• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/557

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

557 Cards in this Set

  • Front
  • Back
boven het hoofd groeien
((van moeilijkheden) te groot worden voor iemand) `Door drukte groeit het werk me momenteel boven het hoofd.`

((from difficulty) too big for someone)
boven het hoofd hangen
(dreigen te gebeuren (van iets vervelends)) `Er hangt hem een celstraf van vijf jaar boven het hoofd.`

(likely to happen (something unpleasant))
over het hoofd zien
(per ongeluk niet zien of aan denken) `Ik heb die mogelijke oorzaak over het hoofd gezien.`

(accidentally not see or think about)
uit je hoofd leren
(zo leren dat je het zonder hulpmiddel weet) `een gedicht uit je hoofd leren`

(find out how you do it without help)
een hard hoofd hebben in
(pessimistisch zijn over (iets)) `Ik heb er een hard hoofd in of we de finale zullen halen.`
je hoofd breken over
(hard nadenken over (iets))
Mijn hoofd loopt om.
(ik heb het erg druk)
Mijn hoofd staat er niet naar.
(ik ben daar niet voor in de stemming)

(I'm not in the mood)
hoofd van de tafel
(korte zijde van de tafel) `De jarige zit aan het hoofd van de tafel.`
met het hoofd tegen de muur lopen
(=het onmogelijke trachten te bereiken / mislopen)
boter op je hoofd hebben
(=zelf ook schuldig zijn)
boven het hoofd groeien
(=onoverkomelijk worden)

بر طرف نشدنی
boven het hoofd hangen
(=te wachten staan)
de hand boven het hoofd houden
(=beschermen)
de hoofden bij elkaar steken
(=overleg plegen)
مشاوره
de hoofdvogel schieten.
(=een hoofdprijs winnen, maar vaak ironisch bedoeld. Letterlijk: de hoofdvogel is de hoofdprijs bij het vogelschieten.)
denken moet je aan een paard overlaten, dat heeft een groter hoofd.
(=niet teveel denken maar doen.)
die het grootste hoofd heeft, moet de grootste hoed hebben.
(=iemand die het recht heeft op het grootste deel, moet dat ook krijgen.)
een dak boven zijn hoofd hebben.
(=woonruimte hebben, onderdak hebben.)

(= have housing, shelter.)
een garnaal heeft ook een hoofd.
(=schertsend gezegd van een kind dat koppig aan zijn mening vasthoudt.)
een hard hoofd hebben in iets.
(=verwachten dat er geen oplossing komt voor een probleem.)
een hard hoofd in iets hebben
(=er geen oplossing in zien)
een hoofd als een boei krijgen
(=een erg rode kleur krijgen in het gezicht, erg blozen)

a very red color in the face
een leventje als een luis op een zeer hoofd.
(=een heerlijk leventje.)
een plaat voor je hoofd hebben.
(=kortzichtig zijn, niet open staan voor de omgeving.)
een punthoofd krijgen van
(=ergens compleet gek van worden)
een stalen voorhoofd hebben
(=onbeschaamd zijn)
een zwaar hoofd in iets hebben
(=er weinig kans in zien)
geen haar op mijn hoofd die er aan denkt
(=ik wil hiermee niet akkoord gaan.)
gehuisd en gehoofd zijn
(=gegoede burger zijn)
het hoofd bieden
(=weerstand bieden)

resist
het hoofd buigen
(=opgeven - toegeven)

(= give up - admit it)
het hoofd in de schoot leggen
(=opgeven en er in berusten)
het hoofd kwijt
(=niet meer weten wat te doen)
het hoofd boven water houden.
(=financieel rondkomen, juist genoeg geld hebben om te kunnen leven.)
iemand of iets over het hoofd zien.
(=iemand niet opmerken, vergeten met iemand of iets rekening te houden, iets niet zien.)
het hoofd opsteken
(=zich weer doen opmerken)
iemand of iets het hoofd bieden.
(=zich met verstand en beleid verzetten tegen iemand of iets.)
kolen op iemands hoofd stapelen
(=iets goed doen voor een onvriendelijke persoon)
het kainsmerk aan zijn voorhoofd dragen
(=het is op zijn gezicht te lezen dat hij een schurk is)
iemand de kroon van het hoofd nemen
(=iemand te schande maken)
gloeiende kolen op iemands hoofd stapelen
(=dingen een ander aandoen waar je later spijt van krijgt)
het hoofd koel houden.
(=kalm blijven, zich niet door de spanning laten meeslepen.)
het hoofd loopt me om.
(=niet meer weten wat te doen (bv bij drukte))
het hoofd stoten
(=ergens onprettig tegen aan lopen)

(= something unpleasant to walk on)
het hoofd verliezen
(=niet meer weten wat te doen)
iemand het net over het hoofd halen
(=iemand tegen wil en dank tot iets doen besluiten)
het zijn twee hoofden onder een kaproen
(=ze verstaan elkaar volkomen , ze werken samen)
hij is niet op z'n achterhoofd gevallen.
(=hij is behoorlijk slim; hij heeft iets wel in de gaten.)
hoofd van jut
(=het slachtoffer)
iemand de hand boven het hoofd houden.
(=iemand (vaak ten onrechte) beschermen.)

