Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
557 Cards in this Set
- Front
- Back
boven het hoofd groeien
|
((van moeilijkheden) te groot worden voor iemand) `Door drukte groeit het werk me momenteel boven het hoofd.`
((from difficulty) too big for someone) |
|
boven het hoofd hangen
|
(dreigen te gebeuren (van iets vervelends)) `Er hangt hem een celstraf van vijf jaar boven het hoofd.`
(likely to happen (something unpleasant)) |
|
over het hoofd zien
|
(per ongeluk niet zien of aan denken) `Ik heb die mogelijke oorzaak over het hoofd gezien.`
(accidentally not see or think about) |
|
uit je hoofd leren
|
(zo leren dat je het zonder hulpmiddel weet) `een gedicht uit je hoofd leren`
(find out how you do it without help) |
|
een hard hoofd hebben in
|
(pessimistisch zijn over (iets)) `Ik heb er een hard hoofd in of we de finale zullen halen.`
|
|
je hoofd breken over
|
(hard nadenken over (iets))
|
|
Mijn hoofd loopt om.
|
(ik heb het erg druk)
|
|
Mijn hoofd staat er niet naar.
|
(ik ben daar niet voor in de stemming)
(I'm not in the mood) |
|
hoofd van de tafel
|
(korte zijde van de tafel) `De jarige zit aan het hoofd van de tafel.`
|
|
met het hoofd tegen de muur lopen
|
(=het onmogelijke trachten te bereiken / mislopen)
|
|
boter op je hoofd hebben
|
(=zelf ook schuldig zijn)
|
|
boven het hoofd groeien
|
(=onoverkomelijk worden)
بر طرف نشدنی |
|
boven het hoofd hangen
|
(=te wachten staan)
|
|
de hand boven het hoofd houden
|
(=beschermen)
|
|
de hoofden bij elkaar steken
|
(=overleg plegen)
مشاوره |
|
de hoofdvogel schieten.
|
(=een hoofdprijs winnen, maar vaak ironisch bedoeld. Letterlijk: de hoofdvogel is de hoofdprijs bij het vogelschieten.)
|
|
denken moet je aan een paard overlaten, dat heeft een groter hoofd.
|
(=niet teveel denken maar doen.)
|
|
die het grootste hoofd heeft, moet de grootste hoed hebben.
|
(=iemand die het recht heeft op het grootste deel, moet dat ook krijgen.)
|
|
een dak boven zijn hoofd hebben.
|
(=woonruimte hebben, onderdak hebben.)
(= have housing, shelter.) |
|
een garnaal heeft ook een hoofd.
|
(=schertsend gezegd van een kind dat koppig aan zijn mening vasthoudt.)
|
|
een hard hoofd hebben in iets.
|
(=verwachten dat er geen oplossing komt voor een probleem.)
|
|
een hard hoofd in iets hebben
|
(=er geen oplossing in zien)
|
|
een hoofd als een boei krijgen
|
(=een erg rode kleur krijgen in het gezicht, erg blozen)
a very red color in the face |
|
een leventje als een luis op een zeer hoofd.
|
(=een heerlijk leventje.)
|
|
een plaat voor je hoofd hebben.
|
(=kortzichtig zijn, niet open staan voor de omgeving.)
|
|
een punthoofd krijgen van
|
(=ergens compleet gek van worden)
|
|
een stalen voorhoofd hebben
|
(=onbeschaamd zijn)
|
|
een zwaar hoofd in iets hebben
|
(=er weinig kans in zien)
|
|
geen haar op mijn hoofd die er aan denkt
|
(=ik wil hiermee niet akkoord gaan.)
|
|
gehuisd en gehoofd zijn
|
(=gegoede burger zijn)
|
|
het hoofd bieden
|
(=weerstand bieden)
resist |
|
het hoofd buigen
|
(=opgeven - toegeven)
(= give up - admit it) |
|
het hoofd in de schoot leggen
|
(=opgeven en er in berusten)
|
|
het hoofd kwijt
|
(=niet meer weten wat te doen)
|
|
het hoofd boven water houden.
|
(=financieel rondkomen, juist genoeg geld hebben om te kunnen leven.)
|
|
iemand of iets over het hoofd zien.
|
(=iemand niet opmerken, vergeten met iemand of iets rekening te houden, iets niet zien.)
|
|
het hoofd opsteken
|
(=zich weer doen opmerken)
|
|
iemand of iets het hoofd bieden.
|
(=zich met verstand en beleid verzetten tegen iemand of iets.)
|
|
kolen op iemands hoofd stapelen
|
(=iets goed doen voor een onvriendelijke persoon)
|
|
het kainsmerk aan zijn voorhoofd dragen
|
(=het is op zijn gezicht te lezen dat hij een schurk is)
|
|
iemand de kroon van het hoofd nemen
|
(=iemand te schande maken)
|
|
gloeiende kolen op iemands hoofd stapelen
|
(=dingen een ander aandoen waar je later spijt van krijgt)
|
|
het hoofd koel houden.
|
(=kalm blijven, zich niet door de spanning laten meeslepen.)
|
|
het hoofd loopt me om.
|
(=niet meer weten wat te doen (bv bij drukte))
|
|
het hoofd stoten
|
(=ergens onprettig tegen aan lopen)
(= something unpleasant to walk on) |
|
het hoofd verliezen
|
(=niet meer weten wat te doen)
|
|
iemand het net over het hoofd halen
|
(=iemand tegen wil en dank tot iets doen besluiten)
|
|
het zijn twee hoofden onder een kaproen
|
(=ze verstaan elkaar volkomen , ze werken samen)
|
|
hij is niet op z'n achterhoofd gevallen.
|
(=hij is behoorlijk slim; hij heeft iets wel in de gaten.)
|
|
hoofd van jut
|
(=het slachtoffer)
|
|
iemand de hand boven het hoofd houden.
|
(=iemand (vaak ten onrechte) beschermen.)
(= someone (often wrongly) to protect.) |
|
iemand de oren van het hoofd eten
|
(=bij iemand erg veel eten)
|
|
iemand het hoofd bieden
|
(=iemand weerstaan)
|
|
iemand voor het hoofd stoten.
|
(=iemand beledigen of kwetsen.)
|
|
iets over het hoofd zien
|
(=iets vergeten of ontbreken)
|
|
iets uit het hoofd laten.
|
(=het vaste voornemen hebben om iets na te laten, iets niet doen.)
|
|
in zijn achterhoofd hebben
|
(=als reserve klaar hebben)
|
|
het hoofd laten hangen
|
(=treurig zijn - het opgeven)
|
|
iemand van het hoofd tot de voeten meten
|
(=iemand heel nauwkeurig onderzoeken)
(= someone really closely examine) |
|
met zijn hoofd in de wolken.
|
(=zo gelukkig, blij zijn dat je niet goed oplet.)
