeld: `De gewonde stierenvechter ligt in een bedenkelijke toestand. `
|
|
stierlijk
bijwoord Uitspraak: [ˈstirlək] |
in hoge mate
Voorbeelden: `je stierlijk vervelen`, `stierlijk irritant` Synoniem: erg |
|
sterven
werkw. Uitspraak: [ˈstɛrvə(n)] Verbuigingen: stierf (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gestorven (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
ophouden met leven
Voorbeeld: `Hij is op vijftigjarige leeftijd gestorven aan kanker.` Synoniemen: overlijden, doodgaan |
|
de stift
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stɪft] Verbuigingen: stift|en (meerv.) |
1) vulling voor een balpen of vulpotlood
Voorbeeld: `een doosje nieuwe stiften` 2) pen met een vulling van vilt met inkt Voorbeeld: `een mapje met diverse kleuren stiften` Synoniem: viltstift |
|
stiften
werkw. |
inkleuren met een stift
Voorbeeld: `Ik stiftte mijn lippen knalrood. ` [sport] een bal zacht met een boog (over de keeper) schieten Voorbeeld: `Bij het nemen van de strafschop stiftte Panenka de bal over de al gedoken keeper heen. ` [verouderd] stichten |
|
het stigma
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɪxma] Verbuigingen: stigma|'s, sigma|ta (meerv.) |
1) slechte reputatie
Voorbeeld: `het stigma van een leugenaar dragen` Synoniemen: stempel, brandmerk 2) wonden van Jezus bij de kruisiging, of wonden die optreden bij christelijke religieuzen op de plaatsen van Jezus' verwondingen religie Voorbeeld: `Het ontvangen van stigmata wordt als een wonder beschouwd.` 3) bovenste gedeelte van de stamper van een bloem plantkunde Voorbeeld: `Het stigma is kleverig en neemt het stuifmeel op.` Synoniem: stempel |
|
stigmatiseren
werkw. Uitspraak: [stɪxmati'zerə(n)] Verbuigingen: stigmatiseerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestigmatiseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) ten onrechte een slechte reputatie bezorgen
Voorbeelden: `mensen met aids stigmatiseren`, `een leerling stigmatiseren als lui en ongeïnteresseerd` Synoniem: brandmerken |
|
stijf
bijv.naamw. Uitspraak: [stɛif] |
1) als iets of iemand niet soepel kan bewegen
Voorbeelden: `een stijve nek hebben`, `stijf zijn van de kou`, `eiwit stijf kloppen` Antoniem: soepel 2) als iemand terughoudend en vormelijk is Voorbeeld: `een stijve trut` Antoniem: hartelijk |
|
je mond stijf dicht houden
|
(vastberaden niets zeggen)
|
|
stijfkop
zelfst.naamw. |
een koppig persoon; iemand die ondanks veelvuldige tegenslag of oppositie doorgaat op de ingeslagen weg
Voorbeeld: `Je denkt toch niet dat die stijfkop zo maar opgeeft? ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
stijfsel
zelfst.naamw. |
een mengsel van water en zetmeel waarmee iets wordt opgestijfd
|
|
stijven
werkw. |
minder buigzaam maken (met stijfsel)
Voorbeeld: `Die hemden moeten nog gesteven worden. ` door aanmoediging of financiële middelen versterken Voorbeeld: `Je moet hem niet in het kwaad stijven. ` Voorbeeld: `Daarmee stijfden ze flink de kas. ` |
|
aantijgen
werkw. |
aantrekken
aanwrijven, beschuldigen van iets Voorbeeld: `Hem werd het onbevoegd en onbekwaam verlenen van geneeskundige zorg aangetegen. ` |
|
afstijgen
werkw. Uitspraak: ['ɑfstɛixə(n)] Verbuigingen: steeg af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is afgestegen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
van een paard of ander rijdier afstappen
Voorbeeld: `De ruiter moet leren op- en af te stijgen.` Antoniem: opstijgen |
|
opstijgen
werkw. Uitspraak: [ˈɔpstɛixə(n)] Verbuigingen: steeg op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is opgestegen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in verticale richting bewegen
Voorbeelden: `Er stijgt rook op uit de schoorsteen.`, `Van Schiphol stijgen dagelijks honderden vliegtuigen op.` Synoniem: omhooggaan |
|
de stijgbeugel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɛixbøxəl] Verbuigingen: stijgbeugel|s (meerv.) |
1) aan een zadel hangende beugel om op een paard te klimmen sport
2) een van de gehoorbeentjes in je oor anatomie Voorbeeld: `De andere gehoorbeentjes heten aambeeld en hamer.` |
|
een voet in de stijgbeugel hebben
|
(een positie hebben die kansen biedt op een betere positie)
|
|
stijgen
werkw. Uitspraak: [ˈstɛixə(n)] Verbuigingen: steeg (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gestegen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
omhooggaan
Voorbeelden: `De kust stijgt hier.`, `De prijzen zijn alweer gestegen.`, `Huizenkopers hebben een stijgende waardering voor deze wijk.` Antoniem: dalen Synoniem: zakken |
|
de stijging
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stɛixɪŋ] Verbuigingen: stijging|en (meerv.) |
keer dat iets omhooggaat
Voorbeeld: `prijsstijgingen` |
|
de stijl
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɛil] Verbuigingen: stijl|en (meerv.) |
1) manier waarop je je gedraagt of dingen doet
Voorbeelden: `een autoritaire stijl van leiding geven`, `Die schrijver heeft een lichtvoetige stijl van schrijven.` 2) geheel van kenmerken van een stroming in de (bouw)kunst Voorbeeld: `een kerk in romaanse stijl` |
|
stijl hebben
|
(goede manieren en een goede smaak hebben)
|
|
Dat is geen stijl.
|
(dat is niet netjes) Synoniem: onbehoorlijk
|
|
stijlloos
bijv.naamw. Uitspraak: ['stɛilos] |
die of dat onfatsoenlijk is of daarvan blijk geeft
Voorbeeld: `een stijlloze actie tegen weerloze mensen` Synoniem: ongepast |
|
stijlvol
bijv.naamw. Uitspraak: ['stɛilvɔl] |
die of dat blijk geeft van een goede smaak
Voorbeelden: `stijlvolle kleding`, `een stijlvol vormgegeven website` Antoniem: stijlloos (2) |
|
stijven
werkw. |
minder buigzaam maken (met stijfsel)
Voorbeeld: `Die hemden moeten nog gesteven worden. ` door aanmoediging of financiële middelen versterken Voorbeeld: `Je moet hem niet in het kwaad stijven. ` Voorbeeld: `Daarmee stijfden ze flink de kas. ` |
|
stik
bijwoord |
als om te stikken Voorbeeld: `Hij was stik verkouden en voelde zich beroerd. `
|
|
stikken
werkw. Uitspraak: [ˈstɪkə(n)] Verbuigingen: stikte (verl.tijd enkelv.) |
1) doodgaan door te weinig lucht
Verbuigingen: is gestikt (volt.deelw.) 2) (stof) met een draad en een bepaalde steek vastzetten Verbuigingen: heeft gestikt (volt.deelw.) Voorbeeld: `Ik hoef niet meer met de hand te stikken nu ik een naaimachine heb.` |
|
stikken van
|
(het benauwd krijgen van) `stikken van het lachen`
|
|
stikken van
werkw. Uitspraak: [ˈstɪkə(n) vɑn] Verbuigingen: stikte van (verl.tijd enkelv.) |
1) (van iets) heel veel hebben
Voorbeeld: `Ik stik van het geld.` 2) <dit zeg je als je het vervelend vindt dat er erg veel zijn van dingen of dieren> Voorbeelden: `Het stikt hier van de vliegen.`, `Dit opstel stikt van de fouten.` Synoniemen: sterven van, krioelen van |
|
het stikstof
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɪkstɔf] |
onzichtbaar gas zonder geur dat in grote hoeveelheid in de lucht zit
|
|
stil
bijv.naamw. Uitspraak: [stɪl] |
1) als je geen geluid maakt of als er geen geluid is
Voorbeelden: `Wees even stil, dan kan ik naar het nieuws luisteren.`, `Het is hier heel stil. Je hoort helemaal niets.` 2) rustig en kalm Voorbeelden: `stil weer`, `een stille zee`, `in een stille buurt wonen` 3) in het geheim Voorbeelden: `een stille drinker`, `een stil verlangen` Synoniem: heimelijk |
|
stille tocht
|
(optocht van zwijgende mensen om een slachtoffer te herdenken) `Na de moord op de jongen was er een stille tocht tegen zinloos geweld.`
|
|
stilaan
bijwoord Uitspraak: ['stɪlan, stɪl'an] |
langzaam aan
Voorbeeld: `Stilaan begin ik te beseffen wat er gebeurd is.` Synoniemen: langzamerhand, gaandeweg |
|
stillen
werkw. Uitspraak: [ˈstɪlə(n)] Verbuigingen: stilde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestild (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een behoefte) bevredigen
Voorbeeld: `de honger naar informatie stillen` Synoniem: laten ophouden |
|
stileren
werkw. Uitspraak: [sti'lerə(n)] Verbuigingen: stileerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestileerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) in een mooie vorm brengen
Voorbeeld: `je haar stileren` 2) vereenvoudigd maar karakteristiek afbeelden Voorbeeld: `een jurk met gestileerde bloemen` |
|
stilleggen
werkw. Uitspraak: ['stɪlɛxə(n)] Verbuigingen: legde stil (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stilgelegd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
tot stilstand brengen
Voorbeelden: `het werk stilleggen bij een staking`, `de beurshandel stilleggen` Synoniem: stoppen met |
|
stilliggen
werkw. Uitspraak: [stɪlɪxə(n)] Verbuigingen: lag stil (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stilgelegen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zonder beweging liggen
Voorbeelden: `vanwege een wond moeten stilliggen in je bed`, `weer varen na wekenlang stilliggen in de Rijn wegens gebrek aan vracht` 2) niet (meer) actief zijn of gedaan worden Voorbeelden: `Na het ongeluk heeft het verkeer urenlang stilgelegen.`, `aan de slag gaan met plannen die jarenlang stilgelegen hebben` |
|
stilstaan
werkw. Uitspraak: ['stɪlstan] Verbuigingen: stond stil (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stilgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
niet (meer) voortgaan
Voorbeeld: `De trein staat stil voor een rood sein.` Antoniem: voortgaan |
|
stilvallen
werkw. Uitspraak: ['stɪlvɑlə(n)] Verbuigingen: viel stil (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is stilgevallen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) onbedoeld tot stilstand komen of ophouden
Voorbeelden: `Door de ijzel is al het openbaar vervoer stilgevallen.`, `het stilvallen van de leverantie van onderdelen` 2) ophouden met praten en zwijgen Voorbeelden: `Door de ongepaste vraag viel de spreker stil.`, `een gesprek laten stilvallen` |
|
stilzetten
werkw. |
iets geheel van zijn snelheid beroven
Voorbeeld: `Hij zette zijn auto even stil om naar de kudde wildebeesten te kijken. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het stilzetten in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
stilzitten
werkw. Uitspraak: ['stɪlzɪtə(n)] Verbuigingen: zat stil (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stilgezeten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zonder overbodige beweging zitten
Voorbeeld: `Zit niet zo te wiebelen. Je moet stilzitten aan tafel.` 2) niets doen Voorbeeld: `Als ik pensioen heb, ga ik vrijwilligerswerk doen. Stilzitten is niets voor mij.` Antoniem: ondernemen |
|
niet stilgezeten hebben
|
(veel gedaan hebben)
|
|
stilzwijgen
werkw. |
trachten de aandacht niet op iets te laten vallen, moedwillig uit het nieuws houden
Voorbeeld: `De waarheid is echter altijd stilgezwegen. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het stilzwijgen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de stilistiek
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [stilɪs'tik] |
bestudering van de manier waarop iets geschreven of gesproken is en het beoogde effect op de lezer of luisteraar literatuur
Voorbeeld: `een werkcollege stilistiek volgen` |
|
stilistisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sti'lɪstis] |
als iets met stijl te maken heeft
Voorbeeld: `stilistische kenmerken van een tekst` |
|
de stille
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɪlə] Verbuigingen: stille|n (meerv.) |
politieagent die dienst doet in burgerkleding informeel
|
|
Stille Oceaangebied
zelfst.naamw. |
het gebied van en rond de Stille Oceaan Voorbeeld: `In het Stille Oceaangebied worden veel Austronesische talen gesproken. `
|
|
stilleggen
werkw. Uitspraak: ['stɪlɛxə(n)] Verbuigingen: legde stil (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stilgelegd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
tot stilstand brengen
Voorbeelden: `het werk stilleggen bij een staking`, `de beurshandel stilleggen` Synoniem: stoppen met |
|
stillen
werkw. Uitspraak: [ˈstɪlə(n)] Verbuigingen: stilde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestild (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een behoefte) bevredigen
Voorbeeld: `de honger naar informatie stillen` Synoniem: laten ophouden |
|
stilletjes
bijwoord Uitspraak: [ˈstɪləcəs] |
1) met weinig geluid
Voorbeeld: `Tijdens het bezoek zaten de kinderen stilletjes in een hoekje te spelen.` Synoniem: zachtjes 2) stiekem Voorbeeld: `Jij probeert mij stilletjes te versieren.` |
|
het stilleven
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɪlevə(n)] Verbuigingen: stilleven|s (meerv.) |
afbeelding met mooi geordende dingen
Voorbeeld: `een stilleven met bloemen schilderen` |
|
stilliggen
werkw. Uitspraak: [stɪlɪxə(n)] Verbuigingen: lag stil (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stilgelegen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zonder beweging liggen
Voorbeelden: `vanwege een wond moeten stilliggen in je bed`, `weer varen na wekenlang stilliggen in de Rijn wegens gebrek aan vracht` 2) niet (meer) actief zijn of gedaan worden Voorbeelden: `Na het ongeluk heeft het verkeer urenlang stilgelegen.`, `aan de slag gaan met plannen die jarenlang stilgelegen hebben` |
|
stilstaan
werkw. Uitspraak: ['stɪlstan] Verbuigingen: stond stil (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stilgestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
niet (meer) voortgaan
Voorbeeld: `De trein staat stil voor een rood sein.` Antoniem: voortgaan |
|
stilstaand
bijv.naamw. Uitspraak: ['stɪlstant] |
die of dat niet (meer) voortgaat of beweegt
Voorbeelden: `een file met langzaam rijdend en stilstaand verkeer`, `een sloot met stilstaand water` |
|
de stilstand
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɪlstɑnt] |
toestand dat iets dat beweegt of in ontwikkeling is gestopt is
Voorbeelden: `De trein is tot stilstand gekomen.`, `een economische stilstand` |
|
stillen
werkw. Uitspraak: [ˈstɪlə(n)] Verbuigingen: stilde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestild (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een behoefte) bevredigen
Voorbeeld: `de honger naar informatie stillen` Synoniem: laten ophouden |
|
de stilte
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstɪltə] Verbuigingen: stilte|n, stilte|s (meerv.) |
toestand dat het stil (1) is
Voorbeelden: `In het bos heerst een diepe stilte.`, `Op 4 mei nemen we een minuut stilte in acht om de oorlogsslachtoffers te herdenken.` |
|
in stilte
|
(met weinig mensen erbij) `in stilte begraven willen worden`
|
|
stilte voor de storm
|
(rustige periode die voorafgaat aan drukte)
|
|
stilvallen
werkw. Uitspraak: ['stɪlvɑlə(n)] Verbuigingen: viel stil (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is stilgevallen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) onbedoeld tot stilstand komen of ophouden
Voorbeelden: `Door de ijzel is al het openbaar vervoer stilgevallen.`, `het stilvallen van de leverantie van onderdelen` 2) ophouden met praten en zwijgen Voorbeelden: `Door de ongepaste vraag viel de spreker stil.`, `een gesprek laten stilvallen` |
|
stilzetten
werkw. |
iets geheel van zijn snelheid beroven
Voorbeeld: `Hij zette zijn auto even stil om naar de kudde wildebeesten te kijken. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het stilzetten in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
stilzitten
werkw. Uitspraak: ['stɪlzɪtə(n)] Verbuigingen: zat stil (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stilgezeten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zonder overbodige beweging zitten
Voorbeeld: `Zit niet zo te wiebelen. Je moet stilzitten aan tafel.` 2) niets doen Voorbeeld: `Als ik pensioen heb, ga ik vrijwilligerswerk doen. Stilzitten is niets voor mij.` Antoniem: ondernemen |
|
niet stilgezeten hebben
|
(veel gedaan hebben)
|
|
stilzwijgen
werkw. |
trachten de aandacht niet op iets te laten vallen, moedwillig uit het nieuws houden
Voorbeeld: `De waarheid is echter altijd stilgezwegen. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het stilzwijgen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
stilzwijgend
bijv.naamw. Uitspraak: [stɪlˈzwɛixənt] |
zonder er iets over te zeggen of aandacht aan te schenken
Voorbeeld: `Het contract wordt stilzwijgend met een jaar verlengd, tenzij je drie maanden van tevoren opzegt.` |
|
de stimulans
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stimyˈlɑns] Verbuigingen: stimulans|en (meerv.) |
iets dat aanmoedigt
Voorbeeld: `Het winnen van een prijs was een stimulans om verder door te gaan in dit vak.` Synoniemen: aanmoediging, prikkel |
|
stimuleren
werkw. Uitspraak: [stimyˈlerə(n)] Verbuigingen: stimuleerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestimuleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets of iemand) aanmoedigen of bevorderen
Voorbeelden: `Mijn enthousiasme stimuleerde haar om ook in de verpleging te gaan werken.`, `Het gemeentebestuur wil het toerisme stimuleren.` |
|
stimulerende middelen
|
(middelen die je geestelijk of lichamelijk energieker maken)
|
|
het stimuleringsbeleid
zelfst.naamw. Uitspraak: [stimy'lerɪŋzbəlɛit] |
beleid, vooral van de overheid, om iets te stimuleren
Voorbeelden: `De werkloosheid zou nog veel hoger geweest zijn als er geen stimuleringsbeleid was gevoerd.`, `stimuleringsbeleid zuinige auto's`, `het project 'stimuleringsbeleid vrouwen in de wetenschap: talent naar de top'` |
|
stinken
werkw. Uitspraak: [ˈstɪŋkə(n)] Verbuigingen: stonk (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) vies ruiken
Voorbeelden: `Paardenstront stinkt.`, `Het stinkt hier van de rook.`, `Het stinkt hier naar mest.` 2) niet pluis zijn Voorbeelden: `Dat zaakje stinkt.`, `Die partij vindt dat het financiële beleid van het kabinet stinkt.` Synoniem: niet in orde zijn |
|
erin stinken
|
(in een valstrik lopen)
|
|
het stinkdier
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɪŋkdir] Verbuigingen: stinkdier|en (meerv.) |
vrij klein roofdier met een zwart-witte vacht
Voorbeeld: `Een stinkdier verdedigt zich door een erg stinkende vloeistof over zijn vijand te spuiten.` |
|
de stip
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stɪp] Verbuigingen: stip|pen (meerv.) |
klein rondje
Voorbeeld: `een paddenstoel met een rode hoed en witte stippen` Synoniemen: spikkel, stippel |
|
aanstippen
werkw. Uitspraak: ['anstɪpə(n)] Verbuigingen: stipte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangestipt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) licht aanraken
Voorbeeld: `een beschadiging in de lak aanstippen met verf` 2) heel kort iets zeggen (over iets) Voorbeeld: `Ik wil een aantal zaken even aanstippen.` Synoniem: aanroeren (1) |
|
de stippel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stɪpəl] Verbuigingen: stippel|s (meerv.) |
klein rondje
Voorbeeld: `een blauwe zomerjurk met witte stippels` Synoniemen: stip, spikkel |
|
uitstippelen
werkw. Uitspraak: [ˈœytstɪpələ(n)] Verbuigingen: stippelde uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgestippeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in grote lijnen aangeven of plannen
Voorbeeld: `een route uitstippelen` Synoniem: uitzetten |
|
de stippellijn
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstɪpəlɛin] Verbuigingen: stippellijn|en (meerv.) |
lijn van puntjes of kleine streepjes naast elkaar
|
|
stipt
bijv.naamw. Uitspraak: [stɪpt] |
zorgvuldig
Voorbeelden: `betrouwbare en stipte arbeidskrachten`, `altijd stipt op tijd zijn` Synoniemen: nauwkeurig, precies |
|
aanstippen
werkw. Uitspraak: ['anstɪpə(n)] Verbuigingen: stipte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangestipt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) licht aanraken
Voorbeeld: `een beschadiging in de lak aanstippen met verf` 2) heel kort iets zeggen (over iets) Voorbeeld: `Ik wil een aantal zaken even aanstippen.` Synoniem: aanroeren (1) |
|
stiptheid
zelfst.naamw. |
de eigenschap om afspraken nauwgezet na te komen
Voorbeeld: `Zijn stiptheid is spreekwoordelijk. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
stipuleren
werkw. Uitspraak: [stipylerə(n)] Verbuigingen: stipuleerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestipuleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
officieel afspreken formeel
Voorbeelden: `een voorbehoud stipuleren`, `samenwerking op basis van gelijkwaardigheid stipuleren` |
|
stirren
werkw. Afbreekpatroon: 'stir - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: stirde (verl.tijd ) Verbuigingen: gestird (volt.deelw.) |
het roeren van een drankje voeding
Voorbeeld: `aan de bar een cocktail stirren` |
|
stirlingmotor
zelfst.naamw. |
[motortechniek] motor die werkt op basis van verwarming en afkoeling van lucht
|
|
stirren
werkw. Afbreekpatroon: 'stir - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: stirde (verl.tijd ) Verbuigingen: gestird (volt.deelw.) |
het roeren van een drankje voeding
Voorbeeld: `aan de bar een cocktail stirren` |
|
STM
zelfst.naamw. |
[afkorting], [initiaalwoord] afkorting van Scanning Tunneling Microscope, "Scanning Tunneling Microscoop"
[afkorting], [initiaalwoord] afkorting van Specific Transmission Module" |
|
stochastisch
bijv.naamw. |
afhankelijk van een bepaalde kans of van het toeval Voorbeeld: `We hebben te maken met een stochastische variabele. `
|
|
stockcarracen
werkw. Afbreekpatroon: 'stock - car - ra - cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: stockcarracete (verl.tijd ) Verbuigingen: gestockcarracet (volt.deelw.) |
meedoen aan een snelheidswedstrijd voor auto's sport
Voorbeeld: `stockcarracen in een raceauto die speciaal gebouwd is voor dit doel` |
|
stocken
werkw. Afbreekpatroon: 'stoc - ken Herkomst: «Engels Verbuigingen: stockte (verl.tijd ) Verbuigingen: gestockt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
opslaan
Voorbeeld: `de voorraad stocken in een magazijn` |
|
Stockholm
zelfst.naamw. |
[toponiem|land=Zweden] de hoofdstad van Zweden Voorbeeld: `Stockholm ligt op veertien met bruggen verbonden eilanden.
|
|
stockjobben
werkw. Afbreekpatroon: 'stock - job - ben Herkomst: «Engels Verbuigingen: stockjobde (verl.tijd ) Verbuigingen: gestockjobd (volt.deelw.) |
in effecten handelen economie
Voorbeeld: `stockjobben op de beurs` |
|
stockpicken
werkw. Afbreekpatroon: 'stock - pic - ken Herkomst: «Engels Verbuigingen: stockpickte (volt.deelw.) Verbuigingen: gestockpickt (volt.deelw.) |
het selecteren van de best presenterende effecten handel
Voorbeeld: `individuele aandelen stockpicken op de beurs` |
|
stocken
werkw. Afbreekpatroon: 'stoc - ken Herkomst: «Engels Verbuigingen: stockte (verl.tijd ) Verbuigingen: gestockt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
opslaan
Voorbeeld: `de voorraad stocken in een magazijn` |
|
stoefen
werkw. Uitspraak: [ˈstufə(n)] Verbuigingen: stoefte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoeft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
opscheppen
Voorbeeld: `stoefen met de auto van je vader` |
|
stoeien
werkw. Uitspraak: [ˈstujə(n)] Verbuigingen: stoeide (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoeid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
als spelletje een beetje vechten
Voorbeeld: `De kinderen stoeiden met elkaar.` |
|
de stoel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stul] Verbuigingen: stoel|en (meerv.) |
meubel met poten en een rugleuning waarop één persoon kan zitten
Voorbeelden: `kinderstoel`, `klapstoel`, `tuinstoel`, `leunstoel` |
|
niet onder stoelen of banken steken
|
(openlijk en duidelijk (iets) laten merken) `Hij stak zijn ontevredenheid niet onder stoelen of banken.`
|
|
op iemands stoel gaan zitten
|
(de rol van iemand overnemen terwijl dat niet de bedoeling is) `Zij gaat steeds op de stoel van haar chef zitten en commandeert haar collega's.`
|
|
stoelen
werkw. |
stoelen op, gebaseerd zijn op Voorbeeld: `Die uitspraak is gestoeld op feiten. `
|
|
stoelen
werkw. |
stoelen op, gebaseerd zijn op Voorbeeld: `Die uitspraak is gestoeld op feiten. `
|
|
stoelen op
werkw. Uitspraak: ['stulə(n) ɔp] Verbuigingen: stoelde op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoeld op (volt.deelw.) |
gebaseerd zijn op
Voorbeeld: `De getuigenissen van seksueel misbruik blijken gestoeld te zijn op verklaringen na suggestieve interviews.` Synoniem: berusten op |
|
de stoelgang
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stulxɑŋ] |
het regelmatig lozen van poep
Voorbeelden: `een slechte stoelgang hebben`, `je stoelgang verbeteren door goede voeding` |
|
stoelpoot
zelfst.naamw. |
de poot van een stoel Voorbeeld: `Doordat toen hij ging zitten de stoelpoot brak, viel hij op de grond. `
|
|
stoelen
werkw. |
stoelen op, gebaseerd zijn op Voorbeeld: `Die uitspraak is gestoeld op feiten. `
|
|
de stoeltjeslift
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stulcəslɪft] Verbuigingen: stoeltjeslift|en (meerv.) |
kabelbaan met per persoon een open stoeltje
Voorbeelden: `Een jongetje van zes jaar is uit een stoeltjeslift gevallen en was op slag dood.`, `met een stoeltjeslift de berg op gaan om te skiën` |
|
de stoep
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stup] Verbuigingen: stoep|en (meerv.) |
1) iets hoger stuk straat naast de weg dat bestemd is voor voetgangers
Voorbeeld: `De stoep is alweer opgebroken.` Synoniemen: trottoir, voetpad 2) stenen trapje op straat bij een hoge huisdeur Voorbeeld: `Postbezorgers hebben een hekel aan grachtenhuizen met stoepen.` |
|
de stoeprand
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstuprɑnt] Verbuigingen: stoeprand|en (meerv.) |
rand van een stoep (1) aan de kant van de weg
|
|
stoeptegel
zelfst.naamw. |
een platte steen waarmee een stoep bestraat wordt Voorbeeld: `Hij viel op de stoeptegels en haalde zijn been open. `
|
|
stoer
bijv.naamw. Uitspraak: [stur] |
als je flink doet en daar indruk mee wilt maken, of als iets daar blijk van geeft
Voorbeelden: `een stoere meid`, `stoere taal uitslaan`, `een stoer jack` |
|
stoer doen
|
(flinker doen dan je bent)
|
|
de stoet
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stut] Verbuigingen: stoet|en (meerv.) |
rij van langzaam vooruitgaande mensen of auto's
Voorbeeld: `begrafenisstoet` |
|
stoeterij
zelfst.naamw. |
[veeteelt] het bedrijfsmatig telen van paarden
[veeteelt] de bedrijfslocatie waar paarden worden geteeld |
|
I de stof
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stɔf] Verbuigingen: stof|fen (meerv.) |
1) materiaal van draden om kleren, gordijnen e.d. van te maken
Voorbeeld: `stoffenwinkel` Synoniem: textiel 2) materie waaruit iets bestaat Voorbeelden: `het vervoer van gevaarlijke stoffen`, `vloeistof` Synoniemen: substantie, materie 3) informatie die je tot je neemt Voorbeelden: `Dit is verplichte stof voor het examen`, `gespreksstof` |
|
lang van stof zijn
|
(lang en uitgebreid over iets praten)
|
|
II het stof
zelfst.naamw. Uitspraak: [stɔf] |
neergevallen los vuil
Voorbeeld: `Als je niet regelmatig schoonmaakt zit alles onder het stof.` |
|
in het stof bijten
|
(verliezen)
|
|
veel stof doen opwaaien
|
(opschudding veroorzaken)
|
|
afstoffen
werkw. Uitspraak: ['ɑfstɔfə(n)] Verbuigingen: stofte af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgestoft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
stof wegnemen van (iets)
Voorbeeld: `de glazen tafel afstoffen met een stofdoek` |
|
de stofdoek
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɔvduk] Verbuigingen: stofdoek|en (meerv.) |
doek om het stof weg te vegen
Voorbeeld: `na het stoffen je stofdoek buiten uitslaan` |
|
stofdorpel
zelfst.naamw. |
een vlakke houten onderdorpel bij een binnenkozijn Voorbeeld: `De stofdorpel belemmerde de rolstoeler bij het binnenkomen in de kamer. `
|
|
stofferen
werkw. Uitspraak: [stɔˈferə(n)] Verbuigingen: stoffeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoffeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (een meubel) met stof (1,1) bekleden
Voorbeeld: `je bank opnieuw laten stofferen` 2) (een huis) inrichten met vloerbedekking en gordijnen om het bewoonbaar te maken Voorbeeld: `een volledig gestoffeerd en gemeubileerd huis` |
|
stoffelijk overschot
|
(lichaam van een dode) Synoniem: lijk
|
|
stoffelijke resten
|
(lichaam van een dode) Synoniem: lijk
|
|
stoffen
bijv.naamw. |
van stof, textiel gemaakt Voorbeeld: `Zij deed er een stoffen hoes omheen. `
|
|
de stoffer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɔfər] Verbuigingen: stoffer|s (meerv.) |
borstel met een handvat
|
|
stoffer en blik
|
(borstel met bijbehorend voorwerp om het vuil op te schuiven) `met stoffer en blik de kruimels van de vloer vegen`
|
|
stofferen
werkw. Uitspraak: [stɔˈferə(n)] Verbuigingen: stoffeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoffeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (een meubel) met stof (1,1) bekleden
Voorbeeld: `je bank opnieuw laten stofferen` 2) (een huis) inrichten met vloerbedekking en gordijnen om het bewoonbaar te maken Voorbeeld: `een volledig gestoffeerd en gemeubileerd huis` |
|
stoffig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstɔfəx] |
1) als er stof (2) op iets ligt of in de lucht zit
Voorbeelden: `een stoffige tafel afstoffen`, `een stoffige zolder` 2) saai en vervelend Voorbeelden: `Het is hier een stoffige boel.`, `een stoffig imago` |
|
I stofgrijs
zelfst.naamw. |
[RAL-kleur] een kleur grijs met RAL-nummer 7037.
Voorbeeld: `Heeft u die ook in het stofgrijs? |
|
II stofgrijs
bijv.naamw. |
[RAL-kleur] deze kleur hebbend, een kleur grijs, met RAL-nummer 7037.
Voorbeeld: `Hij rijdt in een stofgrijze auto. ` |
|
stofhagel
zelfst.naamw. Afbreekpatroon: 'stof - ha - gel |
fijnkorrelige hagel
Voorbeeld: `Ondanks de goede weersvoorspelling had men in de middag last van stofhagel.` |
|
stofoorzaak
zelfst.naamw. |
[filosofie] de stof waaruit een voorwerp ontstaan is en die zich in dit voorwerp bevindt Voorbeeld: `De stofoorzaak van een tafel is hout. `
|
|
stofregen
zelfst.naamw. |
[meteorologie] een verzamelnaam voor uit de atmosfeer neerdwarrelend stof Voorbeeld: `De woestijnwind veroorzaakt vaak stofregens in deze streek. `
|
|
stoffen
bijv.naamw. |
van stof, textiel gemaakt Voorbeeld: `Zij deed er een stoffen hoes omheen. `
|
|
afstoffen
werkw. Uitspraak: ['ɑfstɔfə(n)] Verbuigingen: stofte af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgestoft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
stof wegnemen van (iets)
Voorbeeld: `de glazen tafel afstoffen met een stofdoek` |
|
stoffen
bijv.naamw. |
van stof, textiel gemaakt Voorbeeld: `Zij deed er een stoffen hoes omheen. `
|
|
stofvrij
bijv.naamw. Uitspraak: [stɔf'rɛi] |
1) zo dat er geen stof (2) bij kan komen
Voorbeeld: `een beschermhoes om je kleding stofvrij te bewaren` 2) zonder (veel) stof (2) te veroorzaken Voorbeeld: `stofvrij werken in de bouw` |
|
de stofwisseling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstɔfwɪsəlɪŋ] |
geheel van processen van omzettingen van je voedsel in je lichaam
|
|
stofzuigen
werkw. Uitspraak: [ˈstɔfsœyxə(n)] Verbuigingen: stofzuigde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestofzuigd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets) schoonmaken met een stofzuiger
Voorbeelden: `de kamer stofzuigen`, `de vloer stofzuigen` |
|
de stofzuiger
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɔfsœyxər] Verbuigingen: stofzuiger|s (meerv.) |
elektrisch apparaat dat lucht zuigt en daarbij stof en vuil verwijdert
|
|
stoïcijns
bijv.naamw. Uitspraak: [stowi'sɛins] |
als je je niet uit je mentale evenwicht laat brengen
Voorbeeld: `stoïcijns reageren op een slecht bericht` Synoniemen: gelijkmoedig, onverstoorbaar |
|
stoïcisme
zelfst.naamw. |
een wijsbegeerte die leert slechts de rede te volgen en de hartstochten uit te bannen
|
|
de stok
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɔk] Verbuigingen: stok|ken (meerv.) |
dun en rond stuk hout
Voorbeelden: `wandelstok`, `met een stok lopen`, `een stok met een scherpe punt` |
|
van je stokje gaan
|
(flauw vallen)
|
|
een stokje voor (iets) steken
|
((iets) tegenhouden) Synoniem: verhinderen
|
|
het aan de stok krijgen met
|
(ruzie krijgen met (iemand))
|
|
een stok achter de deur
|
(iets dat je dwingt om iets te doen waar je geen zin in hebt)
|
|
het stokbrood
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɔɡbrot] Verbuigingen: stok|broden (meerv.) |
dun, langwerpig, knapperig brood van Franse oorsprong
|
|
het stokbrood
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɔɡbrot] Verbuigingen: stok|broden (meerv.) |
dun, langwerpig, knapperig brood van Franse oorsprong
|
|
stoken
werkw. Uitspraak: [ˈstokə(n)] Verbuigingen: stookte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestookt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (een ruimte) met een kachel verwarmen
Voorbeeld: `je huis warm stoken in de winter` 2) als brandstof gebruiken Voorbeelden: `hout stoken in de open haard`, `een vuurtje stoken` 3) (sterkedrank) maken uit alcoholhoudende vloeistof Voorbeeld: `brandewijn stoken` Synoniem: distilleren 4) proberen mensen ruzie te laten krijgen Voorbeeld: `stoken in een goed huwelijk` Synoniem: ophitsen |
|
de stokerij
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [stokəˈrɛi] Verbuigingen: stokerij|en (meerv.) |
bedrijf waar sterkedrank gestookt (4) wordt
Voorbeeld: `jeneverstokerij` Synoniemen: distilleerderij, branderij |
|
stokoud
bijv.naamw. Uitspraak: ['stɔkɑut] |
heel erg oud
Voorbeeld: `een stokoude vrouw van 95 jaar` |
|
stokpaard
zelfst.naamw. |
een stuk speelgoed bestaande uit een meestal houten paardenhoofd aan een stok waarmee kinderen paardje konden rijden
[figuurlijk] een gespreksonderwerp dat iemand steeds maar weer ter sprake brengt Voorbeeld: `Hij heeft het over de tijd van voor de oorlog. z'n stokpaardje. ` |
|
het stokpaardje
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɔkparcə] Verbuigingen: stokpaardje|s (meerv.) |
onderwerp waar je steeds weer over praat
Voorbeeld: `Schaalvergroting was zijn stokpaardje.` |
|
het stokstaartje
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɔkstarcə] Verbuigingen: stokstaartje|s (meerv.) |
bruin of grijs klein roofdier met een staartje
Voorbeeld: `Stokstaartjes leven in zuidelijke Afrikaanse landen.` |
|
stokvis
zelfst.naamw. |
gedroogde kabeljauw
Voorbeeld: `Heb je de stokvis al gebeukt? ` [vissen|afr] [species|Merluccius capensis|Merluccius] Zuid-Afrikaanse heek |
|
stollen
werkw. Uitspraak: [ˈstɔlə(n)] Verbuigingen: stolde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gestold (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van vloeistoffen) overgaan in vaste stof
Voorbeelden: `De botersaus is afgekoeld en nu gestold.`, `gestold bloed` |
|
stollingsgesteente
zelfst.naamw. |
[geologie] gesteente bestaande uit gestolde lava of gestold magma Voorbeeld: `Graniet en basalt zijn stollingsgesteente. `
|
|
stollen
werkw. Uitspraak: [ˈstɔlə(n)] Verbuigingen: stolde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gestold (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van vloeistoffen) overgaan in vaste stof
Voorbeelden: `De botersaus is afgekoeld en nu gestold.`, `gestold bloed` |
|
stom
bijv.naamw. Uitspraak: [stɔm] |
1) als je dom bent of doet, of als iets daar blijk van geeft
Voorbeeld: `een stomme fout` Synoniem: imbeciel (2) 2) als iets of iemand saai of vervelend is Voorbeelden: `stomme verhaaltjes`, `stom werk` 3) als je niet kunt praten, of als er niet hoorbaar gesproken wordt Voorbeelden: `Door een ziekte aan zijn stembanden is hij stom geworden.`, `een stomme film` 4) waar je niet op rekent Voorbeelden: `stom geluk`, `stom toeval` Synoniem: toevallig |
|
stoma
zelfst.naamw. |
[biologie] een huidmondje, een opening in een blad waar gassen doorheen kunnen Voorbeeld: `Als het te heet wordt kunnen planten hun stomata sluiten om uitdroging te voorkomen. `
|
|
stoma
zelfst.naamw. |
[biologie] een huidmondje, een opening in een blad waar gassen doorheen kunnen Voorbeeld: `Als het te heet wordt kunnen planten hun stomata sluiten om uitdroging te voorkomen. `
|
|
stomatitis
zelfst.naamw. |
[medisch] ontsteking van het mondslijmvlies
|
|
stomatologisch
bijv.naamw. |
[medisch] met betrekking tot de mondholte
|
|
stomdronken
bijv.naamw. Uitspraak: ['stɔmdrɔŋkə(n)] |
heel erg dronken
Voorbeeld: `na een avond in het café stomdronken je bed in tuimelen` Synoniem: ladderzat |
|
stomen
werkw. Uitspraak: [ˈstomə(n)] Verbuigingen: stoomde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoomd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van hete stoffen) stoom verspreiden
Voorbeeld: `een pan met stomende aardappels` Synoniem: dampen 2) met stoom schoonmaken Voorbeeld: `je jas laten stomen in de stomerij` 3) met stoom koken Voorbeeld: `gestoomde vis |
|
de stomerij
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [stomə'rɛi] Verbuigingen: stomerij|en (meerv.) |
bedrijf waar je kleren en gordijnen kunt laten stomen (2)
Voorbeeld: `je wollen jasje naar de stomerij brengen` Synoniem: droogkuis |
|
de stommeling
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɔməlɪŋ] Verbuigingen: stommeling|en (meerv.) |
stom (1) persoon
Voorbeeld: `Hij is een grote stommeling dat hij die leuke vrouw heeft laten gaan.` Synoniemen: sufferd, stommerik |
|
de stommerd
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɔmərt] Verbuigingen: stommerd|s (meerv.) |
iemand die iets doms doet
Voorbeeld: `Die stommerd van het reisbureau had de vlucht niet bevestigd.` Synoniemen: stommeling, sufferd |
|
de stommerik
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stɔmərɪk] Verbuigingen: stommerik|en (meerv.) |
iemand die iets doms doet
Voorbeeld: `Oh, de aardappels zijn aangebrand. Wat ben ik toch een stommerik!` Synoniemen: stommeling, sufferd |
|
de stommiteit
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [stɔmiˈtɛit] Verbuigingen: stommiteit|en (meerv.) |
stomme (1) fout
Synoniem: blunder |
|
I de stomp
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɔmp] Verbuigingen: stomp|en (meerv.) |
1) harde stoot met je vuist
Voorbeeld: `iemand een stomp geven tegen zijn arm` 2) kort overgebleven stuk (van iets) Voorbeelden: `Zijn benen zijn geamputeerd en nu zit hij in een rolstoel met twee stompen.`, `Er ligt nog maar een stompje krijt bij het schoolbord.` |
|
II stomp
bijv.naamw. Uitspraak: [stɔmp] |
met een breed en dik uiteinde
Voorbeelden: `een stompe toren`, `de stompe kant van een ei` Antoniemen: scherp, puntig, |
|
afstompen
werkw. |
zijn scherpheid verliezen
Voorbeeld: `Dit mes is aardig afgestompt. ` van zijn scherpheid beroven Voorbeeld: `Dat harde ruwe oppervlak stompt je mes snel af. ` iemands tegenwoordigheid van geest nadelig beïnvloeden Voorbeeld: `Hij is door dat geestdodende werk flink afgestompt. ` |
|
stompzinnig
bijv.naamw. Uitspraak: [stɔmpˈsɪnəx] |
heel erg dom
Voorbeelden: `een stompzinnig voorstel`, `stompzinnig gedrag`, `stompzinnige kortzichtigheid` Synoniem: stupide |
|
stomverbaasd
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstɔmvərbast] |
heel erg verbaasd
Voorbeeld: `Dit had ik totaal niet verwacht. Ik ben stomverbaasd.` Synoniemen: perplex, stupéfait, verbluft |
|
staan
werkw. Uitspraak: [stan] Verbuigingen: stond (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestaan (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van personen) de houding hebben van je voeten op de grond en je hoofd bovenaan
Voorbeelden: `gaan staan om iemand te begroeten`, `in de keuken staan koken` Antoniemen: zitten, liggen, 2) (van dingen) zich ergens (rechtop) bevinden Voorbeelden: `Mijn fiets staat tegen de boom.`, `De borden staan in de kast`, `Ons huis staat naast de supermarkt.`, `Hoeveel letters staan er op deze regel?` 3) in genoemde toestand zijn Voorbeelden: `Het huis staat in brand.`, `De stoplicht staat op groen.` 4) genoemde indruk wekken Voorbeelden: `Die jurk staat je goed.`, `Dat kun je niet doen, dat staat raar.` |
|
Daar staat me iets van bij.
