• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/55

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

55 Cards in this Set

  • Front
  • Back
1 - 8 punten.
Geef een evolutiebiologische verklaring voor altruïsme.
1 – 9e druk p.19-20, 8e druk p. 17-18.
Niet goed zijn de verklaringen dat altruïsme weinig kost of dat het de soort ten goede komt. Wanneer de persoon zelf namelijk overlijdt ten gevolge van het altruïstische gedrag, sterft ook het gen dat juist moet worden doorgegeven.
Wel goed zijn:
groepsselectie: het gaat om het overleven van de groep; echter: de personen die altruïstisch zijn overleven niet, en degenen die dat juist wel zijn overleven wel. Dit is geen stabiele verklaring (3 punten).
reciprook altruïsme: wie goed doet, goed ontmoet. In die zin vergroot het wel je overlevingskansen om altruïstisch te zijn. Echter zou je dan als altuist alleen die personen moeten helpen die jou op hun beurt ook helpen (5 punten).
selectie van nageslacht: altruïstisch gedrag uit zich in de eerste plaats naar de mensne die je lief zijn, je nageslacht is daar een belangrijk onderdeel van. In die zin wordt het gen dus wel bewaard en doorgegeven door altruïstisch gedrag (8 punten).
(maximaal 8 punten)
Vraag 2 - Nerve cells and nerve impulses.
2 – 8 punten.
Hoe wordt de sterkte van een stimulus door een neuron doorgegeven?
Het vuren van een neuron gebeurt via de alles of niets wet. Dit betekent dat een cel niet vuurt tot er een bepaalde drempelwaarde (aktiepotentiaal) is overschreden. Een sterkere stimulus leidt niet tot sterker vuren of het afscheiden van meer neurotransmitters. Wel zal een neuron bij een sterkere stimulus sneller achter elkaar vuren.
(maximaal 8 punten, 2 per onderstreept inzicht)
Vraag 3 - Synapses.
3 – 8 punten.
Beschrijf welke twee oplossingen er zijn om neurotransmitters, nadat zij hun werk in de synaptische kloof hebben volbracht, op te ruimen.
Neurotransmitters worden of gedeactiveerd/afgebroken, of ze worden terug opgenomen in het pre-synaptisch neuron (reuptake) en hergebruikt.
(maximaal 8 punten, 4 per juist antwoord)
Vraag 4 - Anatomy of the nervous system.
4 – 8 punten.
Stel je voor dat je in een prachtige tuin wandelt, en geniet van de zingende vogels, de kleur van de bloemen en de frisse wind langs je gezicht. Welke delen van je cortex zijn nu actief bij deze verschillende ervaringen?
Geluid verwerk je in de temporale lob, visuele prikkels in de occipitale lob, lichamelijke sensaties zoals de frisse wind in de pariëtale lob (postcentrale gyrus, somatosensorische schors). Bij het wandelen is je frontale lob actief.
Maximaal 8 punten, 2 per juist antwoord.
Vraag 5 - Other sensory systems.
5 – 8 punten.
Hoe nemen wij smaak waar?
Op onze tong zitten, in de papillen, receptoren die verschillende chemische stoffen detecteren (grofweg: zoet, zuur, bitter, zout en umami). Prikkeling met de juiste stof doet deze zenuwcellen vuren en er loopt een signaal via niet specifieke zenuwen naar de kern van de tractus solarius (NTS), een structuur in de medulla. Vanuit deze NTS gaan signalen naar onder andere het somatosensorische deel van de cortex, die de ‘aanraak’ aspecten van het eten registreert, en naar de insula (de primaire smaak cortex).
(maximaal 8 punten, 1 punt per onderstreept onderdeel)
Vraag 6 - Movement.
6 – 8 punten.
Wat is een proprioceptor?
Een proprioceptor is een receptor die de positie of beweging van een lichaamsdeel (bijvoorbeeld een spier) terugkoppelt aan de hersenen.
(maximaal 8 punten).
Vraag 7 - Wakefulness and sleep
7 – 8 punten.
Welke twee functies heeft de pons in relatie met REM slaap?
In de eerste plaats zend de pons PGO golven uit, naar de thalamus en de occipitale cortex. Hiermee vangt de REM periode aan.
In de tweede plaats sturen cellen van de pons signalen naar het ruggenmerg, waardoor de motorische neuronen die de lange spieren aansturen worden geïnhibeerd. Hierdoor worden de gedroomde bewegingen niet daadwerkelijk tijdens de slaap uitgevoerd.
(Maximaal 8 punten, 4 per juist antwoord).
Vraag 8 - Internal regulation.
8 – 8 punten.
Wanneer wij last hebben van osmotische dorst zullen we geneigd zijn om te drinken. Maar hoe weten we hoe lang we moeten doorgaan met drinken?
