• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/22

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

22 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Vraag 1
a. Wat onderscheidt coachen van andere begeleidingsvormen?

b. Geef twee verschillen tussen coaching en therapie (zie ook de reader)

c. Geef twee verschillen tussen coaching en training (zie ook de reader)
Antwoord hoofdstuk 1. blz. 23 en reader: inleiding coachen

a. Coachen is een begeleidingsvorm waarvan het specifieke is:
1. dat bij coaching gewerkt wordt vanuit bewustzijn en eigen verantwoordelijkheid.
2. dat leren en handelen een belangrijke plaats innemen.
3. dat het gaat om de persoon van de gecoachte (en zijn leerproces) en om het resultaat.


b. blz. 164 bijlage van de reader: inleiding

Coachen gaat over gelijkwaardigheid met coachen,
therapie: arts-patient relatie is een meer hiërarchische relatie.

Coaching:
c. Training:

kijkt meer hoe coachee met probleem om kan gaan, therapeut meer oplossen van het probleem, achtergrond.
vaak paar vaste dagen/dagdelen, coachen is op afspraak en doorlopend training gaat over het aanleren van vaardigheden en opdoen van ervaring, coachen is meer op ontwikkeling van kwaliteiten en competenties gericht.
a. Wat onderscheidt coachen van andere begeleidingsvormen?
a. Coachen is een begeleidingsvorm waarvan het specifieke is:
1. dat bij coaching gewerkt wordt vanuit bewustzijn en eigen verantwoordelijkheid.
2. dat leren en handelen een belangrijke plaats innemen.
3. dat het gaat om de persoon van de gecoachte (en zijn leerproces) en om het resultaat.
b. Geef twee verschillen tussen coaching en therapie (zie ook de reader)
b. blz. 164 bijlage van de reader: inleiding

Coachen gaat over gelijkwaardigheid met coachen,
therapie: arts-patient relatie is een meer hiërarchische relatie.
c. Geef twee verschillen tussen coaching en training (zie ook de reader)
Coaching:
c. Training:

kijkt meer hoe coachee met probleem om kan gaan, therapeut meer oplossen van het probleem, achtergrond.
vaak paar vaste dagen/dagdelen, coachen is op afspraak en doorlopend training gaat over het aanleren van vaardigheden en opdoen van ervaring, coachen is meer op ontwikkeling van kwaliteiten en competenties gericht.
Vraag 2

Op blz. 28 staat het model voor coachen, dat in het boek wordt gebruikt. Pas de stappen uit dit model toe op uw keuze voor deze studie of studierichting: beschrijf bij elke stap hoe u met dit vraagstuk bent omgegaan.
Antwoord hoofdstuk 2 blz. 28

De fases in het model voor coaching zijn:

Oriëntatie,
Diagnose,
Doelen formuleren,
Plan opstellen,
Leren leren, leren handelen
Uitvoeren,
Evalueren en
afsluiten.

Het doel van deze vraag is om de student bewust te maken van de stappen uit het model. Van belang is dat de fasen van het model worden gehanteerd in relatie tot het onderwerp. Daarnaast dat het beeld over het hele model gezien consistent is. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. De stappen zijn niet lineair, het is mogelijk dat teruggegaan wordt naar een eerdere fase.
Vraag 3

Beschrijf aan de hand van de onderstaande leerstijlen van Kolb hoe een schoolverlater aan zijn/ haar eerste baan begint.

a. bezinner
b. denker
c. beslisser
d. doener
Antwoord hoofdstuk 2 blz. 36
a. Bezinner:
heeft snel ideeën en plannen, maakt plan, neemt tijd voor beslissing en ervaring teoverdenken maar heeft moeite om hieruit een keus te maken en richting te geven. Bij eerste baan waarschijnlijk wat afwachtend of enthousiast en niet zo gauw uitvoeren:

b. Denker:
bedenkt kader/theorie/model, intellectuele uitdaging, leest literatuur en gaat van daaruit beginnen: nieuwe baan waarschijnlijk inlezen, verbanden zoeken met wat weet ik al: bijv. volgens stappenplan werken ed.