|
|
mijn hoofd staat er niet naar
|
(=ik kan me er niet op concentreren)
|
|
muizenissen in het hoofd
|
(=zorgen)
|
|
naar het hoofd gooien/slingeren
|
(=scherpe verwijten maken)
|
|
niet goed bij zijn hoofd zijn.
|
(=niet goed wijs zijn, gekke dingen doen.)
|
|
niet wel bij het hoofd
|
(=gek)
|
|
zich de ogen uit het hoofd schamen
|
(=erg beschaamd zijn)
|
|
zoveel hoofden, zoveel zinnen.
|
(=iedereen heeft een eigen mening waarbij men moeilijk samen tot een oplossing kan komen)
|
|
over het hoofd groeien
|
(=niet meer onder controle te houden)
|
|
over het hoofd zien
|
(=vergeten, niet opmerken)
|
|
op zijn achterhoofd gevallen
|
(=gek)
|
|
spijt hebben als haren op zijn hoofd
|
(=erg veel spijt hebben)
|
|
twee hoofden onder een kaproen
|
(=ze werken samen, ze denken er hetzelfde over)
|
|
wie boter op zijn hoofd heeft moet niet in de zon lopen
|
(=wie schuldig is houdt zich best gedeisd)
|
|
zich het hoofd breken over iets.
|
(=trachten een antwoord te vinden op een moeilijke vraag.)
|
|
vurige kool op iemands hoofd stapelen
|
(=iets goeds doen voor een vijandig persoon)
|
|
zich de haren uit het hoofd trekken
|
(=enorm veel spijt hebben.)
|
|
zijn hoed zit altijd op zijn hoofd.
|
(=hij groet nooit iemand.)
|
|
zijn hoofd in de schoot leggen
|
(=het opgeven)
|
|
kop noch staart
|
(als iets geen verband heeft en warrig is) `Dat verhaal heeft kop noch staart.`
|
|
een kop als een boei hebben
|
(blozen)
|
|
op je kop krijgen
|
(boze woorden te horen krijgen)
|
|
Dat zal je de kop niet kosten.
|
(daar loop je geen (financieel) risico mee)
|
|
op z'n kop
|
(ondersteboven) `Op deze bladzij staan de letters op hun kop.`
|
|
op zijn kop staan
|
(in een totaal andere, onrustige toestand zijn) `Na de dood van mijn kind staat mijn hele leven op zijn kop.`
|
|
op de kop af
|
(precies) `Dat kost op de kop af 10 euro.`
|
|
op/aan kop liggen
|
(de voorste zijn) `Het schip uit Sneek ligt aan kop.`
|
|
over de kop slaan
|
(met de bovenkant naar beneden komen te liggen) `Na de botsing sloeg de auto over de kop.`
|
|
over de kop gaan
|
((van een bedrijf) failliet gaan)
|
|
kop en schotel
|
(kopje met bijpassend schoteltje)
|
|
op de kop tikken
|
((iets) kunnen kopen dat moeilijk te vinden is) `Ik heb een mooie antieke vaas op de kop getikt.`
|
|
als een kip zonder kop
|
(=zonder beraad, onbesuisd)
|
|
als het geld op is, is het kopen gedaan.
|
(=zonder liquide middelen zijn er geen uitgaven meer mogelijk.)
|
|
daar is kop noch staart aan te vinden
|
(=daar geraak je niet uit wijs)
|
|
de dingen op hun kop zetten
|
(=de dingen verkeerd of omgekeerd bekijken)
|
|
de kop in het zand steken
|
(=doen alsof er geen gevaar dreigt en er niets aan doen)
|
|
de kop is eraf.
|
(=er is een begin gemaakt.)
|
|
de kop van jut
|
(=het slachtoffer, het zwart schaap)
|
|
de koppen bij elkaar steken
|
(=overleggen)
|
|
de spijker op de kop slaan.
|
(=de kern van de zaak benoemen.)
|
|
de vis begint te stinken bij de kop.
|
(=het loopt het eerst mis bij de leiding.)
|
|
een bord voor je kop hebben.
|
(=je van niemand iets aantrekken.)
|
|
hals over kop.
|
(=ondoordacht snel.)
|
|
iemand een kopje kleiner maken.
|
(=iemand vermoorden.)
|
|
iets bij de roes kopen
|
(=iets kopen in de staat zoals het is)
|
|
je kop erbij houden.
|
(=blijven opletten, aandacht vasthouden.)
|
|
je kop in het zand steken
|
(=doen alsof iets (een probleem) er niet is.)
|
|
je kop houden.
|
(=stil zijn, niet praten.)
|
|
job krijgt op zijn kop
|
(=kaartspel: als klaverenheer wordt afgetroefd)
|
|
kleine kopjes hebben ook oren. / Kleine potjes hebben grote oren.
|
(=je moet uitkijken met wat je zegt als er kinderen bij zijn)
|
|
kop op!
|
(=houd moed!)
|
|
met de kop door de muur willen
|
(=het onmogelijke willen)
|
|
met de kop tegen de muur lopen
|
(=nutteloos geweld gebruiken)
|
|
met de kous op de kop thuiskomen
|
(=teleurgesteld thuiskomen)
|
|
met de sok op de kop gezet.
|
(=er onbewust door toedoen van anderen voor joker bijlopen.)
|
|
met een bord voor de kop lopen
|
(=niet voor andere omstandigheden of zienswijzen open staan.)
|
|
op de kop af
|
(=nauwkeurig / precies, exact)
|
|
op de kop tikken
|
(=voor een goede prijs iets kopen)
|
|
op kop staan
|
(=aan de leiding staan)
|
|
over de koppen kunnen lopen
|
(=gezegd als er veel volk is)
|
|
redeneren als een kip zonder kop
|
(=erg dom redeneren)
|
|
spijkers met koppen slaan
|
(=doortastend optreden)
|
|
spijkers met koppen slaan
|
(=eindelijk een stap vooruit in het proces)
|
|
zich voor de kop schieten
|
(=inzien dat men een grote stommiteit gedaan heeft - zelfmoord plegen)
|
|
zich wel voor de kop kunnen slaan.
|
(=kwaad zijn op zichzelf over het feit dat men ergens niet aan gedacht heeft.)
|
|
zijn kop is zwaarder dan zijn benen
|
(=hij is dronken (of erg moe))
|
|
daar is een haartje in de boter
|
(=daar is ruzie of wrijving)
|
|
eigen haard is goud waard.
|
(=het is nergens zo mooi als thuis / men hecht veel waarde aan het eigen bezit)
|
|
iemand geen haarbreed in de weg leggen
|
(=iemand op geen enkele manier ergens mee hinderen of tegenhouden)
|
|
zij is niet op haar mondje gevallen.
|
(=zij is goed in staat om zich met woorden te verdedigen. Zij praat veel.)
|
|
de tijd gaat snel, gebruik haar wel.
|
(=verspil nooit de tijd die je kan gebruiken.)
|
|
haar op zijn tanden hebben.
|
(=goed gebekt zijn, iemand durft goed van zich af te spreken.)