Osmotische dorst ontstaat wanneer er buiten de cellen meer opgeloste stoffen (bv zouten) zijn dan binnen de cellen. Hierdoor stroomt water uit de cellen. Wanneer we drinken duurt het zo’n 15 minuten voor deze inbalans is hersteld. Zo lang doordrinken zou maken dat we te veel water binnenkregen. De feedback komt dus niet van deze cellen,maar van de feedback over het slikken en de hoeveelheid water in maag en ingewanden. Deze feedback geeft ons het gevoel dat we ‘genoeg hebben gedronken’.
(Maximaal 8 punten, 4 punten als wel osmotische dorst juist wordt beschreven).
Vraag 9 - Reproductive behaviors.
9 – 8 punten.
Geef een voorbeeld van een organiserend (organizing) en een activerend (activating) effect van sex hormonen, en geef aan wanneer het plaatsvindt.
Organiserende effecten treden op tijdens gevoelige perioden in de ontwikkeling. Bijvoorbeeld, in de 3e of 4e maand van de zwangerschap bepaalt de hoeveelheid testosteron de ontwikkeling van de geslachtsorganen. Tijdens de puberteit ontwikkelen zich de secundaire geslachtskenmerken.
Activerende effecten zijn tijdelijke effecten waarbij periodiek een bepaalde respons wordt geïndiceerd. Bijvoorbeeld de menstruele cyclus, de vergrote gevoeligheid voor seksuele prikkels bij mannen tussen de 15 en 25, etc.
(maximaal 8 punten, 2 per juist voorbeeld en 2 per juiste periode)
Vraag 10 - Emotional behaviors.
10 – 8 punten.
Beschrijf de ‘startle relfex’, en geef aan in hoeverre deze is aangeleerd of aangeboren.
De startle reflex is een automatische reactie op een onverwacht hard geluid. De sensorische informatie gaat via de medulla direct naar de pons, die een signaal uitzendt om de spieren aan te spannen: vooral de spieren van de nek.
De reactie is aangeboren en treedt op zonder de tussenkomst van cognities, maar de sterkte ervan wordt wel gemoduleerd door stemming en ervaringen.
(maximaal 8 punten, 4 voor de beschrijving en 4 voor de motivatie aangeleerd aangeboren)
Vraag 11 - Learning and memory.
11 – 8 punten.
Sensitisatie houdt in dat je na het gebruik van een bepaalde stof gevoeliger wordt voor het effect van deze stof. Dit verschijnsel zie je bijvoorbeeld bij het gebruik van cannabis. Geef een biologische verklaring voor sensitisatie bij zeeslakken (aplysia).
Bij zeeslakken blijkt het prikkelen van bepaalde sensorische neuronen ervoor te zorgen dat interneuronen serotonine afscheiden. Deze serotonine zorgt ervoor dat de kalium kanalen door het membraan van het presynaptische neuron zich sluiten. Normaal gesproken zou kalium na het vuren door deze kanalen naar buiten stromen en het presynaptisch neuron terugbrengen naar het basisniveau van polarisatie. De kalium kan nu echter niet weg, waardoor de cel langer een aktiepotentiaal houdt en meer transmitters uitstoot. Als deze sensitisatie langer duurt syntetiseert het sensorisch neuron nieuwe proteïnen die langdurige sensitisatie produceren.
(maximaal 8 punten)
Vraag 12 - Psychological disorders
12 – 8 punten.
Verklaar vanuit de biopsychologie waarom in China en Japan minder frequent alcoholmisbruik voorkomt dan in Nederland.
Wanneer je alcohol drinkt dan zetten enzymen uit de lever eerst de ethanol om in een giftige stof (acetaldehyde ofwel ethanal). Pas in een vervolgstap wordt deze stof omgezet in acetic acid (acetyl-coënzym-A, dat in de citroenzuurcyclus wordt opgenomen). Ongeveer de helft van de mensen in China en Japan heeft een gen dat het metabolisme van de giftige stof acetaldehyde (ethanal) vertraagt. Wordt er veel gedronken, dan hoopt deze stof zich op, en voelt men zich ziek: blozen, versnelde hartslag, misselijk, hoofdpijn, buikpijn, ademhalingsstoornissen, en schade aan inwendige organen.
(maximaal 8 punten, 2 per onderstreept inzicht)
Vraag 13
13 – 4 punten.
Welk hersengebied is het duidelijkst betrokken bij emoties (zoals angst)?
Het limbisch systeem (2 punten), mn. de amygdala (4 punten).
(Maximaal 4 punten).
a) Een neuron is te herkennen aan zijn specifieke vorm. Beschrijf kort de belangrijkste componenten van een (grotere) neuron.
• Dendrieten zijn vertakkende vezels die smaller worden naar het einde toe. De oppervlakte van de dendrieten bevatten synaptische receptoren waarmee deze ‘informatie’ (oftewel signalen) ontvangt van andere neuronen. Hoe groter het oppervlakte, door bijvoorbeeld meer vertakkingen of dendritic spines, des te meer informatie de dendriet kan ontvangen.