(= someone (often wrongly) to protect.)
iemand de oren van het hoofd eten
(=bij iemand erg veel eten)
iemand het hoofd bieden
(=iemand weerstaan)
iemand voor het hoofd stoten.
(=iemand beledigen of kwetsen.)
iets over het hoofd zien
(=iets vergeten of ontbreken)
iets uit het hoofd laten.
(=het vaste voornemen hebben om iets na te laten, iets niet doen.)
in zijn achterhoofd hebben
(=als reserve klaar hebben)
het hoofd laten hangen
(=treurig zijn - het opgeven)
iemand van het hoofd tot de voeten meten
(=iemand heel nauwkeurig onderzoeken)

(= someone really closely examine)
met zijn hoofd in de wolken.
(=zo gelukkig, blij zijn dat je niet goed oplet.)
mijn hoofd staat er niet naar
(=ik kan me er niet op concentreren)
muizenissen in het hoofd
(=zorgen)
naar het hoofd gooien/slingeren
(=scherpe verwijten maken)
niet goed bij zijn hoofd zijn.
(=niet goed wijs zijn, gekke dingen doen.)
niet wel bij het hoofd
(=gek)
zich de ogen uit het hoofd schamen
(=erg beschaamd zijn)
zoveel hoofden, zoveel zinnen.
(=iedereen heeft een eigen mening waarbij men moeilijk samen tot een oplossing kan komen)
over het hoofd groeien
(=niet meer onder controle te houden)
over het hoofd zien
(=vergeten, niet opmerken)
op zijn achterhoofd gevallen
(=gek)
spijt hebben als haren op zijn hoofd
(=erg veel spijt hebben)
twee hoofden onder een kaproen
(=ze werken samen, ze denken er hetzelfde over)
wie boter op zijn hoofd heeft moet niet in de zon lopen
(=wie schuldig is houdt zich best gedeisd)
zich het hoofd breken over iets.
(=trachten een antwoord te vinden op een moeilijke vraag.)
vurige kool op iemands hoofd stapelen
(=iets goeds doen voor een vijandig persoon)
zich de haren uit het hoofd trekken
(=enorm veel spijt hebben.)
zijn hoed zit altijd op zijn hoofd.
(=hij groet nooit iemand.)
zijn hoofd in de schoot leggen
(=het opgeven)
kop noch staart
(als iets geen verband heeft en warrig is) `Dat verhaal heeft kop noch staart.`
een kop als een boei hebben
(blozen)
op je kop krijgen
(boze woorden te horen krijgen)
Dat zal je de kop niet kosten.
(daar loop je geen (financieel) risico mee)
op z'n kop
(ondersteboven) `Op deze bladzij staan de letters op hun kop.`
op zijn kop staan
(in een totaal andere, onrustige toestand zijn) `Na de dood van mijn kind staat mijn hele leven op zijn kop.`
op de kop af
(precies) `Dat kost op de kop af 10 euro.`
op/aan kop liggen
(de voorste zijn) `Het schip uit Sneek ligt aan kop.`
over de kop slaan
(met de bovenkant naar beneden komen te liggen) `Na de botsing sloeg de auto over de kop.`
over de kop gaan
((van een bedrijf) failliet gaan)
kop en schotel
(kopje met bijpassend schoteltje)
op de kop tikken
((iets) kunnen kopen dat moeilijk te vinden is) `Ik heb een mooie antieke vaas op de kop getikt.`
als een kip zonder kop
(=zonder beraad, onbesuisd)
als het geld op is, is het kopen gedaan.
(=zonder liquide middelen zijn er geen uitgaven meer mogelijk.)
daar is kop noch staart aan te vinden
(=daar geraak je niet uit wijs)
de dingen op hun kop zetten
(=de dingen verkeerd of omgekeerd bekijken)
de kop in het zand steken
(=doen alsof er geen gevaar dreigt en er niets aan doen)
de kop is eraf.
(=er is een begin gemaakt.)
de kop van jut
(=het slachtoffer, het zwart schaap)
de koppen bij elkaar steken
(=overleggen)
de spijker op de kop slaan.
(=de kern van de zaak benoemen.)
de vis begint te stinken bij de kop.
(=het loopt het eerst mis bij de leiding.)
een bord voor je kop hebben.
(=je van niemand iets aantrekken.)
hals over kop.
(=ondoordacht snel.)
iemand een kopje kleiner maken.
(=iemand vermoorden.)
iets bij de roes kopen
(=iets kopen in de staat zoals het is)
je kop erbij houden.
(=blijven opletten, aandacht vasthouden.)
je kop in het zand steken
(=doen alsof iets (een probleem) er niet is.)
je kop houden.
(=stil zijn, niet praten.)
job krijgt op zijn kop
(=kaartspel: als klaverenheer wordt afgetroefd)
kleine kopjes hebben ook oren. / Kleine potjes hebben grote oren.
(=je moet uitkijken met wat je zegt als er kinderen bij zijn)
kop op!
(=houd moed!)
met de kop door de muur willen
(=het onmogelijke willen)
met de kop tegen de muur lopen
(=nutteloos geweld gebruiken)
met de kous op de kop thuiskomen
(=teleurgesteld thuiskomen)
met de sok op de kop gezet.
(=er onbewust door toedoen van anderen voor joker bijlopen.)
met een bord voor de kop lopen
(=niet voor andere omstandigheden of zienswijzen open staan.)
op de kop af
(=nauwkeurig / precies, exact)
op de kop tikken
(=voor een goede prijs iets kopen)
op kop staan
(=aan de leiding staan)
over de koppen kunnen lopen
(=gezegd als er veel volk is)
redeneren als een kip zonder kop
(=erg dom redeneren)
spijkers met koppen slaan
(=doortastend optreden)
spijkers met koppen slaan
(=eindelijk een stap vooruit in het proces)
zich voor de kop schieten
(=inzien dat men een grote stommiteit gedaan heeft - zelfmoord plegen)
zich wel voor de kop kunnen slaan.
(=kwaad zijn op zichzelf over het feit dat men ergens niet aan gedacht heeft.)
zijn kop is zwaarder dan zijn benen
(=hij is dronken (of erg moe))
daar is een haartje in de boter
(=daar is ruzie of wrijving)
eigen haard is goud waard.
(=het is nergens zo mooi als thuis / men hecht veel waarde aan het eigen bezit)
iemand geen haarbreed in de weg leggen
(=iemand op geen enkele manier ergens mee hinderen of tegenhouden)
zij is niet op haar mondje gevallen.
(=zij is goed in staat om zich met woorden te verdedigen. Zij praat veel.)
de tijd gaat snel, gebruik haar wel.
(=verspil nooit de tijd die je kan gebruiken.)
haar op zijn tanden hebben.
(=goed gebekt zijn, iemand durft goed van zich af te spreken.)
een haar in de boter vinden/zoeken
(=op het kleinste detail vitten)
geen haar op mijn hoofd die er aan denkt
(=ik wil hiermee niet akkoord gaan.)
gekroesd haar gekroesde zinnen
(=vreemdelingen hebben andere zeden en gewoonten)
gekruld haar gekrulde zinnen
(=vreemdelingen hebben andere zeden en gewoonten)
haar op de tanden hebben
(=van zich af kunnen bijten)
haar wil is wet
(=als wat zij wil niet gebeurt, dan ontstaan er grote conflicten.)
haardje bij schuurtje
(=erg klein)
haarscherp
(=(van een afbeelding) getrouw tot in fijne details.)
het gaat hem/haar voor de wind.
(=hij/zij heeft geluk.)
het is er haardje bij schuurtje
(=alles is er dicht bij elkaar)
kroes haar kroeze zinnen
(=iemand met gekruld haar is wispelturig)
lopen als een kip die haar ei niet kwijt kan
(=onrustig heen en weer lopen)
men kan geen kaalkop bij het haar vatten
(=bij de arme valt niets te rapen)
met de handen in het haar zitten
(=geen oplossing meer weten)
met huid en haar
(=geheel en al)
stal noch haard vinden
(=er niets meer van begrijpen - de weg totaal kwijt zijn)
van hot naar haar
(=heen en weer)
عقب و جلو
van huis en haard verdreven
(=dakloos zijn)
een keel opzetten
(beginnen te schreeuwen)
de keel uithangen
((iets of iemand) niet meer willen) `Die kleren heb ik al zo lang. Die hangen me de keel uit.`
niet door je keel kunnen krijgen
((eten) niet lusten)
de baard in de keel hebben
(=overgang van kinderstem naar volwassen stem)
de keel kost veel
(=herhaalde dronkenschap leidt tot armoede)
een baard in de keel hebben/krijgen
(=een zwaardere (mannen)stem krijgen)
een brok in de keel krijgen
(=emotioneel aangedaan zijn)
een keel opzetten
(=hard schreeuwen)
een krop in de keel hebben
(=emotioneel aangedaan zijn)
het de keel uithangen
(=ergens genoeg van hebben)
het mes op de keel zetten
(=onder sterke druk zetten)
iemand het mes op de keel zetten
(=iemand onder zware druk zetten)
iemand naar de keel vliegen
(=op iemand erg kwaad worden, ermee vechten)
naar de keel vliegen
(=aanvallen)
zo vast staan als een muts met zeven keelbanden
(=erg vast staan)
iemand om de hals vallen
(iemand omhelzen)
je iets op de hals halen
(door je gedrag onbedoeld iets (vervelends) krijgen) `Veel studenten weten niet hoeveel ellende ze zich op de hals kunnen halen als ze plagiaat plegen.`
de strop om de hals doen
=iemand in uiterste problemen brengen)
hals over kop
(=ondoordacht snel.)
om hals brengen
(=iemand doden)
op de hals schuiven
(=opzadelen met)
zich een strop om de hals halen
(=zich in de problemen werken)
zich iets op de hals halen
(=zich met een probleem laten opzadelen)
zich op de hals halen
(=ook: zichzelf in de zorgen brengen)
zich van de hals houden
(=van zich afhouden, niet aanvaarden)
over je nek gaan van iets
(een grote hekel aan iets hebben)
uit je nek kletsen
(onzin vertellen)
je nek uitsteken voor iets
(een risico nemen om iets te bereiken)
de nek toekeren
(=zich minachtend van iemand afwenden)
de nek uitsteken
(=risico nemen.)
de nekslag geven
(=door iets wordt de situatie een te groot probleem waardoor men het niet meer aan kan)
een fles de nek breken
(=uitdrinken)
een harde nek hebben
(=erg onbuigzaam zijn)
iemand de nek toekeren
(=zich minachtend van iemand afwenden)
iemand met de nek aankijken
(=iemand niet als volwaardig beschouwen)