|
|
een haar in de boter vinden/zoeken
|
(=op het kleinste detail vitten)
|
|
geen haar op mijn hoofd die er aan denkt
|
(=ik wil hiermee niet akkoord gaan.)
|
|
gekroesd haar gekroesde zinnen
|
(=vreemdelingen hebben andere zeden en gewoonten)
|
|
gekruld haar gekrulde zinnen
|
(=vreemdelingen hebben andere zeden en gewoonten)
|
|
haar op de tanden hebben
|
(=van zich af kunnen bijten)
|
|
haar wil is wet
|
(=als wat zij wil niet gebeurt, dan ontstaan er grote conflicten.)
|
|
haardje bij schuurtje
|
(=erg klein)
|
|
haarscherp
|
(=(van een afbeelding) getrouw tot in fijne details.)
|
|
het gaat hem/haar voor de wind.
|
(=hij/zij heeft geluk.)
|
|
het is er haardje bij schuurtje
|
(=alles is er dicht bij elkaar)
|
|
kroes haar kroeze zinnen
|
(=iemand met gekruld haar is wispelturig)
|
|
lopen als een kip die haar ei niet kwijt kan
|
(=onrustig heen en weer lopen)
|
|
men kan geen kaalkop bij het haar vatten
|
(=bij de arme valt niets te rapen)
|
|
met de handen in het haar zitten
|
(=geen oplossing meer weten)
|
|
met huid en haar
|
(=geheel en al)
|
|
stal noch haard vinden
|
(=er niets meer van begrijpen - de weg totaal kwijt zijn)
|
|
van hot naar haar
|
(=heen en weer)
عقب و جلو |
|
van huis en haard verdreven
|
(=dakloos zijn)
|
|
een keel opzetten
|
(beginnen te schreeuwen)
|
|
de keel uithangen
|
((iets of iemand) niet meer willen) `Die kleren heb ik al zo lang. Die hangen me de keel uit.`
|
|
niet door je keel kunnen krijgen
|
((eten) niet lusten)
|
|
de baard in de keel hebben
|
(=overgang van kinderstem naar volwassen stem)
|
|
de keel kost veel
|
(=herhaalde dronkenschap leidt tot armoede)
|
|
een baard in de keel hebben/krijgen
|
(=een zwaardere (mannen)stem krijgen)
|
|
een brok in de keel krijgen
|
(=emotioneel aangedaan zijn)
|
|
een keel opzetten
|
(=hard schreeuwen)
|
|
een krop in de keel hebben
|
(=emotioneel aangedaan zijn)
|
|
het de keel uithangen
|
(=ergens genoeg van hebben)
|
|
het mes op de keel zetten
|
(=onder sterke druk zetten)
|
|
iemand het mes op de keel zetten
|
(=iemand onder zware druk zetten)
|
|
iemand naar de keel vliegen
|
(=op iemand erg kwaad worden, ermee vechten)
|
|
naar de keel vliegen
|
(=aanvallen)
|
|
zo vast staan als een muts met zeven keelbanden
|
(=erg vast staan)
|
|
iemand om de hals vallen
|
(iemand omhelzen)
|
|
je iets op de hals halen
|
(door je gedrag onbedoeld iets (vervelends) krijgen) `Veel studenten weten niet hoeveel ellende ze zich op de hals kunnen halen als ze plagiaat plegen.`
|
|
de strop om de hals doen
|
=iemand in uiterste problemen brengen)
|
|
hals over kop
|
(=ondoordacht snel.)
|
|
om hals brengen
|
(=iemand doden)
|
|
op de hals schuiven
|
(=opzadelen met)
|
|
zich een strop om de hals halen
|
(=zich in de problemen werken)
|
|
zich iets op de hals halen
|
(=zich met een probleem laten opzadelen)
|
|
zich op de hals halen
|
(=ook: zichzelf in de zorgen brengen)
|
|
zich van de hals houden
|
(=van zich afhouden, niet aanvaarden)
|
|
over je nek gaan van iets
|
(een grote hekel aan iets hebben)
|
|
uit je nek kletsen
|
(onzin vertellen)
|
|
je nek uitsteken voor iets
|
(een risico nemen om iets te bereiken)
|
|
de nek toekeren
|
(=zich minachtend van iemand afwenden)
|
|
de nek uitsteken
|
(=risico nemen.)
|
|
de nekslag geven
|
(=door iets wordt de situatie een te groot probleem waardoor men het niet meer aan kan)
|
|
een fles de nek breken
|
(=uitdrinken)
|
|
een harde nek hebben
|
(=erg onbuigzaam zijn)
|
|
iemand de nek toekeren
|
(=zich minachtend van iemand afwenden)
|
|
iemand met de nek aankijken
|
(=iemand niet als volwaardig beschouwen)
(= someone not fully considered) |
|
iemands hete adem in je nek voelen.
|
(=merken dat een ander je bijna inhaalt; opgejut of opgejaagd worden.)
|
|
met de nek aanzien
|
(=met minachting behandelen)
|
|
over zijn nek gaan
|
(=overgeven, braken, iets vies vinden)
|
|
uit zijn nek praten (kletsen)
|
(=onzin verkopen)
|
|
Het gaat het ene oor in en het andere uit.
|
(wat er gezegd wordt, wordt niet onthouden)
|
|
met een half oor luisteren
|
(niet goed opletten, niet geconcentreerd zijn
|
|
één en al oor zijn
|
(heel aandachtig luisteren)
|
|
iemand een oor aannaaien
|
(iemand bedriegen)
|
|
met je oren staan te klapperen
|
(heel verbaasd zijn)
|
|
met rode oortjes
|
(opgewonden)
|
|
aan een oor doof zijn
|
(=iets niet willen horen)
|
|
als iemand die zijn laatste oortje versnoept heeft
|
(=sip, triest)
|
|
geheel oor zijn
|
(=heel goed opletten - goed luisteren)
|
|
het ene oor in, het andere weer uit.
|
(=het wel horen en meteen weer vergeten.)
|
|
het is op een oor na gevild
|
(=het is bijna klaar. Het is bijna achter de rug.)
|
|
het oor lenen
|
(=luisteren)
|
|
het oor scherpen/spitsen
|
(=aandachtig luisteren)
|
|
het oor strelen
|
(=aangenaam in de oren klinken)
|
|
hij kijkt of hij zijn laatste oortje versnoept heeft
|
(=hij kijkt heel ongelukkig (een oord is een oude munt))
|
|
hij zou een oortje in vieren bijten.
|
(=hij is erg gierig.)
|
|
iemand een oor aannaaien
|
(=iets wijs laten maken / Iemand oplichten)
|
|
iemand iets in het oor bijten
|
(=iemand iets op bitsige wijze influisteren)
|
|
iemand iets in het oor fluisteren
|
(=iemand iets zachtjes zeggen, heimelijk laten weten)
|
|
iets in het oor knopen
|
(=iets goed onthouden)
|
|
in het oor fluisteren
|
(=zachtjes (heimelijk) zeggen)
|
|
kijken alsof men z'n laatste oortje versnoept heeft.