• Cellichaam (soma) bevat de celkern (nucleus), ribosomen, mitochondria en alle andere structuren die gewone cellen ook bevatten. Het cellichaam is ook bedekt met synapses.

• Axon is een dunne (lange) vezel, de informatievervoerder van het neuron. De axon is bedekt met een isolerend laagje (myeline sheath) dat onderbroken wordt door “nodes of ranvier”.

• Een axon heeft op het uiteinde een pre-synaptisch uiteinde (presynaptic terminal). Hier worden de neurotransmitters vrijgelaten in de synaptische kloof (synaptic cleft). De neurotransmitters dwarrelen daar rond en kunnen zich dan hechten aan de receptoren van het volgende neuron. Dit is dus de ‘informatie’ voor het volgende neuron.
b) Beschrijf hoe een afferente neuron eruit ziet die informatie combineert van verschillende plekken op de huid. Denk daarbij aan de plek van het soma, de vertakkingen van de dendrieten, de lengte van het axon, waar bevinden zich de dendrieten en waar de pre-synaptische uiteindes?
Dit betreft een sensorisch neuron. Een dergelijk neuron is altijd afferent t.o.v. het centrale zenuwstelsel (CZS); hij brengt altijd informatie het CZS binnen. Een sensorisch neuron heeft zijn dendrieten onder de huidoppervlakte waar deze input krijgt via de huid. Het cellichaam bevindt zich verderop op het axon en staat op een soort steeltje. De pre-synaptische uiteindes bevinden zich in het ruggenmerg.
c) Cellen in de wand van de haarvaatjes in onze hersenen vormen de bloed-hersen-barrière. Wat is de functie hiervan?
Deze muur zorgt ervoor dat de meeste virussen, bacteriën en schadelijke chemicaliën niet door de wand van de haarvaatjes de hersenen ingaan. Als dit wel gebeurt dan gaat ons immuunsysteem deze indringers te lijf waardoor ook de neuronen beschadigen.
d) Welke soorten moleculen kunnen deze barrière echter wel passeren en op welke manier(en) gebeurt dit?
Passief transporteren (zonder uitwisseling van energie) gebeurt met kleine ongeladen moleculen (zuurstof, koolstofdioxide en water) en door moleculen die oplossen in het vet van het membraan (vitamine A en D, heroïne, marihuana, antidepressivia).
Actief transporteren (energie verbruikend) gebeurt met voedingsstoffen (glucose), bouwblokken van proteïne (aminozuren), en bepaalde vitaminen en hormonen.
e) Waarom leidt een thiamine tekort bij Korsakoff’s patiënten tot de dood van neuronen?
Thiamine (vitamine B1) is een stof die nodig is voor het gebruik van glucose en glucose is de belangrijkste voedingsstof voor de neuronen. Zonder glucose zullen neuronen krimpen of afsterven
Opdracht 2