(= someone not fully considered)
iemands hete adem in je nek voelen.
(=merken dat een ander je bijna inhaalt; opgejut of opgejaagd worden.)
met de nek aanzien
(=met minachting behandelen)
over zijn nek gaan
(=overgeven, braken, iets vies vinden)
uit zijn nek praten (kletsen)
(=onzin verkopen)
Het gaat het ene oor in en het andere uit.
(wat er gezegd wordt, wordt niet onthouden)
met een half oor luisteren
(niet goed opletten, niet geconcentreerd zijn
één en al oor zijn
(heel aandachtig luisteren)
iemand een oor aannaaien
(iemand bedriegen)
met je oren staan te klapperen
(heel verbaasd zijn)
met rode oortjes
(opgewonden)
aan een oor doof zijn
(=iets niet willen horen)
als iemand die zijn laatste oortje versnoept heeft
(=sip, triest)
geheel oor zijn
(=heel goed opletten - goed luisteren)
het ene oor in, het andere weer uit.
(=het wel horen en meteen weer vergeten.)
het is op een oor na gevild
(=het is bijna klaar. Het is bijna achter de rug.)
het oor lenen
(=luisteren)
het oor scherpen/spitsen
(=aandachtig luisteren)
het oor strelen
(=aangenaam in de oren klinken)
hij kijkt of hij zijn laatste oortje versnoept heeft
(=hij kijkt heel ongelukkig (een oord is een oude munt))
hij zou een oortje in vieren bijten.
(=hij is erg gierig.)
iemand een oor aannaaien
(=iets wijs laten maken / Iemand oplichten)
iemand iets in het oor bijten
(=iemand iets op bitsige wijze influisteren)
iemand iets in het oor fluisteren
(=iemand iets zachtjes zeggen, heimelijk laten weten)
iets in het oor knopen
(=iets goed onthouden)
in het oor fluisteren
(=zachtjes (heimelijk) zeggen)
kijken alsof men z'n laatste oortje versnoept heeft.
(=verlegen en beteuterd kijken)
kijken of men zijn laatste oortje versnoept heeft
(=erg treurig kijken)
met een half oor
(=maar half luisterend)
op een oor na gevild zijn
(=bijna in orde zijn)
daar is geen oogje vet meer op
(=dat is niet veel meer waard)
dat past als een vuist in een oog
(=dat past helemaal niet)
door het oog van de naald kruipen
(=op het nippertje ontsnappen)
de splinter in andermans oog wel zien, maar niet de balk in het eigen
(=over kleine fouten van een ander vallen, terwijl de eigen grote fouten niet worden gezien)
een doorn in het oog zijn
(=ergens aan ergeren)
een oogje dichtdrukken/toeknijpen/luiken
(=niet optreden tegen iets wat eigenlijk niet mag. Iets gedogen.)
een oog in het zeil houden
(=in de gaten houden)
een oogje in het zeil houden
(=iets in de gaten houden)
een oogje op iemand hebben
(=tedere, mogelijk verliefde, gevoelens voor iemand koesteren)
een open oog voor iets hebben
(=voor iets open staan)
ergens geen oog voor hebben
(=er niet op letten)
ergens oog voor hebben
(=ergens de waarde van inzien of aandacht voor hebben)
geen oog hebben voor
(=er niet op letten)
geheel oog zijn
(=heel goed opletten)
het oog is groter dan de maag.
(=meer op het bord scheppen dan er opgegeten kan worden)
het oog van de meester maakt het paard vet.
(=het werk gebeurt beter als de baas toezicht houdt)
het oog van de wereld
(=de publieke opinie)
het oog wil ook wel wat.
(=het uiterlijk van iets speelt ook een rol.)
het oog ziet altijd van zich af.
(=de eigen fouten ziet men niet, maar andermans fouten altijd wel)
iemands oogappel/ooilam zijn
(=iemands lieveling zijn (vaak kind))
iets/iemand op het oog hebben
(=voor zichzelf al iets/iemand hebben uitgekozen)
in het land der blinden is eenoog koning
(=tussen dommeriken volstaat een klein beetje verstand om baas te zijn)
in het oog hebben
(=binnen het gezichtsveld zijn)
in het oog houden
(=binnen het gezichtsveld houden)
in het oog krijgen
(=opmerken)
in het oog lopen
(=opvallen)
in het oog springen/vallen
(=de aandacht trekken)
liefhebben als de appel van zijn oog
(=erg veel van iemand houden)
met het blote oog
(=met het oog te zien, zonder hulpmiddelen)
met het ongewapend oog
(=met het blote oog (zonder hulpmiddelen))
onder het oog brengen
(=doen opmerken)
oog om oog en tand om tand.
(=wraak nemen voor onrecht dat je is aangedaan, door de dader precies hetzelfde aan te doen.)
op het oog hebben
(=willen verkrijgen)
uit het oog verliezen
(=er niet meer aan denken
uit het oog, uit het hart.
(=de aandacht voor iemand verliezen, als die persoon niet meer in de nabijheid is.)
wat het oog niet ziet, wat het hart niet deert.
(=wat je niet ziet en niet weet heb je ook geen last)
wat men aan het zaad spaart verliest men aan de oogst
(=verkeerde zuinigheid is niet goed)
wel de splinter in het oog van de ander zien, maar niet de balk in het eigen oog. (Mattheüs 7:3-5)
(=iemand anders wel bekritiseren, maar eigen gebreken niet opmerken.)
zoals men zaait zo zal men oogsten
(=men krijgt loon naar werken)
aan zijn neus hangen
(=hem inlichten)
inform him
bij de neus hebben
(=iets wijsmaken)
bij de neus nemen
(=iemand beetnemen)
dat gaat zo tussen neus en mond
(=dat gebeurt in een verloren ogenblik)
de neus optrekken
(=duidelijk maken dat men iets of iemand niet waardeert)