|
(=verlegen en beteuterd kijken)
|
|
kijken of men zijn laatste oortje versnoept heeft
|
(=erg treurig kijken)
|
|
met een half oor
|
(=maar half luisterend)
|
|
op een oor na gevild zijn
|
(=bijna in orde zijn)
|
|
daar is geen oogje vet meer op
|
(=dat is niet veel meer waard)
|
|
dat past als een vuist in een oog
|
(=dat past helemaal niet)
|
|
door het oog van de naald kruipen
|
(=op het nippertje ontsnappen)
|
|
de splinter in andermans oog wel zien, maar niet de balk in het eigen
|
(=over kleine fouten van een ander vallen, terwijl de eigen grote fouten niet worden gezien)
|
|
een doorn in het oog zijn
|
(=ergens aan ergeren)
|
|
een oogje dichtdrukken/toeknijpen/luiken
|
(=niet optreden tegen iets wat eigenlijk niet mag. Iets gedogen.)
|
|
een oog in het zeil houden
|
(=in de gaten houden)
|
|
een oogje in het zeil houden
|
(=iets in de gaten houden)
|
|
een oogje op iemand hebben
|
(=tedere, mogelijk verliefde, gevoelens voor iemand koesteren)
|
|
een open oog voor iets hebben
|
(=voor iets open staan)
|
|
ergens geen oog voor hebben
|
(=er niet op letten)
|
|
ergens oog voor hebben
|
(=ergens de waarde van inzien of aandacht voor hebben)
|
|
geen oog hebben voor
|
(=er niet op letten)
|
|
geheel oog zijn
|
(=heel goed opletten)
|
|
het oog is groter dan de maag.
|
(=meer op het bord scheppen dan er opgegeten kan worden)
|
|
het oog van de meester maakt het paard vet.
|
(=het werk gebeurt beter als de baas toezicht houdt)
|
|
het oog van de wereld
|
(=de publieke opinie)
|
|
het oog wil ook wel wat.
|
(=het uiterlijk van iets speelt ook een rol.)
|
|
het oog ziet altijd van zich af.
|
(=de eigen fouten ziet men niet, maar andermans fouten altijd wel)
|
|
iemands oogappel/ooilam zijn
|
(=iemands lieveling zijn (vaak kind))
|
|
iets/iemand op het oog hebben
|
(=voor zichzelf al iets/iemand hebben uitgekozen)
|
|
in het land der blinden is eenoog koning
|
(=tussen dommeriken volstaat een klein beetje verstand om baas te zijn)
|
|
in het oog hebben
|
(=binnen het gezichtsveld zijn)
|
|
in het oog houden
|
(=binnen het gezichtsveld houden)
|
|
in het oog krijgen
|
(=opmerken)
|
|
in het oog lopen
|
(=opvallen)
|
|
in het oog springen/vallen
|
(=de aandacht trekken)
|
|
liefhebben als de appel van zijn oog
|
(=erg veel van iemand houden)
|
|
met het blote oog
|
(=met het oog te zien, zonder hulpmiddelen)
|
|
met het ongewapend oog
|
(=met het blote oog (zonder hulpmiddelen))
|
|
onder het oog brengen
|
(=doen opmerken)
|
|
oog om oog en tand om tand.
|
(=wraak nemen voor onrecht dat je is aangedaan, door de dader precies hetzelfde aan te doen.)
|
|
op het oog hebben
|
(=willen verkrijgen)
|
|
uit het oog verliezen
|
(=er niet meer aan denken
|
|
uit het oog, uit het hart.
|
(=de aandacht voor iemand verliezen, als die persoon niet meer in de nabijheid is.)
|
|
wat het oog niet ziet, wat het hart niet deert.
|
(=wat je niet ziet en niet weet heb je ook geen last)
|
|
wat men aan het zaad spaart verliest men aan de oogst
|
(=verkeerde zuinigheid is niet goed)
|
|
wel de splinter in het oog van de ander zien, maar niet de balk in het eigen oog. (Mattheüs 7:3-5)
|
(=iemand anders wel bekritiseren, maar eigen gebreken niet opmerken.)
|
|
zoals men zaait zo zal men oogsten
|
(=men krijgt loon naar werken)
|
|
aan zijn neus hangen
|
(=hem inlichten)
inform him |
|
bij de neus hebben
|
(=iets wijsmaken)
|
|
bij de neus nemen
|
(=iemand beetnemen)
|
|
dat gaat zo tussen neus en mond
|
(=dat gebeurt in een verloren ogenblik)
|
|
de neus optrekken
|
(=duidelijk maken dat men iets of iemand niet waardeert)
(= make clear that something or someone does not appreciate) |
|
doen alsof je neus bloedt
|
(=doen alsof je van niets weet)
|
|
door de neus boren
|
(=iemand anders iets de mogelijkheid ontnemen)
|
|
een (goede) neus voor iets hebben.
|
(=precies aanvoelen hoe iets moet of gaat.)
|
|
een bril op de neus krijgen
|
(=geen vrij uitzicht of vrije ruimte meer hebben)
|
|
een fijne neus hebben
|
(=gemakkelijk iets ontdekken, snel iets aanvoelen)
|
|
een frisse neus halen.
|
(=naar buiten gaan.)
|
|
een lange neus maken
|
(=tong uitsteken, iemand iets inpeperen (Jaloers maken))
|
|
een wassen neus zijn
|
(=niets te betekenen hebben)
|
|
er met zijn neus bij staan
|
(=er vlakbij staan)
|
|
ergens zijn neus voor optrekken
|
(=zich te goed vinden om iets te doen)
|
|
geen knip voor de neus waard zijn
|
(=zijn vak niet kennen en er geen verstand van hebben)
|
|
het gaat aan zijn neus voorbij.
|
(=hij loopt iets mis.)
|
|
het moet zo tussen neus en lippen gebeuren
|
(=het moet bijna ongemerkt gebeuren)
|
|
het neusje van de zalm.
|
(=het beste deel.)
|
|
iemand bij de neus nemen
|
(=iemand voor de gek houden; iemand bedriegen.)
|
|
iemand de pen op de neus zetten
|
(=streng ondervragen of aanpakken)
|
|
iemand een bril op de neus zetten
|
(=iemand dwingen gehoorzaam te zijn)
|
|
iemand een pen op de neus zetten
|
(=iemand dreigend vermanen)
|
|
iemand iets aan de neus hangen
|
(=iemand iets vertellen wat die beter niet kan weten)
|
|
iemand met de neus op de feiten drukken.
|
(=iemand iets zó onder de aandacht brengen, dat hij het niet langer kan negeren.)
|
|
wie het onderste uit de kan wil hebben die valt het lid op de neus
|
(=wie altijd het uiterste wil, krijgt uiteindelijk niets)
|
|
wie zijn neus schendt schendt zijn aangezicht
|
(=wie zijn goede naam verliest, komt in moeilijkheden)
|
|
zijn neus in andermans zaken steken.