|
(daar herinner ik me iets van)
|
|
laat staan
|
(en zeker niet) `Dat is niet correct, laat staan fraai.`
|
|
stoned
bijv.naamw. |
sloom en verdoofd door het gebruik van marihuana of hasj Voorbeeld: `Mijn vrienden lagen stoned en diep onderuitgezakt op de bank. `
|
|
stonewashen
werkw. Afbreekpatroon: 'stone - was - hen Herkomst: «Engels Verbuigingen: stonewashte (verl.tijd ) Verbuigingen: gestonewasht (volt.deelw.) |
wastechniek met stenen toepassen op spijkerbroeken om ze een vaal uiterlijk te geven
Voorbeeld: `een jeans stonewashen om een ruige uitstraling te creëren ` |
|
stinken
werkw. Uitspraak: [ˈstɪŋkə(n)] Verbuigingen: stonk (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestonken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) vies ruiken
Voorbeelden: `Paardenstront stinkt.`, `Het stinkt hier van de rook.`, `Het stinkt hier naar mest.` 2) niet pluis zijn Voorbeelden: `Dat zaakje stinkt.`, `Die partij vindt dat het financiële beleid van het kabinet stinkt.` Synoniem: niet in orde zijn |
|
erin stinken
|
(in een valstrik lopen)
|
|
stoven
werkw. Uitspraak: [ˈstovə(n)] Verbuigingen: stoofde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoofd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zachtjes en langzaam gaar worden of laten worden
Voorbeelden: `Dit vlees moet drie uur stoven`, `een konijn aanbraden en in anderhalf uur gaar stoven` |
|
de stoofpeer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stofper] Verbuigingen: stoof|peren (meerv.) |
peer die je niet rauw kunt eten
Voorbeelden: `Stoof de peertjes langzaam gaar met wat kaneel en een scheutje rode wijn.`, `een runderlapje met stoofpeertjes eten` |
|
de stoofpot
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stofpɔt] Verbuigingen: stoofpot|ten (meerv.) |
gerecht van gestoofd vlees en groente
Synoniem: stoofschotel |
|
de stoofschotel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstofsxotəl] Verbuigingen: stoofschotel|s (meerv.) |
gerecht van gestoofd vlees en groente
Synoniem: stoofpot |
|
stoven
werkw. Uitspraak: [ˈstovə(n)] Verbuigingen: stoofde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoofd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zachtjes en langzaam gaar worden of laten worden
Voorbeelden: `Dit vlees moet drie uur stoven`, `een konijn aanbraden en in anderhalf uur gaar stoven` |
|
aanstoken
werkw. |
tot kwaad aanzetten
|
|
opstoken
werkw. Uitspraak: [ˈɔpstokə(n)] Verbuigingen: stookte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgestookt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (brandstof) verbranden
Voorbeeld: `de hele wintervoorraad opstoken` 2) (iemand) opgewonden maken waardoor hij of zij iets onverstandigs gaat doen Voorbeeld: `Zijn vrienden hadden hem opgestookt om een auto te stelen.` |
|
stookolie
zelfst.naamw. |
een brandstof waarmee men verwarmingsketels stookt
|
|
stookolie
zelfst.naamw. |
een brandstof waarmee men verwarmingsketels stookt
|
|
stoken
werkw. Uitspraak: [ˈstokə(n)] Verbuigingen: stookte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestookt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (een ruimte) met een kachel verwarmen
Voorbeeld: `je huis warm stoken in de winter` 2) als brandstof gebruiken Voorbeelden: `hout stoken in de open haard`, `een vuurtje stoken` 3) (sterkedrank) maken uit alcoholhoudende vloeistof Voorbeeld: `brandewijn stoken` Synoniem: distilleren 4) proberen mensen ruzie te laten krijgen Voorbeeld: `stoken in een goed huwelijk` Synoniem: ophitsen |
|
aanstoken
werkw. |
tot kwaad aanzetten
|
|
de stoom
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stom] |
zichtbare damp die van heet water afkomt
Voorbeeld: `De badkamer stond vol stoom en alles was nat.` |
|
stoom afblazen
|
(vertellen wat je sterk bezighoudt en opwindt) Synoniem: je hart luchten
|
|
stoomboot
zelfst.naamw. |
een schip dat met behulp van stoom wordt voortbewogen
|
|
stomen
werkw. Uitspraak: [ˈstomə(n)] Verbuigingen: stoomde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoomd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van hete stoffen) stoom verspreiden
Voorbeeld: `een pan met stomende aardappels` Synoniem: dampen 2) met stoom schoonmaken Voorbeeld: `je jas laten stomen in de stomerij` 3) met stoom koken Voorbeeld: `gestoomde vis` |
|
stoomketel
zelfst.naamw. |
[motortechniek] een ketel gemaakt om via verhitting van water, stoom te leveren
|
|
stoomketel
zelfst.naamw. |
[motortechniek] een ketel gemaakt om via verhitting van water, stoom te leveren
|
|
stoomkoker
zelfst.naamw. |
een huishoudelijk apparaat waarmee men voedsel kan stomen
|
|
stoomlocomotief
zelfst.naamw. |
[spoorwegen], [verkeer] een locomotief die wordt aangedreven door een stoommachine Voorbeeld: `Dat daar is een stoomlocomotief. `
|
|
stoommachine
zelfst.naamw. |
[motortechniek] een machine die door middel van stoom drijfkracht ontwikkelt Voorbeeld: `De stoommachine is al drie keer kapot gegaan. `
|
|
stoommachine
zelfst.naamw. |
[motortechniek] een machine die door middel van stoom drijfkracht ontwikkelt Voorbeeld: `De stoommachine is al drie keer kapot gegaan. `
|
|
stoomschip
zelfst.naamw. |
een schip dat voortgedreven wordt middels een stoommachine
|
|
stomen
werkw. Uitspraak: [ˈstomə(n)] Verbuigingen: stoomde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoomd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van hete stoffen) stoom verspreiden
Voorbeeld: `een pan met stomende aardappels` Synoniem: dampen 2) met stoom schoonmaken Voorbeeld: `je jas laten stomen in de stomerij` 3) met stoom koken Voorbeeld: `gestoomde vis` |
|
stoomturbine
zelfst.naamw. |
[motortechniek] een machine die wordt gebruikt om de druk en temperatuur van stoom via schoepenraderen om te zetten in een uitgaand asvermogen
|
|
storen
werkw. Uitspraak: [ˈstorə(n)] Verbuigingen: stoorde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iemand) op een vervelende manier onderbreken bij zijn of haar bezigheden
Voorbeelden: `Tijdens ons werk werden we gestoord door brandalarm.`, `Mag ik je even storen?` Synoniem: lastigvallen 2) (van radio of tv) een slecht geluid of beeld geven telecommunicatie Voorbeeld: `Als er te veel apparaten aanstaan, stoort de televisie.` |
|
de stoornis
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstornɪs] Verbuigingen: stoornis|sen (meerv.) |
afwijking in je lichaam of geest of in het functioneren daarvan
Voorbeelden: `mensen met een psychische stoornis`, `geheugenstoornis`, `gedragstoornis` |
|
de stoornis
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstornɪs] Verbuigingen: stoornis|sen (meerv.) |
afwijking in je lichaam of geest of in het functioneren daarvan
Voorbeelden: `mensen met een psychische stoornis`, `geheugenstoornis`, `gedragstoornis` |
|
stoorsignaal
zelfst.naamw. |
[natuurkunde], [elektronica] een ongewenst signaal dat de ontvangst en/of de elektronische bewerking van een gewenste signaal, verstoort Voorbeeld: `De communicatie wordt soms opzettelijk door het uitzenden van stoorsignalen, onmogelijk gemaakt. `
|
|
storen
werkw. Uitspraak: [ˈstorə(n)] Verbuigingen: stoorde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iemand) op een vervelende manier onderbreken bij zijn of haar bezigheden
Voorbeelden: `Tijdens ons werk werden we gestoord door brandalarm.`, `Mag ik je even storen?` Synoniem: lastigvallen 2) (van radio of tv) een slecht geluid of beeld geven telecommunicatie Voorbeeld: `Als er te veel apparaten aanstaan, stoort de televisie.` |
|
de stoot
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stot] Verbuigingen: stoten (meerv.) |
1) korte harde duw
2) grote hoeveelheid Voorbeelden: `In de haven ligt een hele stoot vissersboten.`, `Ik heb nog een stoot werk te doen.` Synoniem: hele hoop 3) vrouw die er sexy uitziet Voorbeeld: `een lekkere blonde stoot` Synoniem: stuk (6) |
|
een stoot onder de gordel
|
(een gemene, agressieve opmerking)
|
|
tegen een stootje kunnen
|
(veel kunnen verdragen) Synoniem: sterk zijn
|
|
aanstoten
werkw. Uitspraak: ['anstotə(n)] Verbuigingen: stiet, stootte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangestoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zachtjes een stootje geven om aandacht te vragen
Voorbeeld: `je buurman aanstoten dat hij wat zachter moet praten` |
|
afstoten
werkw. Uitspraak: [ˈɑfstotə(n)] Verbuigingen: stootte af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgestoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) niet meer willen hebben
Voorbeelden: `personeel afstoten`, `een bedrijfsonderdeel afstoten` Synoniem: wegdoen 2) (van het lichaam) niet als eigen lichaamsdeel accepteren medisch Voorbeeld: `Na enige tijd bleek dat zijn lichaam de kunstheup afstootte.` 3) een gevoel van afkeer opwekken bij (iemand) Voorbeeld: `Zijn gezicht vol littekens stoot veel mensen af, waardoor hij maar geen partner kan vinden.` |
|
omstoten
werkw. Uitspraak: ['ɔmstotə(n)] Verbuigingen: stootte om (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft omgestoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
door plotseling aanraken laten omvallen
Voorbeeld: `Waarom zou je in vredesnaam ruzie maken als iemand je biertje omstoot?` |
|
opstoten
werkw. Uitspraak: ['ɔpstotə(n)] Verbuigingen: stootte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgestoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
omhoog duwen of op een hoger niveau brengen
Voorbeeld: `de bal opstoten` |
|
opstoten in de vaart der volkeren
|
((een stad of land) op een hoger niveau brengen of belangrijker doen worden)
|
|
uitstoten
werkw. Uitspraak: [œytstɔtə(n)] Verbuigingen: stootte uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgestoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) naar buiten brengen of afgeven
Voorbeelden: `broeikasgassen uitstoten`, `De vulkaan blijft aswolken uitstoten.` 2) (iemand) uit je omgeving wegjagen Voorbeelden: `je dochter uitstoten uit de familie omdat ze aan de drugs is`, `tegenstanders uitstoten uit de partij` Synoniem: verstoten |
|
de stootrand
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stotrɑnt] Verbuigingen: stootrand|en (meerv.) |
stevige beschermende rand
Voorbeelden: `een dikke stootrand van gevlochten touw op de boeg van een boot`, `een aluminium stootrand aan de voorzijde van een traptrede` |
|
stoots
bijv.naamw. |
[verouderd] geneigd tot stoten Voorbeeld: `Stootse stieren kunnen gevaarlijk zijn. `
|
|
stoottand
zelfst.naamw. |
een grote slagtand Voorbeeld: `Olifanten, walrussen en narwals hebben stoottanden. `
|
|
stoten
werkw. Uitspraak: [ˈstotə(n)] Verbuigingen: stootte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets) onbedoeld en hard tegen iets aan laten komen
Voorbeeld: `je been stoten tegen een stoelpoot` 2) (iets) door een stoot (1) verplaatsen Voorbeeld: `een vaasje uit de vensterbank stoten` |
|
stootvoeg
zelfst.naamw. |
een verticale of staande voeg in metselwerk Voorbeeld: `De voeger had geen moeite de stootvoegen af te voegen. `
|
|
I de stop
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɔp] Verbuigingen: stop|pen, stop|s (meerv.) |
2) voorwerp in je meterkast dat de stroom onderbreekt als dat nodig is
Voorbeeld: `We zitten zonder licht: de stoppen zijn doorgeslagen.` Synoniem: zekering 3) plaats waar een gat gestopt (4) is Voorbeeld: `twee stoppen in je sok hebben` 4) korte onderbreking Voorbeelden: `We reden de hele dag door en hadden maar twee stops.`, `sanitaire stop` Synoniem: pauze 5) besluit om iets stil te zetten Voorbeelden: `een tijdelijke stop instellen op de bouw van nieuwe bedrijfsterreinen`, `personeelsstop` |
|
II stop
tussenwerpsel Uitspraak: [stɔp] |
je zegt dit als iemand stil moet gaan staan of moet ophouden met iets
Voorbeeld: `Toen de politieauto het licht met 'stop' liet schijnen, ben ik naar de kant gereden.` Synoniem: halt |
|
dichtstoppen
werkw. |
iets in een holte steken om deze te blokkeren
Voorbeeld: `Hij had het gat met oude kranten dichtgestopt. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het dichtstoppen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
instoppen
werkw. Uitspraak: ['ɪnstɔpə(n)] Verbuigingen: stopte in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingestopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets) ergens in, door of onder doen
Voorbeelden: `een goede kapper weten waar je je dreads kan laten instoppen`, `de beddenlakens aan de zijkanten instoppen` |
|
(iemand) warm instoppen
|
((iemand) bedekken met een deken) `je baby warm instoppen als je naar buiten gaat` Synoniem: toedekken
|
|
toestoppen
werkw. Uitspraak: ['tustɔpə(n)] Verbuigingen: stopte toe (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft toegestopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iemand die in bed ligt) bedekken met een deken
Voorbeeld: `Eerst je kinderen toestoppen en dan zelf naar bed gaan.` Synoniem: toedekken (1) 2) (iemand iets) geven zonder dat iemand anders het ziet Voorbeeld: `Een briefje van tien euro toegestopt krijgen van je opa.` Synoniem: toespelen (1) |
|
volstoppen
werkw. Uitspraak: ['vɔlstɔpə(n)] Verbuigingen: stopte vol (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft volgestopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
dingen ergens insteken totdat het overvol is
Voorbeeld: `Je handtas volstoppen met dingen die je eigenlijk niet nodig hebt.` Synoniem: volproppen |
|
wegstoppen
werkw. Uitspraak: ['wɛxstɔpə(n)] Verbuigingen: stopte weg (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft weggestopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) iets opbergen
Voorbeeld: `het wisselgeld in je broekzak wegstoppen` Synoniem: wegsteken (1) 2) iets achterhouden, niet vertellen Voorbeeld: `je angsten niet kunnen wegstoppen` Synoniem: wegsteken (2) |
|
het stopbord
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɔbɔrt] Verbuigingen: stopbord|en (meerv.) |
verkeersbord dat aangeeft dat je moet stoppen voor een kruising
Voorbeelden: `In Europa is het stopbord een rood achthoekig bord met in witte letters 'stop' erop.`, `Ook als er geen verkeer op de kruising is, moet je stoppen als er een stopbord staat.` |
|
het stopcontact
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɔpkɔntɑkt] Verbuigingen: stopcontact|en (meerv.) |
voorwerp in of op de muur waar elektriciteit uit komt als je er een stekker in steekt
Synoniem: contactdoos |
|
stopzetten
werkw. Uitspraak: ['stɔpsɛtə(n)] Verbuigingen: zette stop (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stopgezet (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets) laten stilstaan of ophouden
Voorbeelden: `een automatische incasso stopzetten`, `een machine stopzetten` |
|
het stoplicht
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstɔplɪxt] Verbuigingen: stoplicht|en (meerv.) |
1) paal met rood, oranje en groen licht om het verkeer te regelen
Voorbeeld: `Ik ben per ongeluk door een rood stoplicht gereden.` Synoniem: verkeerslicht 2) lamp op een voertuig die brandt als je remt Voorbeeld: `De stoplichten van de auto voor ons doen het niet.` Synoniem: remlicht |
|
de stoppel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɔpəl] Verbuigingen: stoppel|s (meerv.) |
wat overblijft als je een stengel afmaait of een haar afscheert
Voorbeeld: `baardstoppels` |
|
stoppelbaard
zelfst.naamw. |
een baard waarvan de haren slechts enkele millimeters lang zijn, alsof deze pas een à twee dagen oud is Voorbeeld: `In de tijd dat men slechts eenmaal per week naar de kapper (barber, scheerbaas) ging om zich te laten scheren, was de stoppelbaard een teken van armoede. `
|
|
stoppen
werkw. Uitspraak: [ˈstɔpə(n)] Verbuigingen: stopte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) tot stilstand komen of brengen
Verbuigingen: is, heeft gestopt (volt.deelw.) Voorbeelden: `We zijn gestopt voor het rode stoplicht.`, `We hebben het proces gestopt.` Antoniemen: voortgaan, voortzetten, 2) ophouden met (iets) Verbuigingen: is gestopt (volt.deelw.) Voorbeelden: `stoppen met roken`, `Ik ben gestopt met werken.` Synoniem: beëindigen 3) (in een ruimte) doen Verbuigingen: heeft gestopt (volt.deelw.) Voorbeeld: `je sleutels in je zak stoppen` 4) (een gat of ruimte) vullen, ook specifiek met wollen draden dichtmaken Verbuigingen: heeft gestopt (volt.deelw.) Voorbeelden: `een gat in je sok stoppen`, `een pijp stoppen met tabak` |
|
stopper
zelfst.naamw. |
een voorwerp waarmee iets afgestopt of afgesloten kan worden Voorbeeld: `Op deze karaf zit een glazen stopper. `
|
|
stopper
zelfst.naamw. |
een voorwerp waarmee iets afgestopt of afgesloten kan worden Voorbeeld: `Op deze karaf zit een glazen stopper. `
|
|
de stopplaats
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stɔplats] Verbuigingen: stopplaats|en (meerv.) |
1) plaats waar een bus, tram, trein of metro stopt
Voorbeeld: `Amsterdam, Rotterdam, Antwerpen en Brussel zijn stopplaatsen van de Thalys.` Synoniem: halte 2) plaats waar je een reis onderbreekt Voorbeeld: `Er zijn stopplaatsen met en zonder tankstation en restaurant langs de Europese snelwegen.` Synoniem: parkeerplaats |
|
I de stop
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɔp] Verbuigingen: stop|pen, stop|s (meerv.) |
1) dopje om iets af te sluiten
Voorbeelden: `de stop in de douchebak`, `een stop op een fles` 2) voorwerp in je meterkast dat de stroom onderbreekt als dat nodig is Voorbeeld: `We zitten zonder licht: de stoppen zijn doorgeslagen.` Synoniem: zekering 3) plaats waar een gat gestopt (4) is Voorbeeld: `twee stoppen in je sok hebben` 4) korte onderbreking Voorbeelden: `We reden de hele dag door en hadden maar twee stops.`, `sanitaire stop` Synoniem: pauze 5) besluit om iets stil te zetten Voorbeelden: `een tijdelijke stop instellen op de bouw van nieuwe bedrijfsterreinen`, `personeelsstop` |
|
II stop
tussenwerpsel Uitspraak: [stɔp] |
je zegt dit als iemand stil moet gaan staan of moet ophouden met iets
Voorbeeld: `Toen de politieauto het licht met 'stop' liet schijnen, ben ik naar de kant gereden.` Synoniem: halt |
|
stoppen
werkw. Uitspraak: [ˈstɔpə(n)] Verbuigingen: stopte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) tot stilstand komen of brengen
Verbuigingen: is, heeft gestopt (volt.deelw.) Voorbeelden: `We zijn gestopt voor het rode stoplicht.`, `We hebben het proces gestopt.` Antoniemen: voortgaan, voortzetten, 2) ophouden met (iets) Verbuigingen: is gestopt (volt.deelw.) Voorbeelden: `stoppen met roken`, `Ik ben gestopt met werken.` Synoniem: beëindigen 3) (in een ruimte) doen Verbuigingen: heeft gestopt (volt.deelw.) Voorbeeld: `je sleutels in je zak stoppen` 4) (een gat of ruimte) vullen, ook specifiek met wollen draden dichtmaken Verbuigingen: heeft gestopt (volt.deelw.) Voorbeelden: `een gat in je sok stoppen`, `een pijp stoppen met tabak` |
|
de stoptrein
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɔptrɛin] Verbuigingen: stoptrein|en (meerv.) |
trein die op alle stations stopt
Voorbeeld: `De stoptrein doet er een kwartier langer over dan de intercity.` Antoniem: sneltrein Synoniem: boemel |
|
het stopverbod
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɔpfərbɔt] |
verbod om met je auto te stoppen
Voorbeeld: `In Nederland geeft een blauw-rood bord aan waar een stopverbod geldt.` |
|
stopverf
zelfst.naamw. |
een deeg van krijt, loodwit en lijnolie dat gebruikt wordt voor het dichten van gaten of scheuren Voorbeeld: `Hij gebruikte stopverf om het gat in het hout te dichten. `
|
|
de (m)/het stopwatch
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɔpwɔtʃ] Verbuigingen: stopwatch|es (meerv.) |
klokje waarmee heel nauwkeurig de tijd kunt meten die is verlopen sinds je hem aanzette
Voorbeeld: `een stopwatch waarmee je ook rondetijden kunt meten` Synoniem: chronometer |
|
het stopwoord
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stɔpwort] Verbuigingen: stopwoord|en (meerv.) |
woord of zinnetje dat iemand zo vaak gebruikt dat je het vervelend vindt
Voorbeeld: `Zijn stopwoord is 'zeg maar'; hij zegt dat zeg maar in bijna elke zin.` |
|
stopzetten
werkw. Uitspraak: ['stɔpsɛtə(n)] Verbuigingen: zette stop (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stopgezet (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets) laten stilstaan of ophouden
Voorbeelden: `een automatische incasso stopzetten`, `een machine stopzetten` |
|
storen
werkw. Uitspraak: [ˈstorə(n)] Verbuigingen: stoorde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iemand) op een vervelende manier onderbreken bij zijn of haar bezigheden
Voorbeelden: `Tijdens ons werk werden we gestoord door brandalarm.`, `Mag ik je even storen?` Synoniem: lastigvallen 2) (van radio of tv) een slecht geluid of beeld geven telecommunicatie Voorbeeld: `Als er te veel apparaten aanstaan, stoort de televisie.` |
|
storen aan
werkw. Uitspraak: [ˈstorə(n) an] Verbuigingen: stoorde aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoord aan (volt.deelw.) |
1) (iets of iemand) hinderlijk en vervelend vinden
Voorbeelden: `Het stoort me dat iedereen 'hallo' tegen me zegt.`, `Ik stoor me aan roken in een restaurant.` Synoniem: je ergeren aan |
|
zich niet storen aan
|
(geen rekening houden met) `Ik stoor me niet aan de snelheidsregels en rijd hier 180 kilometer per uur.` Synoniem: doen wat je zelf wilt
|
|
storend
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstorənt] |
hinderlijk en vervelend
Voorbeeld: `een storend geluid` Synoniem: ergerlijk |
|
storen
werkw. Uitspraak: [ˈstorə(n)] Verbuigingen: stoorde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoord (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iemand) op een vervelende manier onderbreken bij zijn of haar bezigheden
Voorbeelden: `Tijdens ons werk werden we gestoord door brandalarm.`, `Mag ik je even storen?` Synoniem: lastigvallen 2) (van radio of tv) een slecht geluid of beeld geven telecommunicatie Voorbeeld: `Als er te veel apparaten aanstaan, stoort de televisie.` |
|
de storing
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstorɪŋ] Verbuigingen: storing|en (meerv.) |
keer dat iets niet goed werkt
Voorbeelden: `Door een technische storing konden we niet internetbankieren.`, `seinstoring` |
|
stork
zelfst.naamw. |
[dierkunde] 'Ciconia ciconia', grote witte vogel met zwarte vleugelranden en rode poten en dito snavel
Voorbeeld: `Aan het einde van de zomer vliegen de storken naar Afrika om er te overwinteren. ` [dierkunde|dan], [vogels|dan] ooievaar [dierkunde|eng], [vogels|eng] ooievaar [dierkunde|nor], [vogels|nor] ooievaar [dierkunde|nno], [vogels|nno] ooievaar [dierkunde|swe], [vogels|swe] ooievaar |
|
de storm
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stɔrm] Verbuigingen: storm|en (meerv.) |
erg harde wind
Voorbeelden: `een storm van windkracht 9`, `Door de storm kwamen schepen in de problemen.` |
|
een storm in een glas water
|
(veel drukte voor iets dat onbelangrijk blijkt te zijn)
|
|
een storm van
|
(heel veel) `De politicus kreeg een storm van kritiek over zich heen.`
|
|
stormachtig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstɔrmɑxtəx] |
1) met veel wind meteorologie
Voorbeeld: `stormachtig weer` 2) hevig Voorbeelden: `een stormachtig applaus`, `een stormachtige groei` Synoniemen: heftig, onstuimig |
|
stormen
werkw. Uitspraak: [ˈstɔrmə(n)] Verbuigingen: stormde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) erg hard waaien
Verbuigingen: heeft gestormd (volt.deelw.) Voorbeeld: `Het heeft vannacht zwaar gestormd.` 2) erg hard lopen Verbuigingen: is gestormd (volt.deelw.) Voorbeeld: `naar buiten stormen als je iemand ziet die je jaren niet gezien hebt` |
|
Het loopt storm.
|
(er komen heel veel mensen op af) `Het loopt storm bij die grote opheffingsuitverkoop.` Synoniem: het is erg druk
|
|
stormpas
zelfst.naamw. |
('specifiek') heftige, snelle aanval door ruiterij
('algemeen') heftige, snelle aanval ('algemeen') snelle pas |
|
stormvloedkering
zelfst.naamw. |
een beweegbare afscherming die een zeearm of rivier tegen stormvloeden beschermt
|
|
storneren
werkw. Uitspraak: [stɔr'nerə(n)] Verbuigingen: storneerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestorneerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zorgen dat je (geld) terugkrijgt
Voorbeelden: `Als een betaling via internet voltooid is, kun je die niet storneren.`, `een automatische incasso door de bank laten storneren`, `een betaling van een artikel uit een webwinkel laten storneren als je niet tevreden bent` Synoniem: terugboeken |
|
stort
zelfst.naamw. |
[m] en [n] plaats waar gestort kan worden
[n] plaats waar modder tijdelijk opgeslagen wordt [n] een vertrek in een oude boerderij |
|
instorten
werkw. Uitspraak: [ˈɪnstɔrtə(n)] Verbuigingen: stortte in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is ingestort (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) kapotgaan en neervallen
Voorbeeld: `De kerktoren is ingestort.` Synoniem: in elkaar storten 2) (van personen) geestelijk en lichamelijk helemaal uitgeput raken Voorbeeld: `Ik kon niet meer tegen alle ellende en ben toen volledig ingestort.` |
|
op instorten staan
|
(bijna helemaal kapot zijn) `Mijn auto is zo slecht dat hij op instorten staat.`
|
|
ineenstorten
werkw. Uitspraak: [ɪn'enstɔrtə(n)] Verbuigingen: stortte ineen (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is ineengestort (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van een constructie) kapotgaan en in stukken op de bodem vallen
Voorbeelden: `Door een constructiefout is de brug ineengestort.`, `De kleuter had plezier toen de blokkentoren ineenstortte.` 2) (van een organisatie of machtsimperium) verloren gaan, te gronde gaan Voorbeelden: `het keizerrijk is ineengestort`, `vrees dat de wereldeconomie ineen zal storten` |
|
neerstorten
werkw. Uitspraak: ['nerstɔrtə(n)] Verbuigingen: stortte neer (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is neergestort (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van een vliegtuig) plotseling onbedoeld op de aarde neerkomen
Voorbeeld: `De brokstukken van het neergestorte toestel lagen over een enorm oppervlak verspreid.` |
|
volstorten
werkw. Uitspraak: ['vɔlstɔrtə(n)] Verbuigingen: stortte vol (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft volgestort (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
door te storten iets vol maken
Voorbeeld: `beekjes volstorten met afval` |
|
de stortbak
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɔrdbɑk] Verbuigingen: stortbak|ken (meerv.) |
bak met water voor het doorspoelen van je wc
Voorbeeld: `Door een kapotte stortbak, kunnen we niet naar de wc.` |
|
de stortbui
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstɔrdbœy] Verbuigingen: stortbui|en (meerv.) |
korte hevige regenbui
Voorbeeld: `We werden overvallen door een stortbui en zijn drijfnat geworden.` Synoniemen: plensbui, wolkbreuk |
|
storten
werkw. Uitspraak: [ˈstɔrtə(n)] Verbuigingen: stortte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) hard naar beneden vallen, of (iets) hard doen vallen
Verbuigingen: is gestort (volt.deelw.) Voorbeelden: `De auto is in een ravijn gestort.`, `We hebben ons afval gestort op de stortplaats in de milieustraat.` 2) (geld) op een bankrekening zetten financieel Verbuigingen: heeft gestort (volt.deelw.) Voorbeeld: `Ik heb 1000 euro op mijn spaarrekening gestort.` |
|
Het stort
|
(van de regen).