(= make clear that something or someone does not appreciate)
doen alsof je neus bloedt
(=doen alsof je van niets weet)
door de neus boren
(=iemand anders iets de mogelijkheid ontnemen)
een (goede) neus voor iets hebben.
(=precies aanvoelen hoe iets moet of gaat.)
een bril op de neus krijgen
(=geen vrij uitzicht of vrije ruimte meer hebben)
een fijne neus hebben
(=gemakkelijk iets ontdekken, snel iets aanvoelen)
een frisse neus halen.
(=naar buiten gaan.)
een lange neus maken
(=tong uitsteken, iemand iets inpeperen (Jaloers maken))
een wassen neus zijn
(=niets te betekenen hebben)
er met zijn neus bij staan
(=er vlakbij staan)
ergens zijn neus voor optrekken
(=zich te goed vinden om iets te doen)
geen knip voor de neus waard zijn
(=zijn vak niet kennen en er geen verstand van hebben)
het gaat aan zijn neus voorbij.
(=hij loopt iets mis.)
het moet zo tussen neus en lippen gebeuren
(=het moet bijna ongemerkt gebeuren)
het neusje van de zalm.
(=het beste deel.)
iemand bij de neus nemen
(=iemand voor de gek houden; iemand bedriegen.)
iemand de pen op de neus zetten
(=streng ondervragen of aanpakken)
iemand een bril op de neus zetten
(=iemand dwingen gehoorzaam te zijn)
iemand een pen op de neus zetten
(=iemand dreigend vermanen)
iemand iets aan de neus hangen
(=iemand iets vertellen wat die beter niet kan weten)
iemand met de neus op de feiten drukken.
(=iemand iets zó onder de aandacht brengen, dat hij het niet langer kan negeren.)
wie het onderste uit de kan wil hebben die valt het lid op de neus
(=wie altijd het uiterste wil, krijgt uiteindelijk niets)
wie zijn neus schendt schendt zijn aangezicht
(=wie zijn goede naam verliest, komt in moeilijkheden)
zijn neus in andermans zaken steken.
(=zich bemoeien met zaken die je niet aangaan.)
niet verder zien/kijken dan je neus lang is
(=niet goed nadenken wat de gevolgen van iets zijn)
iets tussen neus en lippen zeggen
(=zonder dat je het merkt in het geheel iets zeggen)
onder de neus wrijven
(=duidelijk zeggen wat er van gevonden wordt)
met de neus in de boeken zitten
(=veel lezen)
iemand iets door de neus boren
(=ervoor zorgen dat iemand iets niet krijgt)
met zijn neus in de boter vallen
(=(Onverwacht) goed terechtkomen.)
zijn neus voor iets ophalen
(=iets minderwaardig achten)
met de neus in de boter vallen
(=door geluk rijk geworden zijn)
op zijn neus kijken
(=teleurgesteld zijn)
overal zijn neus in steken
(=zich overal mee bemoeien)
op de neus kijken
(=verrast zijn)
iemand in zijn gezicht uitlachen
(iemand hard uitlachen waar hij bij is)
iets op iemands gezicht lezen
(iets aan zijn gezicht kunnen zien) `Ik kan je afkeuring op je gezicht lezen.`
iemand van gezicht kennen
(iemand alleen uiterlijk kennen en niet persoonlijk)
je gezicht laten zien
(op bezoek gaan) `Ik moet nodig weer eens mijn gezicht laten zien bij mijn ouders.`
een gezicht als een oorwurm
(een ontevreden gezicht)
je gezicht redden
(zorgen dat je niet een slechte indruk maakt) `Ik stond bijna voor gek toen ik haar niet meteen herkende, maar ik kon nog net mijn gezicht redden.`
op het eerste gezicht
(bij een oppervlakkig zien of nadenken) `Op het eerste gezicht lijkt me dit geen moeilijk probleem.`
een gezicht als een oorwurm trekken
(=erg ontevreden kijken (omdat bv iets gedaan moet worden))
een gezicht van ouwe lappen
(=een huilerig of lelijk gezicht)
een lang gezicht trekken/zetten
(=laten merken dat men niet tevreden is)
een vriendelijk gezicht brengt overal licht.
(=een vrolijk persoon weet vaak meer te bereiken dan een nors persoon)
hou je gezicht
(=zwijg!)
uit iemands aangezicht gesneden zijn
(=sterk op iemand lijken)
wie zijn neus schendt schendt zijn aangezicht
(=wie zijn goede naam verliest, komt in moeilijkheden)
zijn gezicht verliezen
(=zijn eer verliezen)
je ogen sluiten voor problemen
(net doen alsof problemen er niet zijn)
een oogje in het zeil houden
(opletten of alles goed gaat)
met het oog op...
(rekening houdend met...) `Met het oog op de drukte werden er stoelen bijgeplaatst.`
met het blote oog te zien
(zichtbaar zonder hulpmiddel als microscoop of telescoop)
grote ogen opzetten
(heel verbaasd zijn)
je ogen de kost geven
(goed om je heen kijken en opletten)
een blauw oog
(gebied rond het oog dat door een ruwe aanraking blauw of paars ziet)
het oog van een naald
(kleine opening aan een uiteinde van een naald)
door het oog van de naald kruipen
(aan een gevaar ontsnappen)
je neus in andermans zaken steken
(je bemoeien met dingen waarmee je niks te maken hebt)
een wassen neus
(minder belangrijk of moeilijk dan het lijkt)
doen alsof je neus bloedt
(doen alsof je onschuldig bent)
van je neus maken Belg.
(boos worden op een manier die anderen vervelend vinden)
het kainsmerk aan zijn voorhoofd dragen
(=het is op zijn gezicht te lezen dat hij een schurk is)
een stalen voorhoofd hebben
(=onbeschaamd zijn)
moeten is dwang en huilen is kindergezang
(=ik wil het wel doen, maar niet als het me verplicht wordt)
in zwang komen / raken
(=iets wordt een modeverschijnsel)
iemand onder de kin strijken
(=vriendelijke of vleiende dingen tegen iemand zeggen)
boven het hoofd groeien
((van moeilijkheden) te groot worden voor iemand) `Door drukte groeit het werk me momenteel boven het hoofd.`
boven het hoofd hangen
(dreigen te gebeuren (van iets vervelends)) `Er hangt hem een celstraf van vijf jaar boven het hoofd.`
over het hoofd zien
(per ongeluk niet zien of aan denken) `Ik heb die mogelijke oorzaak over het hoofd gezien.`
uit je hoofd leren
(zo leren dat je het zonder hulpmiddel weet) `een gedicht uit je hoofd leren`
een hard hoofd hebben in
(pessimistisch zijn over (iets)) `Ik heb er een hard hoofd in of we de finale zullen halen.`
je hoofd breken over
(hard nadenken over (iets))
Mijn hoofd loopt om.
(ik heb het erg druk)
Mijn hoofd staat er niet naar.
(ik ben daar niet voor in de stemming)
hoofd van de tafel
(korte zijde van de tafel) `De jarige zit aan het hoofd van de tafel.`
kop noch staart
(als iets geen verband heeft en warrig is) `Dat verhaal heeft kop noch staart.`
een kop als een boei hebben
(blozen)
op je kop krijgen
(boze woorden te horen krijgen)
Dat zal je de kop niet kosten.
(daar loop je geen (financieel) risico mee)
op z'n kop