c. Beslisser:
zoekt naar verband school en baan. Praktisch, zoekt iemand die het voor kan doen, begint snel en richt zich op het doel, maakt snel keuzes: kan te hard van stapel lopen, richt zich meer op bijv. omzet binnenhalen ipv. klantenbejegening

d. Doener:
begint en ziet al doende hoe het verloopt. Nieuwe baan: meteen meedraaien, in het diepe springen met uitdagende taak, lost probleem op, direct ervaring opdoen, bijv. acquisitiegesprekken voeren. Meer doen dan resultaat voor ogen.
a. bezinner
Antwoord hoofdstuk 2 blz. 36
a. Bezinner:
heeft snel ideeën en plannen, maakt plan, neemt tijd voor beslissing en ervaring teoverdenken maar heeft moeite om hieruit een keus te maken en richting te geven. Bij eerste baan waarschijnlijk wat afwachtend of enthousiast en niet zo gauw uitvoeren:
b. denker
b. Denker:
bedenkt kader/theorie/model, intellectuele uitdaging, leest literatuur en gaat van daaruit beginnen: nieuwe baan waarschijnlijk inlezen, verbanden zoeken met wat weet ik al: bijv. volgens stappenplan werken ed.
c. beslisser
c. Beslisser:
zoekt naar verband school en baan. Praktisch, zoekt iemand die het voor kan doen, begint snel en richt zich op het doel, maakt snel keuzes: kan te hard van stapel lopen, richt zich meer op bijv. omzet binnenhalen ipv. klantenbejegening
d. doener
d. Doener:
begint en ziet al doende hoe het verloopt. Nieuwe baan: meteen meedraaien, in het diepe springen met uitdagende taak, lost probleem op, direct ervaring opdoen, bijv. acquisitiegesprekken voeren. Meer doen dan resultaat voor ogen.
Vraag 4
Hoe zou je als coach de schoolverlaters uit vraag 3 met de bovenstaande leerstijlen kunnen ondersteunen tijdens hun inwerkperiode?
Antwoord blz. 35 ev:

Diverse mogelijkheden. Van belang is uitdaging van de bestaande leerstijl benoemen in relatie tot case.

Specifiek antwoord

Bezinner:
de uitdaging is keuzes maken, time management. In het geval van eerste baan: bijv. op- starten, wat ga ik het eerst doen, plannen van de dag, indelen van het werk. Er komt veel informatie op je af in het begin, hoe ga je het doen? wat eerst?


Denker:
uitdaging is actie. Inlezen is prima, maar uitproberen moet ook, ook al ken je het handboek nog niet volledig of weet je niet alles te vinden. Uitproberen en uitvoeren van opdrachten.

Beslisser:
uitdaging is reflecteren. Waarom zijn dingen geregeld zoals het is? ging het goed vandaag? Waarom moet ik het zo doen? Wat maakt het hier anders dan bijv. in de stage? Resultaat gehaald, ok, was de kwaliteit voldoende? Niet te snel oplossen.

Doener:
uitdaging is denken, het ontwikkelen van theoretische kaders. In het diepe springen is goed, achtergrondinformatie over hoe een proces werkt en achtergrond is ook van belang.

In het algemeen:
Bijv. protocollen, veiligheidsinstructies, omgangsvormen. meer van hetzelfde, nl. de leerstijl is niet meer succes. Een andere richting zoeken als je ergens tegenaan loopt is van belang voor balans. In het begin is onzekerheid logisch. Ge- bruik je eigen leerstijl en vertrouw hierop. Let erop dat je ook aan je uitdagende leerstijl aandacht besteedt.
Vraag 5

Hanna Nathans onderscheidt in haar ‘cirkel’ verschillende niveaus van persoonlijk
functioneren.

Stel een vrouw, Anna, komt bij een coach, omdat zij vastloopt in haar huwelijk. Ze houdt van haar man, maar weet niet of ze wel met hem door wil. Het idee misschien nog wel 30 jaar met deze man getrouwd te zijn, benauwt haar.

Ze durft dit niet goed aan de orde te stellen in haar huwelijk. Ze vermijdt het conflict en voelt zich ondertussen ongelukkig.

Welke vragen kun je als coach stellen om inzicht te krijgen in de verschillende niveaus van het functioneren van Anna?