(het regent heel hard) `Het heeft vanmiddag gestort.` Synoniem: het plenst |
|
zich storten op
reflexief werkw. Uitspraak: [ˈstɔrtə(n) ɔp] Verbuigingen: stortte zich op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich gestort op (volt.deelw.) |
met veel energie je met iets gaan bezighouden
Voorbeeld: `je op je werk storten na de dood van je partner` |
|
de storting
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stɔrtɪŋ] Verbuigingen: storting|en (meerv.) |
1) keer dat je iets hard naar beneden laat vallen
Voorbeeld: `een omvangrijke storting van illegaal afval` 2) keer dat je geld op een bankrekening zet Voorbeeld: `pokersites met lage minimumstortingen` |
|
stortregenen
werkw. Uitspraak: ['stɔrtrexənə(n)] Verbuigingen: stortregende (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestortregend (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
heel hard regenen
Voorbeeld: `We wilden net weggaan toen het begon te stortregenen.` Synoniemen: hozen, plenzen, gieten Het heeft kort gestortregend maar nu schijnt de zon weer. () |
|
ineenstorten
werkw. Uitspraak: [ɪn'enstɔrtə(n)] Verbuigingen: stortte ineen (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is ineengestort (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van een constructie) kapotgaan en in stukken op de bodem vallen
Voorbeelden: `Door een constructiefout is de brug ineengestort.`, `De kleuter had plezier toen de blokkentoren ineenstortte.` 2) (van een organisatie of machtsimperium) verloren gaan, te gronde gaan Voorbeelden: `het keizerrijk is ineengestort`, `vrees dat de wereldeconomie ineen zal storten` |
|
storten
werkw. Uitspraak: [ˈstɔrtə(n)] Verbuigingen: stortte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) hard naar beneden vallen, of (iets) hard doen vallen
Verbuigingen: is gestort (volt.deelw.) Voorbeelden: `De auto is in een ravijn gestort.`, `We hebben ons afval gestort op de stortplaats in de milieustraat.` 2) (geld) op een bankrekening zetten financieel Verbuigingen: heeft gestort (volt.deelw.) Voorbeeld: `Ik heb 1000 euro op mijn spaarrekening gestort.` |
|
Het stort (van de regen).
|
(het regent heel hard) `Het heeft vanmiddag gestort.` Synoniem: het plenst
|
|
de stortvloed
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstɔrtflut] Verbuigingen: stortvloed|en (meerv.) |
zeer grote hoeveelheid
Voorbeelden: `De riolering kon de stortvloed aan water niet meer verwerken.`, `een stortvloed aan spam krijgen` |
|
stoten
werkw. Uitspraak: [ˈstotə(n)] Verbuigingen: stootte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoten (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (iets) onbedoeld en hard tegen iets aan laten komen
Voorbeeld: `je been stoten tegen een stoelpoot` 2) (iets) door een stoot (1) verplaatsen Voorbeeld: `een vaasje uit de vensterbank stoten` |
|
stoten op
werkw. Uitspraak: [ˈstotə(n) ɔp] Verbuigingen: stootte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gestoten op (volt.deelw.) |
tegenkomen
Voorbeeld: `Archeologen zijn op een beeld uit de oudheid gestoten.` Synoniem: aantreffen |
|
stotig
bijv.naamw. |
met horten en stoten, ongelijkmatig
Voorbeeld: `Het hertenzwijn heeft een stotige gang. ` geneigd tot stoten Voorbeeld: `Stotig vee mag niet zomaar loslopen. ` |
|
stotteren
werkw. Uitspraak: [ˈstɔtərə(n)] Verbuigingen: stotterde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestotterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
moeizaam praten met haperingen en herhalingen van het begin van woorden
|
|
de schoen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sxun] Verbuigingen: schoen|en (meerv.) |
wat je draagt aan een voet als je buiten loopt
Voorbeelden: `kinderschoen`, `sportschoen` |
|
iemand iets in de schoenen schuiven
|
(beweren dat iemand iets heeft gedaan, heeft gezegd of vindt)
|
|
je schoen zetten
|
(als kind 's avonds in de dagen voor het Sinterklaasfeest een schoen bij de kachel plaatsen in de hoop dat Sinterklaas er een cadeautje in zal doen)
|
|
stoutmoedig
bijv.naamw. Uitspraak: [stɑutˈmudəx] |
als je niet bang bent voor gevaar, of als iets daar blijk van geeft
Voorbeeld: `stoutmoedige initiatieven` Synoniemen: dapper, gedurfd |
|
stoven
werkw. Uitspraak: [ˈstovə(n)] Verbuigingen: stoofde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestoofd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zachtjes en langzaam gaar worden of laten worden
Voorbeelden: `Dit vlees moet drie uur stoven`, `een konijn aanbraden en in anderhalf uur gaar stoven` |
|
I de straal
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stral] Verbuigingen: stralen (meerv.) |
1) stroompje vloeistof uit een nauwe opening
Voorbeeld: `een straaltje water` 2) smalle streep licht Voorbeeld: `zonnestraal` |
|
II straal
bijwoord Uitspraak: [stral] |
helemaal
Voorbeelden: `Ik ben straal vergeten je te bellen.`, `straalbezopen` Synoniemen: volledig, volstrekt |
|
uitstralen
werkw. Uitspraak: ['œytstralə(n)] Verbuigingen: straalde uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft uitgestraald (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
bij anderen aan gevoel oproepen
Voorbeelden: `zelfvertrouwen uitstralen`, `Hij straalt een rustig soort enthousiasme uit.`, `Als voorzitter heeft ze altijd een vanzelfsprekend gezag uitgestraald.` |
|
de straaljager
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['straljaxər] Verbuigingen: straaljager|s (meerv.) |
heel snel jachtvliegtuig
Voorbeeld: `De overkomende straaljager maakte veel lawaai, zodat we elkaar niet konden verstaan.` |
|
de straalkachel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stralkɑxəl] Verbuigingen: straalkachel|s (meerv.) |
elektrische kachel die de stralingswarmte van een gloeidraad afgeeft
Voorbeelden: `een straalkacheltje in de badkamer`, `als de verwarming het niet trekt, een straalkachel bij je stoel zetten` |
|
straallichaam
zelfst.naamw. |
[anatomie] 'corpus ciliare', het deel van het oog dat aan de iris verbonden is en de vormverandering van de lens mogelijk maakt Voorbeeld: `Het straallichaam zorgt ook voor de aanmaak van het oogvocht tussen de lens en binnenzijde van het hoornvlies. `
|
|
straalmotor
zelfst.naamw. |
[motortechniek] motor waarbij de voortstuwende kracht verkregen wordt door uitzetting van sterk verhitte gassen die onmiddellijk onder hoge druk naar de buitenlucht ontwijken. De uitstroomsnelheid van deze gassen van de motor levert de voortstuwende kracht
|
|
de straat
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [strat] Verbuigingen: straten (meerv.) |
1) weg tussen huizen
Voorbeelden: `Ik woon op de hoek van de straat.`, `op straat spelen` 2) smalle doorgang van de zee Voorbeeld: `de straat van Gibraltar` Synoniem: zee-engte |
|
op straat liggen
|
((van informatie die niet openbaar hoort te zijn) bij iedereen bekend zijn)
|
|
op straat zetten
|
((iemand) ontslaan)
|
|
van de straat houden
|
((iemand) bezighouden) `Met dit werk verdien ik vrijwel niks, maar het houdt me van de straat.`
|
|
straatarm
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstratɑrm] |
heel erg arm
|
|
straatbeeld
zelfst.naamw. |
het beeld dat een straat of het verkeer op straat oplevert Voorbeeld: `Naast de Amsterdammer zelf bepaalt de gast het straatbeeld en geeft deze ook de nodige multikleur aan deze historische stad. `
|
|
het straatkind
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stratkɪnt] Verbuigingen: straatkind|eren (meerv.) |
kind dat op straat leeft
Voorbeelden: `Straatkinderen bedelen, wassen auto's of plegen kleine diefstallen om aan geld en eten te komen.`, `een vereniging die zich inzet voor straatkinderen` |
|
straatlicensiaat
zelfst.naamw. |
Persoon die ondanks zijn hoge opleiding buiten de samenleving valt
(denig. in academ. context) (relatief) lager opgeleide |
|
straatnaam
zelfst.naamw. |
de naam die aan een straat gegeven wordt voor de herkenbaarheid Voorbeeld: `Soms worden er wel vreemde straatnamen bedacht. `
|
|
straatnaambord
zelfst.naamw. |
een bord in de openbare ruimte met daarop de naam van de straat waar men zich bevindt Voorbeeld: `Het straatnaambord was ondergesneeuwd en was niet meer leesbaar. `
|
|
straatnaam
zelfst.naamw. |
de naam die aan een straat gegeven wordt voor de herkenbaarheid Voorbeeld: `Soms worden er wel vreemde straatnamen bedacht. `
|
|
aan de straatstenen niet kwijt kunnen
|
((iets) volstrekt niet kunnen verkopen)
|
|
de straatsteen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstratsten] Verbuigingen: straat|stenen (meerv.) |
elk van de stenen die een straat bedekken
|
|
de straattaal
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stratal] |
taal die een mengsel van verschillende talen is en door jongeren op straat en op school onderling gesproken wordt
Voorbeeld: `Straattaal bevat kenmerken van het Engels, Surinaams, Marokkaans en Turks, met als basis het Nederlands.` |
|
de straat
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [strat] Verbuigingen: straten (meerv.) |
1) weg tussen huizen
Voorbeelden: `Ik woon op de hoek van de straat.`, `op straat spelen` 2) smalle doorgang van de zee Voorbeeld: `de straat van Gibraltar` Synoniem: zee-engte |
|
op straat liggen
|
((van informatie die niet openbaar hoort te zijn) bij iedereen bekend zijn)
|
|
op straat zetten
|
((iemand) ontslaan)
|
|
van de straat houden
|
((iemand) bezighouden) `Met dit werk verdien ik vrijwel niks, maar het houdt me van de straat.`
|
|
de straatveger
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stratfexər] Verbuigingen: straatveger|s (meerv.) |
persoon of machine die de straat schoonveegt
Voorbeeld: `straatvegers van de gemeentereinigingsdienst` |
|
het straatverbod
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stratfərbɔt] |
door een rechter opgelegd verbod om in een bepaald gebied te komen
Voorbeeld: `een hardnekkige stalker een straatverbod opleggen` |
|
de straatverlichting
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stratfərlɪxtɪŋ] |
alle lampen langs wegen en straten
Voorbeeld: `Als het donker wordt gaat de straatverlichting aan.` |
|
strabismus
zelfst.naamw. |
[medisch] scheelzien
|
|
stracciatella
zelfst.naamw. |
een Italiaanse soep van ei en bouillon
Voorbeeld: `Stracciatella is mijn favoriete ijssmaak. |
|
de straf
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [strɑf] Verbuigingen: straf|fen (meerv.) |
vervelende maategel als je iets verkeerds gedaan hebt of een misdaad gepleegd hebt
Voorbeelden: `Omdat ze hun huiswerk niet gedaan hebben, moeten ze voor straf langer op school blijven.`, `een straf van vijf jaar uitzitten in de gevangenis` |
|
afstraffen
werkw. |
iets betaald zetten
Voorbeeld: `Die vermetelijke daad werd meedogenloos afgestraft. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het afstraffen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
strafbaar
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstrɑvbar] |
als iets verboden is en je straf krijgt als je het wel doet
Voorbeelden: `een strafbaar feit plegen`, `De meeste vormen van discriminatie zijn strafbaar.` |
|
de strafbal
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['strɑvbɑl] Verbuigingen: strafbal|len (meerv.) |
(hockey) ongehinderde slag van de tegenpartij op het doel van jouw team na een bepaalde overtreding van je team
|
|
strafblad
zelfst.naamw. |
[juridisch] een registratie van de wetsovertredingen waar iemand voor veroordeeld is Voorbeeld: `Hij had een ellenlang strafblad. `
|
|
de strafcorner
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['strɑfkɔrnər] Verbuigingen: strafcorner|s (meerv.) |
(hockey) ongehinderde slag van de tegenpartij vanuit een hoek naast het doel van jouw team na een bepaalde overtreding van je team sport
|
|
op straffe van ...
|
(met ... als dreigende straf) `De ondernemer moet financiële gegevens aan de ondernemingsraad verstrekken op straffe van een dwangsom.`
|
|
straffen
werkw. Uitspraak: [ˈstrɑfə(n)] Verbuigingen: strafte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestraft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) straf geven
Synoniem: bestraffen |
|
het strafkamp
zelfst.naamw. Uitspraak: ['strɑfkɑmp] Verbuigingen: strafkamp|en (meerv.) |
terrein met eenvoudige gebouwen waar mensen met een officiële straf opgesloten worden
Voorbeeld: `In Russische strafkampen zijn veel gevangenen doodgegaan door de barre omstandigheden.` |
|
het strafrecht
zelfst.naamw. Uitspraak: ['strɑfrɛxt] |
stelsel van rechtsregels die bepalen wat strafbaar is en welke straf daarvoor gegeven kan worden juridisch
Voorbeelden: `Wetboek van Strafrecht`, `In het strafrecht staat de bestraffing van een overtreding centraal.` |
|
strafrechtelijk
bijv.naamw. Uitspraak: [strɑf'rɛxtələk] |
volgens het strafrecht juridisch
Voorbeelden: `een strafrechtelijk onderzoek`, `iemand strafrechtelijk vervolgen` |
|
de strafschop
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstrɑfsxɔp] Verbuigingen: strafschop|pen (meerv.) |
(voetbal) ongehinderde trap naar het doel voor de tegenpartij na een fout van jouw team sport
Synoniem: penalty |
|
het strafschopgebied
zelfst.naamw. Uitspraak: ['strɑfsxɔpxəbit] Verbuigingen: strafschopgebied|en (meerv.) |
rechthoek om het doel waarbinnen een overtreding leidt tot een strafschop sport
|
|
de strafvordering
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['strɑfɔrdərɪŋ] Verbuigingen: strafvordering|en (meerv.) |
het eisen van een straf juridisch
Voorbeeld: `Het Wetboek van Strafvordering bepaalt hoe strafbare feiten vervolgd worden.` |
|
de strafworp
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [strɑfwɔrp] Verbuigingen: strafworp|en (meerv.) |
ongehinderde worp voor de tegenpartij naar het doel (de basket, de korf) na een overtreding van jouw team sport
|
|
strafzaak
zelfst.naamw. |
[juridisch] een rechtszaak die door de strafrechter behandeld wordt Voorbeeld: `De strafzaak werd geseponeerd. `
|
|
straighten
werkw. Herkomst: «Engels Verbuigingen: straightte (verl.tijd ) Verbuigingen: gestraight (volt.deelw.) |
krullend haar behandelen waardoor het glad wordt mens
Voorbeelden: `straighten`, `je haar straighten is een tijdelijke oplossing want je krijgt gewoon weer uitgroei` |
|
strak
bijv.naamw. Uitspraak: [strɑk] |
1) zonder plooien, rimpels of bochten
Voorbeelden: `De vlaggen staan strak.`, `een strakke huid`, `strak schilderwerk` 2) zonder versieringen Voorbeelden: `een strak ingericht interieur`, `een strak design` Synoniem: rechttoe rechtaan 3) nauw aansluitend Voorbeeld: `een strakke rok` 4) zonder de ogen te bewegen Voorbeeld: `iemand strak aankijken` |
|
Strak plan!
|
(Goed idee!) `Een barbecuefeestje met het hele woonerf? Strak plan man!`
|
|
strakjes
bijwoord Uitspraak: [strɑkjəs] |
vandaag nog en binnen korte tijd
Voorbeeld: `Ik heb nu even geen tijd maar ik bel je strakjes terug.` Synoniem: straks |
|
straks
bijwoord Uitspraak: [strɑks] |
vandaag nog en binnen korte tijd
Voorbeelden: `We zijn nu aan het eten en straks gaan we de stad in.`, `Nu heb is er geen zin in, ik doe het straks wel.` Synoniem: strakjes |
|
stralen
werkw. Uitspraak: [ˈstralə(n)] Verbuigingen: straalde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestraald (volt.deelw.) |
1) licht of warmte verspreiden natuurkunde
Voorbeelden: `De sterren stralen aan de hemel.`, `straalkachel` 2) er heel gelukkig uitzien Voorbeeld: `Ze straalde toen ze geslaagd was voor haar examen.` Synoniemen: glimmen, glunderen |
|
stralend
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstralənt] |
1) met veel zon
Voorbeeld: `een stralende zomerdag` 2) als iemand er heel gelukkig uitziet Voorbeelden: `een stralende bruid`, `een stralend gezicht` |
|
de straling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstralɪŋ] Verbuigingen: straling|en (meerv.) |
het uitzenden van energie
Voorbeelden: `blootstaan aan schadelijke straling`, `radioactieve straling` |
|
de straling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstralɪŋ] Verbuigingen: straling|en (meerv.) |
het uitzenden van energie
Voorbeelden: `blootstaan aan schadelijke straling`, `radioactieve straling` |
|
stram
bijv.naamw. Uitspraak: [strɑm] |
als je stijf bent en je moeilijk beweegt
Voorbeelden: `een oude stramme man`, `een stramme rug hebben van de tocht` |
|
het stramien
zelfst.naamw. Uitspraak: [stra'mɪn] Verbuigingen: stramien|en (meerv.) |
1) grof weefsel als ondergrond voor borduurwerk
Voorbeeld: `Op het stramien staat een patroon afgebeeld om het borduren makkelijker te maken.` 2) regelmatige structuur Voorbeelden: `In een woordenboek zijn de woorden volgens een vast stramien beschreven.`, `een stramien voor een webpagina consistent doorvoeren op de hele website` Synoniem: patroon |
|
het strand
zelfst.naamw. Uitspraak: [strɑnt] Verbuigingen: strand|en (meerv.) |
grond van zand of kiezelstenen direct naast de zee of een meer
Voorbeelden: `strandstoel`, `naaktstrand` |
|
stranden
werkw. Uitspraak: [ˈstrɑndə(n)] Verbuigingen: strandde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gestrand (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van schepen) onbedoeld op land terechtkomen en vastzitten
Voorbeeld: `Het schip is door de storm van zijn ankers geslagen en bij Den Helder gestrand.` 2) (van reizigers) onbedoeld niet verder kunnen en ergens moeten blijven Voorbeeld: `Door de sneeuw reden er geen treinen meer en zijn duizenden reizigers gestrand.` 3) mislukken Voorbeelden: `De eerste poging om het paard te bevrijden is gestrand.`, `Ons huwelijk is gestrand.` |
|
stranden
werkw. Uitspraak: [ˈstrɑndə(n)] Verbuigingen: strandde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gestrand (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (van schepen) onbedoeld op land terechtkomen en vastzitten
Voorbeeld: `Het schip is door de storm van zijn ankers geslagen en bij Den Helder gestrand.` 2) (van reizigers) onbedoeld niet verder kunnen en ergens moeten blijven Voorbeeld: `Door de sneeuw reden er geen treinen meer en zijn duizenden reizigers gestrand.` 3) mislukken Voorbeelden: `De eerste poging om het paard te bevrijden is gestrand.`, `Ons huwelijk is gestrand.` |
|
strandgaper
zelfst.naamw. |
[tweekleppigen] 'Mya arenaria' een in de zeebodem levend tweekleppig weekdier Voorbeeld: `De strandgaper heeft een bijzonder lange sifo. `
|
|
strandwandeling
zelfst.naamw. |
een wandeling over het strand Voorbeeld: `Omdat het zulk lekker weer was, wilden zij een lange strandwandeling gaan maken. `
|
|
strateeg
zelfst.naamw. |
een persoon die strategieën uitwerkt Voorbeeld: `Hij is een groot strateeg. `
|
|
de strategie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [stratəˈxi] Verbuigingen: strategie|ën (meerv.) |
plan om te bereiken wat je wilt
Voorbeeld: `een strategie bedenken om meer klanten te krijgen` |
|
strategisch
bijv.naamw. Uitspraak: [straˈtexis] |
die of dat verband houdt met een strategie
Voorbeelden: `een strategisch plan voor de komende vijf jaar`, `een strategisch belangrijke beslissing` |
|
stratenmaker
zelfst.naamw. |
[beroep] iemand die stoepen, straten, trottoirs of pleinen betegelt Voorbeeld: `Een stratenmaker zit veel op zijn knieën. `
|
|
streaken
werkw. Afbreekpatroon: strea - ken Herkomst: «Engels Verbuigingen: streakte (verl.tijd ) Verbuigingen: gestreakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
bij een openbaar evenement onverwachts naakt ten tonele verschijnen mens
Voorbeeld: `streaken tijdens een belangrijke voetbalwedstrijd` |
|
streaken
werkw. Afbreekpatroon: strea - ken Herkomst: «Engels Verbuigingen: streakte (verl.tijd ) Verbuigingen: gestreakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
bij een openbaar evenement onverwachts naakt ten tonele verschijnen mens
Voorbeeld: `streaken tijdens een belangrijke voetbalwedstrijd` |
|
streamen
werkw. Afbreekpatroon: 'strea - men Herkomst: «Engels Verbuigingen: streamde (verl.tijd ) Verbuigingen: gestreamd (volt.deelw.) |
en video rechtstreeks via computernetwerken downloaden zonder dat de weergave wordt onderbroken computer
Voorbeeld: `het streamen van muziek via internet` |
|
de streber
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['strebər] Verbuigingen: streber|s (meerv.) |
ambitieuze persoon die vooruit wil komen en daar alles voor doet
Voorbeeld: `Hij komt er wel, die streber.` |
|
nastreven
werkw. Uitspraak: [ˈnastrevə(n)] Verbuigingen: streefde na (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft nagestreefd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
proberen te bereiken
Voorbeeld: `een doel nastreven` |
|
I tegenstreven
werkw. |
iemand tegenwerken, trachten voor te zijn
Voorbeeld: `Ik laat het maar zo, verder tegenstreven heeft geen zin. |
|
II tegenstreven
zelfst.naamw. |
het iemand tegenwerken
Voorbeeld: `Zijn tegenstreven leverde geen succes op, de opdracht ging naar de concurrent. ` |
|
voorbijstreven
werkw. |
tot betere prestaties komen dan de opponenten Voorbeeld: `Het is ons gelukt de concurrentie voorbij te streven. `
|
|
streefcijfer
zelfst.naamw. |
de doelstelling in aantal of bedrag die men wil bereiken Voorbeeld: `Het streefcijfer voor de omzet van elektrofietsen wordt dit jaar ruimschoots overtroffen. `
|
|
streefdatum
zelfst.naamw. |
de dag waarop men een bepaald doel bereikt wil hebben Voorbeeld: `Als we een beetje doorwerken zijn we nog voor de streefdatum klaar. `
|
|
nastreven
werkw. Uitspraak: [ˈnastrevə(n)] Verbuigingen: streefde na (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft nagestreefd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
proberen te bereiken
Voorbeeld: `een doel nastreven` |
|
I streven
werkw. |
in voortgaande beweging zijn (vaak in figuurlijke zin)
Voorbeeld: `Als hij zo doorgaat, streeft hij ons nog voorbij. ` een doel willen bereiken Voorbeeld: `Wij streven naar verbetering van ons eigen record. |
|
II streven
zelfst.naamw. |
het willen bereiken van een doel
Voorbeeld: `Zijn streven naar aanzien kwam hem duur te staan. ` |
|
streefgewicht
zelfst.naamw. |
het lichaamsgewicht dat men wil bereiken Voorbeeld: `Mijn streefgewicht is 75 kg. `
|
|
streefwaarde
zelfst.naamw. |
de grootte van een (meet)eenheid die men wil bereiken Voorbeeld: `Een goede streefwaarde voor uw gewicht is 80 kg. `
|
|
de streek
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [strek] Verbuigingen: streken (meerv.) |
1) daad waarover je verontwaardigd bent of waaraan je je ergert
Voorbeelden: `Hij heeft me een smerige streek geleverd door er vandoor te gaan met mijn vrouw.`, `Ik heb een stomme streek uitgehaald.` 2) gebied binnen een land Voorbeeld: `streekproducten` Synoniemen: landstreek, regio |
|
op streek
|
(als je goed vordert) `&&&Ik ben al een eind op streek met het schilderwerk.`
|
|
van streek
|
(als je niet normaal functioneert door iets ergs) `Hij was helemaal van streek toen hij hoorde van de dood van zijn moeder.`
|
|
de streekbus
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['strekbʏs] Verbuigingen: streekbus|sen (meerv.) |
lijnbus tussen verschillende plaatsen binnen een streek (2)
Voorbeeld: `met de streekbus van Noordwijk naar Leiden gaan` Antoniem: stadsbus |
|
de streektaal
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['strektal] Verbuigingen: streek|talen (meerv.) |
variëteit van een nationale taal, die gesproken wordt in een streek of dorp
Synoniem: dialect |
|
het streekvervoer
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstrekfərvur] |
openbaar vervoer tussen de dorpen en steden binnen een streek (2)
|
|
strelen
werkw. Uitspraak: [ˈstrelə(n)] Verbuigingen: streelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestreeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met je hand zacht en liefdevol strijken op (iemand)
Voorbeelden: `Zij streelde hem over zijn haar.`, `Hij streelde haar wang.` Synoniem: aaien |
|
de streep
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [strep] Verbuigingen: strepen (meerv.) |
1) lijn die je met een pen of potlood gemaakt hebt
Voorbeeld: `een streep zetten door een stuk tekst dat fout is` 2) smalle baan Voorbeelden: `de strepen van een zebra`, `Er viel een streep licht de kamer binnen.`, `streepjespyjama` |
|
een streep door de rekening
|
(tegenvaller)
|
|
een streep zetten onder
|
((iets) als beëindigd beschouwen)
|
|
over de streep trekken
|
((iemand) overhalen te doen wat je wilt)
|
|
aanstrepen
werkw. Uitspraak: [ˈanstrepə(n)] Verbuigingen: streepte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangestreept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een streep zetten bij
Voorbeeld: `een bijzonder woord in een tekst aanstrepen` |
|
doorstrepen
werkw. Uitspraak: ['dorstrepə(n)] Verbuigingen: streepte door (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft doorgestreept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een streep zetten door
Voorbeeld: `woorden in een tekst doorstrepen` Synoniemen: doorhalen, doorschrappen |
|
het streepje
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstrepjə] Verbuigingen: streepje|s (meerv.) |
1) horizontaal lijntje als typografisch teken
Voorbeeld: `Het woord 'zo-even' spellen we met een streepje.` Synoniem: koppelteken |
|
een streepje voor hebben
|
(een kleine voorsprong hebben) `Milieubewuste mannen hebben bij haar een streepje voor.`
|
|
de streepjescode
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstrepjəskodə] Verbuigingen: streepjescode|s (meerv.) |
code in de vorm van streepjes met informatie over een product die door een scanner gelezen kan worden
Synoniem: barcode |
|
het streepjespak
zelfst.naamw. Uitspraak: ['strepjəspɑk] Verbuigingen: streepjespak|ken (meerv.) |
kostuum (1) met smalle witte strepen (2) op een donkere ondergrond
Voorbeeld: `in je streepjespak gaan solliciteren bij een bank` |
|
aanstrepen
werkw. Uitspraak: [ˈanstrepə(n)] Verbuigingen: streepte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangestreept (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een streep zetten bij
Voorbeeld: `een bijzonder woord in een tekst aanstrepen |
|
streetdancen
werkw. Afbreekpatroon: 'street - dan - cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: streetdancete (verl.tijd ) Verbuigingen: gestreetdancet (volt.deelw.) |
op hiphop en R&B muziek dansen sport
Voorbeeld: `Streetdancen is niet gewoon dansen, maar een combinatie van techniek, pasjes en een goed ritmegevoel.` |
|
streetracen
werkw. Afbreekpatroon: 'street - ra - cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: streetracete (verl.tijd ) Verbuigingen: gestreetracet (volt.deelw.) |
op straat een snelheidswedstrijd rijden met auto's
Voorbeeld: `streetracen is verboden, omdat het op de openbare weg plaatsvindt` |
|
strek
zelfst.naamw. |
[bouwkunde] de lange kant van een baksteen
|
|
zich uitstrekken
reflexief werkw. Uitspraak: ['œytstrɛkə(n)] Verbuigingen: strekte zich uit (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich uitgestrekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) een oppervlak of lengte innemen
Voorbeelden: `eindeloze graanvlakten die zich zuidwaarts uitstrekken tot aan het merengebied`, `Het eiland heeft drie bergen die zich uitstrekken over het hele eiland.`, `een zandstrand dat zich uitstrekt over een lengte van meer dan dertig kilometer` 2) genoemde reikwijdte hebben Voorbeelden: `De toegankelijkheid van de informatie kan zich beperken tot de staf of zich uitstrekken tot het hele personeel.`, `een doelstelling die zich uitstrekt over alle fasen van de levenscyclus van de auto` Antoniem: zich beperken tot |
|
strekdam
zelfst.naamw. |
[waterstaat] een parallel langs de oever van een rivier of zeekust aangelegde dam die voorkomt dat de oever door de stroom afkalft Voorbeeld: `Vanmorgen liep een zeiljacht op de strekdam in de Nieuwe Waterweg. `
|
|
strijken
werkw. Uitspraak: [ˈstrɛikə(n)] Verbuigingen: streek (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestreken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (kleren) gladmaken met een strijkbout
Voorbeeld: `Ik heb de hele avond staan strijken.` 2) (iets) laten zakken Voorbeelden: `een gehesen vlag strijken`, `de mast van een zeilboot strijken` Synoniem: neerhalen 3) met je hand of een voorwerp zacht (op, langs of door iets) bewegen Voorbeelden: `met je hand door je haar strijken`, `met een strijkstok over de snaren van je viool strijken` |
|
strekken
werkw. Uitspraak: [ˈstrɛkə(n)] Verbuigingen: strekte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestrekt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets) zo ver mogelijk uitrekken in de lengte
Voorbeeld: `je rug strekken` |
|
strekken tot
werkw. Uitspraak: [ˈstrɛkə(n) tɔt] Verbuigingen: strekte tot (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestrekt tot (volt.deelw.) |
bedoeld zijn voor
Voorbeelden: `De maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij.`, `De overeenkomst strekt tot voordeel van beide partijen.` Synoniem: dienen tot |
|
strekkende meter
|
(een meter gemeten in de lengterichting, ongeacht de breedte) `Wat kost die vloerbedekking per strekkende meter?`
|
|
de strekking
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstrɛkɪŋ] Verbuigingen: strekking|en (meerv.) |
wat bedoeld wordt
Voorbeeld: `De strekking van zijn verhaal was duidelijk: we moeten bezuinigen.` Synoniemen: teneur, tendens (2) |
|
strelen
werkw. Uitspraak: [ˈstrelə(n)] Verbuigingen: streelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestreeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met je hand zacht en liefdevol strijken op (iemand)
Voorbeelden: `Zij streelde hem over zijn haar.`, `Hij streelde haar wang.` Synoniem: aaien |
|
streling
zelfst.naamw. |
een uiting van tederheid
|
|
stremmen
werkw. Uitspraak: ['strɛmə(n)] Verbuigingen: stremde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft, is gestremd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) belemmeren of tot stilstand brengen
Voorbeelden: `Verongelukte vrachtwagens stremden het verkeer op de snelweg.`, `De straat is gestremd doordat er markt is.` 2) (melk) dik maken of worden Voorbeeld: `voorbehandelde melk met een stremsel aanzuren en stremmen om kosten te besparen bij de productie van kaassoorten` |
|
de stremming
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['strɛmɪŋ] Verbuigingen: stremming|en (meerv.) |
keer dat iets gestremd (1) is
Voorbeeld: `de stremming van het Noordzeekanaal door een blokkade van schepen` |
|
stremsel
zelfst.naamw. |
een oplossing die spijsverteringsenzymen bevat, afkomstig uit de lebmaag van kalveren Voorbeeld: `Stremsel bevat een eiwitsplitsend enzym, chymosine, dat zorgt voor het samenklonteren (coaguleren) van bepaalde melkeiwitten. `
|
|
streng
bijv.naamw. Uitspraak: [strɛŋ] |
1) als iets of iemand je weinig vrijheid geeft om het anders te doen
Voorbeelden: `een strenge docent`, `een streng dieet`, `Het is ten strengste verboden dit terrein te betreden.` 2) (van winters weer) hevig meteorologie Voorbeelden: `strenge kou`, `een strenge winter`, `strenge vorst` |
|
stresssituatie
zelfst.naamw. |
een situatie waarin iemand onder grote psychologische spanning staat
|
|
de streep
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [strep] Verbuigingen: strepen (meerv.) |
1) lijn die je met een pen of potlood gemaakt hebt
Voorbeeld: `een streep zetten door een stuk tekst dat fout is` 2) smalle baan Voorbeelden: `de strepen van een zebra`, `Er viel een streep licht de kamer binnen.`, `streepjespyjama` |
|
een streep door de rekening
|
(tegenvaller)
|
|
een streep zetten onder
|
((iets) als beëindigd beschouwen)
|
|
over de streep trekken
|
((iemand) overhalen te doen wat je wilt)
|
|
stressen
werkw. Uitspraak: [strɛsə(n)] Verbuigingen: streste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestrest (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
druk en zenuwachtig doen
Voorbeeld: `Loop niet zo te stressen; het komt allemaal wel op tijd klaar.` |
|
de stress
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [strɛs] |
toestand van psychische spanning en druk
Voorbeeld: `Het combineren van werk en een gezin geeft veel stress.` Synoniem: spanning |
|
in de stress schieten
|
(ineens heel gespannen worden)
|
|
stressbestendig
bijv.naamw. Uitspraak: [strɛsbə'stɛndəx] |
als je goed tegen stress kunt
Voorbeeld: `Ook in erg drukke tijden blijft hij stressbestendig.` |
|
stressen
werkw. Uitspraak: [strɛsə(n)] Verbuigingen: streste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestrest (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
druk en zenuwachtig doen
Voorbeeld: `Loop niet zo te stressen; het komt allemaal wel op tijd klaar.` |
|
stresssituatie
zelfst.naamw. |
een situatie waarin iemand onder grote psychologische spanning staat
|
|
stressvol
bijv.naamw. Uitspraak: ['strɛsfɔl] |
als iets psychische spanning en druk veroorzaakt
Voorbeeld: `een stressvolle baan hebben` |
|
stressen
werkw. Uitspraak: [strɛsə(n)] Verbuigingen: streste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestrest (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
druk en zenuwachtig doen
Voorbeeld: `Loop niet zo te stressen; het komt allemaal wel op tijd klaar.` |
|
stretchen
werkw. Uitspraak: [ˈstrɛtʃə(n)] Verbuigingen: stretchte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestretcht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
tot in de volle lengte strekken of uitrekken
Voorbeeld: `kroeshaar stretchen` |
|
I streven
werkw. |
in voortgaande beweging zijn (vaak in figuurlijke zin)
Voorbeeld: `Als hij zo doorgaat, streeft hij ons nog voorbij. ` een doel willen bereiken Voorbeeld: `Wij streven naar verbetering van ons eigen record. |
|
II streven
zelfst.naamw. |
het willen bereiken van een doel
Voorbeeld: `Zijn streven naar aanzien kwam hem duur te staan. ` |
|
streven naar
werkw. Uitspraak: [ˈstrevə nar] Verbuigingen: streefde naar (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestreefd naar (volt.deelw.) |
je best doen om (een doel) te bereiken
Voorbeeld: `Ik streef ernaar gezond oud te worden door verstandig te eten.` |
|
strever
zelfst.naamw. |
iemand die streeft Voorbeeld: `Een strever is hij niet, hij wil zich nergens voor inzetten. `
|
|
stria
zelfst.naamw. |
[medisch] 'gewoonlijk meervoud' huidstriem(en) (huidstrepen bijv. na zwangerschap)
|
|
tegenstribbelen
werkw. Uitspraak: ['texə(n)strɪbələ(n)] Verbuigingen: stribbelde tegen (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft tegengestribbeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
je een beetje verzetten (tegen iets)
Voorbeeld: `tegenstribbelen als je iets niet wilt` |
|
striemen
werkw. |
slaan met rode strepen tot gevolg
Voorbeeld: `Op de wilde rit door het struikgewas werd hij gestriemd door de zwiepende takken. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het striemen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de strijd
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [strɛit] Verbuigingen: strijd|en (meerv.) |
1) situatie dat je tegen een vijand vecht, of dat je met jezelf in conflict bent
Voorbeelden: `Het laaggelegen Nederland voert voortdurend strijd met het water.`, `de strijd tegen kanker`, `een innerlijke strijd voeren` Synoniem: gevecht 2) situatie dat je erg je best doet om iets te bereiken Voorbeeld: `een strijd voeren voor betere arbeidsvoorwaarden` Synoniem: grote inspanning |
|
de strijd om het bestaan
|
(de grote moeite om in leven te blijven)
|
|
in strijd zijn met
|
(tegen (iets) in gaan) `Stelen is in strijd met de wet.` Synoniem: strijdig zijn met
|
|
strijdbaar
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstrɛidbar] |
als je heel erg je best wilt doen om je doel te bereiken
Voorbeeld: `een strijdbare vakbeweging` Synoniem: strijdvaardig |
|
de strijdbijl
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstrɛidbɛil] Verbuigingen: strijdbijl|en (meerv.) |
bijl om mee te vechten
|
|
de strijdbijl begraven
|
(vrede sluiten)
|
|
strijden
werkw. Uitspraak: [ˈstrɛidə(n)] Verbuigingen: streed (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestreden (volt.deelw.) |
vechten, of heel erg je best doen om een doel te bereiken
Voorbeelden: `Soldaten strijden tegen de vijand.`, `strijden voor minder rotzooi op straat`, `strijden tegen kindermishandeling` Synoniem: een strijd voeren |
|
strijder
zelfst.naamw. |
een persoon die strijdt
Voorbeeld: `Hij is een echte strijder. ` een persoon die met vuur voor iets opkomt of werkt Voorbeeld: `Zij was een strijder voor dat bedrijf. ` |
|
strijder
zelfst.naamw. |
een persoon die strijdt
Voorbeeld: `Hij is een echte strijder. ` een persoon die met vuur voor iets opkomt of werkt Voorbeeld: `Zij was een strijder voor dat bedrijf. ` |
|
strijdig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstrɛidəx] |
als twee dingen niet met elkaar kloppen en tegen elkaar in gaan
Voorbeeld: `Jouw verhaal over de brand is strijdig met het bericht daarover in de krant.` Synoniem: tegenstrijdig |
|
strijdknots
zelfst.naamw. |
[middeleeuwen], [militair] een slagwapen in de vorm van een metalen staf met een versterkte kop Voorbeeld: `De ridder gaf vanaf zijn paard zijn vijand een slag met zijn strijdknots. `
|
|
strijdkrachten
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstrɛitkrɑxtə(n)] |
militaire organisatie van de overheid
Voorbeeld: `De Nederlandse commandant der strijdkrachten voert het bevel over de luchtmacht, de marine, de landmacht en de marechaussee.` Synoniem: krijgsmacht |
|
het strijdperk
zelfst.naamw. Uitspraak: ['strɛitpɛrk] Verbuigingen: strijdperk|en (meerv.) |
plaats waar een strijd geleverd wordt
Voorbeeld: `De Gazastrook is opnieuw het strijdperk van Palestijnen en Israëliërs.` Synoniem: slagveld |
|
het strijdperk verlaten
|
(vertrekken) `De topman van de bank verlaat het strijdperk.`
|
|
het strijdschrift
zelfst.naamw. Herkomst: «Duits Verbuigingen: strijdschriften (meerv.) |
geschreven stuk waarin een bepaald onderwerp wordt betwist
Voorbeelden: `de pacifist schreef een strijdschrift tegen oorlog`, `de islamofoob schreef een fel strijdschrift tegen de islam` |
|
strijdvaardig
bijv.naamw. Uitspraak: [strɛit'fardəx] |
als je klaar bent voor de strijd en er zin in hebt
Voorbeeld: `een strijdvaardige sporter die het wereldkampioenschap wil winnen` Synoniem: strijdbaar |
|
aanstrijken
werkw. |
langs iets strijken
Voorbeeld: `De snaren van een viool worden aangestreken met behulp van een strijkstok. ` voegen, dichtsmeren doen ontbranden Voorbeeld: `Hij probeert een lucifer aan te strijken, maar de kop ketst af. ` |
|
afstrijken
werkw. Uitspraak: ['ɑfstrɛikə(n)] Verbuigingen: streek af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgestreken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) aansteken door stevig langs een ruw oppevlak te wrijven
Voorbeeld: `vier lucifers afstrijken voordat de kaars wil branden` 2) (wat overtollig is) door vegen weghalen Voorbeeld: `kit afstrijken met terpentine` Synoniem: wegvegen |
|
gladstrijken
werkw. |
door strijken glad of effen maken Voorbeeld: ` Zij streek met haar hand de rok glad. `
|
|
strijkbaar
bijv.naamw. Uitspraak: ['strɛigbar] |
1) (van een mast) als die gestreken (2) kan worden
Voorbeeld: `een zeiltocht maken met een strijkbare mast zodat je niet voor alle bruggen hoeft te wachten` 2) als iets door strijken (1) aangebracht kan worden Voorbeeld: `kleren merken met je naam door middel van strijkbare labels` |
|
de strijkbout
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstrɛigbɑut] Verbuigingen: strijkbout|en (meerv.) |
apparaat om met hitte kleren glad en zonder kreukels te maken
Synoniemen: strijkijzer, bout (3) |
|
strijken
werkw. Uitspraak: [ˈstrɛikə(n)] Verbuigingen: streek (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestreken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (kleren) gladmaken met een strijkbout
Voorbeeld: `Ik heb de hele avond staan strijken.` 2) (iets) laten zakken Voorbeelden: `een gehesen vlag strijken`, `de mast van een zeilboot strijken` Synoniem: neerhalen 3) met je hand of een voorwerp zacht (op, langs of door iets) bewegen Voorbeelden: `met je hand door je haar strijken`, `met een strijkstok over de snaren van je viool strijken` |
|
het strijkijzer
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstrɛikɛizər] Verbuigingen: strijkijzer|s (meerv.) |
apparaat om met hitte kleren glad en zonder kreukels te maken
Synoniemen: strijkbout, strijkijzer |
|
het strijkinstrument
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstrɛikɪnstrymɛnt] Verbuigingen: strijkinstrument| en (meerv.) |
muziekinstrument dat geluid maakt als je met een speciale stok over snaren strijkt muziek
Voorbeeld: `Een viool en een cello zijn strijkinstrumenten.` Synoniem: snaarinstrument |
|
het strijkje
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstrɛikjə] Verbuigingen: strijkje|s (meerv.) |
heel klein orkest van strijkinstrumenten
Voorbeeld: `Ze hebben voor hun huwelijksfeest een strijkje ingehuurd.` |
|
het strijklicht
zelfst.naamw. Uitspraak: ['strɛiklɪxt] |
licht dat schuin langs iets schijnt
Voorbeeld: `gevels met strijklicht fotograferen` |
|
de strijkplank
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstrɛikplɑŋk] Verbuigingen: strijkplank|en (meerv.) |
plank op poten waarop je de kleren legt die je strijkt (1)
|
|
strijkstok
zelfst.naamw. Uitspraak: ['strɛikstɔk] Verbuigingen: strijkstok|ken (meerv.) |
stok waarlangs paardenharen zijn gespannen om een strijkinstrument te bespelen muziek
|
|
aan de strijkstok blijven hangen
|
((van geld) terechtkomen waar het niet voor bedoeld is) `Bij inzamelingen voor goede doelen blijft soms veel geld aan de strijkstok hangen.`
|
|
strijken
werkw. Uitspraak: [ˈstrɛikə(n)] Verbuigingen: streek (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestreken (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) (kleren) gladmaken met een strijkbout
Voorbeeld: `Ik heb de hele avond staan strijken.` 2) (iets) laten zakken Voorbeelden: `een gehesen vlag strijken`, `de mast van een zeilboot strijken` Synoniem: neerhalen 3) met je hand of een voorwerp zacht (op, langs of door iets) bewegen Voorbeelden: `met je hand door je haar strijken`, `met een strijkstok over de snaren van je viool strijken` |
|
de strik
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [strɪk] Verbuigingen: strik|ken (meerv.) |
1) twee lussen van touw of lint die aan elkaar geknoopt zitten
Voorbeelden: `een strik in je haar`, `in plaats van een stropdas een strikje dragen` 2) apparaat om kleine dieren te vangen Voorbeeld: `Het beeld van een konijn in de strik vergeet ik niet gauw.` |
|
strikken
werkw. Uitspraak: [ˈstrɪkə(n)] Verbuigingen: strikte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestrikt (volt.deelw.) |
1) zo knopen dat er een strik (1) ontstaat of een andere knoop die makkelijk losgaat
Voorbeelden: `de veters van je schoenen strikken`, `een stropdas strikken` 2) (iemand) op een handige manier overhalen om iets voor je te doen Voorbeeld: `Ik moet nog iemand strikken om de meubels voor me naar boven te sjouwen.` |
|
I strikt
bijv.naamw. Uitspraak: [strɪkt] |
nauwkeurig en streng
Voorbeeld: `strikte handhaving van de voorschriften` |
|
strikt genomen
|
(als we het heel nauwkeurig opvatten) `Het Loofhuttenfeest duurt strikt genomen zeven dagen.`
|
|
II strikt
bijwoord Uitspraak: [strɪkt] |
in heel hevige mate
Voorbeelden: `Die brief is strikt persoonlijk.`, `Wat ik je nu ga vertellen is strikt geheim.` Synoniem: erg |
|
de strikvraag
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstrɪkfrax] Verbuigingen: strikvraag|vragen (meerv.) |
vraag die bedoeld is om een verkeerd antwoord uit te lokken
|
|
de string
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [strɪŋ] Verbuigingen: string|s (meerv.) |
1) piepklein broekje dat deels tussen je billen zit
Voorbeelden: `een string dragen onder je lange broek`, `op het strand alleen een string aan hebben` 2) aaneengesloten reeks tekens die door een computer als een geheel wordt verwerkt computers Voorbeeld: `het wachtwoord bestaande uit de string jg3k52k4` |
|
stringent
bijv.naamw. Uitspraak: [strɪŋ'xɛnt] |
waar je je aan moet houden of waaraan je niet ontkomt
Voorbeelden: `Er zijn stringente maatregelen nodig om de inflatie terug te dringen.`, `stringentere controles op het meenemen van drugs in je bagage` Synoniemen: dwingend, bindend |
|
de strip
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [strɪp] Verbuigingen: strip|pen, strip|s (meerv.) |
1) smalle strook
Voorbeelden: `tochtstrip`, `landingsstrip` 2) verhaal in de vorm van tekeningen met daarin stukjes tekst Voorbeelden: `in je vrije tijd lekker strips lezen`, `stripmuseum` Synoniem: stripverhaal 3) verpakking waarbij tabletten afzonderlijk verpakt zijn Voorbeelden: `Er zitten nog vier tabletten aspirine in deze strip.`, `stripmuseum` |
|
het stripboek
zelfst.naamw. Uitspraak: ['strɪbuk] Verbuigingen: stripboek|en (meerv.) |
boek met stripverhalen
Voorbeeld: `een stripboek lezen` |
|
stripfiguur
zelfst.naamw. |
een figuur uit stripboeken Voorbeeld: `De leukste stripfiguur. `
|
|
stripoloog
zelfst.naamw. Verbuigingen: stripologie |
iemand die het beeldverhaal bestudeert
Voorbeeld: `De leesclub las een aantal strips en besprak deze vervolgens onder begeleiding van stripoloog Klaas de Goei.` |