(ondersteboven) `Op deze bladzij staan de letters op hun kop.`
op zijn kop staan
(in een totaal andere, onrustige toestand zijn) `Na de dood van mijn kind staat mijn hele leven op zijn kop.`
op de kop af
(precies) `Dat kost op de kop af 10 euro.`
op/aan kop liggen
(de voorste zijn) `Het schip uit Sneek ligt aan kop.`
over de kop slaan
(met de bovenkant naar beneden komen te liggen) `Na de botsing sloeg de auto over de kop.`
over de kop gaan
((van een bedrijf) failliet gaan)
kop en schotel
(kopje met bijpassend schoteltje)
op de kop tikken
((iets) kunnen kopen dat moeilijk te vinden is) `Ik heb een mooie antieke vaas op de kop getikt.`
een keel opzetten
(beginnen te schreeuwen)
de keel uithangen
((iets of iemand) niet meer willen) `Die kleren heb ik al zo lang. Die hangen me de keel uit.`
niet door je keel kunnen krijgen
((eten) niet lusten)
iemand om de hals vallen
(iemand omhelzen)
je iets op de hals halen
(door je gedrag onbedoeld iets (vervelends) krijgen) `Veel studenten weten niet hoeveel ellende ze zich op de hals kunnen halen als ze plagiaat plegen.`
over je nek gaan van iets
(een grote hekel aan iets hebben)
uit je nek kletsen
(onzin vertellen)
je nek uitsteken voor iets
(een risico nemen om iets te bereiken)
iemand in zijn gezicht uitlachen
(iemand hard uitlachen waar hij bij is)
iets op iemands gezicht lezen
(iets aan zijn gezicht kunnen zien) `Ik kan je afkeuring op je gezicht lezen.`
iemand van gezicht kennen
(iemand alleen uiterlijk kennen en niet persoonlijk)
je gezicht laten zien
(op bezoek gaan) `Ik moet nodig weer eens mijn gezicht laten zien bij mijn ouders.`
een gezicht als een oorwurm
(een ontevreden gezicht)
je gezicht redden
(zorgen dat je niet een slechte indruk maakt) `Ik stond bijna voor gek toen ik haar niet meteen herkende, maar ik kon nog net mijn gezicht redden.`
op het eerste gezicht
(bij een oppervlakkig zien of nadenken) `Op het eerste gezicht lijkt me dit geen moeilijk probleem.`
Het gaat het ene oor in en het andere uit.
(wat er gezegd wordt, wordt niet onthouden)
met een half oor luisteren
(niet goed opletten, niet geconcentreerd zijn)
één en al oor zijn
(heel aandachtig luisteren)
iemand een oor aannaaien
(iemand bedriegen)
met je oren staan te klapperen
(heel verbaasd zijn)
met rode oortjes
(opgewonden)
je ogen sluiten voor problemen
(net doen alsof problemen er niet zijn)
een oogje in het zeil houden
(opletten of alles goed gaat)
met het oog op...
(rekening houdend met...) `Met het oog op de drukte werden er stoelen bijgeplaatst.`
met het blote oog te zien
(zichtbaar zonder hulpmiddel als microscoop of telescoop)
grote ogen opzetten
(heel verbaasd zijn)
je ogen de kost geven
(goed om je heen kijken en opletten)
een blauw oog
(gebied rond het oog dat door een ruwe aanraking blauw of paars ziet)
het oog van een naald
(kleine opening aan een uiteinde van een naald)
door het oog van de naald kruipen
(aan een gevaar ontsnappen)
je neus in andermans zaken steken
(je bemoeien met dingen waarmee je niks te maken hebt)
een wassen neus
(minder belangrijk of moeilijk dan het lijkt)
doen alsof je neus bloedt
(doen alsof je onschuldig bent)
van je neus maken Belg.
(boos worden op een manier die anderen vervelend vinden)
• het kainsmerk aan zijn voorhoofd dragen
(=het is op zijn gezicht te lezen dat hij een schurk is)
• een stalen voorhoofd hebben
(=onbeschaamd zijn)
پر رو
• moeten is dwang en huilen is kindergezang
(=ik wil het wel doen, maar niet als het me verplicht wordt)
• in zwang komen / raken
(=iets wordt een modeverschijnsel)
Hou je mond!
(Zwijg!)
met je mond vol tanden staan
(ineens verlegen zijn en niet weten wat je moet zeggen)
een grote mond hebben
(brutaal zijn)
niet op je mondje gevallen zijn
(goed voor jezelf kunnen opkomen)
aan iemands lippen hangen
(aandachtig luisteren naar wat iemand zegt)
op iemands lip zitten
(op een hinderlijke manier bij iemand in de buurt zijn)
je tanden laten zien
(een dreigende houding aannemen)
je tanden stuk bijten op iets
(ergens erg je best voor doen maar niet het gewenste resultaat behalen)
je tanden ergens in zetten
(aan een zware klus beginnen)
iemand aan de tand voelen
(iemand streng ondervragen)
je tanden op elkaar zetten
(doorzetten en je boosheid of pijn niet laten merken)
de tand des tijds
(slijtage door ouderdom)
tot op de tanden gewapend
(met veel wapens)
de tongen komen los
(men begint te praten)
een scherpe tong hebben
(onaardige dingen zeggen)
boze tongen beweren dat
(er wordt geroddeld dat)
sliptong
(kleine tong)
Heb je je tong verloren?
waarom zeg je niks?
iemand met open armen ontvangen
(iemand hartelijk ontvangen)
arm in arm lopen
(gearmd lopen)
met de armen over elkaar zitten
(met de armen gekruist voor de borst zitten)
met de armen over elkaar zitten
(niets doen)
iemand in de arm nemen
(de hulp van iemand vragen)
een illusie armer zijn
(ergens in teleurgesteld zijn)
zo arm als Job
(erg arm)
straatarm
(erg arm)
de sterke arm der wet
(=met gepast geweld optredende overheidsorganisatie, bijvoorbeeld politie of justitie)
een lange arm hebben
(=iemand zelfs vanaf een grote afstand nog dwars kunnen zitten)
een slag om de arm houden
(=niet direct alles vertellen of voorzichtig zijn om toekomstige problemen voor te zijn)
iemand in de arm nemen
(=iemand de hulp vragen om te ondersteunen)
iemand met open armen ontvangen
(=erg hartelijk ontvangen worden)
in Morpheus' armen liggen
(=slapen)
met open armen
(=met groot genoegen)
met open armen ontvangen
(=met graagte ontvangen)
met zijn ziel onder de arm lopen
(=zich vervelen)
varkensvlees onder de armen hebben
(=erg lui zijn)
waarheid met de slag om de arm.
(=een waarheid die vele facetten kent.)
zo arm als de mieren
(=straatarm)
zo arm als een kerkmuis/kerkrat
(=straatarm)
je schouders ophalen over...
(laten merken dat je onverschillig bent over (iets))
je schouders eronder zetten
(je er erg voor inspannen)
zijn schouders onder iets zetten
(=zich voor iets inspannen)
op iemands schouders staan
(=op andermans werk voortbouwen)
de schouders ophalen
(=er zich niets van aantrekken - er niets over willen weten)
brede schouders hebben
(=veel kunnen verdragen)
met je ellebogen werken
(een carrière maken ten koste van andere mensen)