a) Leg kort en bondig uit wat het rustpotentiaal van een neuron is.
Als een neuron is rust is, ongestoord van buiten af, dan zorgt het membraan voor een elektrische polarisatie, een verschil in elektrische lading tussen de binnen- en buitenkant van het neuron. De binnenkant is iets negatiever geladen dan de buitenkant.
b) Hoe het rustpotentiaal in stand gehouden (gebruik daarbij de begrippen natrium-kalium pomp, elektrische en concentratie gradiënt in je antwoord)?
Het membraan is selectief doorlaadbaar, sommige chemicaliën kunnen er gemakkelijker doorheen dan andere. Natrium kanalen zijn allen gesloten, kalium kanalen zijn bijna allemaal gesloten. De natrium-kalium pomp zorgt ervoor dat natrium ionen veel meer buiten het membraan geconcentreerd zijn. Deze pomp transporteert drie natrium ionen de cel uit en twee kalium ionen de cel binnen. Omdat de natrium kanalen volledig gesloten zijn, kan natrium dus niet meer de cel uit. Omdat de kalium kanalen niet geheel gesloten zijn werken er twee krachten op deze ionen: de elektrische en de concentratie gradiënt. Het elektrische gradiënt zorgt ervoor dat kalium ionen de cel in worden getrokken omdat het binnenste negatief geladen is en kalium zelf positief, tegenpolen trekken elkaar aan. Het concentratiegradiënt zorgt ervoor dat kalium buiten de cell wordt gestoten omdat deze meer in de cel geconcentreerd is en daardoor naar buiten wil gaan. Kalium gaat daarom heel langzaam de cel uit.
c) Wat is het doel van het rustpotentiaal en verklaar je antwoord?
Het rustpotentiaal bereidt de neuron voor om snel te kunnen reageren op een stimulus. Omdat in rusttoestand het concentratie gradiënt van natrium actief behouden is door de natrium-kalium pomp, stroomt natrium explosief de cel in wanneer de natrium kanalen opengaan.
d) Wat gebeurt er tijdens een actiepotentiaal?
Elke stimulatie boven een bepaalde threshold zorgt ervoor dat de natrium kanalen opengaan en er een depolarisatie plaatsvindt (van -70 naar + 30 mV).
e) Hoe wordt de sterkte van een stimulus door een actiepotentiaal weergegeven?
Om de sterkte van een stimulus door te geven kan een axon geen grotere actiepotentialen doorgeven vanwege de all-or-none wet. De sterkte wordt doorgegeven door een hogere frequentie van actiepotentialen.
f) Welke stelling is juist?

I. Een neuron reageert alleen op die soorten neurotransmitters die hij zelf ook kan produceren en vrijlaten.

II. De verklaring dat hyperactieve kinderen een dopamine tekort in hun hersenen hebben, is een fysiologische verklaring van het gedrag.

a. I en II zijn beide juist
b. I is juist en II is onjuist
c. I is onjuist en II is juist
d. I en II zijn beide onjuist
I is onjuist. Een neuron kan meerdere soorten neurotransmitters ontvangen en erop reageren dan dat hij zelf kan vrijlaten.

II is juist.

Antwoord C is correct.
Opdracht 3

a) Welke stelling is juist?
I. Hormonen bewerkstelligen korter durende effecten in ons lichaam dan neuronen.

II. Hormonen worden direct en specifiek naar één ontvanger gestuurd, meestal een orgaan.

a. I en II zijn beide juist
b. I is juist en II is onjuist
c. I is onjuist en II is juist
d. I en II zijn beide onjuist
I is onjuist, ze bewerkstelligen met name langdurende effecten, dit in tegenstelling tot neuronen.

II is onjuist, de klieren laten de hormonen vrij in het bloed en deze worden dan opgenomen door het orgaan dat afgesteld staat op dat hormoon.

Antwoord D is correct.
b) Drugs beïnvloeden ons gedrag enorm, maar wat gebeurt er nu precies in onze hersenen? Geef een voorbeeld aan de hand van de werking van amfetamine.
Drugs faciliteren of inhiberen de transmissie bij synapsen.
Een drug kan het effect van een neurotransmitter blokkeren (antagonist) of verhogen (agonist). Amfetamine stimuleert dopamine synapsen door de vrijlating van dopamine van het pre-synaptische uiteinde te vergroten.

Normaal gesproken wordt de vrijgelaten dopamine heropgenomen door het pre-synaptisch uiteinde door middel van de dopamine transporter (een proteïne).