|
strippen
werkw. Uitspraak: ['strɪpə(n)] Verbuigingen: stripte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestript (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) je langzaam en sexy uitkleden
Voorbeeld: `strippen voor de webcam` 2) behandeling om de bevalling op gang te brengen medisch Voorbeeld: `Na 41 weken zwangerschap kreeg ik van de verloskundige het aanbod om te strippen.` 3) onderdelen wegnemen van (iets) Voorbeelden: `een geparkeerde auto strippen door de kentekenplaat en de wielen mee te nemen`, `zendmasten strippen om het koper te verkopen` 4) behandeling om spataderen te verwijderen medisch Voorbeeld: `Strippen wordt alleen nog maar toegepast bij spataders met een zeer kronkelend verloop.` |
|
de strippenkaart
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstrɪpə(n)kart] Verbuigingen: strippenkaart|en (meerv.) |
gekochte kaart met strookjes waarvan er per reis in bus, tram of metro enkele worden gestempeld
|
|
stripper
zelfst.naamw. |
[beroep] iemand die een prikkelende vertoning uitvoert waarbij de kleren uitgedaan worden Voorbeeld: `Hij vond het prachtig om naar strippers te gaan kijken. `
|
|
de strip
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [strɪp] Verbuigingen: strip|pen, strip|s (meerv.) |
1) smalle strook
Voorbeelden: `tochtstrip`, `landingsstrip` 2) verhaal in de vorm van tekeningen met daarin stukjes tekst Voorbeelden: `in je vrije tijd lekker strips lezen`, `stripmuseum` Synoniem: stripverhaal 3) verpakking waarbij tabletten afzonderlijk verpakt zijn Voorbeelden: `Er zitten nog vier tabletten aspirine in deze strip.`, `stripmuseum` |
|
strippen
werkw. Uitspraak: ['strɪpə(n)] Verbuigingen: stripte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestript (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) je langzaam en sexy uitkleden
Voorbeeld: `strippen voor de webcam` 2) behandeling om de bevalling op gang te brengen medisch Voorbeeld: `Na 41 weken zwangerschap kreeg ik van de verloskundige het aanbod om te strippen.` 3) onderdelen wegnemen van (iets) Voorbeelden: `een geparkeerde auto strippen door de kentekenplaat en de wielen mee te nemen`, `zendmasten strippen om het koper te verkopen` 4) behandeling om spataderen te verwijderen medisch Voorbeeld: `Strippen wordt alleen nog maar toegepast bij spataders met een zeer kronkelend verloop.` |
|
het stripverhaal
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstrɪpfərhal] Verbuigingen: stripver|halen (meerv.) |
verhaal in de vorm van tekeningen met daarin stukjes tekst
Synoniem: strip (2) |
|
het stro
zelfst.naamw. Uitspraak: [stro] |
droge stengels van graan
Voorbeelden: `strobalen`, `De bodem in een stal wordt bedekt met stro.` |
|
stroblond
bijv.naamw. |
blond in strokleur
|
|
geen strobreed in de weg leggen
|
((iemand) zonder tegenwerking helemaal laten doen wat hij of zij wil)
|
|
stroef
bijv.naamw. Uitspraak: [struf] |
1) (van een oppervlak) ruw en hobbelig
Voorbeeld: `Op deze schoenen kan ik niet dansen, want de zolen zijn veel te stroef.` Antoniem: glad 2) met problemen Voorbeeld: `Het overleg verloopt stroef.` Synoniem: moeizaam |
|
de strofe
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstrofə] Verbuigingen: strofe|n, strofe|s (meerv.) |
aantal bij elkaar horende regels als onderdeel van een gedicht
|
|
strogeel
bijv.naamw. |
met een gele kleur die lijkt op de kleur van stro Voorbeeld: `Hij wilde een strogele auto, maar die kleur kon hij niet uitkiezen. `
|
|
strohoed
zelfst.naamw. |
[kleding] een hoed gevlochten van fijn bewerkt stro
|
|
stroken
werkw. |
in overeenstemming zijn met Voorbeeld: `Zijn verklaring bleek later de niet te stroken met de feiten. `
|
|
stroken met
werkw. Uitspraak: [ˈstrokə(n) mɛt] Verbuigingen: strookte met (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestrookt met (volt.deelw.) |
(van twee of meer dingen) met elkaar kloppen
Voorbeeld: `De webcoördinator controleert of de aangeboden inhoud strookt met de bedoeling van de website.` Synoniem: overeenstemmen |
|
de stroman
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stromɑn] Verbuigingen: stroman|nen (meerv.) |
1) iemand die handelt voor iemand anders zonder dat bekend is voor wie commercie
Voorbeeld: `als stroman fungeren` 2) officiële leider die feitelijk geen macht heeft poliek Voorbeeld: `De president fungeert als stroman voor de militaire top.` Synoniem: marionet |
|
stromen
werkw. Uitspraak: [ˈstromə(n)] Verbuigingen: stroomde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) (van vloeistoffen) in één richting voorwaarts gaan
Verbuigingen: heeft, is gestroomd (volt.deelw.) Voorbeelden: `Het water in de rivier stroomt bijna niet.`, `De beek stroomt door het dal.` 2) (van mensen) met heel veel mensen tegelijk in één richting gaan Verbuigingen: is gestroomd (volt.deelw.) Voorbeeld: `Na het festival stroomde het publiek naar buiten.` |
|
stromend water
|
(water uit de kraan)
|
|
de stroming
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstromɪŋ] Verbuigingen: stroming|en (meerv.) |
1) feit dat of plaats waar water (of een andere vloeistof) stroomt (1)
Voorbeeld: `Door de sterke stroming konden we niet zwemmen.` 2) groep mensen met dezelfde denkbeelden op een bepaald gebied Voorbeelden: `een progressief-liberale stroming in de politiek`, `een literaire stroming` Synoniem: richting |
|
strompelen
werkw. Uitspraak: [ˈstrɔmpələ(n)] Verbuigingen: strompelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gestrompeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
lopen terwijl je bijna niet kunt lopen
Synoniem: met veel moeite lopen |
|
de stronk
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [strɔŋk] Verbuigingen: stronk|en (meerv.) |
1) stomp van een afgezaagde boomstam
Voorbeeld: `boomstronk` 2) harde binnenste van bepaalde groenten Voorbeeld: `de stronk van een krop sla` |
|
de stront
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [strɔnt] |
1) poep
Voorbeeld: `Er ligt veel hondenstront op straat.` 2) ruzie Voorbeeld: `Die twee hebben stront.` |
|
stront in je ogen hebben
|
((iets dat duidelijk zichtbaar is) niet zien)
|
|
in de stront zitten
|
(problemen hebben)
|
|
strontium
zelfst.naamw. |
[scheikunde], [element] scheikundig element met symbool Sr en atoomnummer 38. Het is een zilverwit aardalkalimetaal
|
|
het strontje
zelfst.naamw. Uitspraak: ['strɔncə] Verbuigingen: strontje|s (meerv.) |
puistje op een ooglid
Voorbeeld: `Een strontje gaat na een paar dagen vanzelf weer over.` |
|
de strooiauto
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['strojoto] Verbuigingen: strooiauto|'s (meerv.) |
auto die zout of zand op de weg strooit als het glad is
Voorbeeld: `Strooiauto's houden de doorgaande wegen en snelwegen berijdbaar bij gladheid.` |
|
strooien
werkw. Uitspraak: [ˈstrojə(n)] Verbuigingen: strooide (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestrooid (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
op verschillende plaatsen gooien
Voorbeelden: `zout op de wegen strooien als het glad is`, `kruimels strooien voor de vogeltjes` |
|
strooiwagen
zelfst.naamw. |
een wagen die de wegen strooit met zout of zand Voorbeeld: `Gisteren zag ik hier een strooiwagen rijden die zout op de wegen strooide. `
|
|
de strook
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [strok] Verbuigingen: stroken (meerv.) |
smal langwerpig stuk (van iets)
Voorbeeld: `een telefoonnummer noteren op een strookje papier` Synoniemen: baan, reep |
|
fietsstrook
|
(gemarkeerde strook op de weg voor fietsers)
|
|
stroken
werkw. |
in overeenstemming zijn met Voorbeeld: `Zijn verklaring bleek later de niet te stroken met de feiten. `
|
|
de stroom
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [strom] Verbuigingen: stromen (meerv.) |
1) stroming (1)
Voorbeeld: `met de stroom meedrijven als je aan het zwemmen bent` 2) kleine rivier Voorbeeld: `Door de vele regen werd het stroompje een kolkende rivier.` Synoniem: beek 3) grote hoeveelheid (mensen of dingen) Voorbeeld: `Op het tv-programma kwam een stroom van reacties.` 4) verplaatsing van elektrische lading natuurkunde Voorbeelden: `In het spraakgebruik wordt het woord 'stroom' vaak gebruikt voor 'elektriciteit'.`, `De stroom is uitgevallen.`, `Die straalkachel verbruikt veel stroom`, `stroomsterkte` |
|
groene stroom
|
(elektriciteit die op een milieuvriendelijke manier opgewekt is)
|
|
doorstromen
werkw. Uitspraak: ['dorstromə(n)] Verbuigingen: stroomde door (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is doorgestroomd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) naar een hoger niveau van onderwijs gaan educatie
Voorbeeld: `van het vmbo doorstromen naar de havo` 2) van een goedkoper huis verhuizen naar een duurder huis Voorbeeld: `Rijke mensen stromen te weinig door naar duurdere woningen.` 3) naar een hogere functie of salaris gaan Voorbeelden: `doorstromen naar een leidinggevende functie`, `doorstromen naar de volgende salarisschaal` |
|
toestromen
werkw. Uitspraak: ['tustromə(n)] Verbuigingen: stroomde toe (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is toegestroomd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in grote aantallen aankomen
Voorbeeld: `Meteen na de opening stroomden de klanten toe.` |
|
stroomafwaarts
bijwoord |
met de stroom mee, in de richting van de oorsprong naar de mond, in de richting van de stroom
|
|
stroombron
zelfst.naamw. |
[elektrotechniek] een ideale stroombron levert een stroom waarvan de grootte onafhankelijk is van de belasting
|
|
stromen
werkw. Uitspraak: [ˈstromə(n)] Verbuigingen: stroomde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) (van vloeistoffen) in één richting voorwaarts gaan
Verbuigingen: heeft, is gestroomd (volt.deelw.) Voorbeelden: `Het water in de rivier stroomt bijna niet.`, `De beek stroomt door het dal.` 2) (van mensen) met heel veel mensen tegelijk in één richting gaan Verbuigingen: is gestroomd (volt.deelw.) Voorbeeld: `Na het festival stroomde het publiek naar buiten.` |
|
stromend water
|
(water uit de kraan)
|
|
stroomgebied
zelfst.naamw. |
het gebied dat zijn water via een rivier afvoert
|
|
stroomkring
zelfst.naamw. |
[elektronica], [elektrotechniek] een circuit waarin een elektrische stroom rond vloeit. Voorbeeld: `De stroomkring werd overbelast. `
|
|
stroomlijn
zelfst.naamw. |
denkbeeldige kromme lijn die de richting van de stroming in een vloeistof of gas aangeeft
vorm van een auto, vliegtuig e.d. die een zo gering mogelijke luchtweerstand waarborgt. |
|
stroomlijnen
werkw. Uitspraak: ['stromlɛinə(n)] Verbuigingen: stroomlijnde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestroomlijnd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zo vormgeven dat de luchtweerstand zo klein mogelijk is
Voorbeeld: `een systeem om vrachtauto's te stroomlijnen` 2) efficiënter maken Voorbeeld: `bedrijfsprocessen stroomlijnen` |
|
stroomopwaarts
bijwoord |
tegen de stroom in, in de richting van de mond naar de oorsprong, tegen de richting van de stroom
|
|
de stroomsterkte
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stromstɛrktə] Verbuigingen: stroomsterkte|s, stroomsterkte|n (meerv.) |
hoeveelheid elektriciteit die per tijdseenheid door een leiding gaat
Voorbeelden: `De stroomsterkte per seconde wordt uitgedrukt in de eenheid ampère (A).`, `de stroomsterkte meten met behulp van een ampèremeter` |
|
stroomstootwapen
zelfst.naamw. |
[militair] een wapen waarmee verlammende stroomstoten kunnen worden uitgedeeld Voorbeeld: `Het gebruik van stroomstootwapens door de politie dreigt in de Verenigde Staten aardig uit de hand te lopen. `
|
|
de stroomstoring
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stromstɔrɪŋ] Verbuigingen: stroomstoring|en (meerv.) |
storing in de leverantie van elektriciteit
Voorbeelden: `treinvertragingen als gevolg van een stroomstoring`, `getroffen worden door een stroomstoring en zonder stroom zitten` |
|
stromen
werkw. Uitspraak: [ˈstromə(n)] Verbuigingen: stroomde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) (van vloeistoffen) in één richting voorwaarts gaan
Verbuigingen: heeft, is gestroomd (volt.deelw.) Voorbeelden: `Het water in de rivier stroomt bijna niet.`, `De beek stroomt door het dal.` 2) (van mensen) met heel veel mensen tegelijk in één richting gaan Verbuigingen: is gestroomd (volt.deelw.) Voorbeeld: `Na het festival stroomde het publiek naar buiten.` |
|
stromend water
|
(water uit de kraan)
|
|
de stroomversnelling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstromvərsnɛlɪŋ] Verbuigingen: stroomversnelling|en (meerv.) |
plaats waar de stroming (1) sterker is dan op andere plaatsen
|
|
in een stroomversnelling raken
|
(zich plotseling sneller ontwikkelen) `Door deze maatregel zal het proces in een stroomversnelling raken.`
|
|
de stroop
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [strop] Verbuigingen: stropen (meerv.) |
dikke, zoete, bruine vloeistof
Voorbeelden: `een pannenkoek met stroop`, `appelstroop` |
|
je mouwen opstropen
|
(je lange mouwen over je armen omhoog schuiven, vooral als symbool van daadkracht)
|
|
stropen
werkw. Uitspraak: [strɔpə(n)] Verbuigingen: stroopte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestroopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zonder toestemming jagen of dieren stelen op het terrein van een ander
Voorbeelden: `paling stropen uit palingfuiken`, `aangehouden worden door de politie voor stropen in de duinen` 2) het vel afhalen van (een dood konijn) Voorbeeld: `als kok of als polier een konijn stropen` Synoniem: villen |
|
de stroopwafel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['stropwafəl] Verbuigingen: stroopwafel|s (meerv.) |
dunne dubbele wafel met stroop ertussen
Voorbeeld: `een pakje stroopwafels` |
|
de strop
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [strɔp] Verbuigingen: strop|pen (meerv.) |
1) lus in een touw die je kleiner kunt trekken
Voorbeeld: `De strop werd vroeger gebruikt om terdoodveroordeelden mee op te hangen.` 2) grote pech Voorbeeld: `Door de regen had de organisatie van het openluchtconcert een grote strop.` Synoniem: tegenvaller |
|
de stropdas
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstrɔbdɑs] Verbuigingen: stropdas|sen (meerv.) |
smalle das die je op je overhemd draagt en met een speciale knoop om je hals zit
Voorbeeld: `Het zijn vooral mannen op kantoor die een stropdas dragen.` |
|
stropen
werkw. Uitspraak: [strɔpə(n)] Verbuigingen: stroopte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestroopt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zonder toestemming jagen of dieren stelen op het terrein van een ander
Voorbeelden: `paling stropen uit palingfuiken`, `aangehouden worden door de politie voor stropen in de duinen` 2) het vel afhalen van (een dood konijn) Voorbeeld: `als kok of als polier een konijn stropen` Synoniem: villen |
|
de stroper
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstropər] Verbuigingen: stroper|s (meerv.) |
iemand die zonder toestemming jaagt op het terrein van een ander
|
|
stroppendrager
zelfst.naamw. |
een benaming voor een inwoner van de stad Gent Voorbeeld: `Sommige Gentenaars vinden de bijnaam "stroppendrager" beledigend. `
|
|
de strot
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [strɔt] Verbuigingen: strot|ten (meerv.) |
keel informeel
Voorbeeld: `iemand bij de strot grijpen` |
|
niet door je strot krijgen
|
(niet willen opeten) Synoniem: niet lusten
|
|
niet uit je strot krijgen
|
(niet willen of kunnen zeggen)
|
|
je de strot uitkomen
|
((iets) helemaal niet meer willen omdat je er schoon genoeg van hebt) `Dat werk komt me de strot uit.`
|
|
strottenhoofd
zelfst.naamw. |
[anatomie] bovenste deel van de luchtpijp
|
|
de strubbeling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['strʏbəlɪŋ] Verbuigingen: strubbeling|en (meerv.) |
probleem of onenigheid (tussen mensen)
Voorbeelden: `met je partner een strubbeling hebben over de opvoeding van je kind`, `strubbelingen bij een scheiding` |
|
structureel
bijv.naamw. Uitspraak: [strʏktyˈrel] |
als iets samenhangt met de manier waarop iets is opgebouwd
Voorbeelden: `structurele financiële steun voor onderzoek`, `structurele verbeteringen aanbrengen`, `Dit is het zoveelste incident. Hebben we hier niet eerder te maken met een structureel probleem?` Antoniem: incidenteel Synoniem: fundamenteel |
|
structureren
werkw. Uitspraak: [strʏkty'rerə(n)] Verbuigingen: structureerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestructureerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
structuur aanbrengen in (iets)
Voorbeelden: `je website structureren`, `een tekst structureren`, `hulp krijgen bij het organiseren en structureren van je huishouden` Synoniem: ordenen |
|
de structuur
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [strʏkˈtyr] Verbuigingen: struc|turen (meerv.) |
wijze waarop iets opgebouwd of samengesteld is
Voorbeelden: `de structuur van een tekst`, `een bedrijf met een hiërarchische structuur` |
|
het structuurfonds
zelfst.naamw. Uitspraak: [strʏk'tyrfɔn(t)s] Verbuigingen: structuurfonds|en (meerv.) |
fonds van de Europese Unie om verschillen in welvaart tussen regio's en lidstaten te verkleinen
|
|
de structuurnota
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [strʏk'tyrnota] Verbuigingen: structuurnota|'s (meerv.) |
beleidsstuk over hoe iets geregeld moet worden op een bepaald gebied
Voorbeelden: `structuurnota bedrijventerreinen`, `structuurnota gezondheidszorg` |
|
struif
zelfst.naamw. |
de vloeibare inhoud van eieren
|
|
de struik
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [strœyk] Verbuigingen: struik|en (meerv.) |
1) grote plant met dunne takken
Voorbeeld: `planten, struiken en bomen in de tuin hebben` Synoniem: heester 2) eenheid van sommige soorten groente Voorbeelden: `een struik andijvie`, `drie struikjes witlof` |
|
struikelen
werkw. Uitspraak: [ˈstrœykələ(n)] Verbuigingen: struikelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gestruikeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) bijna vallen of vallen doordat je voet ergens achter blijft steken
Voorbeeld: `Ik ben gestruikeld over een scheve stoeptegel.` 2) gehinderd worden of moeten stoppen door (een oorzaak) Voorbeeld: `Grote infrastructuurprojecten struikelen over het recht van inspraak van de burgers.` |
|
struikelen over
|
(heel veel (van iets) tegenkomen) `Op koopzondagen struikel je over de mensen.`
|
|
het struikelblok
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstrœykəlblɔk] Verbuigingen: struikelblok|ken (meerv.) |
wat iets belemmert of tegenhoudt
Voorbeeld: `De familie is vaak een struikelblok voor het afstaan van organen na je dood.` Synoniem: hindernis |
|
de struik
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [strœyk] Verbuigingen: struik|en (meerv.) |
1) grote plant met dunne takken
Voorbeeld: `planten, struiken en bomen in de tuin hebben` Synoniem: heester 2) eenheid van sommige soorten groente Voorbeelden: `een struik andijvie`, `drie struikjes witlof` |
|
het struikgewas
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstrœykxəwɑs] Verbuigingen: struikgewas|sen (meerv.) |
groep van bij elkaar staande planten
|
|
struikrover
zelfst.naamw. |
[beroep] iemand die vanuit een hinderlaag reizigers berooft Voorbeeld: `Veel edelen in de vroege middeleeuwen waren niet veel meer dan gemene struikrovers. `
|
|
afstruinen
werkw. |
een geheel gebied of stadsdeel lopend verkennen
Voorbeeld: `Hij struinde de hele binnenstad af op zoek naar een mooi cadeau. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het afstruinen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de struisvogel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstrœysfoxəl] Verbuigingen: struisvogel|s (meerv.) |
vogel die niet kan vliegen en de grootste vogel ter wereld is
|
|
de struisvogelpolitiek
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstrœysfoxəlpolitik] |
gedrag of beleid waarbij je negatieve effecten niet wilt zien en gewoon doorgaat zoals je deed
|
|
struif
zelfst.naamw. |
de vloeibare inhoud van eieren
|
|
de (m)/het struma
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stryma] |
verdikking van je hals door een vergrote schildklier medisch
Synoniem: kropgezwel |
|
het stucwerk
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stykwɛrk] |
iets dat bewerkt is met pleisterkalk, vooral wanden en plafonds
Voorbeelden: `je stucwerk laten aanbrengen door een stukadoorsbedrijf`, `een lelijke scheur in het stucwerk in de huiskamer` Synoniem: pleisterwerk |
|
studax
zelfst.naamw. |
[onderwijs] iemand die ijverig en hard studeert
|
|
afstuderen
werkw. Uitspraak: [ˈɑfstyderə(n)] Verbuigingen: studeerde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is afgestudeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
je studie afronden met een diploma
Voorbeeld: `Ik wil volgend jaar afstuderen.` |
|
studeren
werkw. Uitspraak: [styˈderə(n)] Verbuigingen: studeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestudeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) onderwijs (in iets) volgen na je middelbare school educatie
Voorbeelden: `Nederlands studeren aan de universiteit`, `fluit studeren aan een conservatorium`, `studeren voor advocaat`, `het hele weekeinde zitten studeren voor een tentamen` 2) (iets) oefenen op je muziekinstrument muziek Voorbeeld: `Ik moet nog heel hard studeren op deze sonate.` |
|
studeerkamer
zelfst.naamw. |
een ruimte om te studeren Voorbeeld: `In de studeerkamer stond een grote boekenkast. `
|
|
studeren
werkw. Uitspraak: [styˈderə(n)] Verbuigingen: studeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestudeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) onderwijs (in iets) volgen na je middelbare school educatie
Voorbeelden: `Nederlands studeren aan de universiteit`, `fluit studeren aan een conservatorium`, `studeren voor advocaat`, `het hele weekeinde zitten studeren voor een tentamen` 2) (iets) oefenen op je muziekinstrument muziek Voorbeeld: `Ik moet nog heel hard studeren op deze sonate.` |
|
de student
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [styˈdɛnt] Verbuigingen: student|en (meerv.) de student|e zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [styˈdɛnt|ə] Verbuigingen: studente|n, studente|s (meerv.) |
iemand die studeert (1)
|
|
het studentenhuis
zelfst.naamw. Uitspraak: [styˈdɛntə(n)hœys] Verbuigingen: studenten|huizen (meerv.) |
huis waar uitsluitend studenten op kamers wonen
|
|
de studentenjob
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sty'dɛntə(n)dʒɔp] Verbuigingen: studentenjob|s (meerv.) |
bijbaan voor een student
Voorbeeld: `naast je studie een studentenjob hebben voor wat extra geld` |
|
de studentenkaart
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sty'dɛntə(n)kart] Verbuigingen: studentenkaart|en (meerv.) |
identiteitsbewijs waarmee je kunt aantonen dat je student bent
Voorbeeld: `korting krijgen in het buitenland met je internationale studentenkaart` |
|
de studentenkamer
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sty'dɛntə(n)kamər] Verbuigingen: studentenkamer|s (meerv.) |
kamer die een student huurt
Voorbeelden: `een studentenkamer hebben in de stad waar je studeert`, `op zoek zijn naar een studentenkamer` |
|
het studentenkot
zelfst.naamw. Uitspraak: [sty'dɛntə(n)kɔt] Verbuigingen: studentenkot|en (meerv.) |
kamer die een student huurt informeel
Synoniem: studentenkamer |
|
studentikoos
bijv.naamw. Uitspraak: [stydɛnti'kos] |
met gespeelde voornaamheid zoals kenmerkend voor een bepaald type (mannelijke) student
Voorbeelden: `studentikoze grappen`, `studentikoos taalgebruik` |
|
studere
werkw. |
[ov|nor] studeren
[ov|nor] bestuderen, onderzoeken [ov|nor] doorgronden [ov|nor] studeren [ov|nor] bestuderen, onderzoeken [ov|nor] doorgronden |
|
studeren
werkw. Uitspraak: [styˈderə(n)] Verbuigingen: studeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestudeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) onderwijs (in iets) volgen na je middelbare school educatie
Voorbeelden: `Nederlands studeren aan de universiteit`, `fluit studeren aan een conservatorium`, `studeren voor advocaat`, `het hele weekeinde zitten studeren voor een tentamen` 2) (iets) oefenen op je muziekinstrument muziek Voorbeeld: `Ik moet nog heel hard studeren op deze sonate.` |
|
de studie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstydi] Verbuigingen: studie|s (meerv.) |
1) vak dat je studeert (1)
Voorbeeld: `de studie wiskunde volgen aan een instelling voor hoger beroepsonderwijs` 2) verslag van een onderzoek Voorbeeld: `Zij heeft een studie gepubliceerd over de toekomst van de biotechnologie.` |
|
de studiebeurs
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstydibørs] Verbuigingen: studie|beurzen (meerv.) |
geld van de overheid voor studenten om hun studie (1) te betalen
Synoniem: beurs (3) |
|
het studieboek
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstydibuk] Verbuigingen: studieboek|en (meerv.) |
boek dat je nodig hebt voor je studie (1)
Synoniem: leerboek |
|
de studiefinanciering
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstydifinɑnsirɪŋ] |
geld dat je van de overheid krijgt of leent als je studeert (1)
Synoniem: stufi |
|
de studierichting
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stydirɪxtɪŋ] Verbuigingen: studierichting|en (meerv.) |
vakgebied dat je studeert (1)
Voorbeelden: `studierichting Spaans`, `studierichting kunstgeschiedenis` |
|
de studie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstydi] Verbuigingen: studie|s (meerv.) |
1) vak dat je studeert (1)
Voorbeeld: `de studie wiskunde volgen aan een instelling voor hoger beroepsonderwijs` 2) verslag van een onderzoek Voorbeeld: `Zij heeft een studie gepubliceerd over de toekomst van de biotechnologie.` |
|
de studio
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstydijo] Verbuigingen: studio|'s (meerv.) |
1) speciale ruimte voor het maken van radio- of tv-programma's
Voorbeeld: `Hier in de studio praten we met onze gast de heer Smit.` 2) speciale ruimte voor het opnemen van films of muziek Voorbeelden: `Die pianist houdt niet van cd-opnames in de studio omdat er geen publiek is.`, `filmstudio`, `studio-opname` 3) klein appartement Voorbeeld: `een studio huren in de stad` |
|
de stufi
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['styfɪ] |
studiefinanciering informeel
Voorbeeld: `stufi aanvragen` |
|
stug
bijv.naamw. Uitspraak: [stʏx] |
1) als je iets niet makkelijk kunt buigen
Voorbeeld: `een tas van stug leer` Antoniem: soepel 2) als iemand niet erg vriendelijk is Voorbeeld: `Hij zat me stug aan te kijken.` 3) ongeloofwaardig Voorbeelden: `een stug verhaal`, `Het lijkt me stug dat we daar tegelijk zullen aankomen.` Synoniemen: sterk, kras II,2 4) als je iets blijft volhouden of als iets steeds maar door blijft gaan Voorbeelden: `ondanks lawaai om je heen stug doorgaan met je werk`, `De prijzen stijgen stug door.` Synoniem: gestaag |
|
aanstuiven
werkw. |
ergens op een hoop stuiven
Voorbeeld: `Dit duin is in een paar jaar aangestoven. ` toesnellen als door de wind gedreven Voorbeeld: `De ruiters kwamen in volle galop aangestoven. ` |
|
instuif
zelfst.naamw. |
onvormelijk feest in een nieuwe woning om deze in te huldigen
|
|
opstuiven
werkw. |
door de wind opwaaien van fijn deeltjes. Voorbeeld: `Door de passerende vrachtauto stoof er een wolk sneeuw op. `
|
|
het stuifmeel
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstœyfmel] |
poeder in bloemen, waarmee ze zich voortplanten
Voorbeeld: `Rond de vaas bloemen ligt allemaal stuifmeel.` |
|
stuifsneeuw
zelfst.naamw. |
fijn verdeelde sneeuw die door sterke wind verplaatst wordt
Voorbeeld: `De spoorlijn tussen Groningen en Leeuwarden werd door een heuvel van stuifsneeuw bedolven. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
stuiven
werkw. |
door wind verplaatst worden
Voorbeeld: `Het zand heeft weer flink gestoven. ` door de wind ergens naartoe verplaatst worden Voorbeeld: `Door de wind is de sneeuw op een hoop gestoven. ` zich snel, als door de wind gedreven, voortbewegen Voorbeeld: `Hij stoof naar boven en nam haar in zijn armen. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het stuiven in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de stuip
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stœyp] Verbuigingen: stuip|en (meerv.) |
onwillekeurige krampachtige samentrekking van spieren
Voorbeeld: `Sommige kinderen krijgen last van stuipen als ze hoge koorts hebben.` Synoniem: stuiptrekking |
|
(iemand) de stuipen op het lijf jagen
|
((iemand) erg laten schrikken of bang maken) `Die wesp jaagt me de stuipen op het lijf.`
|
|
je een stuip lachen
|
(heel erg lachen)
|
|
de stuiptrekking
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stœyptrɛkɪŋ] Verbuigingen: stuiptrekking|en (meerv.) |
onwillekeurige krampachtige samentrekking van spieren
Voorbeelden: `een stuiptrekking in je oog`, `stuiptrekkingen hebben als je doodgaat` Synoniem: stuip |
|
laatste stuiptrekking
|
(laatste actie of omstandigheid voor iets ten onder gaat) `Het bedrijf is aan zijn laatste stuiptrekking bezig en staat op het punt failliet te gaan.`
|
|
de stuit
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stœyt] Verbuigingen: stuit|en (meerv.) |
onderste stuk van je ruggengraat
|
|
stuitbeen
zelfst.naamw. |
[anatomie] onderste deel van de ruggengraat, de laatste vier vergroeide ruggenwervel|ruggenwervels
|
|
stuiten
werkw. Uitspraak: [ˈstœytə(n)] Verbuigingen: stuitte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft, is gestuit (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
tegen iets aan komen en terugkaatsen
Voorbeeld: `Bij het biljarten stuiten de ballen steeds tegen elkaar.` |
|
niet te stuiten zijn
|
(niet tegengehouden kunnen worden) `De opmars van die technologie is niet meer te stuiten.`
|
|
stuiten op
werkw. Uitspraak: [ˈstœytə(n) ɔp] Verbuigingen: stuitte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is gestuit op (volt.deelw.) |
onbedoeld tegenkomen
Voorbeelden: `op moeilijkheden stuiten`, `De vakantiegangers stuitten op een afgesloten snelweg en konden niet verder.` |
|
stuitend
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstœytənt] |
als iets zo erg is dat het je afstoot
Voorbeeld: `een stuitende smakeloosheid` Synoniem: weerzinwekkend |
|
stuiteren
werkw. Uitspraak: ['stœytərə(n)] Verbuigingen: stuiterde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestuiterd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
herhaaldelijk op en neer of heen en weer (laten) stuiten
Voorbeelden: `Bij het centrifugeren staat de wasmachine te stuiteren`, `een bal stuiteren` |
|
de stuitligging
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stœytlɪxɪŋ] Verbuigingen: stuitligging|en (meerv.) |
positie van een kind in de baarmoeder met de stuit of de voetjes naar de opening medisch
|
|
stuiten
werkw. Uitspraak: [ˈstœytə(n)] Verbuigingen: stuitte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft, is gestuit (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
tegen iets aan komen en terugkaatsen
Voorbeeld: `Bij het biljarten stuiten de ballen steeds tegen elkaar.` |
|
niet te stuiten zijn
|
(niet tegengehouden kunnen worden) `De opmars van die technologie is niet meer te stuiten.`
|
|
stuiven
werkw. |
door wind verplaatst worden
Voorbeeld: `Het zand heeft weer flink gestoven. ` door de wind ergens naartoe verplaatst worden Voorbeeld: `Door de wind is de sneeuw op een hoop gestoven. ` zich snel, als door de wind gedreven, voortbewegen Voorbeeld: `Hij stoof naar boven en nam haar in zijn armen. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het stuiven in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de stuiver
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstœyvər] Verbuigingen: stuiver|s (meerv.) |
Nederlandse munt met een waarde van vijf cent
|
|
I het stuk
zelfst.naamw. Uitspraak: [stʏk] |
1) deel (van iets)
Verbuigingen: stuk|ken (meerv.) Voorbeelden: `Er is een stuk uit het schoteltje.`, `een plak chocola in stukken breken`, `Wil je een stuk taart?` 2) een bepaalde hoeveelheid of mate (van iets) Verbuigingen: stuk|ken (meerv.) Voorbeeld: `een stukje verantwoordelijkheid dragen` 3) exemplaar (van iets waarvan er meer zijn) Verbuigingen: stuk|s (meerv.) Voorbeelden: `een doos met 1000 stuks elastiekjes`, `Die speldjes kosten twee euro per stuk.`, `een stuk tuingereedschap` 4) tekst met een enigszins formele status Verbuigingen: stuk|ken (meerv.) Voorbeeld: `de stukken voor de vergadering doorlezen` Synoniem: document 5) werk van een kunstenaar Verbuigingen: stuk|ken (meerv.) Voorbeelden: `Beethoven heeft veel stukken voor piano geschreven.`, `toneelstuk` 6) man of vrouw die er aantrekkelijk uitziet Verbuigingen: stuk|s (meerv.) |
|
stukje bij beetje
|
(langzaam aan) Synoniem: geleidelijk
|
|
een stuk/stukken
|
(veel) `Hij is stukken ouder dan ik.` Synoniem:
|
|
een stuk of wat
|
(een paar) Synoniem: enige
|
|
een stuk in je kraag hebben
|
(dronken zijn) Synoniem:
|
|
van zijn stuk
|
(in verwarring) `Hij is gauw van zijn stuk gebracht.` Synoniem:
|
|
aan één stuk door
|
(zonder onderbreking) Synoniem: voortdurend
|
|
II stuk
bijv.naamw. Uitspraak: [stʏk] |
1) in stukken gebroken
Voorbeeld: `Het bord viel stuk op de grond.` Antoniem: heel Synoniem: kapot 2) niet meer functionerend Voorbeeld: `De tv doet het niet meer, hij is stuk.` Synoniemen: kapot, defect |
|
stuk zitten
|
(helemaal uitgeput zijn)
|
|
de stukadoor
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [styka'dor] Verbuigingen: stukadoor|s (meerv.) |
iemand die als beroep pleisterwerk aanbrengt, vooral op muren en plafonds
Voorbeeld: `De stukadoor laten komen voor het stucwerk.` |
|
stuken
werkw. Uitspraak: ['stykə(n)] Verbuigingen: stuukte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestuukt (volt.deelw.) |
pleisterwerk aanbrengen
Voorbeeld: `een plafond stuken` |
|
stukslaan
werkw. Uitspraak: ['stʏkslan] Verbuigingen: sloeg stuk (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stukgeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in stukken of kapot slaan
Voorbeeld: `een ruit stukslaan` |
|
geld stukslaan
|
(geld uitgeven of verkwisten) `heel wat geld stukslaan in een gokautomaat`
|
|
het stukgoed
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stʏkxut] Verbuigingen: stukgoederen (meerv.) |
goederen waarvan de hoeveelheid per exemplaar (en niet naar gewicht of maat) wordt aangegeven
Voorbeeld: `de distributie van stukgoederen` |
|
het stukloon
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stʏklon] |
loon dat berekend wordt per afgeleverd exemplaar
Voorbeeld: `Je hebt stukloon, tijdloon en premieloon.` |
|
stuklopen op
werkw. Uitspraak: ['stʏklopə(n)ɔp] Verbuigingen: liep stuk op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is stukgelopen op (volt.deelw.) |
misgaan (door iets dat een obstakel vormt)
Voorbeeld: `De invoering van een regel kan stuklopen op Europese regelgeving.` Synoniem: mislukken |
|
de stukprijs
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stʏkprɛis] Verbuigingen: stuk|prijzen (meerv.) |
prijs per exemplaar
Voorbeeld: `Voor ieder product wordt een stukprijs betaalt die correspondeert met de werktijd die nodig is om het product aan je te leveren.` |
|
stukslaan
werkw. Uitspraak: ['stʏkslan] Verbuigingen: sloeg stuk (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stukgeslagen (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in stukken of kapot slaan
Voorbeeld: `een ruit stukslaan` |
|
geld stukslaan
|
(geld uitgeven of verkwisten) `heel wat geld stukslaan in een gokautomaat`
|
|
stuktrekken
werkw. Uitspraak: ['stʏktrɛkə(n)] Verbuigingen: trok stuk (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft stukgetrokken (volt.deelw.) |
in stukken of kapot trekken
Voorbeelden: `kleding stuktrekken`, `Bij het graafwerk is per ongeluk een gasleiding stukgetrokken, waardoor een gaslek ontstond.` |
|
het stukwerk
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stʏkwɛrk] |
product dat per exemplaar geleverd of betaald wordt
Voorbeelden: `Diverse soorten zoet en hartig stukwerk: koffiebroodje € 1,30, gevulde koek € 1.25, saucijzenbroodje € 1,35, frikandelbroodje € 1,50.`, `Dit is stukwerk, dus we hebben geen vast uurloon.` |
|
de stulp
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [stʏlp] Verbuigingen: stulp|en (meerv.) |
klein eenvoudig huis
Voorbeeld: `een stulpje aan zee hebben` |
|
de stumper
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstʏmpər] Verbuigingen: stumper|s (meerv.) |
zielig persoon met wie je medelijden hebt
Voorbeeld: `Zie je niet dat die arme stumper het koud heeft?` Synoniem: stakker |
|
de stunt
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [stʏnt] Verbuigingen: stunt|s (meerv.) |
iets wat je doet of iets dat gebeurt dat erg opvalt
Voorbeelden: `gevaarlijke stunts uithalen`, `een geniale marketingstunt` Synoniem: iets opzienbarends |
|
stuntelen
werkw. Uitspraak: [ˈstʏntələ(n)] Verbuigingen: stuntelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestunteld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets) onhandig doen
Voorbeeld: `Ik zit te stuntelen met de opmaak van de tekst.` Synoniemen: hannesen, klunzen |
|
stuntelig
bijv.naamw. Uitspraak: ['stʏntələx] |
als je niet handig bent of doet
Voorbeelden: `mannen die stuntelig zijn in het huishouden`, `Een stuntelige inbreker brak tijdens de inbraak zijn been.` Synoniemen: klungelig, onhandig |
|
stunten
werkw. Uitspraak: ['stʏntə(n)] Verbuigingen: stuntte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestunt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iets opzienbarends doen
Voorbeelden: `stunten op je motorfiets`, `stunten met prijzen` |
|
de stuntman
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stʏntmɑn] Verbuigingen: stuntman|nen (meerv.) de stunt|vrouw zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['stʏnt|frɑu] Verbuigingen: stuntvrouw|en (meerv.) |
iemand die als beroep gevaarlijke dingen doet voor een film- of televisieopname
Voorbeeld: `Na de opleiding kun je aan de slag als stuntman.` |
|
stupéfait
bijv.naamw. Uitspraak: [stype'fɛ] |
heel erg verbaasd
Voorbeeld: `stupéfait zijn als je ziet wat allemaal mogelijk is met moderne technologie` Synoniem: stomverbaasd |
|
stupide
bijv.naamw. Uitspraak: [sty'pidə] |
heel erg dom
Voorbeeld: `stupide vragen niet willen beantwoorden` Synoniemen: stompzinnig, oliedom |
|
stupor
zelfst.naamw. |
[medisch] verminderd bewustzijn
|
|
sturen
werkw. Uitspraak: [ˈstyrə(n)] Verbuigingen: stuurde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) de richting van een voertuig bepalen met het stuur
Voorbeeld: `Stuur jij of stuur ik?` 2) (iets of iemand) ergens heen laten gaan Voorbeelden: `doorsturen`, `Ik stuur je morgen een brief met het voorstel.`, `Kun je haar even naar de derde etage sturen?` Synoniem: zenden 3) zorgen dat (iets) gaat zoals het moet Voorbeeld: `een proces sturen en beheersen` |
|
de sturing
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['styrɪŋ] |
het zorgen dat (iets of iemand) doet of gaat zoals het moet
Voorbeelden: `Innovatie blijft achter door een gebrek aan sturing.`, `pubers die sturing nodig hebben` |
|
stut
zelfst.naamw. |
een voorwerp dat ter ondersteuning onder een ander voorwerp geplaatst wordt Voorbeeld: `Die boom heeft een goede stut nodig om niet om te vallen. `
|
|
stutten
werkw. Uitspraak: ['stʏtə(n)] Verbuigingen: stutte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestut (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zorgen dat (een bouwwerk) niet instort
Voorbeelden: `huizen stutten na een aardbeving`, `mijnen stutten` |
|
het stuur
zelfst.naamw. Uitspraak: [styr] Verbuigingen: sturen (meerv.) |
voorwerp waarmee je de richting van een voertuig bepaalt
Voorbeelden: `het stuur van je fiets`, `het stuur van je auto` |
|
aan/achter het stuur zitten
|
((een auto) besturen) `Er zat geloof ik een oude dame achter het stuur.` Synoniem: chaufferen
|
|
aansturen
werkw. Uitspraak: ['anstyrə(n)] Verbuigingen: stuurde aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) leiding geven aan (werk van mensen)
Voorbeelden: `personeel aansturen`, `projecten aansturen` 2) zorgen dat iets werkt zoals jij wilt Voorbeeld: `een printer aansturen` |
|
bijsturen
werkw. Uitspraak: ['bɛistyrə(n)] Verbuigingen: stuurde bij (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft bijgestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) met je stuur kleine correcties uitvoeren om de juiste koers te volgen
Voorbeeld: `een auto die naar rechts trekt bijsturen` 2) kleine correcties in beleid of uitvoering toepassen Voorbeelden: `Ze zijn erg enthousiast gaan snoeien, als we niet bijsturen houden we geen plant over.`, `bijsturen als onderdeel van de planning- en controlcyclus` |
|
insturen
werkw. Uitspraak: ['ɪnstyrə(n)] Verbuigingen: stuurde in (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft ingestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
naar iemand toe sturen
Voorbeeld: `een artikel voor de krant insturen` Synoniem: inzenden |
|
opsturen
werkw. Uitspraak: ['ɔpstyrə(n)] Verbuigingen: stuurde op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iets naar iemand sturen
Voorbeelden: `een cadeautje opsturen`, `liefdesbrieven opsturen naar je geliefde` Synoniem: versturen |
|
terugsturen
werkw. Uitspraak: [təˈrʏxstyrə(n)] Verbuigingen: stuurde terug (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft teruggestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
weer sturen naar de plek waar iets of iemand vandaan komt
Voorbeeld: `vluchtelingen terugsturen` |
|
toesturen
werkw. Uitspraak: [ˈtustʏrə(n)] Verbuigingen: stuurde toe (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft toegestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
zenden aan of naar
Voorbeeld: `Ik zal je de papieren vandaag nog toesturen.` Synoniem: toezenden |
|
wegsturen
werkw. Uitspraak: ['wɛxstyrə(n)] Verbuigingen: stuurde weg (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft weggestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) naar een andere plaats sturen
Voorbeeld: `Toen hij vervelend begon te worden, stuurde ze hem weg.` 2) ontslaan Voorbeeld: `Omdat de resultaten tegenvielen, werd de trainer weggestuurd.` |
|
de stuurbekrachtiging
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈstyrbəkrɑxtəxɪŋ] |
mechanisme in het stuur van je auto waarbij je minder kracht nodig hebt om je auto van richting te laten veranderen
Voorbeeld: `Ik was niet gewend aan stuurbekrachtiging en vloog bijna van de weg af.` |
|
het stuurboord
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈstyrbort] |
rechterkant van een schip als je vooruit kijkt scheepvaart
Antoniem: bakboord |
|
sturen
werkw. Uitspraak: [ˈstyrə(n)] Verbuigingen: stuurde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) de richting van een voertuig bepalen met het stuur
Voorbeeld: `Stuur jij of stuur ik?` 2) (iets of iemand) ergens heen laten gaan Voorbeelden: `doorsturen`, `Ik stuur je morgen een brief met het voorstel.`, `Kun je haar even naar de derde etage sturen?` Synoniem: zenden 3) zorgen dat (iets) gaat zoals het moet Voorbeeld: `een proces sturen en beheersen` |
|
aansturen
werkw. Uitspraak: ['anstyrə(n)] Verbuigingen: stuurde aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) leiding geven aan (werk van mensen)
Voorbeelden: `personeel aansturen`, `projecten aansturen` 2) zorgen dat iets werkt zoals jij wilt Voorbeeld: `een printer aansturen` |
|
sturen
werkw. Uitspraak: [ˈstyrə(n)] Verbuigingen: stuurde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestuurd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) de richting van een voertuig bepalen met het stuur
Voorbeeld: `Stuur jij of stuur ik?` 2) (iets of iemand) ergens heen laten gaan Voorbeelden: `doorsturen`, `Ik stuur je morgen een brief met het voorstel.`, `Kun je haar even naar de derde etage sturen?` Synoniem: zenden 3) zorgen dat (iets) gaat zoals het moet Voorbeeld: `een proces sturen en beheersen` |
|
de stuurgroep
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈstyrxrup] Verbuigingen: stuurgroep|en (meerv.) |
commissie die beleid voorbereidt en daarover advies uitbrengt
Voorbeeld: `de stuurgroep Landbouwinnovatie.` |
|
stuurkunde
zelfst.naamw. |
[wetenschap] cybernetica Voorbeeld: `De centrale problematiek in de cybernetica of stuurkunde is de vraag hoe wij ons leven, ons werk en onze machines besturen. `
|
|
stuurloos
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈstyrlos] |
1) als je de richting van iets niet meer kunt beïnvloeden
Voorbeeld: `Het schip was stuurloos toen de motor uitviel.` Synoniem: onbestuurbaar 2) als je niet goed weet hoe je je leven moet inrichten Voorbeelden: `stuurloze jongeren die vluchten in de roes van seks en drugs`, `stuurloze mensen hebben sturing nodig` |
|
de stuurman
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈstyrmɑn] Verbuigingen: stuurlieden, stuurlui (meerv.) |
iemand die een boot bestuurt
|
|
De beste stuurlui staan aan wal.