(a Professions at the expense of other people)
Hij heeft het achter de ellebogen.
(hij is achterbaks)
iets uit de losse pols doen
(zonder voorbereiding of inspanning)
niet verder springen dan je pols lang is
(=niet verder gaan dan mogelijk is)
iemand (aan) de pols voelen
(=iemand uithoren)
de vinger aan de pols houden
(=in de gaten houden of alles goed gaat)
Wat is er aan de hand?
(wat gebeurt hier, wat is de reden (van het genoemde)) `Waarom staan jullie daar zo bij elkaar? Wat is er aan de hand?`
hand over hand toenemen
(steeds meer toenemen) `Het vandalisme neemt hier hand over hand toe.`
je hand ophouden
(geld vragen) `als je aan het einde van de maand blut bent, je hand ophouden bij je ouders`
je handen vol hebben aan
(het heel druk hebben met (iets of iemand))
met de handen in het haar zitten
(niet meer weten hoe je een probleem moet oplossen) `De winkelier zit met de handen in het haar, omdat al zijn personeel griep heeft.`
achter de hand hebben
((iets) in reserve hebben) `geld achter de hand hebben voor onverwachte kosten`
in de hand werken
((iets) veroorzaken of bevorderen)
op handen dragen
((iemand) erg waarderen) `op handen gedragen worden door je personeel`
uit de hand lopen
(verkeerd gaan en er niets aan kunnen doen) `De demonstratie liep volledig uit de hand toen de demonstranten de politie bekogelden.`
van de hand wijzen
(niet accepteren) `een voorstel van de hand wijzen`
voor de hand liggen
(vanzelfsprekend zijn) `Het ligt voor de hand dat ik mijn zieke vriend verzorg.`
ringvinger
(de tweede vinger vanaf de buitenkant van je hand)
middelvinger
(de middelste vinger van je hand)
dode vingers
(door de kou stijf en zonder gevoel)
een vinger in de pap hebben
(invloed hebben op de beslissingen die worden genomen)
Dat kun je op je vingers natellen.
(dat is logisch, dat kun je verwachten)
iemand onder de duim houden
(zorgen dat je de baas over iemand blijft)
iets op je duimpje kennen
(iets heel goed kennen)
iets uit je duim zuigen
(iets verzinnen)
met je duimen draaien
(niets doen) `Niet met je duimen draaien, maar werken!`
de duimen leggen Belg.
(geen tegenstand meer bieden; verliezen) `in een wedstrijd de duimen moeten leggen`
de pink
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [pɪnk]
Verbuigingen: -en (meerv.)
1) kleinste vinger Voorbeeld: `een ring om je pink dragen`