Geef voor elk niveau één vraag die de coach kan stellen om inzicht te krijgen in de problematiek van Anna aan de hand van de cirkel van Hanna Nathans.
-Situatie: Anna:
• waar doe je dat?
• Wanneer doe je dat?
• Met wie doe je dat?
• Hoe ziet de situatie/omgeving eruit?

-Gedrag: Anna bijv.: Vaardigheden: Anna:
• bijv. Wanneer voel je benauwd in je huwelijk?
• Kun je iets meer uitleggen over je huwelijk en familie?
• Wat doet je man als je benauwd voelt?

-Overtuigingen: Anna bijv.:
• wat doe je? Gebruik je vaardigheden?
• wat doe je dan op een moment dat je ongelukkig bent?
• hoe doe je dat, wat kun je?
• Hoeveel ervaring heb je met…?
• bijv. Hoe ga je in het algemeen om met je gevoelens? Hoe ga je om met conflicten?
• Welke problemen brengt je houding met zich mee?
• waarom denk je dat?
• waarom ga je conflicten uit de weg?
• Waarom hou je van je man?

-Persoonlijkheid:
• wat is karakteristiek voor jou?
• Van waaruit handel je?
• Wat voor persoon ben je?
• Wat zijn je drijfveren?

-Anna bijv.: Zelf:
• wat voor persoon ben je?
• Wat vind je belangrijk. Beschrijf jezelf eens in 2 zinnen.
• wat beweegt je?
• Voor wie doe je dit?
• Met wie of wat voel je jezelf verbonden?
• wat is voor jou belangrijk in je leven?
• Hoe zie jij jezelf en je huwelijk?
• Wat voor mens/partner wil je zijn?
Vraag 6
a. Welke blokkades kunnen er zijn bij een coach om door te vragen?
b. Hoe kun je hier mee omgaan als coach?
c. Geef een voorbeeld uit je een werk- of privésituatie waarbij je een belemmering voelde om door te vragen.
Antwoord hoofdstuk 4, blz. 65

a. Mogelijke blokkades bij de coach om door te vragen:
1. Coach raakt in de ban van het verhaal van de gecoachte.
2. De coach herkent zijn eigen sores
3. De coach betrekt iets wat de gecoachte doet of zegt op zichzelf
4. De coach denkt dat hij/zij zulke vragen niet mag stellen.

b. Het doel van de vraag is bewustwording. Meerdere antwoorden kunnen goed zijn, zoals herstel het contact, benoem wat je denkt en onderzoek wat er aan de hand is, neem afstand/zakelijke houding.

Preventie: wees alert erop, herken signalen bij jezelf (zoals…) Reflecteer op je eigen handelen na een gesprek, intervisie.

c. Elk voorbeeld is oke. Aandachtspunt is het benoemen van een blokkade volgens het boek.
Vraag 7

Een belangrijk onderdeel in het coachproces is het stellen van doelen.

Beatrijs werkt als secretaresse op een groot kantoor. De werkdruk is hoog en ze heeft het druk. Ze doet graag anderen een plezier en als haar wordt gevraagd iets te doen, dan vindt ze het lastig om ‘nee’ te zeggen.

Ze stemt meteen in met verzoeken en soms werkt ze wel drie keer per week over. Hierdoor voelt ze zich al een tijdje overbelast en zit ze niet lekker in haar vel. Ze gaat naar een coach om beter te leren grenzen stellen.

a. Uit welke elementen bestaat een goed coachdoel?
b. Welke coachdoel zou Beatrijs in deze situatie kunnen hebben?
Antwoord hoofdstuk 5, blz. 105-115:

a. Een goed doel is specifiek, concreet. Er is aandacht voor haalbaarheid, meetbaarheid en fasering. Het doel is positief geformuleerd en uitdagend.

b. div. mogelijkheden. Van belang is dat de onderdelen van a. hierin verwerkt zijn.

Mogelijke doel:
Ik wil nee kunnen zeggen als ik gevraagd wordt over te werken en het komt me niet uit. Over drie maanden werk ik nog max. 1 x per week over, dat vind ik wel acceptabel, maar meer niet. Ik ga eerst oefenen met nee zeggen in privé situaties. Na een maand ga ik in gesprek met mijn baas om te bespre- ken dat ik niet meer zo vaak wil overwerken en hoe we dat kunnen oplossen.

