Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
20 Cards in this Set
- Front
- Back
De jongen rijdt naar huis. (ow) |
De jongen |
|
Hij geeft de vliegenmepper aan zijn moeder. (mv) |
Aan zijn moeder |
|
Hij geeft de vliegenmepper aan zijn moeder. (lv) |
de vliegenmepper |
|
Morgen ga ik weer naar voetbaltraining. (bwb) |
Morgen |
|
Weet jij al wie er zaterdag optreedt?(bwb) |
zaterdag |
|
Heb je gister Chinees gegeten? (pv) |
Heb |
|
Heb jij weleens Chinees gegeten? (wg) |
Heb gegeten |
|
In de klas is het vaak net een kippenhok. (bwb) |
In de klas |
|
In de klas is het vaak net een kippenhok. (ow) |
het |
|
Broederliefde treedt op tijdens het schoolfeest. (bwb) |
tijdens het schoolfeest |
|
Broederliefde treedt op tijdens het schoolfeest. (ow) |
Broederliefde |
|
Broederliefde treedt op tijdens het schoolfeest. (wg) |
treedt op |
|
Broederliefde treedt op tijdens het schoolfeest. (pv) |
treedt |
|
Heb jij weleens Chinees gegeten? (ow) |
jij |
|
Heb jij weleens Chinees gegeten? (bwb) |
weleens |
|
De jongen rijdt naar huis. (pv) |
rijdt |
|
De jongen rijdt naar huis. (bwb) |
naar huis |
|
Hij geeft de vliegenmepper aan zijn moeder.(wg) |
geeft |
|
Morgen ga ik weer naar voetbaltraining. (pv) |
ga |
|
Morgen ga ik weer naar voetbaltraining. (ow) |
ik |