2) jonge koe Voorbeeld: `drie pinken, twee vaarzen en een volwassen stier`
met zijn pink manoeuvreren
(=iets als de beste kunnen.)
ergens zijn pink wel voor willen geven
(=iets heel graag willen hebben)
bij de pinken zijn
(=snel dingen begrijpen, Handig en flink zijn, Vroeg opstaan)
geen nagel hebben om je gat te krabben
(heel weinig geld hebben, arm zijn)
een nagel aan iemands doodskist zijn
(iemand moeilijkheden/last bezorgen)
de vuist
zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [vœyst]
Verbuigingen: -en (meerv.)
gesloten hand anatomy

Voorbeeld: `Met gebalde vuisten kwam hij op mij af.`
een vuist maken
(protesteren of je verzetten) `De organisaties maken een vuist tegen discriminatie, racisme en vreemdelingenhaat.`
op de vuist gaan
(beginnen te vechten (met iemand))
in je vuistje lachen
(stiekem lachen om iets, bijvoorbeeld het ongeluk van iemand anders)
voor de vuist weg
(zonder voorbereiding) `Voor de vuist weg kan ik er zo tien opnoemen.`
uit het vuistje eten
(zonder bestek eten)
met de vuist op tafel slaan
(iets met veel nadruk eisen)
(something with a lot of emphasis requirements)
door je rug gaan
(plotseling hevige rugpijn krijgen)