|
(relativerend commentaar op kritiek van een buitenstaander)
|
|
stuurprogramma
zelfst.naamw. |
[informatica] een stuk software dat een verbinding legt tussen de hardware en het besturingssysteem Voorbeeld: `Het stuurprogramma ontbreekt, daarom werkt het niet. `
|
|
stuurs
bijv.naamw. Uitspraak: [styrs] |
niet vriendelijk
Voorbeelden: `een stuurse blik`, `stuurs kijken` Synoniemen: nors, onvriendelijk |
|
het stuurslot
zelfst.naamw. Uitspraak: ['styrslɔt] Verbuigingen: stuur|sloten (meerv.) |
slot (1) om een stuur vast te zetten
Voorbeeld: `het stuurslot van je auto` |
|
stuw
zelfst.naamw. |
[waterstaat] een vaste waterkering die het water, van een deel van een rivier of een stuwmeer, pas bij het bereiken van een bepaalde waterhoogte laat wegstromen doordat de dam overstroomt of door het openen van schuiven of deuren Voorbeeld: `De stuw, die voor vissen een versperring van de trekroute is, zal worden voorzien van een vistrap. `
|
|
stuwadoor
zelfst.naamw. |
degene die verantwoordelijk is voor het gebalanceerd laden en lossen van schepen
Voorbeeld: `Zonder een goede stuwadoor zinkt mogelijk het schip. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de stuwdam
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['stywdɑm] Verbuigingen: stuwdam|men (meerv.) |
dam in een rivier om het water tegen te houden
Voorbeelden: `Voor de stuwdam is een stuwmeer ontstaan, dat een stuk hoger ligt dan de verder lopende rivier erachter.`, `een stuwdam bouwen om waterkracht te kunnen opwekken` |
|
stuwen
werkw. Uitspraak: ['stywə(n)] Verbuigingen: stuwde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gestuwd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) zorgen dat iets vooruit komt of beter wordt
Voorbeeld: `Goede kwartaalcijfers van bedrijven stuwen de beurzen.` Synoniem: bevorderen (1) 2) (goederen) deskundig plaatsen in een transportruimte transport Voorbeeld: `Bij het stuwen gelden regels ter bescherming van de lading.` |
|
stuwende kracht
|
(iets of iemand die (iets) stimuleert) `Zij is de stuwende kracht binnen ons bestuur.`
|
|
het stuwmeer
zelfst.naamw. Uitspraak: ['stywmer] Verbuigingen: stuw|meren (meerv.) |
kunstmatig meer dat ontstaan is door de aanleg van een stuwdam
Voorbeeld: `Het stuwmeer ziet er een beetje doods uit.` |
|
een stuwmeer aan/van ...
|
(heel erg veel) `een stuwmeer aan vakantiedagen hebben`
|
|
stuwpand
zelfst.naamw. |
een stuk kanaal of rivier tussen minimaal één stuw en een volgend kunstwerk Voorbeeld: `Dit stuwpand is niet erg lang. `
|
|
stylen
werkw. Uitspraak: ['stɑjlə(n)] Verbuigingen: stylede (volt.deelw.) Verbuigingen: heeft gestyled (volt.deelw.) |
in een bepaald model brengen
Voorbeeld: `je haar laten stylen bij de kapper` |
|
Suau
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die in Papoea-Nieuw-Guinea gesproken wordt Voorbeeld: `Het Suau is een bedreigde taal door het relatief lage aantal sprekers. `
|
|
sub-
prefix Uitspraak: [sʏp] |
onderdeel van of ondergeschikt aan het genoemde
Voorbeelden: `subcommissie`, `subdirectory`, `subhoofd` Synoniem: onder- |
|
subacuut
bijv.naamw. |
[medisch] van betrekkelijk korte duur
|
|
subcapsulair
bijv.naamw. |
[medisch] onder een kapsel
|
|
subconjunctivaal
bijv.naamw. |
[medisch] onder het oogbindvlies
|
|
de subcultuur
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sʏpkʏltyr] Verbuigingen: subcul|turen (meerv.) |
levenswijze van bijzondere groepen die afwijkt van de gangbare levenswijze
Voorbeeld: `Skinheads, punkers en kakkers hebben een subcultuur.` |
|
subcutaan
bijv.naamw. |
[medisch] onderhuids
|
|
subdirectief
zelfst.naamw. |
[grammatica] een naamval die voorkomt in een taal als Lezgi en die uitdrukt wat in het Nederlands gewoonlijk met het voorzetsel onder uitgedrukt wordt: een beweging naar de onderzijde van iets anders.
|
|
subelatief
zelfst.naamw. |
[grammatica] een naamval die voorkomt in een taal als Lezgi en die uitdrukt wat in het Nederlands gewoonlijk met het bijwoord onderuit uitgedrukt wordt: een beweging die de onderzijde van iets anders verlaat.
|
|
subessief
zelfst.naamw. |
[grammatica] een naamval die voorkomt in een taal als Lezgi en die uitdrukt wat in het Nederlands gewoonlijk met het voorzetsel onder uitgedrukt wordt: een toestand van rust aan de onderzijde van iets anders.
|
|
subiet
bijv.naamw. Uitspraak: [sy'bit] |
zonder te wachten
Voorbeeld: `bij een ongeluk subiet het alarmnummer 112 bellen` Synoniemen: onmiddellijk, meteen, direct |
|
het subject
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sʏpjɛkt] Verbuigingen: subject|en (meerv.) |
onderwerp van de zin taalkunde
Voorbeeld: `In 'Martijn gaat naar de disco' is Martijn het subject.` |
|
subjectief
bijv.naamw. Uitspraak: [sʏpjɛkˈtif] |
beïnvloed door je persoonlijke mening en gevoelens
Voorbeeld: `een erg subjectieve berichtgeving` Antoniem: objectief |
|
subjunctief
zelfst.naamw. |
een werkwoordswijs waarmee men een wens of onzekerheid tot uitdrukking kan brengen Voorbeeld: `Lang leve de koningin! `
|
|
subklinisch
bijv.naamw. |
[medisch] nog niet waarneembaar
|
|
subliem
bijv.naamw. Uitspraak: [syˈblim] |
heel erg mooi of goed
Voorbeeld: `een sublieme balletvoorstelling` Synoniemen: prachtig, schitterend |
|
sublimatie
zelfst.naamw. |
[scheikunde], [verouderd] het proces waarbij een vaste stof gevormd wordt vanuit zijn dampfase
Voorbeeld: `De vorming van rijp is een vorm van sublimatie in de oudere zin van dat woord. ` [scheikunde] het proces waarbij een vaste stof overgaat in zijn dampfase Voorbeeld: `Bij verhitting van een mottenbal zal deze sublimatie ondergaan. ` [scheikunde] het proces waarbij een vaste stof eerst verdamping ondergaat en dan depositie Voorbeeld: `Sublimatie is een goede manier om een vluchtige vaste stof te zuiveren. ` |
|
sublimeren
werkw. Uitspraak: [syblimerə(n)] Verbuigingen: sublimeerde (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) (van vaste stoffen) direct overgaan naar de gasfase natuurkunde
Verbuigingen: is gsublimeerd (volt.deelw.) Voorbeeld: `Bij sublimeren wordt de vloeibare fase overgeslagen.` 2) (negatieve gevoelens) omzetten in positievere gevoelens (door iets te doen) psychologie Voorbeelden: `examenvrees sublimeren door hard studeren`, `agressie sublimeren door te sporten` 3) op een hoger niveau brengen Voorbeelden: `met een gezichtsbehandeling je teint sublimeren`, `een product sublimeren` |
|
sublinguaal
bijv.naamw. |
[medisch] onder de tong
|
|
submitten
werkw. Afbreekpatroon: 'sub - mit - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: submitte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesubmit (volt.deelw.) |
doorzenden, insturen, toevoegen computer
Voorbeeld: `een link submitten aan de website` |
|
subscriben
werkw. Afbreekpatroon: sub - 'scri - ben Herkomst: «Engels Verbuigingen: subscribede (verl.tijd ) Verbuigingen: gesubscribed (volt.deelw.) |
inschrijven, abonneren computer
Voorbeeld: `alvast een jaar vooruit subscriben` |
|
subsidiabel
bijv.naamw. Uitspraak: [sʏpsidi'jabəl] |
als iets in aanmerking komt voor subsidie
Voorbeeld: `Van de honderd subsidiabele projectvoorstellen konden slechts dertig gehonoreerd worden.` |
|
subsidiair
bijv.naamw. Uitspraak: [sʏbsɪdi'jɛ:r] |
die of dat iets vervangt of kan vervangen juridisch
Voorbeelden: `Een asielzoeker die niet officieel vluchteling is maar wel recht heeft op subsidiaire bescherming, krijgt eerst een tijdelijk verblijfsrecht.`, `een werkstraf van tachtig uur, subsidiair veertig dagen hechtenis` |
|
de subsidiariteit
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sʏpsidijari'tɛit] |
principe dat een centrale of hogere instantie niet doet wat door lagere instantie gedaan kan worden
Synoniem: subsidiariteitsbeginsel |
|
het subsidiariteitsbeginsel
zelfst.naamw. Uitspraak: [sʏpsidijari'tɛitsbəxɪnsəl] |
principe dat een centrale of hogere instantie niet doet wat door lagere instantie gedaan kan worden
Synoniem: subsidiariteit |
|
de subsidie
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sʏpˈsidi] Verbuigingen: subsidie|s (meerv.) |
financiële steun van de overheid aan instellingen, bedrijven en personen om hun activiteiten te ontwikkelen
Voorbeelden: `subsidie aanvragen`, `subsidie verlenen/verstrekken/geven`, `subsidie intrekken` |
|
subsidiëren
werkw. Uitspraak: [sʏpsidiˈjerə(n)] Verbuigingen: subsidieerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesubsidieerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
subsidie geven aan
Voorbeeld: `een gesubsidieerde instelling` |
|
de subsidiënt
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sʏpsidi'jɛnt] Verbuigingen: subsidiënt|en (meerv.) |
degene die subsidie verleent
Voorbeeld: `NWO is een subsidiënt van onderzoeksprojecten.` |
|
subsidiëring
zelfst.naamw. |
de verlening van financiële hulp voor een bepaalde activiteit, ver- of aankoop door de overheid Voorbeeld: `De subsidiëring van zonnecellen is onderwerp van veel gesprek. `
|
|
de subsidie
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sʏpˈsidi] Verbuigingen: subsidie|s (meerv.) |
financiële steun van de overheid aan instellingen, bedrijven en personen om hun activiteiten te ontwikkelen
Voorbeelden: `subsidie aanvragen`, `subsidie verlenen/verstrekken/geven`, `subsidie intrekken` |
|
de substantie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sʏpˈstɑn(t)si] Verbuigingen: substantie|s (meerv.) |
spul waarvan iets is bestaat
Voorbeeld: `een glibberige substantie` |
|
substantieel
bijv.naamw. Uitspraak: [sʏpstɑnˈ(t)ʃel] |
wezenlijk
Voorbeeld: `een substantiële bijdrage leveren` Synoniem: fundamenteel |
|
het substantief
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sʏpstɑntif] Verbuigingen: substan|tieven (meerv.) |
woordsoort die je gebruikt om een persoon of ding aan te duiden taalkunde
Voorbeeld: `De meeste woorden in het Nederlands zijn substantieven, bijvoorbeeld tafel, liefde, hemel, partner, konijn, plant enz.` Synoniem: zelfstandig naamwoord |
|
substantiëringsplicht
zelfst.naamw. |
De plicht die de eiser heeft om niet alleen de eis, maar ook de door de gedaagde partij tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor, in de dagvaarding te vermelden. recht
Voorbeeld: `De substantiëringsplicht houdt in dat de bekende verweren van de gedaagde moeten zijn verwoord in de dagvaarding.` |
|
de substantie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sʏpˈstɑn(t)si] Verbuigingen: substantie|s (meerv.) |
spul waarvan iets is bestaat
Voorbeeld: `een glibberige substantie` |
|
het substantief
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sʏpstɑntif] Verbuigingen: substan|tieven (meerv.) |
woordsoort die je gebruikt om een persoon of ding aan te duiden taalkunde
Voorbeeld: `De meeste woorden in het Nederlands zijn substantieven, bijvoorbeeld tafel, liefde, hemel, partner, konijn, plant enz.` Synoniem: zelfstandig naamwoord |
|
substitueren
werkw. Uitspraak: [sʏpstity'werə(n)] Verbuigingen: substitueerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesubstitueerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in de plaats komen of zetten van (iets of iemand)
Voorbeeld: `een medicijn substitueren door een goedkoper medicijn` Synoniem: vervangen |
|
een uitdrukking substitueren
|
(een uitdrukking vervangen door een andere uitdrukking)
|
|
substitutie
zelfst.naamw. |
vervanging
|
|
I het substituut
zelfst.naamw. Uitspraak: [sʏpsti'tyt] Verbuigingen: substi|tuten (meerv.) |
iets dat iets anders vervangt
Voorbeelden: `als een product duurder wordt zoeken naar een even goed maar goedkoper substituut`, `kweekvis als substituut voor wilde vis` Synoniem: vervangingsmiddel |
|
II de substituut
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sʏpsti'tyt] Verbuigingen: substi|tuten (meerv.) |
iemand die iemand anders vervangt
Voorbeelden: `substituut zijn voor een zieke leraar`, `substituut-ombudsman`, `substituut-officier van justitie` Synoniemen: plaatsvervanger, plaatsbekleder |
|
het substraat
zelfst.naamw. Uitspraak: [sʏp'strat] Verbuigingen: sub|straten (meerv.) |
1) onderliggende laag
Voorbeeld: `een substraat van lavasteen voor een vijver` Synoniemen: onderlaag, grondlaag 2) kunstmatige bodem met voedingsstoffen landbouw Voorbeelden: `een substraat voor de kleinfruitteelt, zoals aardbeien`, `substraatteelt` Synoniem: voedingsbodem 3) oorspronkelijke taal in een bepaald gebied die vervangen is door een andere maar die daarin nog wel herkenbaar is taalkunde Antoniem: superstraat Synoniem: substraattaal |
|
substraatcyclus
zelfst.naamw. |
[biologie] het omzetten van een molecuul A in molecuul B en terug met het doel molecuul B uit molecuul A te winnen Voorbeeld: `In cellulaire processen wordt gebruik gemaakt van substraatcycli, die het cellen mogelijk maken snel op bepaalde stimuli te reageren. `
|
|
de substraattaal
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sʏp'stratal] Verbuigingen: substraat'|alen (meerv.) |
oorspronkelijke taal in een bepaald gebied die vervangen is door een andere maar die daarin nog wel herkenbaar is taalkunde
Synoniem: substraat |
|
subtiel
bijv.naamw. Uitspraak: [sʏpˈtil] |
bijna niet merkbaar
Voorbeelden: `subtiele humor`, `een subtiel verschil` Synoniem: fijnzinnig |
|
de subtopper
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sʏptɔpər] Verbuigingen: subtopper|s (meerv.) |
sporter of sportclub die net niet tot de top behoort sport
|
|
subversief
bijv.naamw. Uitspraak: [sʏpferˈzif] |
gericht tegen de bestaande orde
Voorbeeld: `subversieve samenzwering` Synoniemen: gezagsondermijnend, ontwrichtend |
|
het succes
zelfst.naamw. Uitspraak: [sʏkˈsɛs] Verbuigingen: succes|sen (meerv.) |
gunstige afloop of resultaat
Voorbeelden: `Ik wens je veel succes!`, `succes behalen/boeken` Antoniem: flop |
|
een doorslaand/klinkend/eclatant succes
|
(een groot succes)
|
|
Het succes is hem naar het hoofd gestegen
|
(hij heeft zoveel succes dat hij het contact met de werkelijkheid heeft verloren)
|
|
de succesnummer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sʏk'sɛsnʏmər] Verbuigingen: succesnummer|s (meerv.) |
iets dat door veel mensen erg gewaardeerd wordt
Voorbeelden: `Het nieuwe model auto blijkt een succesnummer te zijn`, `Dat liedje is een succesnummer geworden.` |
|
de succesperiode
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sʏk'sɛsperijodə] |
periode waarin iets of iemand goede resultaten behaalt
Voorbeelden: `de grote succesperiode van Prince`, `De club kende een succesperiode van twee decennia, maar zakte daarna weg.` |
|
het successierecht
zelfst.naamw. Uitspraak: [sʏk'sɛsirɛxt] Verbuigingen: successierecht|en (meerv.) |
belasting die je moet betalen over wat je erft
|
|
succesvol
bijv.naamw. Uitspraak: [sykˈsɛsfɔl] |
met veel succes
Voorbeeld: `een succesvolle carrière` |
|
sucken
werkw. Afbreekpatroon: 'suc - ken Herkomst: «Engels Verbuigingen: suckte (volt.deelw.) Verbuigingen: gesuckt (volt.deelw.) |
aandacht vragen op een manier die veel energie kost
Voorbeeld: `haar buurvrouw loopt al de hele week te sucken over de tuinafscheiding` Synoniem: zuigen |
|
Ia de Sudanees
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [suda'nes] Verbuigingen: Suda|nezen (meerv.) Ib de Suda|nese zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [suda|'nesə] Verbuigingen: Suda|nezen (meerv.) |
iemand met de Sudanese nationaliteit
Synoniem: Soedanees |
|
II Sudanees
bijv.naamw. Uitspraak: [sudanes] |
als iets of iemand uit Sudan komt of met Sudan te maken heeft
Voorbeeld: `de Sudanese ambassade in Den Haag` Synoniem: Soedanees |
|
Sudanese
zelfst.naamw. |
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Soedan ('ook' Sudan)
|
|
sudderen
werkw. Uitspraak: [sʏdərə(n)] Verbuigingen: sudderde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesudderd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
gaar laten worden door zachtjes te koken in een gesloten pan met vocht
Voorbeeld: `Laat de runderlapjes anderhalf uur sudderen.` Synoniem: smoren |
|
Dat conflict suddert al heel lang.
|
(dat conflict beslaat al heel lang)
|
|
de sudoku
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [su'doku] Verbuigingen: sudoku|'s |
puzzel met cijfers die op een bepaalde manier moet worden opgevuld met andere cijfers
Voorbeelden: `een sudoku oplossen`, `sudokupuzzel` |
|
sudokuen
werkw. |
[inerg], [spel] het spelen van een invulspel met cijfers afkomstig uit Japan Voorbeeld: `Zij sudokut veel te veel. `
|
|
suen
werkw. Afbreekpatroon: 'su - en Herkomst: «Engels Verbuigingen: suede (verl.tijd ) Verbuigingen: gesued (volt.deelw.) |
voor de rechter dagen
Voorbeeld: `een fabrikant van babyvoeding suen omdat er schoonmaakmiddel in de melkpoeder zat` |
|
de/het suède
zelfst.naamw. Uitspraak: [sy'wɛ:də] |
soepel leer dat heel zacht aanvoelt
Voorbeeld: `een suède jas` |
|
suf
bijv.naamw. Uitspraak: [sʏf] |
slaperig en sloom
Voorbeeld: `suf voor je uit staren` Antoniem: kwiek Synoniemen: duf, soezerig |
|
je suf piekeren
|
(veel en diep nadenken)
|
|
suffen
werkw. Uitspraak: [ˈsʏfə(n)] Verbuigingen: sufte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesuft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
sloom en onoplettend zijn
Voorbeeld: `Let eens op en zit niet zo te suffen!` Synoniem: soezen |
|
de sufferd
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsʏfərt] Verbuigingen: sufferd|s (meerv.) |
iemand die iets doms doet
Voorbeeld: `Nou maak ik weer dezelfde fout, wat ben ik toch een sufferd!` Synoniem: domoor |
|
suffix
zelfst.naamw. |
[taalkunde] een woorddeel dat achter de stam van een woord gevoegd wordt
|
|
suggereren
werkw. Uitspraak: [sʏxəˈrerə(n)] Verbuigingen: suggereerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesuggereerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) iemand een voorstel doen
Voorbeeld: `een andere route suggereren om de files te vermijden` Synoniem: opperen 2) (een idee) bij anderen oproepen zonder het met zoveel woorden te zeggen Voorbeeld: `Wil je daarmee suggereren dat ik het heb gedaan?` Synoniem: oproepen |
|
de suggestie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sʏˈxɛsti] Verbuigingen: suggestie|s (meerv.) |
1) voorstel
Voorbeelden: `Mag ik je een suggestie doen?`, `openstaan voor betere suggesties` Synoniem: idee 2) indruk die iemand of iets veroorzaakt Voorbeeld: `de suggestie wekken dat je het meent` |
|
suggestief
bijv.naamw. Uitspraak: [sʏxɛs'tif] |
1) die of dat beelden of gedachten oproept
Voorbeelden: `Het schilderij creëert een soort voyeurisme hoewel het suggestieve bloot niet te zien is.`, `een erotische zender met sexy suggestieve reclamespots` () 2) als iets een suggestie (1) inhoudt suggestieve vraag (vraag waarin het antwoord al bijna duidelijk is) 3) indrukwekkend mooi Voorbeelden: `een suggestief stadje in Toscane`, `een suggestief fietspad langs het meer met unieke flora` Synoniem: prachtig |
|
suïcidaal
bijv.naamw. Uitspraak: [sywisi'dal] |
als je geneigd bent tot zelfmoord
Voorbeelden: `herkennen of iemand suïcidaal is`, `suïcidaal gedrag vertonen` |
|
de suïcide
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sywi'sidə] Verbuigingen: suïcide|s (meerv.) |
het beëindigen van je eigen leven
Voorbeeld: `suïcide plegen` Synoniem: zelfmoord |
|
de suiker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsœykər] |
1) zoete stof gemaakt van suikerbiet of suikerriet
Voorbeelden: `koffie met melk en suiker`, `bruine suiker` 2) <verkorting van 'suikerziekte'> Synoniem: diabetes |
|
Hij heeft suiker.
|
(hij lijdt aan suikerziekte)
|
|
suikeramandel
zelfst.naamw. |
een met suiker bedekte amandel, ook wel praline genoemd
|
|
de suikerbiet
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sœykərbit] Verbuigingen: suikerbiet|en (meerv.) |
gekweekte plant met veel suiker in de wortel
Voorbeeld: `De suikerbiet is niet eetbaar, maar is wel een belangrijke bron van suiker.` Synoniem: beetwortel |
|
suikerdiefje
zelfst.naamw. |
[vogels] 'Coereba flaveola', een klein zangvogeltje uit de tropische delen van de Amerika's dat er om bekend staat dat het gaatjes boort in bloemen om de nectar te stelen Voorbeeld: `Een suikerdiefje komt soms ook suiker of zoete vloeistoffen stelen. `
|
|
het Suikerfeest
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈsœykərfest] |
Islamitisch feest waarmee je het einde van de Ramadan viert
|
|
het suikerklontje
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sœykərklɔncə] Verbuigingen: suikerklontje|s (meerv.) |
suiker in de vorm van een blokje
Voorbeeld: `een suikerklontje in je koffie doen` Synoniem: klontje (1) |
|
de suikeroom
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sœykərom] Verbuigingen: suikeroom|s (meerv.) |
rijke kinderloze oom van wie je denkt te erven
|
|
de suikerpatiënt
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sœykərpaʃɛnt] Verbuigingen: suikerpatiënt|en (meerv.) de suikerpatient|e zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sœykərpaʃɛntə] Verbuigingen: suikerpatiënte|n, suikerpatiënte|s (meerv.) |
iemand die suikerziekte heeft
|
|
suikerpot
zelfst.naamw. |
een vaatje bedoeld om een voorraadje suiker op tafel te brengen
|
|
het suikerriet
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sœykərit] |
riet dat gekweekt wordt voor de suiker
Voorbeelden: `Suikerriet was vooral vroeger een van de economisch meest belangrijke planten.`, `suikerrietplantage` |
|
de suiker
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsœykər] |
1) zoete stof gemaakt van suikerbiet of suikerriet
Voorbeelden: `koffie met melk en suiker`, `bruine suiker` 2) <verkorting van 'suikerziekte'> Synoniem: diabetes |
|
Hij heeft suiker.
|
(hij lijdt aan suikerziekte)
|
|
suikerspin
zelfst.naamw. |
een hoeveelheid gesponnen suiker aan een stokje Voorbeeld: `De kinderen kwamen in grote aantallen een suikerspin kopen. `
|
|
suikerspin
zelfst.naamw. |
een hoeveelheid gesponnen suiker aan een stokje Voorbeeld: `De kinderen kwamen in grote aantallen een suikerspin kopen. `
|
|
de suikertante
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sœykərtɑntə] Verbuigingen: suikertante|s (meerv.) |
rijke kinderloze tante van wie je denkt te erven
|
|
suikerwater
zelfst.naamw. |
water waarin suiker is opgelost.
|
|
de suikerziekte
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ˈsœykərziktə] |
afwijking in je stofwisseling waardoor je te veel suiker in je bloed hebt
Synoniem: diabetes |
|
suizen
werkw. Uitspraak: [ˈsœyzə(n)] Verbuigingen: suisde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesuisd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) een zacht blazend geluid maken
Voorbeeld: `De wind suist langs mijn oren.` 2) snel voortbewegen zonder veel geluid te maken Voorbeeld: `De wielrenners suizen door het dorp.` Synoniem: zoeven |
|
de suite
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈswitə] Verbuigingen: suite|s (meerv.) |
1) twee kamers achter elkaar die met schuifdeuren of openslaande dubbele deuren van elkaar zijn gescheiden
Voorbeeld: `een bruidssuite in het hotel reserveren` 2) muziekstuk van verschillende dansmelodieën met ongelijke tempi maar in dezelfde toonaard Voorbeeld: `een suite van Bach` Synoniem: partita |
|
het sujet
zelfst.naamw. Uitspraak: [sy'ʒɛt] Verbuigingen: sujet|ten (meerv.) |
slechte vent
Voorbeelden: `een onbetrouwbaar sujet`, `een onguur sujet` |
|
het sukadelapje
zelfst.naamw. Uitspraak: [syˈkadəlɑpjə] Verbuigingen: sukadelapje|s (meerv.) |
stukje rundvlees dat lang moet sudderen om gaar te worden
|
|
de sukkel
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsʏkəl] Verbuigingen: sukkel|s (meerv.) |
domme en onhandige persoon
Voorbeeld: `Die sukkel gooit steeds de melk om.` Synoniemen: kluns, klungel, sul |
|
aan de sukkel zijn
|
(een slechte gezondheid hebben of andere tegenslagen hebben)
|
|
sukkelen
werkw. Uitspraak: ['sʏkɛlə(n)] Verbuigingen: sukkelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesukkeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) problemen hebben met (iets), ook gezondheidsproblemen hebben
Voorbeelden: `sukkelen met je gezondheid`, `sukkelen met een blessure`, `Een jaar geleden is hij gaan sukkelen, moest steeds overgeven, werd broodmager en nu is hij dood.`, `sukkelen met je hond zindelijk maken` Synoniem: tobben (2) 2) langzaam en sloom lopen Voorbeeld: `De oude hond had geen zin en sukkelde naar huis.` Synoniem: sloffen 3) op een onhandige manier ergens terechtkomen Voorbeeld: `Twee auto's sukkelden de sloot in.` |
|
in slaap sukkelen
|
(langzaam in slaap vallen)
|
|
de sul
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sʏl] Verbuigingen: sul|len (meerv.) |
dom persoon
Voorbeelden: `Doet hij het weer verkeerd. Wat een sul!`, `Die sul laat altijd over zich lopen.` Synoniem: sukkel |
|
goeie sul
|
(naïef iemand die te goed is voor iedereen) Synoniem: goedzak
|
|
sulfaat
zelfst.naamw. |
[scheikunde] zout van zwavelzuur
|
|
sulfide
zelfst.naamw. |
[scheikunde] een verbinding van zwavel waarin dit element een oxidatiegetal van -2 heeft Voorbeeld: `De sulfiden van koper en zilver zijn bijzonder onoplosbaar in water. `
|
|
summier
bijv.naamw. Uitspraak: [sʏ'mir] |
1) kort en bondig
Voorbeeld: `een summiere aangifte bij de douane waarbij alleen globale gegevens over de goederen worden vermeld` Antoniem: uitgebreid 2) klein van omvang Voorbeelden: `slechts summiere informatie verstrekken`, `de uiterst summiere dagvaarding`, Synoniemen: gering, minimaal |
|
het summum
zelfst.naamw. Uitspraak: ['sʏmʏm] |
uiterste punt
Voorbeelden: `Dit is het summum van elitair gedrag.`, `Zeeland is het summum van duiken in Nederland.` Synoniem: toppunt |
|
Sundanees
zelfst.naamw. |
[taal] taal die op de Sunda eilanden gesproken wordt
|
|
I de super
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈsypər] |
1) benzine met een hoog octaangetal
Synoniem: superbenzine 2) grote zelfbedieningswinkel waar je veel verschillende levensmiddelen en huishoudelijke producten kunt kopen Verbuigingen: super|s (meerv.) Voorbeelden: `Consumentenbond schort prijzenonderzoek supers op.`, `de buurtsuper` Synoniem: supermarkt |
|
II super
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsypər] Verbuigingen: super|s (meerv.) |
fantastisch
Voorbeeld: `Het feest was echt super!` |
|
de superbenzine
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sypərbɛnzinə] |
benzine met een hoog octaangetal
Antoniem: normale benzine Synoniem: super |
|
superdirectief
zelfst.naamw. |
[grammatica] een naamval die voorkomt in een taal als Lezgi en die uitdrukt wat in het Nederlands gewoonlijk met 'naar boven' uitgedrukt wordt: een beweging naar de bovenzijde van iets anders.