Amfetamine draait de werking van deze transporter om zodat de cel juist dopamine vrijlaat in plaats van herabsorbeert. Het effect van amfetamine is non-specifiek, ook de vrijlating van andere neurotransmitters wordt vergroot (serotonine, norepinefrine etc.)
c) Uit welke zenuwstelsels bestaat ons lichaam en waar bestaat elk uit?
Het centrale zenuwstelsel (CZS) bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg.

Het perifere zenuwstelsel (PZS) bestaat uit de zenuwen buiten de hersenen en het ruggenmerg en heeft twee onderverdelingen:
het somatische zenuwstelsel en het autonome zenuwstelsel.

Het somatische zenuwstelsel bestaat uit zenuwen die boodschappen sturen van de zintuigen naar het CZS en van het CZS naar de spieren.

Het autonome zenuwstelsel controleert het hart, de ingewanden, en andere organen.
d) Uit welke vier kwabben bestaat onze cortex en wat zijn de belangrijkste functies van elk?
• De frontaalkwab bevat een aantal motorische gebieden, waar bewegingen worden voorbereid en de commando’s daartoe uitgaan. Een belangrijk gebied van de frontaalkwab is de prefrontale cortex, een gebied dat een belangrijke rol speelt in bijvoorbeeld planning en werkgeheugen.

• De temporaal kwab verwerkt auditieve informatie en speelt een rol in complexe visuele verwerkingen, zoals de herkenning van gezichten of de perceptie van beweging.

• De pariëtaal kwab verwerkt informatie over aanraking en lichaamslocatie.

• De occipitaal kwab verwerkt visuele informatie.
e) Hoe weten mijn hersenen dat de verschillende kenmerken van een object - dat bijvoorbeeld zacht en harig aanvoelt, zachte knaaggeluidjes maakt en eruit ziet als een konijn- tot hetzelfde object behoren als elke eigenschap in een ander hersengebiedje verwerkt wordt?
Een theorie zegt dat het synchroon vuren van neuronen in verschillende hersengebieden zorgt voor het als één geheel waarnemen. Een alternatieve hypothese zegt dat het binden van een perceptie vereist dat de locatie overeen moet komen. Elke sensatie die vanuit eenzelfde spatiële locatie waargenomen wordt, wordt als afkomstig van dezelfde bron ervaren.
Opdracht 4

a) Welke manieren bestaan er om hersenfuncties te bestuderen? Benoem van elk tenminste één voorbeeld en leg deze kort uit.
• Het correleren van de hersenanatomie met het gedrag. Bijvoorbeeld computerized axial tomography (CT/CAT), een contrast vloeistof wordt in het bloed gespoten en dan worden er x-rays door het hoofd gestuurd en opgenomen door middel van detectoren aan de andere kant van het hoofd. Magnetic resonance imaging (MRI) gebruikt een magnetisch veld en de toediening van radio frequenties.

• Het opnemen van hersenactiviteit door bijvoorbeeld electroencephalogram (EEG), meet elektrische activiteit door mindel van sensors op de hoofdhuid. Magnetoencephalogram (MEG) meet magnetische velden die door het brein gegenereerd worden. Positron-emission-tomography (PET) registreerd de afstoting van radioactiviteit door geïnjecteerde stoffen. Functional magnetric resonance imaging (fMRI) heeft te maken met het feit dat hemoglobine met zuurstof anders op een magnetisch veld reageert dan hemoglobine zonder zuurstof.

• Effecten van hersenbeschadiging. Een laesie is schade aan een hersengebied. Bij transcranial magnetic stimulation (TMS) wordt door toediening van een intense magnetische stimulatie een deel van de schedel tijdelijk geïnactiveerd.

• Effecten van hersenstimulatie. Bij proefdieren worden wel elektroden ingebracht om bepaalde gebieden te stimuleren.
b) Wat is een fantoomsensatie en waardoor ontstaat het?
Het stimuleren van bepaalde intacte delen van ons lichaam zorgt voor de sensatie van het fantoomlichaamsdeel (het ontbrekende lichaamdeel lijkt er dus nog te zijn). Dit gebeurt doordat het hersengebied in de somatosensorische cortex dat het fantoomlichaamsdeel representeert nu geen stimulatie meer krijgt en door reorganisatie van de somatosensorische cortex ontstaan dit soort sensaties.
c) Welke stelling is juist?