|
(=zich bemoeien met zaken die je niet aangaan.)
|
|
niet verder zien/kijken dan je neus lang is
|
(=niet goed nadenken wat de gevolgen van iets zijn)
|
|
iets tussen neus en lippen zeggen
|
(=zonder dat je het merkt in het geheel iets zeggen)
|
|
onder de neus wrijven
|
(=duidelijk zeggen wat er van gevonden wordt)
|
|
met de neus in de boeken zitten
|
(=veel lezen)
|
|
iemand iets door de neus boren
|
(=ervoor zorgen dat iemand iets niet krijgt)
|
|
met zijn neus in de boter vallen
|
(=(Onverwacht) goed terechtkomen.)
|
|
zijn neus voor iets ophalen
|
(=iets minderwaardig achten)
|
|
met de neus in de boter vallen
|
(=door geluk rijk geworden zijn)
|
|
op zijn neus kijken
|
(=teleurgesteld zijn)
|
|
overal zijn neus in steken
|
(=zich overal mee bemoeien)
|
|
op de neus kijken
|
(=verrast zijn)
|
|
iemand in zijn gezicht uitlachen
|
(iemand hard uitlachen waar hij bij is)
|
|
iets op iemands gezicht lezen
|
(iets aan zijn gezicht kunnen zien) `Ik kan je afkeuring op je gezicht lezen.`
|
|
iemand van gezicht kennen
|
(iemand alleen uiterlijk kennen en niet persoonlijk)
|
|
je gezicht laten zien
|
(op bezoek gaan) `Ik moet nodig weer eens mijn gezicht laten zien bij mijn ouders.`
|
|
een gezicht als een oorwurm
|
(een ontevreden gezicht)
|
|
je gezicht redden
|
(zorgen dat je niet een slechte indruk maakt) `Ik stond bijna voor gek toen ik haar niet meteen herkende, maar ik kon nog net mijn gezicht redden.`
|
|
op het eerste gezicht
|
(bij een oppervlakkig zien of nadenken) `Op het eerste gezicht lijkt me dit geen moeilijk probleem.`
|
|
een gezicht als een oorwurm trekken
|
(=erg ontevreden kijken (omdat bv iets gedaan moet worden))
|
|
een gezicht van ouwe lappen
|
(=een huilerig of lelijk gezicht)
|
|
een lang gezicht trekken/zetten
|
(=laten merken dat men niet tevreden is)
|
|
een vriendelijk gezicht brengt overal licht.
|
(=een vrolijk persoon weet vaak meer te bereiken dan een nors persoon)
|
|
hou je gezicht
|
(=zwijg!)
|
|
uit iemands aangezicht gesneden zijn
|
(=sterk op iemand lijken)
|
|
wie zijn neus schendt schendt zijn aangezicht
|
(=wie zijn goede naam verliest, komt in moeilijkheden)
|
|
zijn gezicht verliezen
|
(=zijn eer verliezen)
|
|
je ogen sluiten voor problemen
|
(net doen alsof problemen er niet zijn)
|
|
een oogje in het zeil houden
|
(opletten of alles goed gaat)
|
|
met het oog op...
|
(rekening houdend met...) `Met het oog op de drukte werden er stoelen bijgeplaatst.`
|
|
met het blote oog te zien
|
(zichtbaar zonder hulpmiddel als microscoop of telescoop)
|
|
grote ogen opzetten
|
(heel verbaasd zijn)
|
|
je ogen de kost geven
|
(goed om je heen kijken en opletten)
|
|
een blauw oog
|
(gebied rond het oog dat door een ruwe aanraking blauw of paars ziet)
|
|
het oog van een naald
|
(kleine opening aan een uiteinde van een naald)
|
|
door het oog van de naald kruipen
|
(aan een gevaar ontsnappen)
|
|
je neus in andermans zaken steken
|
(je bemoeien met dingen waarmee je niks te maken hebt)
|
|
een wassen neus
|
(minder belangrijk of moeilijk dan het lijkt)
|
|
doen alsof je neus bloedt
|
(doen alsof je onschuldig bent)
|
|
van je neus maken Belg.
|
(boos worden op een manier die anderen vervelend vinden)
|
|
het kainsmerk aan zijn voorhoofd dragen
|
(=het is op zijn gezicht te lezen dat hij een schurk is)
|
|
een stalen voorhoofd hebben
|
(=onbeschaamd zijn)
|
|
moeten is dwang en huilen is kindergezang
|
(=ik wil het wel doen, maar niet als het me verplicht wordt)
|
|
in zwang komen / raken
|
(=iets wordt een modeverschijnsel)
|
|
iemand onder de kin strijken
|
(=vriendelijke of vleiende dingen tegen iemand zeggen)
|
|
boven het hoofd groeien
|
((van moeilijkheden) te groot worden voor iemand) `Door drukte groeit het werk me momenteel boven het hoofd.`
|
|
boven het hoofd hangen
|
(dreigen te gebeuren (van iets vervelends)) `Er hangt hem een celstraf van vijf jaar boven het hoofd.`
|
|
over het hoofd zien
|
(per ongeluk niet zien of aan denken) `Ik heb die mogelijke oorzaak over het hoofd gezien.`
|
|
uit je hoofd leren
|
(zo leren dat je het zonder hulpmiddel weet) `een gedicht uit je hoofd leren`
|
|
een hard hoofd hebben in
|
(pessimistisch zijn over (iets)) `Ik heb er een hard hoofd in of we de finale zullen halen.`
|
|
je hoofd breken over
|
(hard nadenken over (iets))
|
|
Mijn hoofd loopt om.
|
(ik heb het erg druk)
|
|
Mijn hoofd staat er niet naar.
|
(ik ben daar niet voor in de stemming)
|
|
hoofd van de tafel
|
(korte zijde van de tafel) `De jarige zit aan het hoofd van de tafel.`
|
|
kop noch staart
|
(als iets geen verband heeft en warrig is) `Dat verhaal heeft kop noch staart.`
|
|
een kop als een boei hebben
|
(blozen)
|
|
op je kop krijgen
|
(boze woorden te horen krijgen)
|
|
Dat zal je de kop niet kosten.