|
|
superessief
zelfst.naamw. |
[grammatica] een naamval die voorkomt in een taal als Lezgi en die uitdrukt wat in het Nederlands gewoonlijk met het voorzetsel boven of op uitgedrukt wordt: een toestand van rust aan de bovenzijde van iets anders.
|
|
superfecundatie
zelfst.naamw. |
[medisch] een dubbele zwangerschap, waarbij twee eitjes op verschillende momenten in eenzelfde ovulatieperiode bevrucht worden
|
|
supergeleiding
zelfst.naamw. |
[natuurkunde] de afwezigheid van elektrische weerstand bij extreem de lage temperatuur van enkele graden boven het absolute nulpunt (0 graden kelvin) Voorbeeld: `Bij supergeleiding is er geen energieverlies in de geleiders. `
|
|
I de superieur
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sypəriˈjør] Verbuigingen: superieur|en (meerv.) |
iemand met een hogere rang in het bedrijf waar je werkt
Voorbeeld: `iets rapporteren aan je directe superieuren` Antoniem: ondergeschikte Synoniem: meerdere |
|
II superieur
bijv.naamw. Uitspraak: [sypəriˈjør] |
beter
Voorbeeld: `van superieure kwaliteit zijn` Antoniem: inferieur |
|
superinfectie
zelfst.naamw. |
[medisch] bijkomende besmetting
|
|
I de superlatief
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sypərlatif] Verbuigingen: superla|tieven (meerv.) |
vorm van een bijvoeglijk naamwoord die de hoogste graad aanduidt taalkunde
Voorbeeld: `De superlatief van 'hoog' is 'hoogst'.` Synoniem: overtreffende trap |
|
je uiten in superlatieven
|
(zeer lovend zijn (over iets))
|
|
II superlatief
bijv.naamw. Uitspraak: ['sypərlatif] |
alles overtreffend
Voorbeeld: `een superlatieve klasse-A versterker` |
|
supermacht
zelfst.naamw. |
een staat die zoveel macht heeft dat ze de wereldpolitiek beslissend kan beïnvloeden
|
|
de supermarkt
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈsʏpərmɑrkt] Verbuigingen: supermarkt|en (meerv.) |
grote zelfbedieningswinkel waar je veel verschillende levensmiddelen en huishoudelijke producten kunt kopen
|
|
supernova
zelfst.naamw. |
[astronomie] het verschijnsel waarbij een ster op spectaculaire wijze explodeert
[natuurkunde|spa] supernova |
|
supernova
zelfst.naamw. |
[astronomie] het verschijnsel waarbij een ster op spectaculaire wijze explodeert
[natuurkunde|spa] supernova |
|
superstraattaal
zelfst.naamw. |
[taalkunde] taal die wordt gesproken binnen een gemeenschap of gebied waar eerst een andere taal (de substraattaal) de omgangstaal was Voorbeeld: `Verkeerd taalgebruik onder invloed van de superstraattaal. `
|
|
supervisen
werkw. Afbreekpatroon: 'su - per -vi - sen Herkomst: «Engels Verbuigingen: supervisede (verl.tijd ) Verbuigingen: gesupervised (volt.deelw.) |
ergens toezicht op hebben arbeid
Voorbeeld: `een groep bouwvakker supervisen in Kenia` |
|
de supervisie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sypərvisi] |
toezicht van een leidinggevende
Voorbeeld: `een promotieonderzoek doen onder supervisie van de promotor` |
|
supine
bijv.naamw. |
[medisch] achteroverliggend, traag
|
|
supinum
zelfst.naamw. |
[taalkunde] de zelfstandig gebruikte verbogen infinitief in het Latijn; ook verbaal substantieve wijs genoemd; in tegenstelling tot het gerundium is de tijd toekomend Voorbeeld: `Supina vertaalt men doorgaans met 'om te' + infinitief. `
|
|
suppleren
werkw. |
een toevoeging verstrekken Voorbeeld: `Veel mensen suppleren hun dagelijkse inname aan vitamines met pillen. `
|
|
het supplement
zelfst.naamw. Uitspraak: [sʏpləˈmɛnt] Verbuigingen: supplementen (meerv.) |
1) aanvulling of bijlage
Voorbeeld: `De krant van zaterdag heeft altijd een dik supplement.` 2) extra betaling Voorbeeld: `Voor een eenpersoonskamer betaalt u een supplement van veertig euro.` Synoniem: toeslag |
|
supplyen
werkw. Afbreekpatroon: sup - 'ply - en Herkomst: «Engels Verbuigingen: supplyde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesupplyd (volt.deelw.) |
bevoorraden
Voorbeeld: `per helicopter een booreiland supplyen ` |
|
de support
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sʏˈpɔrt] |
ondersteuning
Voorbeelden: `Bij het abonnement is een jaar 'gratis' support inbegrepen.`, `Alle fans bedankt voor jullie support!` Synoniemen: steun, hulp |
|
supporten
werkw. Afbreekpatroon: sup - 'por - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: supportte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesupport (volt.deelw.) |
aanmoedigen, steunen mens
Voorbeeld: `Zijn collega's hebben hem goed gesupport toen hij de wielerwedstrijd reed.` |
|
de supporter
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sʏˈpɔrtər] Verbuigingen: supporter|s (meerv.) |
aanhanger van een sportclub
Voorbeelden: `de supporters van FC Utrecht`, `supportersrellen` |
|
supporten
werkw. Afbreekpatroon: sup - 'por - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: supportte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesupport (volt.deelw.) |
aanmoedigen, steunen mens
Voorbeeld: `Zijn collega's hebben hem goed gesupport toen hij de wielerwedstrijd reed.` |
|
suppositorium
zelfst.naamw. |
[medisch] zetpil, pil die via de anus wordt ingebracht
|
|
suppressief
bijv.naamw. |
[medisch] onderdrukkend
|
|
suppuratie
zelfst.naamw. |
[medisch] ettering
|
|
supranationaal
bijv.naamw. Uitspraak: [sypranɑ(t)ʃo'nal] |
boven het nationale uitstijgend
Voorbeeld: `supranationaal beleid` |
|
suprematie
zelfst.naamw. |
oppergezag, oppermacht
|
|
surditas
zelfst.naamw. |
[medisch] doofheid
|
|
surfen
werkw. Uitspraak: [ˈsʏrfə(n)] Verbuigingen: surfte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesurft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) op een surfplank over de branding bewegen sport
2) zeilen op een grote plank met een mast en een zeil Synoniemen: windsurfen, plankzeilen 3) zoeken op internet sport Voorbeeld: `Als je even surft op internet, dan vind je het zo.` Synoniem: internetten |
|
matchracen
werkw. Afbreekpatroon: 'match - ra- cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: matchracete (verl.tijd ) Verbuigingen: gematchracet (volt.deelw.) |
een wedstrijd varen tussen verschillende teams sport
Voorbeeld: `matchracen voor dames op Olypische Spelen 2012 in Londen` |
|
surfboarden
werkw. Afbreekpatroon: 'surf - boar - den Herkomst: «Engels Verbuigingen: surfboardde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesurfboard (volt.deelw.) |
op een board surfen sport
Voorbeeld: `op zondagmorgen vroeg surfboarden bij Scheveningen` |
|
surfen
werkw. Uitspraak: [ˈsʏrfə(n)] Verbuigingen: surfte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesurft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) op een surfplank over de branding bewegen sport
2) zeilen op een grote plank met een mast en een zeil Synoniemen: windsurfen, plankzeilen 3) zoeken op internet sport Voorbeeld: `Als je even surft op internet, dan vind je het zo.` Synoniem: internetten |
|
matchracen
werkw. Afbreekpatroon: 'match - ra- cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: matchracete (verl.tijd ) Verbuigingen: gematchracet (volt.deelw.) |
een wedstrijd varen tussen verschillende teams sport
Voorbeeld: `matchracen voor dames op Olypische Spelen 2012 in Londen` |
|
de surfer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sʏrfər] Verbuigingen: surfer|s (meerv.) de surf|ster zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sʏrf|stər] Verbuigingen: surfster|s (meerv.) |
iemand die op een surfplank over de branding beweegt sport
|
|
de surfplank
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['sʏrfplɑŋk] Verbuigingen: surfplank|en (meerv.) |
plank waarop je surft (1)
|
|
surfen
werkw. Uitspraak: [ˈsʏrfə(n)] Verbuigingen: surfte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesurft (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) op een surfplank over de branding bewegen sport
2) zeilen op een grote plank met een mast en een zeil Synoniemen: windsurfen, plankzeilen 3) zoeken op internet sport Voorbeeld: `Als je even surft op internet, dan vind je het zo.` Synoniem: internetten |
|
meesurfen
werkw. Afbreekpatroon: 'mee - sur - fen Herkomst: «Engels Verbuigingen: surfte/surfde mee (verl.tijd ) Verbuigingen: meegesurft/ meegesurfd (volt.deelw.) |
meedelen in het succes van een ander, meedoen
Voorbeeld: `een game welke op het succes van de film meesurft` Synoniem: meeliften |
|
meesurfen
werkw. Afbreekpatroon: 'mee - sur - fen Herkomst: «Engels Verbuigingen: surfte/surfde mee (verl.tijd ) Verbuigingen: meegesurft/ meegesurfd (volt.deelw.) |
meedelen in het succes van een ander, meedoen
Voorbeeld: `een game welke op het succes van de film meesurft` Synoniem: meeliften |
|
Surinaams
bijv.naamw. Uitspraak: [syri'nams] |
als iets of iemand uit Suriname komt of met Suriname te maken heeft
Voorbeeld: `de Surinaamse keuken` |
|
Surinaamse
zelfst.naamw. |
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Suriname, of een vrouw afkomstig uit Suriname
|
|
Suriname
zelfst.naamw. |
[land] een land in Zuid-Amerika
|
|
de Surinamer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [syri'namər] Verbuigingen: Surinamer|s (meerv.) de Suri|naamse zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [syri|'namsə] Verbuigingen: Suri|naamsen (meerv.) |
1) iemand met de Surinaamse nationaliteit
2) iemand met een donkere huidskleur die uit Suriname afkomstig is Voorbeelden: `In Nederland wonen veel Surinamers.`, `Je moet zorgen dat je door die grote Surinamer wordt geholpen; die is heel aardig.` |
|
de surplace
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [syr'plɑs] Verbuigingen: surplace|s (meerv.) |
(wielrennen) stilstand op je fiets in een wielerwedstrijd sport
Voorbeeld: `Met surplace je tegenstander in de koppositie dwingen` |
|
surplacen
werkw. |
zich in evenwicht houden op een stilstaande fiets
Voorbeeld: `Om te surplacen heb je een goed evenwicht nodig... of zijwieltjes! ` [wielrennen] zich balancerend laten voortbollen op de fiets zonder te trappen, meestal om de leiding nillens willens op te dringen aan de tegenstander Voorbeeld: `Sommige sprinters zijn meesters in het surplacen. ` passief zijn, de toestand laten zoals hij is zonder in te grijpen Voorbeeld: `Wie failliet gegaan is, kan ofwel surplacen en wegkwijnen in het verleden, ofwel handelen en opnieuw van nul beginnen. ` |
|
de surprise
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sʏrpri:zə] Verbuigingen: surprise|s (meerv.) |
origineel verpakt sinterklaascadeau
Voorbeelden: `Bij een surprise moet je de verpakking uit elkaar halen voordat je het cadeau vindt.`, `surprises maken` |
|
het surrealisme
zelfst.naamw. Uitspraak: [sʏreja'lɪsmə] |
stroming in de kunst en literatuur die gebruikmaakt van magische elementen die teruggaan op het onderbewuste
Voorbeeld: `Het surrealisme bloeide in de eerste helft van de twintigste eeuw.` |
|
surrealistisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sʏreja'lɪstis] |
die of dat met het surrealisme te maken heeft
Voorbeelden: `een surrealistisch schilderij van Dalí`, `surrealistische films` |
|
het surrogaat
zelfst.naamw. Uitspraak: [sʏro'xat] Verbuigingen: surro'gaten (meerv.) |
plaatsvervangend middel met minder kwaliteit
Voorbeelden: `In de oorlog moesten mensen het doen met surrogaten`, `Methodon wordt over de hele wereld gebruikt als een surrogaat voor heroïne.`, `surrogaatkoffie` |
|
surrounden
werkw. Afbreekpatroon: sur - 'roun - den Herkomst: «Engels Verbuigingen: surroundde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesurround (volt.deelw.) |
geluidsweergave instellen muziek
Voorbeeld: `als je goed kan surrounden heb je meer plezier tijdens het luisteren naar muziek` |
|
de surseance
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sʏrse'jɑ̃sə] Verbuigingen: surseance|s (meerv.) |
uitstel van betaling van een schuld juridisch
Voorbeeld: `surseance van betaling verlenen` |
|
de surveillant
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sʏrvɛi'jɑnt] Verbuigingen: surveillant|en (meerv.) de surveillant|e zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sʏrvɛi'jɑnt|ə] Verbuigingen: surveillante|n, surveillante|s (meerv.) |
iemand die toezicht houdt
Voorbeeld: `surveillant zijn bij een examen` |
|
surveilleren
werkw. Uitspraak: [sʏrvɛiˈjerə(n)] Verbuigingen: surveilleerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesurveilleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
toezicht houden
Voorbeeld: `Twee docenten surveilleerden tijdens het examen Engels.` |
|
surveyen
werkw. Afbreekpatroon: 'sur - vey -en Herkomst: «Engels Verbuigingen: surveyde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesurveyd (volt.deelw.) |
onderzoeken, peilen mens
Voorbeeld: `surveyen of er belangstelling is voor een herdenkingsmonument` |
|
survivallen
werkw. Uitspraak: [sʏr'vajvələ(n)] Verbuigingen: survivalde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesurvivald (volt.deelw.) |
aan een survivaltocht meedoen
|
|
de survivaltocht
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sʏr'vajvəltɔxt] Verbuigingen: survivaltocht|en (meerv.) |
tocht in de vrije natuur in extreme omstandigheden waarin je je moet zien te redden
Voorbeeld: `aan een survivaltocht meedoen` Synoniem: overlevingstocht |
|
sussen
werkw. Uitspraak: [ˈsʏsə(n)] Verbuigingen: suste (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesust (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met kalmerende woorden rustig maken
Voorbeelden: `een kind in slaap sussen`, `de ruzie sussen` Synoniemen: kalmeren, tot bedaren brengen |
|
je geweten sussen
|
(voor jezelf goedpraten wat je verkeerd hebt gedaan)
|
|
suspenderen
werkw. |
[scheikunde] een fijne verdeling van de ene fase in de andere maken
Voorbeeld: `Het is mogelijk colloïdaal goud stabiel in water te suspenderen indien de nanopartikeltjes met een geschikt schutcolloïed afgedekt worden. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het suspenderen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
de suspensie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sʏs'pɛnsi] Verbuigingen: suspensie|s (meerv.) |
mengsel van een vloeistof met een poedervormige vast stof
Voorbeeld: `Verf is een suspensie van kleurstof in terpentine of water.` |
|
de SUV
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ɛsy've] Verbuigingen: SUV|'s (meerv.) |
Sports Utility Vehicle
grote personenauto met vierwielaandrijving Voorbeeld: `Veel mensen vinden een SUV heel stoer, maar hij zuipt benzine.` |
|
Svan
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die in Georgië gesproken wordt Voorbeeld: `Het Svan is een bedreigde taal door het relatief lage aantal sprekers. `
|
|
swaffelen
werkw. Verbuigingen: swaffelde (verl.tijd ) Verbuigingen: geswaffeld (volt.deelw.) |
het aantikken met de penis, vaak met herhaalde bewegingen, van andermans lichaam of een voorwerp erotiek
Voorbeeld: `Alleen mannen kunnen swaffelen (vrouwen ook, mits in het bezit van hulpmiddelen). ` Synoniem: zwaffelen |
|
swag
zelfst.naamw. |
stijl of imago (straattaal)
Voorbeeld: `Die zelfingenomen houding is gewoon zijn swag.` Synoniem: houding |
|
het Swahili
zelfst.naamw. Uitspraak: [swa'hili] |
Afrikaanse taal die in veel Oost-Afrikaanse landen gesproken wordt
Voorbeeld: `cursus Swahili voor beginners` |
|
swappen
werkw. Afbreekpatroon: 'swap - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: swapte (verl.tijd ) Verbuigingen: geswapt (volt.deelw.) |
het aangaan van een ruiltransactie
Voorbeeld: `ongewenste kleding, schoenen en accessoires swappen was dit jaar een ware hype bij de vrouwen in België ` Synoniem: omwisselen, ruilen |
|
de swastika
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['swɑstika] Verbuigingen: swastika|'s (meerv.) |
kruis met haakvormige uiteinden
Synoniem: hakenkruis |
|
I het Swazi
zelfst.naamw. Uitspraak: ['swazɪ] |
taal die in Swaziland en Zuid-Afrika gesproken wordt
|
|
IIa de Swazi
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['swazɪ] Verbuigingen: Swazi|’s, Swa|ziërs (meerv.) IIb de Swazische zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['swazɪsə] Verbuigingen: Swazische|n (meerv.) |
iemand met de Swazische nationaliteit
|
|
Swaziër
zelfst.naamw. |
[demoniem] een inwoner van Swaziland, of iemand afkomstig uit Swaziland
|
|
Swaziland
zelfst.naamw. |
[land] een land in zuidelijk Afrika, officieel het Koninkrijk Swaziland Voorbeeld: `Wij gaan morgen op vakantie naar Swaziland. `
|
|
Swazisch
bijv.naamw. Uitspraak: ['swazis] |
als iets of iemand uit Swaziland komt of met Swaziland te maken heeft
|
|
Swazische
zelfst.naamw. |
[demoniem] een vrouwelijke inwoner van Swaziland, of een vrouw afkomstig uit Swaziland
|
|
de sweater
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['swɛtər, 'switər] Verbuigingen: sweater|s (meerv.) |
katoenen trui met lange mouwen
|
|
sweepen
werkw. Afbreekpatroon: 'swee - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: sweepte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesweept (volt.deelw.) |
uitvoeren van een onderzoek naar de aanwezigheid van verborgen technische apparaten computer
Voorbeeld: `Hij sweept om te zien of hij wordt bespioneerd d.m.v. afluisterapparatuur en/of camera's.` |
|
sweepen
werkw. Afbreekpatroon: 'swee - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: sweepte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesweept (volt.deelw.) |
uitvoeren van een onderzoek naar de aanwezigheid van verborgen technische apparaten computer
Voorbeeld: `Hij sweept om te zien of hij wordt bespioneerd d.m.v. afluisterapparatuur en/of camera's.` |
|
sweepen
werkw. Afbreekpatroon: 'swee - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: sweepte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesweept (volt.deelw.) |
uitvoeren van een onderzoek naar de aanwezigheid van verborgen technische apparaten computer
Voorbeeld: `Hij sweept om te zien of hij wordt bespioneerd d.m.v. afluisterapparatuur en/of camera's.` |
|
swingen
bijv.naamw. Afbreekpatroon: ` swin - gen Herkomst: «Engels Verbuigingen: swingde (verl.tijd ) Verbuigingen: geswingd (volt.deelw.) |
1) dansen op muziek vrije tijd
Voorbeeld: `lekker swingen in de discotheek` 2) intieme vriendschap hebben tussen twee of meerdere stellen of koppels mens Voorbeeld: `op Amerikaanse luchtmachtbases tijdens de Tweede Wereldoorlog is heel wat geswingd onder de aldaar wonende officieren-vliegers en hun vrouwen` Synoniem: partnerruil |
|
swipen
werkw. Afbreekpatroon: 'swi - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: swipete (verl.tijd ) Verbuigingen: geswipet (volt.deelw.) |
op een aanraakscherm door een document bladeren computer
Voorbeeld: `even de folder van de bouwmarkt swipen` Synoniem: doorbladeren |
|
offshoren
werkw. Afbreekpatroon: 'off - sho - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: offshorede (verl.tijd ) Verbuigingen: geoffshored (volt.deelw.) |
uitbesteden van werkzaamheden naar lagelonenlanden
Voorbeeld: `het belangrijkste motief voor offshoren is loonkostenvermindering` |
|
switchen
werkw. Uitspraak: [swɪt'ʃə(n)] Verbuigingen: switchte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft, is geswitcht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) van plaats wisselen sport
Voorbeeld: `switchen na de service bij het volleybal` 2) omschakelen naar (iets anders) Voorbeelden: `van energieleverancier switchen`, `Computercriminelen lijken van e-mail naar zoekmachines te switchen.` Synoniem: overstappen naar |
|
switchen
werkw. Uitspraak: [swɪt'ʃə(n)] Verbuigingen: switchte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft, is geswitcht (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) van plaats wisselen sport
Voorbeeld: `switchen na de service bij het volleybal` 2) omschakelen naar (iets anders) Voorbeelden: `van energieleverancier switchen`, `Computercriminelen lijken van e-mail naar zoekmachines te switchen.` Synoniem: overstappen naar |
|
omswitchen
werkw. Afbreekpatroon: 'om - swit - chen Herkomst: «Engels Verbuigingen: switchte om (verl.tijd ) Verbuigingen: omgeswitcht (volt.deelw.) |
omslaan, overstappen, overschakelen
Voorbeeld: `omswitchen naar een andere verzekeringsmaatschappij` |
|
swypen
werkw. Afbreekpatroon: 'swy - pen Herkomst: «Engels Verbuigingen: swypete (verl.tijd ) Verbuigingen: geswypet (volt.deelw.) |
slepend typen op een touchscreen techniek
Voorbeelden: `efficiënt smsjes versturen door te swypen `, `na het swypen van enige letters vormen zich al woorden` |
|
Sydney
zelfst.naamw. |
[toponiem|land=Australië] de grootste stad van Australië en de hoofdstad van de deelstaat Nieuw-Zuid-Wales Voorbeeld: `Sydney schijnt een mooie stad te zijn. `
|
|
de syfilis
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['sifilɪs] |
seksueel overdraagbare ziekte die door een bacterie wordt veroorzaakt
Voorbeeld: `Syfilis is goed te genezen als je gauw naar de dokter gaat.` |
|
de syllabe
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sɪ'labə] Verbuigingen: syllabe|s, syllabe|n (meerv.) |
elk deel waarin een woord verdeeld kan zijn taalkunde
Voorbeeld: `Het woord 'ínternet' heeft drie syllabes: 'in', 'ter' en 'net'.` Synoniem: lettergreep |
|
de syllabus
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sɪlabʏs] Verbuigingen: syllabus|sen, sylla|bi (meerv.) |
boekwerk met een overzicht en samenvatting van de leerstof
Voorbeeld: `bij het eerste college een syllabus krijgen` |
|
syllogisme
zelfst.naamw. |
een logische redenering waaruit een conclusie afgeleid wordt Voorbeeld: `Een syllogisme is het resultaat van de deductieve redeneermethode. `
|
|
de symbiose
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɪmbi'jozə] |
het samenleven van verschillende organismen tot beider voordeel biologie
|
|
het symbool
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɪmˈbol] Verbuigingen: sym|bolen (meerv.) |
beeld, ding, dier of bloem dat door jarenlange traditie of afspraak een speciale betekenis heeft
Voorbeeld: `De balans is het symbool van de rechtvaardigheid.` Synoniem: teken |
|
de symboliek
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɪmbo'lik] Verbuigingen: symboliek|en (meerv.) |
betekenis (van iets) als symbool
Voorbeelden: `de symboliek van kleuren`, `De symboliek van het getal 13 is dat het ongeluk brengt.` |
|
symbolisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sɪmˈbolis] |
als symbool bedoeld
|
|
een symbolisch bedrag
|
(een klein bedrag dat niet in verhouding staat tot de werkelijke waarde van het gekochte product)
|
|
symboliseren
werkw. Uitspraak: [sɪmboliˈzerə(n)] Verbuigingen: symboliseerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesymboliseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
het symbool zijn van iets
Voorbeeld: `De uil symboliseert wijsheid.` Synoniem: staan voor |
|
het symbool
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɪmˈbol] Verbuigingen: sym|bolen (meerv.) |
beeld, ding, dier of bloem dat door jarenlange traditie of afspraak een speciale betekenis heeft
Voorbeeld: `De balans is het symbool van de rechtvaardigheid.` Synoniem: teken |
|
de symfonie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɪmfoˈni] Verbuigingen: symfonie|ën (meerv.) |
meerdelig muziekwerk voor een groot orkest zonder solisten
Voorbeeld: `De Negende Symfonie van Beethoven` |
|
het symfonieorkest
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɪmfo'niɔrkɛst] Verbuigingen: symfonieorkest|en (meerv.) |
groot orkest met strijk- en blaasinstrumenten en slagwerk
Voorbeeld: `Een symfonieorkest speelt meestal klassieke muziek.` |
|
symfonisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sɪmˈfonis] |
zoals in of van een symfonie
|
|
een symfonisch gedicht
|
(muziekwerk waarin de componist met muzikale middelen iets buiten de muziek beschrijft, bijvoorbeeld een landschap of een verhaal)
|
|
de symmetrie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sime'tri] Verbuigingen: symmetrie|ën (meerv.) |
toestand dat twee helften elkaars spiegelbeeld zijn
Voorbeeld: `De symmetrie van je gezicht is niet volmaakt.` Antoniem: asymmetrie |
|
symmetrisch
bijv.naamw. Uitspraak: [siˈmetris] |
met twee helften die elkaars spiegelbeeld zijn
Voorbeeld: `De hoofdletter A is over de lengteas symmetrisch.` Antoniem: asymmetrisch |
|
sympathicomimeticum
zelfst.naamw. |
[medisch] middel met opwekkende werking van het autonoom zenuwstelsel
|
|
de sympathie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɪmpaˈti] Verbuigingen: sympathie|ën (meerv.) |
prettig gevoel dat je voor iemand of iets hebt
Voorbeelden: `sympathie voelen voor een collega`, `uit sympathie voor het werk van de vrijwillige brandweer` Antoniem: antipathie Synoniem: genegenheid |
|
sympathiek
bijv.naamw. Uitspraak: [sɪmpaˈtik] |
die of dat je sympathie opwekt
Voorbeelden: `een sympathieke zaak`, `een sympathieke vrouw` |
|
de sympathisant
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sɪmpati'zɑnt] Verbuigingen: sympathisant|en (meerv.) de sympathisant|e zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɪmpati'zɑnt|ə] Verbuigingen: sympathisante|n (meerv.) |
iemand die sympathie heeft (voor iets)
Voorbeeld: `sympathisant zijn van de milieubeweging |
|
sympathiseren
werkw. Afbreekpatroon: sym - pa - thi - se - ren Verbuigingen: sympathiseerde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesympathiseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
meeleven
Voorbeeld: `De politicus sympathiseert met asielzoekers, maar vindt dat de regels moeten worden gehandhaafd.` Synoniemen: meevoelen, genegenheid voelen voor |
|
sympatisch
bijv.naamw. |
[medisch] medegevoelig
|
|
het symposium
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɪm'pozijʏm] Verbuigingen: sympo|sia, symposium|s (meerv.) |
bijeenkomst waar over een bepaald vakgebied kennis wordt uitgewisseld
Voorbeeld: `een symposium over klimaatverandering` Synoniem: congres |
|
symptomatisch
bijv.naamw. |
[medisch] met betrekking tot ziekteverschijnselen
|
|
symptomatologie
zelfst.naamw. |
[medisch] leer van de ziekteverschijnselen
|
|
het symptoom
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɪmpˈtom] Verbuigingen: symp|tomen (meerv.) |
verschijnsel waaraan je iets herkent
Voorbeeld: `Koorts is één van de symptomen van griep.` |
|
symptoombestrijding
|
(het bestrijden van de verschijnselen zonder de oorzaak van het probleem op te lossen)
|
|
de synagoge
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sinaˈxoxə] Verbuigingen: synagoge|n, synagoge|s (meerv.) |
gebedshuis van de joden
Voorbeeld: `Elke sabbat gingen wij naar de synagoge.` Synoniem: sjoel |
|
synaptisch
bijv.naamw. |
[medisch] met betrekking tot onderling contact tussen zenuwcellen
|
|
syncen
werkw. Afbreekpatroon: 'syn - cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: syncte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesynct (volt.deelw.) |
synchroniseren
Voorbeeld: `gmail-contacten syncen met je iPhone` Synoniem: gelijkschakelen |
|
nasynchroniseren
werkw. Uitspraak: [ˈnasɪŋxronizerə(n)] Verbuigingen: synchroniseerde na (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft nagesynchroniseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
van een geluidsopname voorzien waardoor het lijkt alsof de acteurs een andere taal spreken
Voorbeeld: `Amerikaanse films worden in Frankrijk nagesynchroniseerd.` Antoniem: ondertitelen |
|
synchroniseren
werkw. Uitspraak: [sɪŋxroni'zerə(n)] Verbuigingen: synchroniseerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesynchroniseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
laten samenvallen in de tijd
Voorbeeld: `de schoolvakanties synchroniseren` |
|
synchroon
bijv.naamw. Uitspraak: [sɪŋ'xron] |
samenvallend in de tijd
Voorbeeld: `De ondertiteling is synchroon met het beeld.` Synoniem: gelijktijdig |
|
syncope
zelfst.naamw. |
[medisch] plotseling bewustzijnsverlies
[muziek] verlegging van de maataccenten Voorbeeld: `Die syncopen rammelden een beetje, laten we het vanaf maat 13 opnieuw doen. ` [taalkunde] het wegvallen van een of meer klanken binnen een woord Voorbeeld: `Als de elisie een klinker binnen het woord betreft, spreekt men van syncope. ` |
|
syncoperen
werkw. Afbreekpatroon: syn - co -'pe - ren Verbuigingen: syncopeerde (verl.tijd ) Verbuigingen: gesyncopeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
door componisten gebruikte techniek om een regelmatig ritme te voorkomen door de nadruk in een ritme te verplaatsen muziek
Voorbeelden: `In de samba ligt de nadruk op de tweede en vierde tel van de vierkwartsmaat met syncoperende tegenritmes. `, `Syncoperen is het geven van accenten in de muziek op plaatsen waar men die niet verwacht.` |
|
syncope
zelfst.naamw. |
[medisch] plotseling bewustzijnsverlies
[muziek] verlegging van de maataccenten Voorbeeld: `Die syncopen rammelden een beetje, laten we het vanaf maat 13 opnieuw doen. ` [taalkunde] het wegvallen van een of meer klanken binnen een woord Voorbeeld: `Als de elisie een klinker binnen het woord betreft, spreekt men van syncope. ` |
|
syncretisme
zelfst.naamw. |
de versmelting van wijsgerige en religieuze opvattingen en meningen van verschillende herkomsten, zonder dat er een synthese bereikt wordt
Voorbeeld: `Niet veel mensen kennen het woord "syncretisme" tegenwoordig nog. ` de samensmelting van naamvallen in een taal Voorbeeld: `Hij wist niet of syncretisme bestond in het Lezgi. ` |
|
syncen
werkw. Afbreekpatroon: 'syn - cen Herkomst: «Engels Verbuigingen: syncte (verl.tijd ) Verbuigingen: gesynct (volt.deelw.) |
synchroniseren
Voorbeeld: `gmail-contacten syncen met je iPhone` Synoniem: gelijkschakelen |
|
het syndicaat
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɪndi'kat] Verbuigingen: syndi|caten (meerv.) |
1) groep bedrijven die opkomen voor een gemeenschappelijk belang
Voorbeeld: `De kapitalisten richtten kartels, syndicaten en trusts op.` 2) vereniging van werknemers om hun belangen te verdedigen Voorbeeld: `De syndicaten organiseerden in het ganse land een aantal demonstraties.` Synoniemen: vakbond, vakvereniging |
|
het syndroom
zelfst.naamw. Uitspraak: [sɪn'drom] Verbuigingen: syn|dromen (meerv.) |
geheel van verschijnselen die horen bij een ziekte medisch
Voorbeelden: `het syndroom van Asperger`, `downsndroom` |
|
de synergie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sinɛr'xi] Verbuigingen: synergie|ën (meerv.) |
effect van samenwerking dat groter is dan wat de afzonderlijke partijen in totaal bereikt zouden hebben
Voorbeelden: `streven naar synergie`, `als reden voor een fusie synergie aanvoeren` |
|
het synergisme
zelfst.naamw. Uitspraak: [sinɛr'xɪsmə] |
samenwerking tussen verschillende partijen
Voorbeeld: `Synergisme is neutraler dan synergie: het heeft niet het voordelige effect van synergie.` |
|
cynisch
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈsinis] |
die niet gelooft in goede bedoelingen van mensen
Voorbeeld: `een cynische opmerking` |
|
de synode
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [si'nodə] Verbuigingen: synode|n, synode|s (meerv.) |
kerkelijke vergadering waarin geloofszaken centraal staan religie
|
|
het synoniem
zelfst.naamw. Uitspraak: [sinoˈnim] Verbuigingen: synoniem|en (meerv.) |
woord met dezelfde betekenis taalkunde
Voorbeeld: `Helaas heeft het woord 'synoniem' zelf geen synoniemen.` |
|
de synopsis
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [si'nɔpsɪs] Verbuigingen: synopsis|sen (meerv.) |
kort overzicht
Voorbeelden: `een synopsis van de geneeskunde`, `de synopsis van een film` |
|
synoviaal
bijv.naamw. |
[medisch] met betrekking tot de slijmvliesbekleding van gewricht
|
|
synovitis
zelfst.naamw. |
[medisch] gewrichtsontsteking
|
|
syntactisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sɪn'tɑktis] |
volgens de regels van de grammatica, of met grammatica te maken hebbend taalkunde
Voorbeeld: `de syntactische structuur van een zin` Synoniem: grammaticaal |
|
de syntaxis
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɪn'tɑksɪs] |
regels van een taal voor het maken van groepen van woorden en van zinnen taalkunde
Voorbeeld: `De syntaxis van het Nederlands komt sterk overeen met die van het Afrikaans.` Synoniem: grammatica |
|
de synthese
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sɪn'tezə] Verbuigingen: synthese|n, synthese|s (meerv.) |
verbinding van verschillende dingen tot een nieuw geheel
Voorbeelden: `de synthese van zeep uit zonnebloemolie en natronloog`, `chemische synthese van stoffen tot een verbinding`, `Maimonides schreef een synthese van het Griekse, joodse en christelijke gedachtegoed.` |
|
de synthesizer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sɪntəsajzər] Verbuigingen: synthesizer|s (meerv.) |
elektronisch muziekinstrument met toetsenbord
Synoniem: keyboard |
|
synthetisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sɪnˈtetis] |
kunstmatig gemaakt
Voorbeeld: `Was synthetische stoffen altijd op lage temperaturen.` Antoniem: natuurlijk |
|
synthetiseren
werkw. Uitspraak: [sɪnteti'zerə(n)] Verbuigingen: synthetiseerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gesynthetiseerd Toon alle vervoegingen |
(afzonderlijke dingen) samenvoegen tot een geheel of met elkaar in verband brengen