I. Beschadigde axonen kunnen weer teruggroeien onder bepaalde optimale omstandigheden.

II. Neuronen kunnen sterven door over- en onderstimulatie.

a. I en II zijn beide juist
b. I is juist en II is onjuist
c. I is onjuist en II is juist
d. I en II zijn beide onjuist
Antwoord A is correct.
d) Wat is het voornaamste doel van het ervaren van pijn? Hoe ervaart ons lichaam pijn als we ons bijvoorbeeld verbranden?
Pijn voorkomt beschadiging van het lichaam.
De pijnprikkel wordt via het perifere zenuwstelsel naar het centrale zenuwstelsel vervoerd. De axonen die pijninformatie doorgeven zijn niet of matig gemyeliniseerd, dus het verloopt relatief langzaam.

Scherpe pijn wordt sneller vervoerd (dikkere axonen), dan doffe pijn. Deze axonen laten in het ruggenmerg neurotransmitters vrijkomen.

Bij milde pijn glutamaat en bij heftigere pijn glutamaat en substantie P. De pijnsensitieve cellen in de ruggemerg geven de informatie via verschillende trajecten door aan het brein.

Pijnsensitieve cellen in het ruggenmerg sturen deze informatie naar de thalamus en van daaruit naar de somatosensorische cortex in de parietaal kwab. Deze detecteert dan het soort pijn en de specifieke locatie. Een andere weg loopt via de medulla, thalamus, amygdala, hippocampus, prefrontale cortex en cingulate cortex en reageren op het onplezierige emotionele gevoel van de pijn.
e) Wat doet ons lichaam zelf om pijn te verlichten?
Ons lichaam maakt neurotransmitters “endorfinen”die zich hechten aan dezelfde receptoren als waar morfine zich aan hecht. Wanneer de endorfinen zich hierop hechten wordt de vrijlating van substance P geremd.
f) Welke stelling is juist?

I. Over je buik wrijven als je buikpijn hebt, kan goed verklaard worden door de “gate theorie”.

II. Gedachten en gevoelens kunnen de intensiteit van pijn doen verhogen maar ook verlagen.

a. I en II zijn beide juist
b. I is juist en II is onjuist
c. I is onjuist en II is juist
d. I en II zijn beide onjuist
Antwoord A is correct.
Opdracht 5

a) In welk deel van de cerebrale cortex worden complexe bewegingen geïnitieerd en hoe gebeurt dit?
Bewegingen worden geïnitieerd in de motorische cortex. De planning vindt plaats in de premotorische cortex.

Voor het planning en organiseren van snelle bewegingsvolgordes werken de prefrontale cortex en de supplementary motor cortex samen.

De primaire motorische cortex geeft de commando’s voor een beweging aan de hersenstam en het ruggenmerg door. Daar worden impulsen gegenereerd die de spieren aansturen.
b) Welke stelling is juist?

I. De belangrijkste functie(s) van het cerebellum is niet eenvoudigweg de balans en coördinatie van bewegingen, maar heeft te maken met de timing van taken en bepaalde aspecten van aandacht.

II. Het dorso-laterale pad bevat axonen die naar beide kanten van het ruggenmerg gaan en daarom spieren van de nek, schouders, en romp aanstuurt.

a. I en II zijn beide juist
b. I is juist en II is onjuist
c. I is onjuist en II is juist
d. I en II zijn beide onjuist
I is juist
II is onjuist, dit moet zijn het ventro-mediale pad.

Antwoord B is correct.
c) Omschrijf de (categorieën) symptomen van de ziekte van Parkinson bij de verschillende stadia van de ziekte?
Het is een neurologische aandoening die een ernstige en blijvende bewegingsstoornis veroorzaakt. De eerste symptomen zijn: weinig expressie in het gezicht, trillerig zijn bij het opstaan, moeilijk kunnen nadenken en verkrampt schrijven. Als de ziekte voortschrijdt, zijn er primaire en secundaire symptomen te onderscheiden. De primaire zijn in te delen in drie categorieën: tremor, rigor en hypokinesie. Secundaire symptomen zijn onder meer depressie, emotionele labiliteit, slaap- en geheugenproblemen en moeite met kauwen en slikken.
d) Wat zijn mogelijke oorzaken van de ziekte van Parkinson?
Het is een geleidelijke dood van neuronen voornamelijk in de substantia nigra waardoor een tekort aan dopamine ontstaat met als uiteindelijk gevolg minder stimulatie van de motor cortex en een verminderde controle op bewegingen van spieren en lichaamshouding.