|
(daar loop je geen (financieel) risico mee)
|
|
op z'n kop
|
(ondersteboven) `Op deze bladzij staan de letters op hun kop.`
|
|
op zijn kop staan
|
(in een totaal andere, onrustige toestand zijn) `Na de dood van mijn kind staat mijn hele leven op zijn kop.`
|
|
op de kop af
|
(precies) `Dat kost op de kop af 10 euro.`
|
|
op/aan kop liggen
|
(de voorste zijn) `Het schip uit Sneek ligt aan kop.`
|
|
over de kop slaan
|
(met de bovenkant naar beneden komen te liggen) `Na de botsing sloeg de auto over de kop.`
|
|
over de kop gaan
|
((van een bedrijf) failliet gaan)
|
|
kop en schotel
|
(kopje met bijpassend schoteltje)
|
|
op de kop tikken
|
((iets) kunnen kopen dat moeilijk te vinden is) `Ik heb een mooie antieke vaas op de kop getikt.`
|
|
een keel opzetten
|
(beginnen te schreeuwen)
|
|
de keel uithangen
|
((iets of iemand) niet meer willen) `Die kleren heb ik al zo lang. Die hangen me de keel uit.`
|
|
niet door je keel kunnen krijgen
|
((eten) niet lusten)
|
|
iemand om de hals vallen
|
(iemand omhelzen)
|
|
je iets op de hals halen
|
(door je gedrag onbedoeld iets (vervelends) krijgen) `Veel studenten weten niet hoeveel ellende ze zich op de hals kunnen halen als ze plagiaat plegen.`
|
|
over je nek gaan van iets
|
(een grote hekel aan iets hebben)
|
|
uit je nek kletsen
|
(onzin vertellen)
|
|
je nek uitsteken voor iets
|
(een risico nemen om iets te bereiken)
|
|
iemand in zijn gezicht uitlachen
|
(iemand hard uitlachen waar hij bij is)
|
|
iets op iemands gezicht lezen
|
(iets aan zijn gezicht kunnen zien) `Ik kan je afkeuring op je gezicht lezen.`
|
|
iemand van gezicht kennen
|
(iemand alleen uiterlijk kennen en niet persoonlijk)
|
|
je gezicht laten zien
|
(op bezoek gaan) `Ik moet nodig weer eens mijn gezicht laten zien bij mijn ouders.`
|
|
een gezicht als een oorwurm
|
(een ontevreden gezicht)
|
|
je gezicht redden
|
(zorgen dat je niet een slechte indruk maakt) `Ik stond bijna voor gek toen ik haar niet meteen herkende, maar ik kon nog net mijn gezicht redden.`
|
|
op het eerste gezicht
|
(bij een oppervlakkig zien of nadenken) `Op het eerste gezicht lijkt me dit geen moeilijk probleem.`
|
|
Het gaat het ene oor in en het andere uit.
|
(wat er gezegd wordt, wordt niet onthouden)
|
|
met een half oor luisteren
|
(niet goed opletten, niet geconcentreerd zijn)
|
|
één en al oor zijn
|
(heel aandachtig luisteren)
|
|
iemand een oor aannaaien
|
(iemand bedriegen)
|
|
met je oren staan te klapperen
|
(heel verbaasd zijn)
|
|
met rode oortjes
|
(opgewonden)
|
|
je ogen sluiten voor problemen
|
(net doen alsof problemen er niet zijn)
|
|
een oogje in het zeil houden
|
(opletten of alles goed gaat)
|
|
met het oog op...
|
(rekening houdend met...) `Met het oog op de drukte werden er stoelen bijgeplaatst.`
|
|
met het blote oog te zien
|
(zichtbaar zonder hulpmiddel als microscoop of telescoop)
|
|
grote ogen opzetten
|
(heel verbaasd zijn)
|
|
je ogen de kost geven
|
(goed om je heen kijken en opletten)
|
|
een blauw oog
|
(gebied rond het oog dat door een ruwe aanraking blauw of paars ziet)
|
|
het oog van een naald
|
(kleine opening aan een uiteinde van een naald)
|
|
door het oog van de naald kruipen
|
(aan een gevaar ontsnappen)
|
|
je neus in andermans zaken steken
|
(je bemoeien met dingen waarmee je niks te maken hebt)
|
|
een wassen neus
|
(minder belangrijk of moeilijk dan het lijkt)
|
|
doen alsof je neus bloedt
|
(doen alsof je onschuldig bent)
|
|
van je neus maken Belg.
|
(boos worden op een manier die anderen vervelend vinden)
|
|
• het kainsmerk aan zijn voorhoofd dragen
|
(=het is op zijn gezicht te lezen dat hij een schurk is)
|
|
• een stalen voorhoofd hebben
|
(=onbeschaamd zijn)
پر رو |
|
• moeten is dwang en huilen is kindergezang
|
(=ik wil het wel doen, maar niet als het me verplicht wordt)
|
|
• in zwang komen / raken
|
(=iets wordt een modeverschijnsel)
|
|
Hou je mond!
|
(Zwijg!)
|
|
met je mond vol tanden staan
|
(ineens verlegen zijn en niet weten wat je moet zeggen)
|
|
een grote mond hebben
|
(brutaal zijn)
|
|
niet op je mondje gevallen zijn
|
(goed voor jezelf kunnen opkomen)
|
|
aan iemands lippen hangen
|
(aandachtig luisteren naar wat iemand zegt)
|
|
op iemands lip zitten
|
(op een hinderlijke manier bij iemand in de buurt zijn)
|
|
je tanden laten zien
|
(een dreigende houding aannemen)
|
|
je tanden stuk bijten op iets
|
(ergens erg je best voor doen maar niet het gewenste resultaat behalen)
|
|
je tanden ergens in zetten
|
(aan een zware klus beginnen)
|
|
iemand aan de tand voelen
|
(iemand streng ondervragen)
|
|
je tanden op elkaar zetten
|
(doorzetten en je boosheid of pijn niet laten merken)
|
|
de tand des tijds
|
(slijtage door ouderdom)
|
|
tot op de tanden gewapend
|
(met veel wapens)
|
|
de tongen komen los
|
(men begint te praten)
|
|
een scherpe tong hebben
|
(onaardige dingen zeggen)
|
|
boze tongen beweren dat
|
(er wordt geroddeld dat)
|
|
sliptong
|
(kleine tong)
|
|
Heb je je tong verloren?
|
waarom zeg je niks?
|
|
iemand met open armen ontvangen
|
(iemand hartelijk ontvangen)
|
|
arm in arm lopen
|
(gearmd lopen)
|
|
met de armen over elkaar zitten
|
(met de armen gekruist voor de borst zitten)
|
|
met de armen over elkaar zitten
|
(niets doen)
|
|
iemand in de arm nemen
|
(de hulp van iemand vragen)
|
|
een illusie armer zijn
|
(ergens in teleurgesteld zijn)
|
|
zo arm als Job
|
(erg arm)
|
|
straatarm
|
(erg arm)
|
|
de sterke arm der wet
|
(=met gepast geweld optredende overheidsorganisatie, bijvoorbeeld politie of justitie)
|
|
een lange arm hebben
|
(=iemand zelfs vanaf een grote afstand nog dwars kunnen zitten)
|
|
een slag om de arm houden
|
(=niet direct alles vertellen of voorzichtig zijn om toekomstige problemen voor te zijn)
|
|
iemand in de arm nemen
|
(=iemand de hulp vragen om te ondersteunen)
|
|
iemand met open armen ontvangen
|
(=erg hartelijk ontvangen worden)
|
|
in Morpheus' armen liggen
|
(=slapen)
|
|
met open armen
|
(=met groot genoegen)
|
|
met open armen ontvangen
|
(=met graagte ontvangen)
|
|
met zijn ziel onder de arm lopen
|
(=zich vervelen)
|
|
varkensvlees onder de armen hebben
|
(=erg lui zijn)
|
|
waarheid met de slag om de arm.