Ander doel:
Ik wil mijn werkdruk verlagen. Dat ga ik doen door een gesprek met mijn baas aan te vragen waarin ik taken ga afstoten of iemand erbij wil ter assis- tentie. Over 3 maanden heeft dit geresulteerd in max. 1x overwerk per week. Ik wil assertieve worden. Over 3 maanden durf ik op te komen voor mezelf en mijn kostbare vrije tijd door max. 1x ja te zeggen tegen overwerk. De eerste maand vraag ik tijd om erover na te denken en durf ik te zeggen dat het eigenlijk niet zo goed uitkomt, daarna ga dit opbouwen tot max. 1x per maand overwerk.
Vraag 8
Bekijk het leermodel op blz. 30. Pas de stappen toe op leren fietsen.
Antwoord blz. 30:

Onbewust onbekwaam:
te jong zonder zijwieltjes/te fietsen

Bewust onbekwaam:
ik durf niet/kan het nog niet. Kan bijv. onderdelen wel, bijv. wel rijden, niet remmen.

Bewust bekwaam:
na instructie oefenen, goed opletten op op/afstappen/remmen

Onbewust bekwaam:
fietst weg zonder nadenken.
Vraag 9

Stel je werkt bij een re-integratiebureau. Daar coach je twee personen vanuit een situatie van werkloosheid naar werk. De ene persoon is een dertiger, de andere een vijftiger.

a. Noem 3 kenmerken van de dertiger die van belang kunnen zijn in dit traject.
b. Noem 3 kenmerken van de vijftiger die van belang kunnen zijn in dit traject.
Antwoord blz. 89, 90

a. Dertiger:
Werk is heel belangrijk, werk soms voor privé en sociale leven. Coachvragen vaak op vlak van professionele verdieping, dragen van verantwoordelijk- heid, evenwicht werk en privé, vooral functie en procesgericht

b. Vijftiger:
vervullen in algemeen graag mentorrollen om kennis en vaardigheden over te dragen. Is minder op eigen positie uit. Kan ook vasthouden aan het oude en verleden idealiseren. Vaak proces en contextgerichte coachting en the- ma’s als veranderen, loslaten verleden.
Vraag 10
Bij het onderzoeken van de interactie en communicatie tussen mensen kun je de dramadriehoek gebruiken. Stel je coacht een overspannen, hardwerkende secretaresse die altijd klaar staat voor een ander.

a. Welke rol vanuit de dramadriehoek zou je het eerste onderzoeken?

b. Noem 2 vragen die je zou kunnen stellen om dit nader te onderzoeken.
a. De redder. Dit gezien de functie, ondersteuner en het klaar staan voor een ander, een kenmerk van de redder.

b. Bijv. Wat doe je als je werkgever net voordat je naar huis wilt, nog met een brief komt die uitgetypt moet worden? Wat vind je daarvan?

Vragen kunnen zijn:
-wat betekent helpen van anderen voor jou?
-Welke adviezen krijg je wel eens van anderen?
-Als je nou morgen de ideale baan zou krijgen, hoe zou die eruit zien?
Vraag 11

Noem 3 vragen die je kunt gebruiken om de reflectie van de gecoachte te bevorderen op de coachvraag:

´Hoe verbeter ik mijn werk/privébalans?´
Antwoord blz. 132

Bijv.

-Wat was er aan de orde?
-Wie waren betrokken?
-Hoe had je voorbereid, wat heb je gedaan?
-Wat was je inbreng Welke inbreng had je willen hebben?
-Wat wil je in de toekomst gaan doen?
-Dit gespecificeerd naar de situatie?
Vraag 12

Tijdens een afsluitend coachgesprek bespreken de coach en gecoachte het resultaat van het traject aan de hand van de meetlat.

De gecoachte vond aan het begin van het traject het cijfer 5 het meest van toepassing, nu is dat een 8 geworden. Beide partijen benoemen het traject als geslaagd.