Er is een gen ontdekt dat verantwoordelijk zou zijn voor de ziekte maar dit bleek met name zo te zijn voor enkele personen met een vroege onset van de ziekte.

Omgevingsinvloeden zoals de blootstelling aan giftige stoffen kan ook een oorzaak zijn van deze ziekte.
e) Welke stelling is juist?

I. De behandeling van de ziekte van Parkinson bestaat uit het direct toedienen van dopamine.
II. De ziekte van Huntington bestaat uit motorische symptomen die vaak al voorafgegaan worden door ernstige schizofrenieachtige psychologische problematiek.

a. I en II zijn beide juist
b. I is juist en II is onjuist
c. I is onjuist en II is juist
d. I en II zijn beide onjuist
I is onjuist, omdat dopamine niet door de bloed-hersen-barrière kan wordt er L-dopa toegediend, dit is de precursor van dopamine.

II is juist.

Antwoord C is correct.
Opdracht 6

a) Waar in ons brein bevindt zich de biologische klok en hoe reguleert deze ons slaap-waak ritme?
De biologische klok wordt geregeld door een gebiedje in de hypothalamus genaamd de suprachismatische kern (SCN), net boven het optic chiasma.

De SCN reguleert ons slaap-waak ritme door de activiteit in andere gebiedjes te sturen. Een zo’n gebiedje is de pijnappelklier (epifyse), die melatonine vrijlaat in de avond met slaperigheid als gevolg.
b) Waarom moet onze biologische klok bijgesteld worden en hoe gebeurt dit?
Onze biologische klok loopt een klein beetje achter omdat hij een iets langer ritme heeft dan 24 uur. Licht is van kritisch belang om de klok bij te stellen. Speciale ganglion cellen geven deze informatie aan de SCN door via een speciaal gedeelte van de oogzenuw (het retinohypothalamic path).
c) Leg kort en bondig uit wat slaapapneu is en wat de mogelijke oorzaken hiervan zijn.
Slaapapneu is een aandoening die gepaard gaat met een abnormale slaperigheid overdag. ’s Nachts hebben patiënten last van snurken met lange uithalen waarbij soms de ademhaling voor enkele minuten stopt en ze dan naar adem snakkend wakker worden.

Mogelijke oorzaken zijn erfelijke aanleg, overgewicht, hormonen, en op oudere leeftijd achteruitgaan van de ademhalingsregulatie.
d) Welke stelling is juist?

I. Als je ’s morgens moe wakker wordt dan is er sprake van een REM slaap deprivatie.
II. Narcolepsie patiënten produceren minder van de neurotransmitter orexin in de hypothalamus dat normaal gesproken zorgt voor het wakker blijven.

a. I en II zijn beide juist
b. I is juist en II is onjuist
c. I is onjuist en II is juist
d. I en II zijn beide onjuist
I is onjuist, dat weet je niet.
II is juist.

Antwoord C is correct.
e) Sommige individuen met XY geslachtschromosomen zien er toch helemaal uit als vrouw. Deze conditie heet ‘androgen insensitivity’ of ‘testicular feminization’. Wat is er dan aan de hand?
Het lichaam van deze personen produceert normale hoeveelheden androgenen (inclusief testosteron), maar de androgen receptor is afwezig en daardoor kunnen androgenen hun werk niet doen.
Opdracht 7

a) Volgens de theorie van James-Lange zorgen fysiologische reacties voor het emotioneel interpreteren van de respons. Welke voorspellingen kun je hieruit afleiden en in hoeverre zijn de resultaten bewijs voor of tegen deze theorie?
Voorspelling: mensen met een verlamming in hun skelet of een niet functionerend autonoom zenuwstelsel zouden geen emoties ervaren omdat ze geen lichamelijke respons hebben.

Bewijs tégen is dat de mensen met een verlamming even sterk emoties ervaren als voor de verlamming. Bewijs vóór is dat mensen met een niet goed functionerend autonoom zenuwstelsel niet zo sterk emoties ervaren als voorheen.