Voorbeelden: `informatie analyseren, structureren, synthetiseren en presenteren`, `het synthetiseren van verbindingen door een scheikundige` |
|
Syrië
zelfst.naamw. |
[land] een land in het Midden-Oosten, officieel de Arabische Republiek Syrië
|
|
de Syriër
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['sirijər] Verbuigingen: Syriër|s (meerv.) de Sy|rische zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['si|risə] Verbuigingen: Syrische|n (meerv.) |
iemand met de Syrische nationaliteit
|
|
Syrisch
bijv.naamw. Uitspraak: ['siris] |
als iets of iemand uit Syrië komt of met Syrië te maken heeft
|
|
het systeem
zelfst.naamw. Uitspraak: [sisˈtem] Verbuigingen: sys|temen (meerv.) |
1) iets dat op een samenhangende manier is opgezet of georganiseerd
Voorbeelden: `het systeem van de parlementaire democratie`, `montagesysteem` Synoniem: stelsel 2) manier waarop iets is opgezet of georganiseerd Voorbeeld: `Er zit geen systeem in mijn boekhouding.` Synoniem: systematiek |
|
de systeemanalist
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sis'temanalɪst] Verbuigingen: systeemanalist|en (meerv.) |
iemand die als beroep de behoeften van de gebruiker analyseert en vertaalt naar een specificatie van software computers
Synoniem: systeemontwerper |
|
systeemanalyse
zelfst.naamw. |
[wetenschap] een interdiscipline tussen informatie en bedrijfskunde, gericht op het analyseren van systemen, voorafgaande aan reorganisatie en of automatisering van bedrijfsprocessen
[informatica] een werkwijze om verschijnselen te bestuderen voorafgaande aan de ontwikkeling van informatiesystemen |
|
systeembeheer
zelfst.naamw. |
[informatica] het beheer van één of meerdere computersystemen en of informatiesystemen
|
|
systeembekisting
zelfst.naamw. |
[bouwkunde] de bekistingen voor het storten van betonwanden opgebouwd uit afzonderlijke elementen, die een geheel systeem vormen
|
|
systeembenadering
zelfst.naamw. |
[wetenschap] een werkwijze om verschijnselen te bestuderen als een geheel met een onderlinge samenhang en een wisselwerking met de omgeving Voorbeeld: `De organisatie werd met behulp van de systeembenadering bestudeerd. `
|
|
systeembiologie
zelfst.naamw. |
[biologie] [wetenschap] de wetenschap die biologische systemen bestudeert als een geheel Voorbeeld: `Systeembiologie is een wetenschappelijke benadering van biologische processen. `
|
|
systeembouw
zelfst.naamw. |
[bouwkunde] een bouwproject opgebouwd uit verschillende gelijksoortige delen
Voorbeeld: `In die tijd werd begonnen met de bouw van de typische systeembouw flats. ` [bouwkunde] een geïndustrialiseerde bouwmethode |
|
systeembouwer
zelfst.naamw. |
[bouwkunde] een bouwer van systeembouw
Voorbeeld: `Van de aanvang af moet het plan worden opgezet in samenwerking met het bedrijf van de systeembouwer, wiens systeem zal worden toegepast.<ref>Adolph Hendriks (1957). 'De prijsvorming in het bouwbedrijf: de structuur van het bouwbedrijf'. p.43.</ref> ` [elektronica] een bouwer van computersystemen [filosofie] een bouwer van filosofische systemen Voorbeeld: `Kant en Hegel werden in de 19e eeuw als de grootste systeembouwers van hun tijd. ` [informatica] een bouwer van informatiesystemen Voorbeeld: `De systeembouwer verzamelt alle veranderingen die de gebruiker heeft aangegeven en verfijnt het prototype.<ref>Kenneth C Laudon (2006). 'Bedrijfsinformatiesystemen'. p.541.</ref> ` [wetenschap] een bouwer van wetenschappelijke systemen Voorbeeld: `Talcott Parsons: systeembouwer van de sociologie.<ref>Mart-Jan de Jong (1997). 'Grootmeesters van de sociologie'. p.143.</ref> ` |
|
systeemdenken
zelfst.naamw. |
een gestructureerd denken in de theorie en praktijk, waarbij de verschijnselen worden beschreven in termen van systemen en processen
Voorbeeld: `Het systeemdenken is een ordeningsinstrument voor het leren begrijpen hoe dingen in de dimensie van werkelijkheid werken en waarom ze zo werken.<ref>Frans van Eijnatten en Marian Kuijs (2002). Verdieping van chaosdenken: theorie en praktijk. p.87</ref> ` [wetenschap] de interdisciplinaire wetenschap, waarin de beginselen van deze systematische denkwijze zijn vastgelegd en uitgewerkt Voorbeeld: `Het systeemdenken is een geheel van kennis en instrumenten, ontwikkeld in de in de afgelopen vijftig jaar, dat ons in staat stelt grote patronen duidelijk te zien en effectiever te wijzigen.<ref> ` |
|
systeemdiagnose
zelfst.naamw. |
[psychologie] een diagnose gesteld in een systeemtherapie
|
|
systeemdiagnostiek
zelfst.naamw. |
[psychologie] het geheel van diagnosemiddelen voor systeemtherapie
[psychologie] de uitvoering van een systeemdiagnose |
|
systeemdwang
zelfst.naamw. |
verschijnsel dat de inrichting van het systeem een verplicht gedrag oplegt Voorbeeld: `Door regelgeving en systeemdwang wordt de vrijheid van handelen steeds beperkter. `
|
|
systeemeigenschap
zelfst.naamw. |
een eigenschap van een systeem Voorbeeld: `Het te ontwerpen systeem dient de beschreven systeemeigenschap te krijgen. `
|
|
systeemgericht
bijv.naamw. |
gebaseerd op een bepaald systeem, of volgens de richtlijnen van zo'n systeem
volgens de voorschriften van de systeemtherapie |
|
systeemintegratie
zelfst.naamw. |
de integratie van deelsystemen in een overkoepelend systeem Voorbeeld: `De systeemintegratie bij de Betuweroute betrof de integratie van allerlei deelsystemen. `
|
|
systeeminterventie
zelfst.naamw. |
[psychologie] een interventie in een systeemtherapie, waarbij een complex aan maatregelen wordt genomen
|
|
de systeemkaart
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [sis'temkart] Verbuigingen: systeemkaart|en (meerv.) |
kaartje in een kaartsysteem
Synoniemen: fiche, steekkaart |
|
systeemkunde
zelfst.naamw. |
[wetenschap] de tak van wetenschap die het analyseren en ontwerpen van technische en organisatorische systemen bestudeert
|
|
systeemleer
zelfst.naamw. |
[wetenschap] de systeemkunde
|
|
systeemloos
bijv.naamw. |
het ontbreken van een bepaald systeem in een gegeven situatie of omgeving
Voorbeeld: `De kunstwerken ware achterloos en systeemloos ten toon gesteld. ` het niet behoren tot een bepaald systeem Voorbeeld: `Dit systeemloze forum is onafhankelijk van enige specifieke productmerken. ` |
|
systeemmannetje
zelfst.naamw. |
iemand die de eigenaardigheden van het sociale of politieke systeem waarbinnen hij opereert goed weet te benutten, maar geheel wars is van morele verantwoordelijkheid of idealisme Voorbeeld: `Hij is echt een systeemmannetje; daar moet je geen verbeteringen van verwachten. `
|
|
systeemmeubelen
zelfst.naamw. |
[bouwkunde] de meubelen veelal voor kantoorinrichting, die systematisch met verschillende onderdelen zijn op te bouwen
|
|
systeemmodel
zelfst.naamw. |
een al dan niet specifieke systematische voorstelling van zaken Voorbeeld: `De wetenschapper heeft de politieke situatie in een systeemmodel samengevat. ` Voorbeeld: `Ontwikkeling van computerprogramma's en systeemmodellen voor de studie van karakteristieken van bodems en gewassen in Irak.<ref>Titel van de publicatie M.H. Jawad (1983). 'Ontwikkeling van computerprogramma's en systeemmodellen voor de studie van karakteristieken van bodems en gewassen in Irak'.</ref> `
|
|
systeemonderzoek
zelfst.naamw. |
[wetenschap] een systematische wijze van onderzoek
Voorbeeld: `In systeemonderzoek wordt ernaar gestreefd de invloed van de diverse componenten in het systeem (proefpersonen, omgevingsfactoren, behandelingen, verrichtingen) op de essentiële citeriumvariabelen zoveel mogelijk vast te stellen.<ref>Eduard Cornelis Klip (1972). 'Studiebegeleiding aan eerstejaarsstudenten'. p.12.</ref> ` [informatica] de studie voorafgaande aan de ontwikkeling van informatiesystemen |
|
systeemontwerp
zelfst.naamw. |
het al dan niet specifieke ontwerp van een systeem
Voorbeeld: ` Het ontwerpproces was in eerste instantie gericht op de ontwikkeling en opzet van een systeemontwerp. ` het proces van het ontwerpen van een systeem Voorbeeld: `Het systeemontwerp kan in verschillende fasen worden onderverdeeld. ` |
|
de systeemontwerper
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sis'temɔntwɛrpər] Verbuigingen: systeemontwerper|s (meerv.) |
iemand die als beroep de behoeften van de gebruiker analyseert en vertaalt naar een specificatie van software. computers
Synoniem: systeemanalist |
|
de systeemontwikkelaar
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [sis'temɔntwɪkəlar] Verbuigingen: systeemontwikkelaar|s (meerv.) |
iemand die als beroep informatiesystemen bouwt
Voorbeeld: `Een systeemontwikkelaar werkt het ontwerp uit tot een werkend systeem.` |
|
systeemontwikkeling
zelfst.naamw. |
de ontwikkeling van een systeem; met de ontwerp en de constructie van een nieuw systeem, of de modificatie van een bestaand systeem Voorbeeld: `In de informatica zijn vele methodieken ontwikkeld om de systeemontwikkeling te structureren. `
|
|
systeemopzet
zelfst.naamw. |
de opzet en samenstelling van een systeem
Voorbeeld: `Voor de systeemopzet van deze computer bestaan bij aanschaf verschillende opties. ` de conceptuele opzet van het systeem Voorbeeld: `De systeemopzet voor het invoer van rekeningrijden in Nederland is in 2005 ontwikkeld. ` |
|
systeemplafond
zelfst.naamw. |
[bouwkunde] een plafond opgebouwd uit verschillende veelal losse of demontabele onderdelen Voorbeeld: `In het kantoorpand zijn alle kantoorruimten voorzien van een systeemplafond. `
|
|
systeempsychologie
zelfst.naamw. |
[psychologie] een tak van toegepaste psychologie gericht op de studie van menselijk gedrag en ervaring in complexe systemen Voorbeeld: `Alleen al door met de ogen van de systeempsychologie te kijken verandert er al iets: er komt rust in het gezin of de klas, er ontstaat samenwerking in het team, ouders raken geïntresseerd in schoolzaken.<ref>E. Kessler ea. (2008). 'Liefdevol opvoeden, een kunst: op een zinvolle manier grenzen stellen en daarbij je goede humeur bewaren'. p.95.</ref> `
|
|
systeemrisico
zelfst.naamw. |
een risico wat aan het systeem als geheel en aan het complex van deelsystemen is verbonden Voorbeeld: `Het systeemrisico tijdens de afgelopen bankencrisis was dat banken elkaar meetrokken in hun val. `
|
|
systeemtheorie
zelfst.naamw. |
[wetenschap] de theorie over de systematische beschouwing van systemen in de natuur, wetenschap en of maatschappij
|
|
systeemtherapeut
zelfst.naamw. |
[psychologie] de therapeut in een systeemtherapie
|
|
systematicus
zelfst.naamw. |
een persoon die systematisch te werk gaat
|
|
de systematiek
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [sistema'tik] |
1) rangschikking (van dingen) op basis van kenmerken
Voorbeelden: `verzekerden inpassen in de systematiek van de zorgzwaartepakketten`, `de systematiek van plant- en diersoorten` 2) studie van de diversiteit van het leven op aarde biologie Voorbeeld: `Systematiek is een vakgebied binnen de biologie.` Synoniem: biosystematiek |
|
systematisch
bijv.naamw. Uitspraak: [sistəˈmatis] |
volgens een systeem
Voorbeeld: `een probleem systematisch aanpakken` Synoniemen: methodisch, planmatig, stelselmatig |
|
systematiseren
werkw. |
het stelselmatig, ordenen volgens een vooropgezet systeem Voorbeeld: `Het overzicht van definities is zo ver mogelijk gesystematiseerd. `
|
|
systematisering
zelfst.naamw. |
een aangebrachte ordening Voorbeeld: `De systematisering die hij heeft aangebracht, is jaren onveranderd gebleven. `
|
|
het systeem
zelfst.naamw. Uitspraak: [sisˈtem] Verbuigingen: sys|temen (meerv.) |
1) iets dat op een samenhangende manier is opgezet of georganiseerd
Voorbeelden: `het systeem van de parlementaire democratie`, `montagesysteem` Synoniem: stelsel 2) manier waarop iets is opgezet of georganiseerd Voorbeeld: `Er zit geen systeem in mijn boekhouding.` Synoniem: systematiek |
|
systemisch
bijv.naamw. |
[medisch] over het hele lichaam verspreid
|
|
de raad
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [rat] Verbuigingen: raden (meerv.) |
1) groep mensen die advies geeft of leiding geeft
Voorbeeld: `gemeenteraad` raad van bestuur (leidinggevenden van een groot bedrijf) 2) advies Voorbeelden: `iemand raad geven`, `raad opvolgen` |
|
je geen raad weten
|
(niet weten wat je moet doen) Synoniem: wanhopen
|
|
Goede raad is duur.
|
(dit zeg je als je niet weet hoe je een probleem moet oplossen)
|
|
aanraden
werkw. Uitspraak: [ˈanradə(n)] Verbuigingen: raadde aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangeraden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een bepaalde raad geven
Voorbeeld: `Hij raadt me aan dat huis niet te kopen.` Antoniem: afraden Synoniem: adviseren |
|
afraden
werkw. Uitspraak: [ˈɑfradə(n)] Verbuigingen: raadde af, ried af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeraden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
de raad geven iets niet te doen
Voorbeelden: `Ik heb hem afgeraden die moeilijke opleiding te gaan volgen.`, `Ik heb hem dat restaurant afgeraden.` Antoniem: aanraden Synoniem: ontraden |
|
raden
werkw. Uitspraak: [ˈradə(n)] Verbuigingen: raadde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geraden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) antwoord geven zonder dat je het weet
Voorbeeld: `Je mag drie keer raden hoe oud ik ben.` Synoniem: gissen |
|
Dat is je geraden!
|
(dat moet je doen, anders krijg je problemen)
|
|
raadgever
zelfst.naamw. |
iemand die ergens raad over geeft Voorbeeld: `Ik wil later beslist raadgever worden. `
|
|
de raadgeving
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['ratxevɪŋ] Verbuigingen: raadgeving|en (meerv.) |
aanbeveling om iets te doen of te laten
Voorbeeld: `Ik heb zoveel raadgevingen gekregen dat ik juist niet meer weet wat ik moet doen.` Synoniemen: raad, advies |
|
raadplegen
werkw. Uitspraak: [ˈratplexə(n)] Verbuigingen: raadpleegde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geraadpleegd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
advies of informatie zoeken bij
Voorbeelden: `een woordenboek raadplegen`, `adviseurs raadplegen over een probleem` |
|
de raadpleging
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['ratplexɪŋ] Verbuigingen: raadpleging|en (meerv.) |
actie om advies te vragen of informatie te zoeken
Voorbeeld: `Na raadpleging van de leden heeft het bestuur een besluit genomen.` |
|
het raadsel
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈratsəl] Verbuigingen: raadsel|s (meerv.) |
speciaal ontworpen moeilijke vraag
Voorbeelden: `iemand een raadseltje opgeven`, `een raadsel oplossen`, `Het is me een raadsel hoe dit kon gebeuren.` |
|
raadselachtig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈratsəlɑxtəx] |
vreemd en onverklaarbaar
Voorbeeld: `raadselachtige verdwijningen` Synoniem: mysterieus |
|
de raadsheer
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['ratsher] Verbuigingen: raads|heren (meerv.) |
1) lid van een hoger rechtsprekend college zoals het Gerechtshof en de Hoge Raad, in België van het Hof van Beroep en Hof van Cassatie
Voorbeeld: `In een periode van tien jaar is in acht gevallen een disciplinaire maatregel opgelegd aan een rechter of raadsheer.` 2) schaakstuk dat alleen diagonaal over het schaakbord mag lopen Synoniem: loper |
|
het raadslid
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈratslɪt] Verbuigingen: raads|leden (meerv.) |
iemand die lid een van een raad (1) is, meestal een gemeenteraad
Voorbeeld: `gekozen worden tot raadslid` |
|
raden
werkw. Uitspraak: [ˈradə(n)] Verbuigingen: raadde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geraden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) antwoord geven zonder dat je het weet
Voorbeeld: `Je mag drie keer raden hoe oud ik ben.` Synoniem: gissen |
|
Dat is je geraden!
|
(dat moet je doen, anders krijg je problemen)
|
|
raadzaam
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈratsam] |
verstandig
Voorbeeld: `Het is raadzaam om eerst boodschappen te doen, omdat straks de winkels dichtgaan.` |
|
de raaf
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [raf] Verbuigingen: raven (meerv.) |
zwarte vogel die op een grote kraai lijkt
Voorbeeld: `In de vlucht is de raaf van andere kraaiachtigen te onderscheiden door de langere vleugels en de wigvormige staart.` |
|
een witte raaf
|
(iemand met zodanige kwaliteiten dat je hem nooit zult vinden)
|
|
raagbol
zelfst.naamw. |
een ronde harige borstel aan een lange stok, vaak gebruikt om hogergelegen spinnenraggen mee te verwijderen Voorbeeld: `Met een raagbol verwijderde ze het spinnenweb boven de kast. `
|
|
raak
bijv.naamw. Uitspraak: [rak] |
1) zo dat het aankomt op de plaats die je wilt
Voorbeeld: `raak schieten` Antoniem: mis 2) zo dat het precies beschrijft wat je bedoelt Voorbeeld: `iemand raak typeren` |
|
aanraken
werkw. Uitspraak: [ˈanrakə(n)] Verbuigingen: raakte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangeraakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met de handen komen aan (iets of iemand)
Voorbeeld: `De verliefde jongen wil het meisje heel graag aanraken.` |
|
achteropraken
werkw. Uitspraak: [ɑxtərˈɔprakə(n)] Verbuigingen: raakte achterop (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is achterop geraakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een achterstand krijgen
Voorbeeld: `door bijbaantjes achteropraken met de studie` Synoniem: achterblijven |
|
kwijtraken
werkw. Uitspraak: [ˈkwɛitrakə(n)] Verbuigingen: raakte kwijt (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is kwijtgeraakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iets of iemand) verliezen
Voorbeeld: `in het zwembad je zonnebril kwijtgeraakt zijn` |
|
losraken
werkw. Uitspraak: ['lɔsrakə(n)] Verbuigingen: raakte los (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is losgeraakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van wat vastzit) onbedoeld en vanzelf losgaan
Voorbeelden: `Kankercellen kunnen losraken van de tumor en zo uitzaaiingen veroorzaken.`, `Ze raakte geleidelijk los van haar geloof.` |
|
opraken
werkw. Uitspraak: ['ɔprakə(n)] Verbuigingen: raakte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: is opgeraakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
gaandeweg steeds verder opgebruikt zijn
Voorbeeld: `De voorraad fossiele brandstoffen zal ooit opraken.` |
|
raken
werkw. Uitspraak: [ˈrakə(n)] Verbuigingen: raakte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) treffen met een schot of klap
Verbuigingen: heeft geraakt (volt.deelw.) Voorbeeld: `Er werd geschoten, maar er is niemand geraakt.` 2) emotie opwekken Verbuigingen: heeft geraakt (volt.deelw.) Voorbeeld: `Wat zij over mijn vader zei, heeft me diep geraakt.` Synoniem: ontroeren 3) terechtkomen of worden Verbuigingen: is geraakt (volt.deelw.) Voorbeelden: `gewond raken`, `zoekraken`, `in de problemen raken` |
|
hem flink raken
|
(veel alcohol drinken)
|
|
aanraken
werkw. Uitspraak: [ˈanrakə(n)] Verbuigingen: raakte aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangeraakt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met de handen komen aan (iets of iemand)
Voorbeeld: `De verliefde jongen wil het meisje heel graag aanraken.` |
|
het raam
zelfst.naamw. Uitspraak: [ram] Verbuigingen: ramen (meerv.) |
glasplaat met (houten) lijst in een opening van een muur
Voorbeelden: `dubbele ramen`, `een raam openzetten`, `wc-raampje` |
|
ramen
werkw. Uitspraak: [ˈramə(n)] Verbuigingen: raamde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geraamd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(kosten) onnauwkeurig berekenen
Voorbeeld: `De reparatie werd geraamd op tweeduizend euro.` Synoniem: schatten |
|
raamdorpelsteen
zelfst.naamw. |
[bouwkunde] een speciaal gevormde tegel onder een kozijn als lekdorpel Voorbeeld: `De donkerbruine raamdorpelstenen kleurden mooi bij het metselwerk. `
|
|
raamkozijn
zelfst.naamw. |
[bouwkunde] een kozijn waarin een raam is opgenomen Voorbeeld: `Het raamkozijn moest vervangen worden. `
|
|
raamopening
zelfst.naamw. |
een opening in een muur waar zich een raam in bevindt
|
|
de raamovereenkomst
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['ramovərenkɔmst] Verbuigingen: raamovereenkomst|en (meerv.) |
een afspraak op hoofdlijnen
Voorbeeld: `De sociale partners hebben een raamovereenkomst gesloten over ouderschapsverlof.` |
|
ramen
werkw. Uitspraak: [ˈramə(n)] Verbuigingen: raamde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geraamd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(kosten) onnauwkeurig berekenen
Voorbeeld: `De reparatie werd geraamd op tweeduizend euro.` Synoniem: schatten |
|
het raamwerk
zelfst.naamw. Uitspraak: ['ramwɛrk] Verbuigingen: raamwerk|en (meerv.) |
1) schematisch plan dat nog verder moet worden ingevuld
Voorbeeld: `Het raamwerk voor mijn roman ligt er, nu het schrijven nog.` 2) lege lijst Voorbeeld: `Het raamwerk voor de nieuwe kozijnen is vandaag geleverd.` |
|
de raap
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [rap] Verbuigingen: rapen (meerv.) |
wortelknol
Voorbeeld: `koolraap` |
|
Nu zijn de rapen gaar.
|
(Nou zal je het hebben.)
|
|
recht voor zijn raap
|
(direct en zonder plichtplegingen) `recht voor zijn raap zeggen waar het op staat` Synoniem: op de man af
|
|
oprapen
werkw. Uitspraak: [ˈɔprapə(n)] Verbuigingen: raapte op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgeraapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
oppakken
Voorbeeld: `Wil je dat even voor me oprapen? Ik kan tegenwoordig zo slecht bukken.` |
|
raapstelen
zelfst.naamw. Uitspraak: ['rapstelə(n)] |
bladgroente die als sla of in stamppot gegeten wordt
Voorbeeld: `Hier heb ik een recept voor raapstelen met pasta.` Synoniem: keeltjes |
|
rapen
werkw. |
met de hand oppakken
verzamelen |
|
raar
bijv.naamw. Uitspraak: [rar] |
vreemd
Voorbeeld: `Wat ziet dit er raar uit!` Synoniem: eigenaardig |
|
razen
werkw. Uitspraak: [ˈrazə(n)] Verbuigingen: raasde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geraasd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) met hoge snelheid en lawaai bewegen
Voorbeeld: `het razende verkeer` 2) met veel lawaai laten merken dat je heel boos bent Voorbeeld: `razen en tieren` |
|
raaskallen
werkw. Uitspraak: [ˈraskɑlə(n)] Verbuigingen: raaskalde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geraaskald (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
praten zonder dat anderen begrijpen wat je zegt
Synoniem: zwetsen |
|
de rabarber
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [raˈbɑrbər] |
eetbare plantenstengels met een zure smaak
|
|
rabbi
zelfst.naamw. |
een joods geestelijk leider
|
|
rabbig
bijv.naamw. |
rafelig, beschadigd; onafgewerkt
|
|
de rabbijn
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [rɑˈbɛin] Verbuigingen: rabbijn|en (meerv.) |
joods geestelijke
|
|
rabelaisachtig
bijv.naamw. |
herinnering oproepend aan het werk van Rabelais
Voorbeeld: `Met rabelaisachtige vrolijkheid sprak hij van wijn en gezang. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het rabelaisachtig in de tweede betekenis erin. ` |
|
rabiaat
bijv.naamw. Uitspraak: [rabi'jat] |
als je op een boze manier totaal door een idee of ideaal in beslag bent genomen
Voorbeeld: `In nazi-Duitsland was sprake van rabiaat antisemitisme dat op de meest vreselijke manieren tot uitbarsting kwam.` Synoniem: fanatiek |
|
de rabiës
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['rabijɛs] |
gevaarlijke, besmettelijke ziekte die op een mens kan worden overgebracht door een beet van een hond, vos of vleermuis
Voorbeeld: `In Engeland zijn ze altijd bang voor rabiës, daarom mag je niet zomaar een hond mee op vakantie nemen.` Synoniem: hondsdolheid |
|
de race
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [res] Verbuigingen: race|s (meerv.) |
snelheidswedstrijd
Voorbeeld: `autoraces` |
|
een race tegen de klok
|
(iets dat moeite kost om op tijd af te krijgen)
|
|
de raceauto
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['resɑuto, 'resoto] Verbuigingen: raceauto|'s (meerv.) |
type auto waarmee je heel hoge snelheden kunt bereiken en waarmee races worden gereden
Voorbeeld: `Raceauto's zijn laag en hebben naar verhouding heel brede wielen.` Synoniem: racewagen |
|
racebaan
zelfst.naamw. |
een baan om snelheidswedstrijden op te houden
Voorbeeld: `De weg wordt door velen nu gezien als een racebaan.<ref>[http://www.dbsuriname.com/archief/nat/2010/aug10/31-08-10/Nat_Helena%20Christinaweg%20nu%20een%20racebaan.asp Dagblad Suriname 31/08/2010]</ref> ` een stuk speelgoed waarop met miniatuurvoertuigen snel gereden kan worden Voorbeeld: `Zijn racebaan is z'n lust en z'n leven. ` |
|
de racefiets
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈresfits] Verbuigingen: racefiets|en (meerv.) |
fiets die gemaakt is om hard te rijden
Synoniem: sportfiets |
|
racemaat
zelfst.naamw. |
[scheikunde] een racemisch mengsel Voorbeeld: `Chemische synthese resulteert vaak in een racemaat. `
|
|
racemisch
bijv.naamw. |
[scheikunde] met gelijke concentraties van beide optische isomeren
Voorbeeld: `Vaak kristalliseren racemische mengsels uit in gemengde kristallen. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het racemisch in de tweede betekenis erin. ` |
|
racemiseren
werkw. |
[scheikunde] overgaan in een racemisch mengsel
Voorbeeld: `Tijdens het opwarmen was de oplossing geracemiseerd. ` [scheikunde] doen overgaan in een racemisch mengsel Voorbeeld: `Deze katalysator zal de stof niet racemiseren. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het racemiseren in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
racen
werkw. Uitspraak: [ˈresə(n)] Verbuigingen: racete (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geracet (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) deelnemen aan een snelheidswedstrijd
Voorbeeld: `Hij racet al sinds zijn 17e.` 2) heel snel iets doen Voorbeeld: `We moesten racen om de trein te halen.` |
|
de race
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [res] Verbuigingen: race|s (meerv.) |
snelheidswedstrijd
Voorbeeld: `autoraces` |
|
een race tegen de klok
|
(iets dat moeite kost om op tijd af te krijgen)
|
|
de racewagen
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['reswaxə(n)] Verbuigingen: racewagen|s (meerv.) |
type auto waarmee je heel hoge snelheden kunt bereiken en waarmee races worden gereden
Voorbeeld: `Op deze racebaan kunnen maximaal twaalf racewagens tegelijk starten.` Synoniem: raceauto |
|
de rachitis
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [rɑ'xitɪs] |
besmettelijke botziekte die vergroeiing veroorzaakt en die vooral voorkomt bij kinderen medisch
Voorbeeld: `Alle kinderen in Nederlanden worden tegen rachitis ingeënt.` Synoniem: kinderverlamming |
|
het racisme
zelfst.naamw. Uitspraak: [rɑˈsɪsmə] |
opvatting dat het ene menselijk ras superieur is aan het andere
|
|
de racist
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [rɑˈsɪst] Verbuigingen: racist|en (meerv.) de racist|e zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [rɑˈsɪst|ə] Verbuigingen: raciste|s, raciste|n (meerv.) |
iemand die vindt dat het ene menselijk ras superieur is aan het andere
|
|
racistisch
bijv.naamw. Uitspraak: [rɑ'sɪstis] |
als iets blijk geeft van de opvatting dat het ene menselijk ras superieur is aan het andere
Voorbeeld: `een racistische opmerking` |
|
het racket
zelfst.naamw. Uitspraak: [ˈrɛkət] Verbuigingen: racket|s (meerv.) |
wat je in je hand houdt als je tennis of badminton speelt
Voorbeeld: `tennisracket` |
|
I de rad
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [rɑt] Verbuigingen: rad|eren (meerv.) |
ronddraaiend wiel
Voorbeelden: `rad van avontuur`, `reuzenrad`, `de radertjes in een ouderwets horloge` Synoniem: wiel |
|
Iemand een rad voor ogen draaien.
|
(Iemand voor de gek houden.)
|
|
II rad
bijv.naamw. Uitspraak: [rɑt] |
snel
Synoniemen: vlot, rap |
|
Zij heeft een radde tong.
|
(Ze heeft altijd snel een antwoord.)
|
|
de radar
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈradɑr] Verbuigingen: radar|s (meerv.) |
techniek of apparaat waarmee je door terugkaatsing van radiogolven kunt bepalen waar iets is, ook als je het niet kunt zien
Voorbeeld: `radarscherm` |
|
radarcontrole
zelfst.naamw. Uitspraak: ['radɑrkɔntrɔ:lə] Verbuigingen: radarcontroles (meerv.) |
controle op te hard rijden door de politie met behulp van radar
Voorbeeld: `Op deze snelweg worden regelmatig radarcontroles uitgevoerd.` Synoniem: flitser |
|
te rade gaan bij iemand
|
(iemand om advies vragen)
|
|
met voorbedachte rade
|
(zoals van tevoren bedacht)
|
|
radeloos
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈradəlos] |
als je door je problemen niet meer weet wat je moet doen
Voorbeeld: `Radeloze ouders op zoek naar hun ontvoerde dochter.` Synoniem: wanhopig |
|
raden
werkw. Uitspraak: [ˈradə(n)] Verbuigingen: raadde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geraden (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) antwoord geven zonder dat je het weet
Voorbeeld: `Je mag drie keer raden hoe oud ik ben.` Synoniem: gissen |
|
Dat is je geraden!
|
(dat moet je doen, anders krijg je problemen)
|
|
raderboot
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] een scheepstype dat wordt voortbewogen door schoepenraderen Voorbeeld: `De eerste door een stoommachine aangedreven raderboot is in 1807 gebouwd. `
|
|
raderstoomboot
zelfst.naamw. |
[scheepvaart] een scheepstype dat wordt voortbewogen door schoepenraderen
|
|
de radiaal
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [radi'jal] Verbuigingen: radialen (meerv.) |
hoek binnen een cirkel die bepaald wordt door twee stralen vanuit het middelpunt van de cirkel
Voorbeeld: `Op plattegronden van middeleeuwse binnensteden herken je vaak de radialen.` |
|
de radiator
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [radiˈjatɔr] Verbuigingen: radiator|s, radiator|en (meerv.) |
metalen vat waar warm water doorheen stroomt dat de warmte afgeeft aan de omgeving
|
|
radicaal
bijv.naamw. Uitspraak: [radiˈkal] |
(van een maatregel) met vergaande gevolgen
Voorbeelden: `radicale hervormingen doorvoeren`, `radicale ideeën` Synoniem: extreem |
|
radicaliseren
werkw. Uitspraak: [radikali'zerə(n)] Verbuigingen: radicaliseerde (verl.tijd ) Verbuigingen: is geradicaliseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
extreme opvattingen krijgen, radicaal worden
Voorbeeld: `Het zijn vooral jongeren die radicaliseren en sympathie krijgen voor terrorisme.` |
|
radicalisering
zelfst.naamw. Afbreekpatroon: ra - di - ca - li - 'se - ring |
het extremer worden van bepaalde opvattingen Volkenkunde
Voorbeeld: `De afgelopen jaren is het vraagstuk van maatschappelijke veiligheid door verschillende gebeurtenissen rond radicalisering en terrorisme in een ander daglicht komen te staan` |
|
de radijs
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [raˈdɛis] Verbuigingen: ra|dijzen (meerv.) |
eetbaar knolletje met een scherpe smaak
|
|
de radio
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈradijo] Verbuigingen: radio|'s (meerv.) |
1) apparaat dat geluidsgolven opvangt en hoorbaar maakt
Voorbeeld: `de radio afzetten` Synoniem: radiotoestel 2) zender die programma's uitzendt Voorbeelden: `bij de radio werken`, `Radio 3` |
|
radioactief
bijv.naamw. Uitspraak: [radijoɑkˈtif] |
gevaarlijke straling uitzendend natuurkunde
Voorbeeld: `radioactief afval` |
|
radioactiviteit
zelfst.naamw. |
[medisch], [natuurkunde] het verval van onstabiele isotopen waarbij materiële deeltjes en/of elektromagnetische straling vrijkomt Voorbeeld: `Radioactiviteit is een natuurlijk verschijnsel. `
|
|
radiobuis
zelfst.naamw. |
[elektronica] dit is de oudste elektronische component. De eenvoudigste elektronenbuis, de diode, bestaat uit een vacuüm getrokken glazen buis waarin een gloeidraad geplaatst is (de kathode) met daaromheen een cilindervormig metalen plaatje (de anode)
|
|
radiografie
zelfst.naamw. |
[medisch] fotograferen door middel van röntgenstralen
|
|
radiolaria
zelfst.naamw. |
[biologie] een fylogenetisch rijk binnen het domein der eukaryoten
|
|
radioloog
zelfst.naamw. |
[beroep] [medisch] de arts die gespecialiseerd is in het verrichten van onderzoek en het stellen van diagnoses met behulp van stralen of apparaten die de weefsels en organen van het lichaam zichtbaar maken
|
|
de radiologie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [radijolox] |
1) wetenschap van alles wat met straling te maken heeft
2) tak van de geneeskunde die met behulp van straling diagnoses stelt en ziektes behandelt medisch |
|
radiologisch
bijv.naamw. |
[medisch] met betrekking tot het medisch specialisme dat zich bezig houdt met het opzoeken van de aard en de plaats van een ziekte, letsel of aandoening door middel van stralen of golven
[wetenschap] met betrekking tot de wetenschap van de radioactiviteit |
|
radiopresentator
zelfst.naamw. |
presentator op de radio Voorbeeld: `Radiopresentatoren moeten zeer welbespraakt zijn. `
|
|
radiopresentator
zelfst.naamw. |
presentator op de radio Voorbeeld: `Radiopresentatoren moeten zeer welbespraakt zijn. `
|
|
radiorichtingzoeker
zelfst.naamw. |
[elektronica] of ook wel Radio Direction Finder genoemd of afgekort RDF is een peilapparaat waarmee de richting van de bron van een radiosignaal kan worden bepaald.