|
(=een waarheid die vele facetten kent.)
|
|
zo arm als de mieren
|
(=straatarm)
|
|
zo arm als een kerkmuis/kerkrat
|
(=straatarm)
|
|
je schouders ophalen over...
|
(laten merken dat je onverschillig bent over (iets))
|
|
je schouders eronder zetten
|
(je er erg voor inspannen)
|
|
zijn schouders onder iets zetten
|
(=zich voor iets inspannen)
|
|
op iemands schouders staan
|
(=op andermans werk voortbouwen)
|
|
de schouders ophalen
|
(=er zich niets van aantrekken - er niets over willen weten)
|
|
brede schouders hebben
|
(=veel kunnen verdragen)
|
|
met je ellebogen werken
|
(een carrière maken ten koste van andere mensen)
(a Professions at the expense of other people) |
|
Hij heeft het achter de ellebogen.
|
(hij is achterbaks)
|
|
iets uit de losse pols doen
|
(zonder voorbereiding of inspanning)
|
|
niet verder springen dan je pols lang is
|
(=niet verder gaan dan mogelijk is)
|
|
iemand (aan) de pols voelen
|
(=iemand uithoren)
|
|
de vinger aan de pols houden
|
(=in de gaten houden of alles goed gaat)
|
|
Wat is er aan de hand?
|
(wat gebeurt hier, wat is de reden (van het genoemde)) `Waarom staan jullie daar zo bij elkaar? Wat is er aan de hand?`
|
|
hand over hand toenemen
|
(steeds meer toenemen) `Het vandalisme neemt hier hand over hand toe.`
|
|
je hand ophouden
|
(geld vragen) `als je aan het einde van de maand blut bent, je hand ophouden bij je ouders`
|
|
je handen vol hebben aan
|
(het heel druk hebben met (iets of iemand))
|
|
met de handen in het haar zitten
|
(niet meer weten hoe je een probleem moet oplossen) `De winkelier zit met de handen in het haar, omdat al zijn personeel griep heeft.`
|
|
achter de hand hebben
|
((iets) in reserve hebben) `geld achter de hand hebben voor onverwachte kosten`
|
|
in de hand werken
|
((iets) veroorzaken of bevorderen)
|
|
op handen dragen
|
((iemand) erg waarderen) `op handen gedragen worden door je personeel`
|
|
uit de hand lopen
|
(verkeerd gaan en er niets aan kunnen doen) `De demonstratie liep volledig uit de hand toen de demonstranten de politie bekogelden.`
|
|
van de hand wijzen
|
(niet accepteren) `een voorstel van de hand wijzen`
|
|
voor de hand liggen
|
(vanzelfsprekend zijn) `Het ligt voor de hand dat ik mijn zieke vriend verzorg.`
|
|
ringvinger
|
(de tweede vinger vanaf de buitenkant van je hand)
|
|
middelvinger
|
(de middelste vinger van je hand)
|
|
dode vingers
|
(door de kou stijf en zonder gevoel)
|
|
een vinger in de pap hebben
|
(invloed hebben op de beslissingen die worden genomen)
|
|
Dat kun je op je vingers natellen.
|
(dat is logisch, dat kun je verwachten)
|
|
iemand onder de duim houden
|
(zorgen dat je de baas over iemand blijft)
|
|
iets op je duimpje kennen
|
(iets heel goed kennen)
|
|
iets uit je duim zuigen
|
(iets verzinnen)
|
|
met je duimen draaien
|
(niets doen) `Niet met je duimen draaien, maar werken!`
|
|
de duimen leggen Belg.
|
(geen tegenstand meer bieden; verliezen) `in een wedstrijd de duimen moeten leggen`
|
|
de pink
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [pɪnk] Verbuigingen: -en (meerv.) |
1) kleinste vinger Voorbeeld: `een ring om je pink dragen`
2) jonge koe Voorbeeld: `drie pinken, twee vaarzen en een volwassen stier` |
|
met zijn pink manoeuvreren
|
(=iets als de beste kunnen.)
|
|
ergens zijn pink wel voor willen geven
|
(=iets heel graag willen hebben)
|
|
bij de pinken zijn
|
(=snel dingen begrijpen, Handig en flink zijn, Vroeg opstaan)
|
|
geen nagel hebben om je gat te krabben
|
(heel weinig geld hebben, arm zijn)
|
|
een nagel aan iemands doodskist zijn
|
(iemand moeilijkheden/last bezorgen)
|
|
de vuist
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [vœyst] Verbuigingen: -en (meerv.) |
gesloten hand anatomy
Voorbeeld: `Met gebalde vuisten kwam hij op mij af.` |
|
een vuist maken
|
(protesteren of je verzetten) `De organisaties maken een vuist tegen discriminatie, racisme en vreemdelingenhaat.`
|
|
op de vuist gaan
|
(beginnen te vechten (met iemand))
|
|
in je vuistje lachen
|
(stiekem lachen om iets, bijvoorbeeld het ongeluk van iemand anders)
|
|
voor de vuist weg
|
(zonder voorbereiding) `Voor de vuist weg kan ik er zo tien opnoemen.`
|
|
uit het vuistje eten
|
(zonder bestek eten)
|
|
met de vuist op tafel slaan
|
(iets met veel nadruk eisen)
(something with a lot of emphasis requirements) |
|
door je rug gaan
|
(plotseling hevige rugpijn krijgen)
(sudden severe back pain) |
|
achter de rug
|
(voorbij) `De verhuizing is gelukkig achter de rug.`
|
|
met de rug tegen de muur staan
|
((iets onaangenaams) niet meer kunnen voorkomen of ontwijken)
|
|
achter iemands rug om
|
(zonder dat iemand ervan weet)
|
|
je buik vol hebben van iets
|
(er helemaal genoeg van hebben; het niet meer willen) `Ik heb mijn buik vol van zijn mooie praatjes.`
|
|
zich op de borst slaan
|
(trots op jezelf zijn)
|
|
uit volle borst zingen
|
(heel enthousiast zingen)
|
|
tegen de borst stuiten
|
(heel vervelend vinden) `Dat brutale gedrag stuit me tegen de borst.`
|
|
een kind de borst geven
|
(een kind moedermelk uit de borst laten drinken)
|
|
met de billen bloot moeten
|
(moeten zeggen wat je had willen verzwijgen)
|
|
wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten
|
(je moet de gevolgen accepteren van wat je verkeerd doet)
|
|
iets aan je been hebben België
|
(met iets vervelends te maken krijgen)
|
|
op je achterste benen staan
|
(boos op iets reageren)
|
|
met je verkeerde been uit bed stappen
|
(een slecht (ochtend)humeur hebben)
|
|
je beste beentje voorzetten
|
(je best doen)
|
|
op eigen benen staan
|
(zelfstandig zijn)
|
|
nog goed ter been zijn
|
(nog goed kunnen lopen)
|
|
slecht ter been zijn
|
(slecht kunnen lopen)
|
|
met één been in het graf staan
|
(bijna dood zijn)
|
|
veel publiek op de been brengen
|
(veel mensen trekken die komen kijken, luisteren enz.)