Concluderend kun je zeggen dat onze percepties van lichaamsreacties wel bijdragen aan onze emotionele gevoelens maar zijn op zichzelf niet voldoende om verschillende emoties van elkaar te onderscheiden. Dat vereist dan toch het cognitieve aspect.
b) Angst alarmeert ons om te vluchten voor gevaar. Woede zorgt ervoor dat je een binnendringer aanvalt. Walging zegt ons iets te vermijden dat ons ziek kan maken. Zijn dit fysiologische, ontogenetische, evolutionaire of functionele verklaringen voor emoties ? Verklaar je antwoord.
Dit zijn evolutionaire verklaringen omdat dit verklaart waarom het gedrag evolutionair noodzakelijk was om te kunnen overleven.
c) Emoties zijn erg handig wanneer we een snelle beslissing moeten maken, we baseren dit dan op ons intuïtief gevoel. Is dit een fysiologische, ontogenetische, evolutionaire of functionele verklaring voor emoties ? Verklaar je antwoord.
Dit is een functionele verklaring omdat het verklaart waarom dit gedrag nu de dag nog steeds belangrijk is.
Welke stelling is juist?
d) Welke stelling is juist?

I. Stelling: Agressief gedrag bij zonen is gecorreleerd met roken door de moeder tijdens de zwangerschap.

II. Stelling: Een lage hoeveelheid serotonine de oorzaak is van agressief gedrag.

a. I en II zijn beide juist
b. I is juist en II is onjuist
c. I is onjuist en II is juist
d. I en II zijn beide onjuist
Antwoord B is correct.

I is juist.
II is onjuist, er is een correlatie, maar dat zegt niets over de causaliteit (oorzaak en gevolg).
e) Welke twee lichamelijke systemen zijn betrokken bij stress en hoe werken deze twee systemen ?
Het sympatisch zenuwstelsel werkt bij acute stress (vluchten of vechten?).

De HPA-as (hypothalamus, hypofyse, bijnieras) zorgt ervoor dat de bijnieren cortisol afgeven. Dit systeem reageert iets trager, maar wordt de dominante respons bij chronische stress.
Opdracht 8

a) Welke neurotransmitter zorgt voor het verslavende gevoel bij drugs zoals cocaïne en heroïne en waar in onze hersenen wordt deze vrijgelaten?
Dopamine. Deze neurotransmitter wordt vrijgelaten in de nucleus accumbens.
b) Waarom zorgen SSRI’s voor minder bijwerkingen dan de tricyclische of de MAOI’s?
SSRI werken alleen – zoals beoogd - op serotonine (verhogen de aanwezigheid in de synaptic cleft) en verstoren daarmee geen andere processen waarbij andere neurotransmitters een rol spelen.
c) Welke stelling is juist?

I. Een nacht niet slapen kan de gemoedstoestand van mensen met een depressie verbeteren.
II. Psychotherapie is een goed alternatief voor antidepressiva.

a. I en II zijn beide juist
b. I is juist en II is onjuist
c. I is onjuist en II is juist
d. I en II zijn beide onjuist
Antwoord A is correct.
d) Wat maakt het moeilijk om de diagnose “schizofrenie” vast te stellen? Noem twee punten.
Ten eerste verschillen mensen met schizofrenie heel erg van elkaar. De symptomen variëren heel erg. Hallucinaties en waanideeën zijn prominent voor de één, gedachtestoornissen voor de ander, sommige hebben duidelijke hersenbeschadiging en anderen niet.

Ten tweede moet je eerst een differentiaal diagnose stellen en andere condities uitsluiten zoals een depressie, drugsmisbruik, hersenbeschadiging, gehoorproblemen, ziekte van Huntington, voedingsabnormaliteiten, etc.
e) Wat is de dopamine hypothese van schizofrenie en wat zijn problemen met deze hypothese?
De dopamine hypothese verklaart schizofrenie uit een overmaat van dopamine. Schizofrenen zouden of extreem hoge concentraties dopamine in hun hersenen hebben of een extra hoge gevoeligheid voor dopamine bezitten. Dit laatste zou te wijten zijn aan de aanwezigheid van een veel te hoog aantal dopamine receptoren in de hersenen.

Problemen zijn dat een directe meting van dopamine en zijn metaboliet laat zien dat deze niveaus normaal zijn.

Antipsychotische drugs blokkeren dopamine synapsen binnen enkele minuten maar hun effect op gedrag ontwikkelt zich pas na twee tot drie weken.