(sudden severe back pain)
achter de rug
(voorbij) `De verhuizing is gelukkig achter de rug.`
met de rug tegen de muur staan
((iets onaangenaams) niet meer kunnen voorkomen of ontwijken)
achter iemands rug om
(zonder dat iemand ervan weet)
je buik vol hebben van iets
(er helemaal genoeg van hebben; het niet meer willen) `Ik heb mijn buik vol van zijn mooie praatjes.`
zich op de borst slaan
(trots op jezelf zijn)
uit volle borst zingen
(heel enthousiast zingen)
tegen de borst stuiten
(heel vervelend vinden) `Dat brutale gedrag stuit me tegen de borst.`
een kind de borst geven
(een kind moedermelk uit de borst laten drinken)
met de billen bloot moeten
(moeten zeggen wat je had willen verzwijgen)
wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten
(je moet de gevolgen accepteren van wat je verkeerd doet)
iets aan je been hebben België
(met iets vervelends te maken krijgen)
op je achterste benen staan
(boos op iets reageren)
met je verkeerde been uit bed stappen
(een slecht (ochtend)humeur hebben)
je beste beentje voorzetten
(je best doen)
op eigen benen staan
(zelfstandig zijn)
nog goed ter been zijn
(nog goed kunnen lopen)
slecht ter been zijn
(slecht kunnen lopen)
met één been in het graf staan
(bijna dood zijn)
veel publiek op de been brengen
(veel mensen trekken die komen kijken, luisteren enz.)
iemand op de been helpen
(iemand zó helpen dat hij weer alleen verder kan)
zich op de been houden
(zorgen dat je niet ziek wordt)
op één been kun je niet lopen
(je hebt van veel dingen er twee nodig)
op je laatste benen staan
(uitgeput zijn)
exhausted
de benen nemen
(vluchten)
je been stijf houden
(koppig zijn)
iemand op het verkeerde been zetten
(iemand misleiden)
weer op de been zijn
(weer zijn hersteld na een ziekte)
iemand tegen het zere been schoppen
(iemand kwetsen)
met beide benen op de grond staan
(realistisch zijn)
even de benen strekken
(een wandelingetje maken)
geen been hebben om op te staan
(geen argumenten hebben)
je benen uit je lijf lopen
(heel hard lopen of werken)
al veel kilometers in de benen hebben
(al veel gelopen hebben)
geen been zien in iets
(geen bezwaar hebben tegen iets)
de benen van een passer
(de scharnierende delen van een passer)
de benen van de letter 'M'
(de poten van de letter 'M')
iemand beentje lichten
(iemand laten struikelen)
onder de knie hebben
(weten hoe (iets) moet) `een vreemde taal onder de knie krijgen`
door de knieën gaan
(eindelijk toegeven) `De werkgevers gingen na lang onderhandelen door de knieën.`
te voet
(zonder vervoermiddel)
iemand voor de voeten lopen
(iemand hinderen doordat je precies daar staat waar hij heen of langs wil lopen of iets doet wat hij wil doen)
uit de voeten kunnen met iets
(kunnen werken of omgaan met iets)
op goede voet staan met iemand
(een goed contact hebben met iemand)
voet bij stuk houden
(niet toegeven)
op vrije voeten zijn
(niet meer of nog steeds niet in de gevangenis zitten)
je uit de voeten maken
(vluchten)
ten voeten uit
(precies zoals iemand is, heel typerend) `Dat is hem ten voeten uit.`
(een recht, wet, verbod enz.) met voeten treden
(bewust niet doen (wat afgesproken, verplicht, verboden enz. is))
heel wat voeten in de aarde hebben
(veel moeite kosten) `Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad voordat het geregeld was.`
op de voet volgen
((een ontwikkeling of iemand) van dichtbij volgen) `Hij werd op de voet gevolgd door het peloton.`
aan de voet van de berg
(beneden, aan het begin van de berg)
makkelijk op je teentjes getrapt zijn
(snel beledigd zijn)
lange tenen hebben
(snel beledigd zijn)
op je tenen lopen
(erg je best doen)
iets met gekromde tenen aanzien
(iets zien waarvoor je je schaamt of wat je vervelend vindt)
een gevoel dat uit je tenen komt
(iets wat je heel sterk voelt)
iemand op de hielen zitten
(vlak achter iemand zijn die wegrent of wegrijdt) `De politie zat de bankrover op de hielen`
je hielen lichten
(weggaan)
voeten vegen
maak de onderkant van schoenen schoon.
iemand het bloed onder de nagels vandaan halen
(iemand door je gedrag heel erg boos maken)
kwaad bloed zetten bij
(boosheid opwekken bij) `De prijsverhoging zet kwaad bloed bij de bevolking.`
dat zet kwaad bloed
(daar worden anderen boos va)
in koelen bloede
(weloverwogen, kalm en rustig)
nieuw bloed
(nieuwe mensen) `Het bestuur heeft nieuw bloed nodig.`
met bloedend hart
(met veel moeite of verdriet) `met bloedend hart afscheid nemen`
iemand iets op het hart drukken
(iets nadrukkelijk tegen iemand zeggen) `Ze drukte me op het hart voorzichtig te zijn.`
je hart luchten
(tegen iemand zeggen waar je veel aan denkt)
hart hebben voor (iets)
(uit interesse veel doen voor (iets)) `mensen die hart hebben voor de wijk`
iemand een hart onder de riem steken
(iemand moed geven)
(iets) ter harte nemen
(handelen naar (iets)) `een advies ter harte nemen`
een hart van goud hebben
(voor iedereen een goed mens zijn)
in hart en nieren iets zijn
(iets met veel liefde doen) `Hij is musicus in hart en nieren.`
het hart op de tong hebben
(zeggen wat je denkt en voelt)
aan dovemans deur kloppen
(=vragen terwijl men geen gunstig antwoord hoeft te verwachten)
Het hart klopt me in de keel.
(ik ben bang)
geen spier vertrekken
(je blik en gezicht niet veranderen) `Ze zei de lelijkste dingen tegen hem, maar hij vertrok geen spier.`
stalen zenuwen hebben
(niet nerveus worden in een angstige of onzekere situatie)
de zenuwen hebben
(zenuwachtig en opgewonden zijn)
op van de zenuwen
(heel erg zenuwachtig)
met iets in je maag zitten
(iets een probleem vinden)
op je lever hebben
((iets) willen zeggen dat je moeilijk vindt)
je longen uit je lijf hoesten
(heel hard en lang moeten hoesten)
long en lever verteren
(=alles opmaken)

use everything up
op adem komen
(uitrusten) `Even zitten, even op adem komen.`
je adem inhouden
(de lucht niet naar buiten laten gaan) `van angst je adem inhouden`
je laatste adem uitblazen
(sterven)
een lange adem hebben
((iets) lang volhouden)
buiten adem zijn
(lucht te kort komen) `Ik heb zo hard gerend, ik ben buiten adem.`