|
|
iemand op de been helpen
|
(iemand zó helpen dat hij weer alleen verder kan)
|
|
zich op de been houden
|
(zorgen dat je niet ziek wordt)
|
|
op één been kun je niet lopen
|
(je hebt van veel dingen er twee nodig)
|
|
op je laatste benen staan
|
(uitgeput zijn)
exhausted |
|
de benen nemen
|
(vluchten)
|
|
je been stijf houden
|
(koppig zijn)
|
|
iemand op het verkeerde been zetten
|
(iemand misleiden)
|
|
weer op de been zijn
|
(weer zijn hersteld na een ziekte)
|
|
iemand tegen het zere been schoppen
|
(iemand kwetsen)
|
|
met beide benen op de grond staan
|
(realistisch zijn)
|
|
even de benen strekken
|
(een wandelingetje maken)
|
|
geen been hebben om op te staan
|
(geen argumenten hebben)
|
|
je benen uit je lijf lopen
|
(heel hard lopen of werken)
|
|
al veel kilometers in de benen hebben
|
(al veel gelopen hebben)
|
|
geen been zien in iets
|
(geen bezwaar hebben tegen iets)
|
|
de benen van een passer
|
(de scharnierende delen van een passer)
|
|
de benen van de letter 'M'
|
(de poten van de letter 'M')
|
|
iemand beentje lichten
|
(iemand laten struikelen)
|
|
onder de knie hebben
|
(weten hoe (iets) moet) `een vreemde taal onder de knie krijgen`
|
|
door de knieën gaan
|
(eindelijk toegeven) `De werkgevers gingen na lang onderhandelen door de knieën.`
|
|
te voet
|
(zonder vervoermiddel)
|
|
iemand voor de voeten lopen
|
(iemand hinderen doordat je precies daar staat waar hij heen of langs wil lopen of iets doet wat hij wil doen)
|
|
uit de voeten kunnen met iets
|
(kunnen werken of omgaan met iets)
|
|
op goede voet staan met iemand
|
(een goed contact hebben met iemand)
|
|
voet bij stuk houden
|
(niet toegeven)
|
|
op vrije voeten zijn
|
(niet meer of nog steeds niet in de gevangenis zitten)
|
|
je uit de voeten maken
|
(vluchten)
|
|
ten voeten uit
|
(precies zoals iemand is, heel typerend) `Dat is hem ten voeten uit.`
|
|
(een recht, wet, verbod enz.) met voeten treden
|
(bewust niet doen (wat afgesproken, verplicht, verboden enz. is))
|
|
heel wat voeten in de aarde hebben
|
(veel moeite kosten) `Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad voordat het geregeld was.`
|
|
op de voet volgen
|
((een ontwikkeling of iemand) van dichtbij volgen) `Hij werd op de voet gevolgd door het peloton.`
|
|
aan de voet van de berg
|
(beneden, aan het begin van de berg)
|
|
makkelijk op je teentjes getrapt zijn
|
(snel beledigd zijn)
|
|
lange tenen hebben
|
(snel beledigd zijn)
|
|
op je tenen lopen
|
(erg je best doen)
|
|
iets met gekromde tenen aanzien
|
(iets zien waarvoor je je schaamt of wat je vervelend vindt)
|
|
een gevoel dat uit je tenen komt
|
(iets wat je heel sterk voelt)
|
|
iemand op de hielen zitten
|
(vlak achter iemand zijn die wegrent of wegrijdt) `De politie zat de bankrover op de hielen`
|
|
je hielen lichten
|
(weggaan)
|
|
voeten vegen
|
maak de onderkant van schoenen schoon.
|
|
iemand het bloed onder de nagels vandaan halen
|
(iemand door je gedrag heel erg boos maken)
|
|
kwaad bloed zetten bij
|
(boosheid opwekken bij) `De prijsverhoging zet kwaad bloed bij de bevolking.`
|
|
dat zet kwaad bloed
|
(daar worden anderen boos va)
|
|
in koelen bloede
|
(weloverwogen, kalm en rustig)
|
|
nieuw bloed
|
(nieuwe mensen) `Het bestuur heeft nieuw bloed nodig.`
|
|
met bloedend hart
|
(met veel moeite of verdriet) `met bloedend hart afscheid nemen`
|
|
iemand iets op het hart drukken
|
(iets nadrukkelijk tegen iemand zeggen) `Ze drukte me op het hart voorzichtig te zijn.`
|
|
je hart luchten
|
(tegen iemand zeggen waar je veel aan denkt)
|
|
hart hebben voor (iets)
|
(uit interesse veel doen voor (iets)) `mensen die hart hebben voor de wijk`
|
|
iemand een hart onder de riem steken
|
(iemand moed geven)
|
|
(iets) ter harte nemen
|
(handelen naar (iets)) `een advies ter harte nemen`
|
|
een hart van goud hebben
|
(voor iedereen een goed mens zijn)
|
|
in hart en nieren iets zijn
|
(iets met veel liefde doen) `Hij is musicus in hart en nieren.`
|
|
het hart op de tong hebben
|
(zeggen wat je denkt en voelt)
|
|
aan dovemans deur kloppen
|
(=vragen terwijl men geen gunstig antwoord hoeft te verwachten)
|
|
Het hart klopt me in de keel.
|
(ik ben bang)
|
|
geen spier vertrekken
|
(je blik en gezicht niet veranderen) `Ze zei de lelijkste dingen tegen hem, maar hij vertrok geen spier.`
|
|
stalen zenuwen hebben
|
(niet nerveus worden in een angstige of onzekere situatie)
|
|
de zenuwen hebben
|
(zenuwachtig en opgewonden zijn)
|
|
op van de zenuwen
|
(heel erg zenuwachtig)
|
|
met iets in je maag zitten
|
(iets een probleem vinden)
|
|
op je lever hebben
|
((iets) willen zeggen dat je moeilijk vindt)
|
|
je longen uit je lijf hoesten
|
(heel hard en lang moeten hoesten)
|
|
long en lever verteren
|
(=alles opmaken)
use everything up |
|
op adem komen
|
(uitrusten) `Even zitten, even op adem komen.`
|
|
je adem inhouden
|
(de lucht niet naar buiten laten gaan) `van angst je adem inhouden`
|
|
je laatste adem uitblazen
|
(sterven)
|
|
een lange adem hebben
|
((iets) lang volhouden)
|
|
buiten adem zijn
|
(lucht te kort komen) `Ik heb zo hard gerend, ik ben buiten adem.`
|