|
|
radiostation
zelfst.naamw. |
een radiozender die geregelde programma's verzorgt Voorbeeld: `Ik luister vaak naar dat radiostation. `
|
|
de radiotherapie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['radijoterapi] |
behandeling van kanker door middel van bestraling
Voorbeeld: `de afdeling Radiotherapie` |
|
het radiotoestel
zelfst.naamw. Uitspraak: ['radijotustɛl] Verbuigingen: radiotoestel|len (meerv.) |
apparaat waarmee je naar de radio luistert
Voorbeeld: `Met de digitale alles-in-een-paketten heb je geen apart radiotoestel meer nodig.` |
|
radiotoren
zelfst.naamw. |
[techniek], [bouwkunde] een hoge ondersteuningsconstructie die een radiozendantenne draagt Voorbeeld: `Een vrijstaande betonnen radiotoren waarop de eigenlijke zendantennes zijn geplaatst. `
|
|
radium
zelfst.naamw. |
[scheikunde], [element] scheikundig element met symbool Ra en atoomnummer 88. Wit/zilverkleurig aardalkalimetaal
|
|
radon
zelfst.naamw. |
[scheikunde], [element] met symbool Rn en atoomnummer 86. Een kleurloos edelgas
|
|
de radslag
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['rɑtslɑx] Verbuigingen: radslag|en (meerv.) |
gymnastische toer waarbij je een wiel (rad) imiteert door zijwaarts je handen op de grond te zetten en je benen over je lichaam heen te zwaaien tot je weer op de grond staat
Voorbeeld: `De turnster maakte vier radslagen achter elkaar op de lange mat en sloot af met een salto.` |
|
rafel
zelfst.naamw. |
een losgeraakte draad van een weefsel Voorbeeld: `Die broek is zó versleten dat de rafels eraan hangen. `
|
|
rafelen
werkw. Uitspraak: [ˈrafələ(n)] Verbuigingen: rafelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gerafeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(van textiel) draden loslaten
Voorbeeld: `Het kleed is zo oud dat het aan de randen begint te rafelen.` |
|
rafelig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈrafələx] |
(van textiel) met losgeraakte draden
Voorbeeld: `een oude, rafelige jas` |
|
rafel
zelfst.naamw. |
een losgeraakte draad van een weefsel Voorbeeld: `Die broek is zó versleten dat de rafels eraan hangen. `
|
|
afraffelen
werkw. Uitspraak: ['ɑfrɑfələ(n)] Verbuigingen: raffelde af (volt.deelw.) Verbuigingen: heeft afgeraffeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
haastig en slordig doen
Voorbeeld: `door tijdgebrek de laatste examenvragen moeten afraffelen` |
|
raffineren
werkw. Uitspraak: [rɑfi'nerə(n)] Verbuigingen: raffineerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geraffineerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(grondstof) door bewerking zuiverder en daardoor bruikbaar maken, veredelen
Voorbeeld: `olie raffineren` |
|
raffinement
zelfst.naamw. Afbreekpatroon: raf - fi - ne - 'ment Herkomst: «Frans |
1) verfijndheid;
verfijnd effect algemeen Voorbeeld: `Die elegante zakenvrouw heeft stijl, oog voor detail en raffinement.` Synoniem: finesse 2) sluwe berekening algemeen Voorbeeld: `De fraudeur ging te werk met veel raffinement, om te suggereren dat alles in orde was.` Synoniem: snedigheid |
|
raften
werkw. Afbreekpatroon: 'raf - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: raftte (verl.tijd ) Verbuigingen: geraft (volt.deelw.) |
op een soort vlot (raft) een wilde rivier bevaren watersport
Voorbeeld: `om te raften in de Ardennen moet je een zwemdiploma hebben` |
|
ragade
zelfst.naamw. |
[medisch] scheurtje bijv. in de mondhoek
|
|
raggen
werkw. |
ruw heen en weer bewegen
Voorbeeld: `Met dat oude karretje is al heel wat over de weg geragd. ` een bepaalde schildertechniek waarbij snel met een kwast heen en weer bewogen wordt Voorbeeld: `De boog moet met een brede, platte kwast worden geragd langs de lijn van bovenkant. ` |
|
de rage
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈraʒə] Verbuigingen: rage|s (meerv.) |
door veel mensen gedeelde belangstelling of bezigheid die na korte tijd voorbij is
Synoniem: hype |
|
ragebol
zelfst.naamw. |
een ronde harige borstel aan een lange stok, vaak gebruikt om hogergelegen spinnenraggen mee te verwijderen Voorbeeld: `Met een ragebol verwijderde ze het spinnenweb boven de kast. `
|
|
ragfijn
bijv.naamw. |
bijzonder fijn
Voorbeeld: `De dauw lag als een glinsterende, ragfijne deken over het gras. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het ragfijn in de tweede betekenis erin. ` |
|
de ragout
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ra'xu] Verbuigingen: ragout|s (meerv.) |
dikke, gekruide saus met stukjes vlees, vis en/of groenten erin
Voorbeeld: `Ragout op toast als voorgerecht.` |
|
de raid
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ret] Verbuigingen: raid|s (meerv.) |
snelle, kortdurende militaire actie
Voorbeeld: `De luchtmobiele brigade voerde een raid uit om de gijzelaars te bevrijden.` Synoniem: aanval |
|
raiden
werkw. Afbreekpatroon: 'rai - den Herkomst: «Engels Verbuigingen: raidde (verl.tijd ) Verbuigingen: geraid (volt.deelw.) |
het overnemen van een bedrijf economie
Voorbeeld: `strategisch raiden staat weer hoog op de agenda van ceo’s, ondernemers en zakenbankiers.` |
|
de rail
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [rel] Verbuigingen: rail|s (meerv.) |
lange smalle metalen baan waarlangs iets rijdt of glijdt
Voorbeelden: `spoorrails`, `een gordijnrail` |
|
iets op de rails zetten
|
(iets voorbereiden en ermee beginnen)
|
|
het railvervoer
zelfst.naamw. Uitspraak: ['relvərvur] |
verplaatsing over het spoor
Voorbeeld: `Railvervoer gaat sneller dan vervoer over de weg, maar er zijn wel veel minder spoorlijnen dan wegen.` |
|
rak
zelfst.naamw. |
[verouderd] rek, bergplaats
recht stuk vaarwater ook in namen als Damrak en Skagerrak rek, plank, bergplaats |
|
Rakahanga-Manihiki
zelfst.naamw. |
[taal] een taal met 2500 sprekers van de Cook-eilanden Voorbeeld: `De sprekers van Rakahanga-Manihiki zijn gewoonlijk vissers of zij verbouwen taro of kokosnoten. `
|
|
rakel
zelfst.naamw. |
[gereedschap] een werktuig in de vorm van een wisser waarmee inkt door een zeefraam gedrukt wordt Voorbeeld: `De vorm van de rakel, namelijk het rakelprofiel, is bepalend door de breedte van de druklijn.<ref>blz 29 Wegwijs in zeefdruk. Luc Roseeuw, Uitgeverij De Boeck, 1995 `
|
|
oprakelen
werkw. Uitspraak: ['ɔprakələ(n)] Verbuigingen: rakelde op (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft opgerakeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iets onaangenaams na een lange tijd weer ter sprake brengen
Voorbeeld: `Het is niet nodig om die discussie weer op te rakelen. We hebben het er al vaak genoeg over gehad.` |
|
rakelings
bijwoord Uitspraak: [ˈrakəlɪŋs] |
(van iets dat voorbij beweegt) zo dat het je bijna raakt
Voorbeeld: `een rakelings passerende auto` |
|
rakel
zelfst.naamw. |
[gereedschap] een werktuig in de vorm van een wisser waarmee inkt door een zeefraam gedrukt wordt Voorbeeld: `De vorm van de rakel, namelijk het rakelprofiel, is bepalend door de breedte van de druklijn.<ref>blz 29 Wegwijs in zeefdruk. Luc Roseeuw, Uitgeverij De Boeck, 1995 `
|
|
raken
werkw. Uitspraak: [ˈrakə(n)] Verbuigingen: raakte (verl.tijd enkelv.)Toon alle vervoegingen |
1) treffen met een schot of klap
Verbuigingen: heeft geraakt (volt.deelw.) Voorbeeld: `Er werd geschoten, maar er is niemand geraakt.` 2) emotie opwekken Verbuigingen: heeft geraakt (volt.deelw.) Voorbeeld: `Wat zij over mijn vader zei, heeft me diep geraakt.` Synoniem: ontroeren 3) terechtkomen of worden Verbuigingen: is geraakt (volt.deelw.) Voorbeelden: `gewond raken`, `zoekraken`, `in de problemen raken` |
|
hem flink raken
|
(veel alcohol drinken)
|
|
de raket
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [raˈkɛt] Verbuigingen: raket|ten (meerv.) |
projectiel dat de ruimte in geschoten wordt, soms met mensen erin
Voorbeeld: `een raket lanceren` |
|
rakker
zelfst.naamw. |
ondeugend persoon, iemand die zich vrijpostigheden permiteert
Voorbeeld: `Die rakker had weer kattenkwaad uitgehaald. ` tweede betekenisomschrijving. Voorbeeld: `Zin met het paginawoord in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
RAL-kleur
zelfst.naamw. |
een kleur zoals deze gedefinieerd is in het RAL-systeem
|
|
de rally
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['rɛli] Verbuigingen: rally|'s (meerv.) |
1) wedstrijd over een lange afstand voor fietsen of auto's, waarbij het meestal behalve om snelheid ook gaat om behendigheid en/of puzzelvaardigheid
Voorbeelden: `De camping heeft een rally georganiseerd voor maximaal vijftig deelnemers.`, `de rally Parijs-Dakar` 2) slagenwisseling bij een tenniswedstrijd sport Voorbeeld: `Op gravel zijn de rally's meestal langer dan op gras.` |
|
rallyen
werkw. Afbreekpatroon: 'ral - ly - en Herkomst: «Engels Verbuigingen: rallyde (verl.tijd ) Verbuigingen: gerallyd (volt.deelw.) |
1) het herstellen van de koerswaarde economie
Voorbeeld: `Europese beurzen rallyen verder ` 2) een reeks tennisslagen maken zonder een punt te scoren sport Voorbeeld: `om kinderen te leren tennissen moeten ze zo snel mogelijk gaan rallyen` 3) meerijden in een wedstrijd sport Voorbeeld: `eerste worden bij het rallyen` |
|
de ram
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [rɑm] Verbuigingen: ram|men (meerv.) |
1) mannelijk schaap
Voorbeeld: `vijf ooien en een ram` 2) harde klap Voorbeeld: `iemand een ram geven` Synoniem: stoot |
|
de ramadan
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈrɑmadɑn] |
vastenmaand, waarin je als gelovige moslim overdag niet eet of drinkt
Voorbeeld: `tijdens de ramadan` |
|
Ramaneffect
zelfst.naamw. |
[scheikunde] een vorm van inelastische strooiing waarbij de energie van zichtbaar licht in lichte mate verandert, doordat er een kleine hoeveelheid toegevoegd of onttrokken wordt aan vibrationele energieniveaus Voorbeeld: `Het Ramaneffect is erg zwak en werd pas door de toepassing van lasers een werkbare techniek. `
|
|
rammen
werkw. Uitspraak: [ˈrɑmə(n)] Verbuigingen: ramde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geramd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
hard tegen iets aan stoten
Voorbeeld: `het schip ramde de steiger` |
|
ramen
werkw. Uitspraak: [ˈramə(n)] Verbuigingen: raamde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geraamd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(kosten) onnauwkeurig berekenen
Voorbeeld: `De reparatie werd geraamd op tweeduizend euro.` Synoniem: schatten |
|
ramet
zelfst.naamw. |
[biologie] de term voor een module welke potentieel onafhankelijk kan blijven bestaan
|
|
ramin
zelfst.naamw. |
een soort hardhout afkomstig van de wouden van Zuidoost-Azië
|
|
de raming
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['ramɪŋ] Verbuigingen: raming|en (meerv.) |
onnauwkeurige berekening vooraf
Voorbeeld: `Toen de rekeningen binnenkwamen zagen we tot onze schrik dat we er verschrikkelijk naast zaten met onze raming.` Synoniemen: schatting, begroting |
|
ramme
werkw. |
[ov|nor] beïnvloeden, raken, storen, treffen
[ov|nno] beïnvloeden, raken, storen, treffen |
|
de rammelaar
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈrɑməlar] Verbuigingen: rammelaar|s (meerv.) |
speelgoed voor een klein kind dat geluid maakt als je het beweegt
|
|
rammelen
werkw. Uitspraak: [ˈrɑmələ(n)] Verbuigingen: rammelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gerammeld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) een onregelmatig geluid maken
Voorbeeld: `een rammelende ketting` 2) (van een verhaal) niet geloofwaardig zijn of niet goed opgebouwd zijn Voorbeeld: `Het betoog rammelde aan alle kanten.` |
|
rammelen van de honger
|
(grote honger hebben)
|
|
iemand door elkaar rammelen
|
(iemand heen en weer schudden, met de bedoeling dat dat onaangenaam is)
|
|
de rammeling
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['rɑməlɪŋ] Verbuigingen: rammeling|en (meerv.) |
flink pak slaag
Voorbeeld: `Je houdt je verder koest, anders kun je een rammeling krijgen.` Synoniem: aframmeling |
|
de rammelkast
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['rɑməlkɑst] Verbuigingen: rammelkast|en (meerv.) |
oude krakkemikkige auto, oud instrument dat niet meer te stemmen is
Voorbeelden: `In die rammelkast ben je een gevaar op de weg.`, `Het is een rammelkast van een piano, maar hij staat daar wel erg mooi.` |
|
de rammenas
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [rɑmə'nɑs] Verbuigingen: rammenas|sen (meerv.) |
radijsachtige eetbare wortelknol
Voorbeeld: `een recept met rammenas` |
|
de ramp
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [rɑmp] Verbuigingen: ramp|en (meerv.) |
onverwachte gebeurtenis met vreselijke gevolgen
Voorbeelden: `Er is een ramp gebeurd met een olietanker.`, `milieuramp`, `natuurramp` Synoniem: catastrofe |
|
Ik vind het helemaal geen ramp dat...
|
(ik vind het niet erg dat...)
|
|
het ramptoerisme
zelfst.naamw. Uitspraak: ['rɑmpturɪsmə] |
het bij wijze van uitje naar een ongeluk of ramp gaan kijken
Voorbeeld: `Komend weekend dreigt de Maas te overstromen, de politie waarschuwt voor ramptoerisme.` |
|
rampzalig
bijv.naamw. Uitspraak: [rɑmpˈsaləx] |
met heel ernstige gevolgen
Voorbeeld: `een rampzalige overstroming` |
|
rammen
werkw. Uitspraak: [ˈrɑmə(n)] Verbuigingen: ramde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geramd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
hard tegen iets aan stoten
Voorbeeld: `het schip ramde de steiger` |
|
de rancune
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [rɑŋˈkynə] Verbuigingen: rancune|s (meerv.) |
blijvende boosheid op iemand die jou slecht behandeld heeft
Synoniem: wrok |
|
rancuneus
bijv.naamw. Uitspraak: [rɑŋkyˈnøs] |
als je boos op en onvriendelijk tegen iemand blijft die jou slecht behandeld heeft
Voorbeeld: `een rancuneuze opmerking` Synoniemen: haatdragend, wrokkig |
|
de rand
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [rɑnt] Verbuigingen: rand|en (meerv.) |
1) deel langs de buitenkant van een gebied of een ding
Voorbeelden: `stoeprand`, `een stuk blik met scherpe randen` 2) bovenkant van een bak of vat Voorbeeld: `tot de rand gevuld met soep` 3) munteenheid in Zuid-Afrika Voorbeeld: `vijfhonderd rand omwisselen in euro's` |
|
op de rand staan van...
|
(binnenkort meemaken dat...) `Het land staat op de rand van een burgeroorlog.`
|
|
aanranden
werkw. Uitspraak: [ˈanrɑndə(n)] Verbuigingen: randde aan (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft aangerand (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
dwingen tot seksueel contact
Voorbeeld: `een vrouw aanranden in een donkere straat` |
|
randapparatuur
zelfst.naamw. |
apparaten die rond een computer staan (bijv. beeldscherm, muis, toetsenbord, printer of webcam)
|
|
de randdebiel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['rɑndəbil] Verbuigingen: randdebiel|en (meerv.) |
iemand die stom is of stom doet
Voorbeeld: `Hij noemt al zijn leraren randdebielen.` Synoniemen: stommeling, idioot |
|
randmeer
zelfst.naamw. |
een water rondom een polder dat als doel heeft de waterhuishouding van de polder te isoleren van het omliggende land Voorbeeld: `Ter voorkoming van uitdroging van het omliggende land werden om Oostelijk en Zuidelijk Flevoland randmeren aangelegd. `
|
|
randomizen
werkw. Afbreekpatroon: 'ran - dom - i - zen Herkomst: «Engels Verbuigingen: randomizede (verl.tijd ) Verbuigingen: gerandomized (volt.deelw.) |
willekeurig ordenen
Voorbeeld: `een programma gebruiken om een lijst te randomizen ` Synoniem: niet op volgorde plaatsen |
|
Randstad
zelfst.naamw. |
een ringvormige groep steden in het westen van Nederland, met als belangrijkste centra Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag
|
|
de randvoorwaarde
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['rɑntforwardə] Verbuigingen: randvoorwaarde|n (meerv.) |
voorwaarde waaraan voldaan moet zij om (een project) te kunnen starten
Voorbeeld: `GroenLinks heeft randvoorwaarden geformuleerd voor deelname aan een kabinet.` |
|
de rang
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [rɑŋ] Verbuigingen: rang|en (meerv.) |
hoogte van je functie in een organisatie
Voorbeeld: `iemand bevorderen tot de rang van kolonel` |
|
mensen van alle rangen en standen
|
(mensen met heel verschillende beroepen en inkomens)
|
|
de ranglijst
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ˈrɑŋlɛist] Verbuigingen: ranglijst|en (meerv.) |
lijst waarop wat het beste of belangrijkste is bovenaan staat
|
|
de rangorde
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['rɑŋɔrdə] Verbuigingen: rangorde|n (meerv.) |
volgorde op basis van hiërarchie of op basis van prestaties
Voorbeelden: `de rangorde in een roedel wolven`, `de rangorde in de Rabo-wielerploeg` Synoniem: pikorde |
|
rangschikken
werkw. Uitspraak: [ˈrɑŋsxɪkə(n)] Verbuigingen: rangschikte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gerangschikt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in een bepaalde volgorde plaatsen
Voorbeeld: `rangschikken op kleur` Synoniem: ordenen |
|
rangtelwoord
zelfst.naamw. |
[grammatica] een telwoord dat een rangorde of volgorde aanduidt
|
|
rangtelwoord
zelfst.naamw. |
[grammatica] een telwoord dat een rangorde of volgorde aanduidt
|
|
I de rank
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [rɑŋk] Verbuigingen: rank|en (meerv.) |
dunne, slappe stengel plantkunde
Voorbeeld: `wijnrank` |
|
II rank
bijv.naamw. Uitspraak: [rɑŋk] |
slank en sierlijk
Voorbeeld: `een ranke twaalfjarige` Synoniem: tenger |
|
ranken
werkw. Uitspraak: ['rɛŋkə(n)] Verbuigingen: rankte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gerankt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in rangorde plaatsen, op volgorde zetten
Voorbeeld: `Elk jaar worden de Nederlandse universiteiten gerankt naar beste prestaties.` |
|
ranket
zelfst.naamw. |
[muziekinstrument] een dubbelrietinstrument met negenvoudige boring uit de renaissance Voorbeeld: `Een ranket is een basinstrument in zakformaat, maar de vingerzetting is bijzonder ingewikkeld. `
|
|
ranken
werkw. Uitspraak: ['rɛŋkə(n)] Verbuigingen: rankte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gerankt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
in rangorde plaatsen, op volgorde zetten
Voorbeeld: `Elk jaar worden de Nederlandse universiteiten gerankt naar beste prestaties.` |
|
de ranonkel
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ra'nɔŋkəl] Verbuigingen: ranonkel|s (meerv.) |
bol- of knolgewas met bolle bloemen in allerlei kleuren
Voorbeeld: `Ranonkels brengen kleur in de tuin.` |
|
ransel
zelfst.naamw. |
[kleding] een vierkant soort rugzak, zoals deze eertijds door soldaten gedragen werd Voorbeeld: `Vandaag dragen veel studenten hun boeken in een moderne versie van de ransel. `
|
|
afranselen
werkw. Uitspraak: [ˈɑfrɑnsələ(n)] Verbuigingen: ranselde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgeranseld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) hard en langdurig slaan
Voorbeeld: `gevangenen afranselen` Synoniemen: aftuigen, in elkaar slaan |
|
ranselen
werkw. |
iemand met een stok of karwats een pak slaag geven
Voorbeeld: `Zij werden nog enige tijd genadeloos geranseld. ` tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: `Zin met het ranselen in de tweede betekenis erin. ` enz. |
|
ransel
zelfst.naamw. |
[kleding] een vierkant soort rugzak, zoals deze eertijds door soldaten gedragen werd Voorbeeld: `Vandaag dragen veel studenten hun boeken in een moderne versie van de ransel. `
|
|
het rantsoen
zelfst.naamw. Uitspraak: [rɑn(t)ˈsun] Verbuigingen: rantsoen|en (meerv.) |
voor één persoon bedoelde hoeveelheid voedsel
Voorbeeld: `een karig rantsoen van brood en soep` |
|
op rantsoen zetten
|
(in gelijke, beperkte hoeveelheden beschikbaar maken) `Het water is zo schaars in het kamp dat het op rantsoen is gezet.`
|
|
ranzig
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈrɑnzəx] |
1) (van vet) bedorven en zuur
Voorbeeld: `een ranzig luchtje` 2) vies Voorbeeld: `We konden alleen nog wat te eten krijgen in een ranzige snackbar.` Synoniem: smerig |
|
I de rap
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [rɛp] Verbuigingen: rap|s (meerv.) |
muziekstijl die bestaat uit een beat met daarop ritmisch uitgesproken tekst
Voorbeeld: `Rap is ontstaan in de zwarte wijken van Amerikaanse steden.` |
|
II rap
bijv.naamw. Uitspraak: [rɑp] |
als iets weinig tijd nodig heeft of een hoog tempo heeft
Voorbeeld: `in rap tempo` Antoniem: traag Synoniemen: snel, vlot |
|
hij heeft een rappe tong
|
(hij praat makkelijk)
|
|
Jan Rap en zijn maat
|
(stelletje boeven)
|
|
rapaille
zelfst.naamw. Herkomst: «Frans |
schorem;
tuig van de richel; gepeupel Voorbeeld: `Het rapaille, het gajes, het tuig heeft verstand noch idealen. ` Synoniemen: schorriemorrie, gespuis, geboefte |
|
Rapanui
zelfst.naamw. |
[taal] een taal die op Paaseiland gesproken wordt
|
|
rapen
werkw. |
met de hand oppakken
verzamelen |
|
het rappel
zelfst.naamw. Uitspraak: [rɑ'pɛl] Verbuigingen: rappel|s (meerv.) |
aanwijzing dat je moet oppassen
Voorbeeld: `De bibliotheek stuurt een rappel als de leentijd verstreken is.` Synoniemen: waarschuwing, aanmaning |
|
rappelleren
werkw. Uitspraak: [rɑpɛ'lerə(n)] Verbuigingen: rappelleerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gerappelleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) herinneren aan iets dat hij of zij moet doen formeel
Voorbeeld: `Eerst na herhaald rappelleren onzerzijds zijn de gevraagde gegevens verstrekt.` Synoniem: aanmanen |
|
rappelleren
werkw. Uitspraak: [rɑpɛ'lerə(n)] Verbuigingen: rappelleerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gerappelleerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(iemand) herinneren aan iets dat hij of zij moet doen formeel
Voorbeeld: `Eerst na herhaald rappelleren onzerzijds zijn de gevraagde gegevens verstrekt.` Synoniem: aanmanen |
|
rappen
werkw. Uitspraak: [ˈrɛpə(n)] Verbuigingen: rapte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gerapt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
snel, ritmisch en rijmend praten op de maat van muziek
Voorbeeld: `een rapnummer` |
|
het rapport
zelfst.naamw. Uitspraak: [rɑˈpɔrt] Verbuigingen: rapport|en (meerv.) |
verslag van iets dat is onderzocht of beoordeeld
Voorbeelden: `een rapport uitbrengen over de mensenrechtensituatie`, `schoolrapport`, `juryrapport`, `onderzoeksrapport` |
|
de rapportage
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [rɑpɔr'taʒə] Verbuigingen: rapportage|s (meerv.) |
1) verslag van iets dat is onderzocht of beoordeeld
Voorbeeld: `De minister wacht de rapportage van de commissie af voordat ze actie onderneemt.` Synoniem: rapport 2) het maken van een rapport Voorbeeld: `Die rapportages kosten de politie erg veel tijd.` |
|
rapporteren
werkw. Uitspraak: [rɑpɔrˈterə(n)] Verbuigingen: rapporteerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gerapporteerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
melden wat er gebeurd is
Voorbeeld: `Het bedrijf rapporteerde opnieuw stijgende winstcijfers.` |
|
rapporteren aan iemand
|
(iemand als leidinggevende hebben) `De verkoopmanager rapporteert direct aan de directeur.`
|
|
het rapport
zelfst.naamw. Uitspraak: [rɑˈpɔrt] Verbuigingen: rapport|en (meerv.) |
verslag van iets dat is onderzocht of beoordeeld
Voorbeelden: `een rapport uitbrengen over de mensenrechtensituatie`, `schoolrapport`, `juryrapport`, `onderzoeksrapport` |
|
de rapporteur
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [rɑpɔr'tør] Verbuigingen: rapporteur|s (meerv.) de rappor|trice zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [rɑpɔr'|trisə] Verbuigingen: rapportrice|s (meerv.) |
persoon die rapport uitbrengt, die verslag doet
Voorbeeld: `Hij is benoemd tot speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor marteling.` |
|
Rarotongaans
zelfst.naamw. |
[taal] een taal gesproken in de Cook-Eilanden, Frans-Polynesië en Nieuw-Zeeland, lijkt erg veel op Maori en heeft 50 000 sprekers
|
|
het ras
zelfst.naamw. Uitspraak: [rɑs] Verbuigingen: ras|sen (meerv.) |
groep mensen, dieren of planten die sterker op elkaar lijken dan op andere groepen van dezelfde soort biologie
Voorbeelden: `hondenrassen`, `rassendiscriminatie` |
|
rasdier
zelfst.naamw. |
een dier dat aan alle eisen voldoet die een bepaald ras definiëren Voorbeeld: `Deze paarden zijn echte rasdieren die daarom zeer gewild zijn. `
|
|
rashond
zelfst.naamw. |
[zoogdieren] een hond waarvan alle eigenschappen voldoen, eigen aan een bepaald hondenras
|
|
de rasp
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [rɑsp] Verbuigingen: rasp|en (meerv.) |
stuk gereedschap om iets van de buitenkant van iets hards te schaven
Voorbeelden: `citroenrasp`, `houtrasp` |
|
raspen
werkw. Uitspraak: ['rɑspə(n)] Verbuigingen: raspte (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geraspt (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met een rasp de harde buitenkant van iets afschrapen
Voorbeeld: `Rasp de sinaasappel en roer het sap en de geraspte schil door de room.` |
|
het ras
zelfst.naamw. Uitspraak: [rɑs] Verbuigingen: ras|sen (meerv.) |
groep mensen, dieren of planten die sterker op elkaar lijken dan op andere groepen van dezelfde soort biologie
Voorbeelden: `hondenrassen`, `rassendiscriminatie` |
|
de rassendiscriminatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['rɑsə(n)dɪskrimina(t)si] |
mensen op grond van hun ras anders (slechter) behandelen dan anderen
Voorbeeld: `De Nederlandse Grondwet verbiedt rassendiscriminatie.` |
|
de rasta
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['rɑsta] Verbuigingen: rasta|'s (meerv.) |
aanhanger van de religieuze rastabeweging, die rond 1930 is ontstaan op Jamaica
Voorbeelden: `rastakapsel`, `rastamuziek` Synoniem: rastafari |
|
de (m)/het raster
zelfst.naamw. Uitspraak: ['rɑstər] Verbuigingen: raster|s (meerv.) |
1) patroon van regelmatige horizontale en verticale lijnen
Voorbeelden: `De klimplant groeit langs een raster van houten latjes.`, `Voor een tekening op school kun je een raster gebruiken.` Synoniemen: raamwerk, matrix 2) patroon van kleine en grote punten die samen een afbeelding vormen Voorbeeld: `Voor offset gebruik je raster 60.` |
|
rasterelektronenmicroscoop
zelfst.naamw. |
[{natuurkunde] [elektronica] een type elektronenmicroscoop waarmee men direct oppervlaktestructuren goed kan afbeelden Voorbeeld: `Een rasterelektronenmicroscoop werkt door middel van een zeer fijne, scherp gefocuste elektronenbundel die het oppervlak van een preparaat in rastervorm aftast. `
|
|
rastraal
zelfst.naamw. |
[muziek][verouderd] inkttekenpen met vijf punten om notenbalken in één keer te trekken Voorbeeld: `Eertijds hanteerde men de rastraal om notenbalken op papier tekenen. `
|
|
de rat
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [rɑt] Verbuigingen: rat|ten (meerv.) |
knaagdier met een lange, kale staart
|
|
als ratten in de val zitten
|
(op geen enkele manier kunnen ontsnappen)
|
|
ratelen
werkw. Uitspraak: [ˈratələ(n)] Verbuigingen: ratelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gerateld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) achter elkaar korte, harde geluiden maken
Voorbeeld: `Een koets ratelt over de keien.` 2) snel praten Voorbeeld: `Hij ratelde maar door.` Synoniem: kletsen |
|
de ratelslang
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['ratəlslɑŋ] Verbuigingen: ratelslang|en (meerv.) |
soort adder herkenbaar aan het geschubde uiteinde van zijn staart, waarmee hij een ratelend geluid maakt
Voorbeeld: `De beet van een ratelslang is uiterst giftig.` |
|
ratelen
werkw. Uitspraak: [ˈratələ(n)] Verbuigingen: ratelde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gerateld (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) achter elkaar korte, harde geluiden maken
Voorbeeld: `Een koets ratelt over de keien.` 2) snel praten Voorbeeld: `Hij ratelde maar door.` Synoniem: kletsen |
|
raten
werkw. Afbreekpatroon: 'ra - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: ratete (verl.tijd ) Verbuigingen: geratet (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
iets classificeren
Voorbeeld: `websites raten om er een lijst van te publiceren ` |
|
ratificeren
werkw. Uitspraak: [ratifi'serə(n)] Verbuigingen: ratificeerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geratificeerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
een al gesloten verdrag officieel erkennen, met name door een regering of andere bevoegde instantie
Voorbeeld: `Het klimaatverdrag treedt pas in werking als het is geratificeerd.` Synoniemen: bekrachtigen, goedkeuren |
|
de rating
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['retɪŋ] Verbuigingen: rating|s (meerv.) |
van een waarderingscijfer voorzien
Voorbeeld: `Er is iets misgegaan bij de rating van deze schaker, hij speelt in een te lage klasse.` Synoniemen: waardebepaling, classificatie |
|
de ratio
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: ['ra(t)sijo] |
1) menselijk vermogen om te denken en begrijpen
Voorbeeld: `De mens onderscheidt zich van het dier door zijn ratio.` Antoniem: gevoel Synoniemen: verstand, rede 2) overweging die tot een bepaalde actie heeft geleid, oorzaak Voorbeeld: `Wat is eigenlijk de ratio achter die maatregel?` Synoniem: beweegreden 3) verband tussen twee of meer grootheden Synoniem: verhouding de leraar-leerlingratio () |
|
rationaliseren
werkw. Uitspraak: [ra(t)ʃonali'zerə(n)] Verbuigingen: rationaliseerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gerationaliseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
met je verstand doorgronden en verklaren en daarbij je gevoel uitschakelen
Voorbeelden: `Je problemen rationaliseren.`, `Je kunt niet alles rationaliseren, soms moet je gewoon accepteren dat je niet alles kunt snappen.` |
|
het rationalisme
zelfst.naamw. Uitspraak: [ra(t)ʃona'lɪsmə] |
filosofische denkrichting die ervan uitgaat dat alleen het gebruik van het menselijk verstand (ratio) tot zinnige kennis kan leiden
Voorbeeld: `Het rationalisme heeft geen vertrouwen in de zintuigen.` |
|
rationeel
bijv.naamw. Uitspraak: [ra(t)ʃoˈnel] |
op een rustige, doordachte manier
Voorbeeld: `een rationele beslissing` Antoniem: irrationeel Synoniem: verstandelijk |
|
naar rato
(naar verhouding, evenredig) |
Iedereen werd naar rato betaald voor zijn bijdrage.`
|
|
in de rats zitten
|
(bang zijn dat er iets onaangenaams zal gebeuren)
|
|
naar de ratsmodee gaan
|
(kapot gaan, naar de bliksem gaan)
|
|
de rat
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [rɑt] Verbuigingen: rat|ten (meerv.) |
knaagdier met een lange, kale staart
|
|
als ratten in de val zitten
|
(op geen enkele manier kunnen ontsnappen)
|
|
rattenkruid
zelfst.naamw. |
een volksnaam gegeven aan de giftige kruisbladwolfsmelk ('Euphorbia lathyris'), die als verdelgingsmiddel kan dienen voor, bijvoorbeeld, ratten
|
|
rattenkruit
zelfst.naamw. |
[scheikunde] di-arseentrioxide As<sub>2</sub>O<sub>3</sub>, een zwaar giftige arsenicumverbinding Voorbeeld: `Vroeger was vergiftiging met rattenkruit moeilijk aan te tonen maar dit grondig veranderd. `
|
|
rauw
bijv.naamw. Uitspraak: [rɑu] |
1) (van voedsel) niet gekookt of gebakken
Voorbeeld: `rauwe vis` 2) ruw en onaangenaam Voorbeelden: `een rauwe keel`, `een rauwe stem` |
|
de rauwkost
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ˈrɑukɔst] |
voedsel dat uit rauwe groente bestaat
|
|
de ravage
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [raˈvaʒə] Verbuigingen: ravage|s (meerv.) |
wat overblijft als iets groots kapotgemaakt is
Voorbeeld: `een ravage aanrichten` Synoniem: puinhoop |
|
raven
werkw. Afbreekpatroon: 'ra - ven Herkomst: «Engels Verbuigingen: ravede (verl.tijd ) Verbuigingen: geraved (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
feesten op dance- of housemuziek
Voorbeeld: `raven in een grote tent tot het ochtendgloren` |
|
de reactie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [reˈjɑksi] Verbuigingen: reactie|s (meerv.) |
1) wat gebeurt als antwoord op iets anders
Voorbeelden: `schrikreactie`, `Mijn klachten leverden geen enkele reactie op.` 2) omzetting waarbij twee of meer stoffen veranderen in andere scheikunde Voorbeeld: `Goud gaat geen reacties aan met andere stoffen.` |
|
reactief
bijv.naamw. Uitspraak: [rejɑk'tif] |
reagerend op
Voorbeelden: `De klantenservice opereert voornamelijk reactief, pas bij een klacht onderneemt men actie.`, `reactieve scheikundige stoffen` Antoniem: proactief |
|
reactantie
zelfst.naamw. |
[natuurkunde] het imaginaire deel van de impedantie Voorbeeld: `Pure weerstanden hebben een reactantie gelijk nul. `
|
|
reabsorptie
zelfst.naamw. |
[medisch] terugresorptie (terugopslorping)
|
|
de re-integratie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [reɪntə'xra(t)si] |
(mensen die tijdelijk niet konden meedoen) weer als voorheen laten functioneren in de maatschappij
Voorbeelden: `de re-integratie van zieke werknemers`, `de re-integratie van gedetineerden` |
|
re-engineeren
werkw. Afbreekpatroon: re - en - gi - 'nee - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: re-engineerde (verl.tijd ) Verbuigingen: gere-engineerd (volt.deelw.) |
herstructureren
Voorbeeld: `een kwaliteitssyteem re-engineeren ` Synoniem: verbeteringsmogelijkheden uitwerken |
|
raynaudfenomeen
zelfst.naamw. |
[medisch] bleekheid van vingers of tenen
|
|
de (m)/het rayon
zelfst.naamw. Uitspraak: [rɑ'jɔn] Verbuigingen: rayon|s (meerv.) |
gebied waarbinnen een bedrijf of persoon zijn werk doet
Voorbeeld: `Het rayon van de handelsreiziger werd te groot.` Synoniem: werkterrein |
|
razen
werkw. Uitspraak: [ˈrazə(n)] Verbuigingen: raasde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft geraasd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
1) met hoge snelheid en lawaai bewegen
Voorbeeld: `het razende verkeer` 2) met veel lawaai laten merken dat je heel boos bent Voorbeeld: `razen en tieren` |
|
I razend
bijv.naamw. Uitspraak: [ˈrazənt] |
1) heel erg boos
Voorbeeld: `razend zijn op iemand` Synoniem: woedend 2) heel erg Voorbeelden: `een razende honger hebben`, `in een razend tempo` Synoniem: hevig |
|
II razend
bijwoord Uitspraak: [ˈrazənt] |
heel erg
Voorbeeld: `het razend druk hebben` Synoniem: hevig |
|
razendsnel
bijv.naamw. Uitspraak: ['razəntsnɛl] |
heel erg snel
Voorbeeld: `Zijn vingers gingen razendsnel over de toetsen.` |
|
het ravijn
zelfst.naamw. Uitspraak: [raˈvɛin] Verbuigingen: ravijn|en (meerv.) |
diepe spleet in het oppervlak van de aarde
Voorbeeld: `in het ravijn storten` Synoniem: kloof |
|
ravioli
zelfst.naamw. |
[voeding] kleine vierkante deegplakjes die gevuld zijn met gehakt, tomaten en kruiden, overgoten met bijpassende saus
Voorbeeld: `Kook de ravioli gaar volgens de gebruiksaanwijzing. ` [voeding] een Italiaans gerecht waarin onder andere deze deegplakjes zijn verwerkt |
|
de razzia
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: ['rɑzija] Verbuigingen: razzia|'s (meerv.) |
georganiseerde jacht op mensen
Voorbeeld: `De Hongaarse politie voerde een razzia uit tegen Roma.` |
|
re
zelfst.naamw. |
[muziek] een bepaalde muzieknoot tussen de do en mi Voorbeeld: `Sommige oudere mensen kennen die noot als re. `
|
|
re-enacten
werkw. Afbreekpatroon: re - en - 'ac - ten Herkomst: «Engels Verbuigingen: re-enactte (verl.tijd ) Verbuigingen: gere-enact (volt.deelw.) |
het naspelen van een gebeurtenis uit de geschiedenis
Voorbeeld: `In principe kun je elke historische gebeurtenis re-enacten maar de meeste verenigingen beperken zich tot militair-historische perioden` |
|
re-engineeren
werkw. Afbreekpatroon: re - en - gi - 'nee - ren Herkomst: «Engels Verbuigingen: re-engineerde (verl.tijd ) Verbuigingen: gere-engineerd (volt.deelw.) |
herstructureren
Voorbeeld: `een kwaliteitssyteem re-engineeren ` Synoniem: verbeteringsmogelijkheden uitwerken |
|
reactivering
zelfst.naamw. |
[medisch] weer actief maken
|
|
reactiviteit
zelfst.naamw. |
[medisch] vermogen om te reageren
|
|
reactor
zelfst.naamw. |
[natuurkunde], [scheikunde] installatie bedoeld om er een chemische of nucleaire reactie in te doen plaatsvinden Voorbeeld: `De derde reactor in Fukusjima had koelwaterproblemen. `
|
|
reactor
zelfst.naamw. |
[natuurkunde], [scheikunde] installatie bedoeld om er een chemische of nucleaire reactie in te doen plaatsvinden Voorbeeld: `De derde reactor in Fukusjima had koelwaterproblemen. `
|
|
de reader
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: ['ri:dər] Verbuigingen: reader|s (meerv.) |
bundeling van uit andere uitgaven gekopieerde teksten over een bepaald (studie)onderwerp
Voorbeeld: `Alle congresgangers kregen vooraf een reader toegestuurd` |
|
afreageren
werkw. Uitspraak: ['ɑfrejaxerə(n)] Verbuigingen: reageerde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgereageerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een heftige emotie) tot uiting laten komen
Voorbeelden: `woede afreageren door agressie`, `je jaloezie afreageren op je partner` |
|
de reageerbuis
zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [rejaˈxerbœys] Verbuigingen: reageer|buizen (meerv.) |
cilindervormig, smal glazen vat dat bij onderzoek en proeven wordt gebruikt
|
|
reageerbuisbaby
|
(kind dat is ontstaan uit een eicel die in een laboratorium is bevrucht)
|
|
reageren
werkw. Uitspraak: [rejaˈxerə(n)] Verbuigingen: reageerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gereageerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
gedrag vertonen dat het antwoord is op iets anders
Voorbeelden: `met een glimlach reageren op de felicitaties`, `alert reageren` |
|
afreageren
werkw. Uitspraak: ['ɑfrejaxerə(n)] Verbuigingen: reageerde af (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft afgereageerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
(een heftige emotie) tot uiting laten komen
Voorbeelden: `woede afreageren door agressie`, `je jaloezie afreageren op je partner` |
|
reagens
zelfst.naamw. |
[scheikunde] een chemische stof die deelneemt aan een reactie Voorbeeld: `Tollens reagens is een ammoniakale zilveroplossing waarin de zilverionen omringd zijn door ammoniakmoleculen. `
|
|
reagens
zelfst.naamw. |
[scheikunde] een chemische stof die deelneemt aan een reactie Voorbeeld: `Tollens reagens is een ammoniakale zilveroplossing waarin de zilverionen omringd zijn door ammoniakmoleculen. `
|
|
reageren
werkw. Uitspraak: [rejaˈxerə(n)] Verbuigingen: reageerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gereageerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
gedrag vertonen dat het antwoord is op iets anders
Voorbeelden: `met een glimlach reageren op de felicitaties`, `alert reageren` |
|
de reactie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [reˈjɑksi] Verbuigingen: reactie|s (meerv.) |
1) wat gebeurt als antwoord op iets anders
Voorbeelden: `schrikreactie`, `Mijn klachten leverden geen enkele reactie op.` 2) omzetting waarbij twee of meer stoffen veranderen in andere scheikunde Voorbeeld: `Goud gaat geen reacties aan met andere stoffen.` |
|
de realisatie
zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [rejali'za(t)si] Verbuigingen: realisatie|s (meerv.) |
wat tot stand is gebracht
Voorbeeld: `De realisatie van dit project hangt af van sponsors.` Synoniem: verwezenlijking |
|
I realiseren
werkw. Uitspraak: [rejaliˈzerə(n)] Verbuigingen: realiseerde (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft gerealiseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
tot stand brengen
Voorbeeld: `een bouwproject realiseren` Synoniem: uitvoeren |
|
II zich realiseren
reflexief werkw. Uitspraak: [rejaliˈzerə(n)] Verbuigingen: realiseerde zich (verl.tijd enkelv.) Verbuigingen: heeft zich gerealiseerd (volt.deelw.)Toon alle vervoegingen |
goed begrijpen
Voorbeeld: `Je plotseling realiseren dat je al ouder bent dan je ouders ooit geweest zijn.` Synoniem: beseffen |