Is hier sprake van een volledige evaluatie? Motiveer uw antwoord.
Antwoord blz. 136

Nee.
Er zijn 3 zaken van belang.
Slechts 1 van de 3 komt aan de orde.

1e is het doel bereikt? Dat komt uit de vraag naar voren.
2e is hoe de gecoachte zijn doelen heeft bereikt, toekomst gericht kijken hoort hierbij.
3e is samenwerking tussen coach en gecoachte. De 2e en 3e komen niet naar voren in de vraag.
Vraag 13

Geef uw reactie op de volgende stellingen over Kernkwaliteiten

a. ‘Om goed te kunnen coachen, moet je je als coach bewust zijn van je eigen Kernkwaliteiten/ kwadranten.’

b. ‘Iemand kan het meest leren van de mensen aan wie hij/zij de meeste hekel heeft.´
Antwoord reader hoofdstuk kernkwaliteiten.

a. Meerdere antwoorden mogelijk.

Bijv. je kunt beter een ander helpen als je zelf bewuster bent waar je goed in bent. Het is goed je valkuilen te kennen, omdat een coachen hier mogelijk gebruik van maakt en je dan niet goed kunt coachen.

Je kwaliteiten kennen is je onderscheidend vermogen als coach en onderscheid je van andere coaches. Als je een sterke allergie hebt, is het lastiger sommige mensen (die je raken in je allergie) te coachen.

Een coach is nooit uitgeleerd. Reflecteren op eigen handelen is basis voor een coach.

b. Een allergie is een teveel van het gedrag dat je in je uitdaging kunt gebruiken.

Bijv.
allergie is egoïsme, uitdaging is voor je eigen belang opkomen. Als je wilt weten wat je te leren hebt, dan kun je de milde versie pakken van het gedrag waar je zo’n hekel aan hebt.
Vraag 14
Kies 4 methodieken uit de reader. Beantwoord voor elke methodiek de volgende vraag:

Wat is kenmerkend voor deze methodiek in relatie tot het behalen van resultaat (beantwoorden van de coachvraag)? Één kenmerk per methodiek noemen is voldoende.
Antwoord:

Div. mogelijkheden. antwoord Aspecten: verbinding methode en thema.

• Kernkwaliteiten:
bijv. inzicht in kwaliteiten, valkuil ed., ontwikkeling uitdaging, balans, reflectie. Maakt gebruik van wat goed gaat en ontwikkel je uitdaging om te voorkomen dat je in je valkuil komt.

• Provocatieve coachen:
mens is veerkrachtiger dan je denkt. Uit balans halen zorgt voor innerlijke actie om te veranderen, bijv. door overdrijven.

• Oplossingsgericht:
kijk naar wat al goed gaat. Waar sta je nu, waar wil je naartoe? Toekomstgericht.

• Mentale coachen:
nog uitwerken bijv. inzicht in karakter is basis voor persoonlijke groei. Door inzicht in je persoonlijkheid kun je zelfvertrouwen vergroten waardoor prestaties toenemen. Daardoor weer meer tevredenheid

• RET:
anders denken over/interpreteren van gebeurtenissen heeft andere uitkomst in gevoel en houding
Vraag 15
Stel u leidt, als coach, een coachingstraject met de volgende vraag: ‘Ik wil graag naast mijn werk een aanvullende opleiding doen, zodat ik een promotie kan maken (hogere salarisschaal en leidinggevende functie). Wat zal ik kiezen?’.

De gecoachte is een MBO-verpleegkundige, die al ongeveer op HBO-niveau werkt. Ze vervangt bijv. de leidinggevende tijdens diens vakanties. Ze hoopt na het behalen van een HBO-diploma meer kans te maken op een leidinggevende functie.

Welke vraag kun je stellen je vanuit de methodiek van:
a. Oplossingsgerichte coaching
b. Provocatieve coaching
c. Mental coaching
Antwoord:

a. bijv. wat gaat nu goed als je leidinggevende vervangt?
b. heeft totaal geen zin. Eens een Hbo’er altijd een Hbo’er. Of iets als: hoe gaat het thuis (afleiden)
c. nog invullen Wat wil je bereiken? Hoe wil je dat aanpakken? Wat zijn je sterke kanten?